Wat deed ik daar
- Auteur: Tsead Bruinja (Nederland)
- Soort boek: gedichten, poëzie
- Uitgever: Querido
- Verschijnt: 12 november 2024
- Omvang: 96 pagina’s
- Uitgave: paperback
- Prijs: € 20,00
- Boek bestellen bij: Bol / Libris
Tsead Bruinja Wat deed ik daar recensie van Tim Donker
is het de poëzie, de duisternis, de poëzie van de duisternis, is het de duisternis die je draagt als een jas, de poëzie als kroon op je hoofd, is het het erzijn, is het daar zijn en niet ook ergens anders zijn, het is 1 januari en ik zit met mijn zoon op een hotelkamer in paterswolde
van alle plekken waar je kunt zijn, wat deden we daar, het is avond, laat de wereld nu maar vloeibaar worden, de kamer is in het hotel het hotel is in paterswolde, we zijn daar, het is avond, ik lees een dichtbundel van Tsead Bruinja
dat het zo hoorde
de kamer met haar vogels van nest. denk aan de tijd. dit is de tijd. is dit de tijd. denk aan. dajmond mopperzeur vanjmoeder taartgaap vanjvader (&) dat het allemaal op zijn plek valt als jbek (&) het gouden haar op jtanden
Wat de tijd doet:
hier op kamer met mijn zoon, hij is elf, hij doet iets op zijn telefoon (ik lees een dichtbundel van Tsead Bruinja), hij zit op de middelbare school (maar niet nu, nu heeft hij kerstvakantie), hij heeft vrienden die ik niet ken, hij praat met ze over computerspellen waar ik niets van begrijp, hij wisselt berichten met ze uit nu (ik lees een dichtbundel van Tsead Bruinja), hij zit daar op het bed te lachen om dingen waar ik geen weet van heb (ik zit achter een buro, de burolamp knippert, een goed glas Smokehead had het beter gemaakt (het knipperen niet)
wat de tijd met mijn handen gedaan heeft
Wat de tijd met kamers doet. Vlak na de millenniumwende was het de werkkamer van mijn vader. Op het zolderverdiep van het huis aan de Boschdijk. Daar zat hij, en schreef hij. Over psychologie. Artikels. Boeken. Hij zat achter de computer, een jazzcassette speelde, ik zat op het kleine ongemakkelijke bankje dat ook in die kamer stond, ik woonde allang niet meer thuis, ik was daar maar voor een weekendje. Ik zat en ik las. Een dichtbundel van Tsead Bruinja. Ik geloof dat het Dat het zo hoorde was. Dat had ik die middag in het sentrum van Eindhoven gekocht. Ik las. We zaten. We dronken whiskey geen whisky, maar alles was goed genoeg voor dat moment.
& dat is wat de tijd gedaan heeft: de zolderkamer is een hotelkamer, en ik de vader nu, en Bruinja ook weer ouder (ik zag enkele tamelik homo-eroties aandoende foto’s van hem op de internet), en dat het zo hoorde is inmiddels wat deed ik daar geworden
(rijping zeggen mensen dan) (maar mensen moeten hun stomme bek houden)
(en ik denk aan t schrijverken en hoezeer hij dregke mist)
(en ik denk aan mij en hoezeer ik mijn vader mis)
(als ik nog maar even op die zolderkamer had kunnen zitten met hem, met een goed glas Smokehead, god hoe graag had ik hem Nation Time van Joe McPhee laten luisteren, en praten, en zwetsen, en zeggen wist je dat joe mcphee ooit een cd heeft opgenomen met The Thing wist je dat The Thing ooit een cd heeft opgenomen met Neneh Cherry, wist je dat Neneh Cherry begonnen is in een postpunkbandje, god hoe graag had ik hem gevraagd of hij Music is the healing force of the universe van ons beider held Albert Ayler ooit gehoord had, toen Ayler zich van zijn free jazz wortels had afgekeerd met samen met Canned Heat-gitarist (andere helden) diep in de soul jazz was afgedaald, en hoe mooi ook dat was)
Wat de tijd doet is drempels ophogen –
want even had ik moeite om me door de woorden van Bruinja te bewegen, de woorden in wat deed ik daar, “een voluptueus biografies visiedocument met intermezzo’s en af en toe een gedicht” heet het daar en ik wist niet goed of dat me te lachen gaf, even nog schoorvoetend schuifel ik, even nog is het lastig me over te geven aan de bladzijden, daar, en dan, niet met de rug naar de muziek leven, maar er vol in, lezen, zien, overwoekerd worden.
Er klaar voor zijn. Spoeling:
ja: bladzijdenummers ontbreken. Iemand, ergens, vroeg zich af waarom dat ontbreken was, iemand, ergens, vond het maar “gelukkig” dat er wel een inhoudsopgave was, en daar is het dan dat tijd bitter weinig gedaan heeft: ook al vlak na de millenniumwende maakte ik samen met kompaan Antonio (die niet ver uit de buurt van deze hotelkamer schijnt te wonen tegenwoordig) een literair blad dat we met zijn tweeën helemaal vol schreven. Ook wij onthielden ons van paginanummering. Maar wij zagen ook af van een inhoudsopgave. Iemand, ergens, tikte ons op de vingers. Een blad zonder paginanummers is als van Amsterdam naar Utrecht rijden zonder wegwijzers!, zei die persoon (die persoon sprak die woorden in Amsterdam, en wij kwamen uit Utrecht, dus vandaar), welke vergelijking zo totaal mank ging dat van manken al geen sprake meer was, pootloos en klootloos lag de vergelijking op de grond, te achterlijk nog om het uberhaupt te pareren).
Dat vond ik een goed ding. Geen paginanummers. Ik zei er iets over tegen mijn zoon, die maar half opkeek van zijn telefoon en waaat? zei. Waarom zag Bruinja af van het obligate cijfertje rechts onder op de bladzijde?, weetikveel, omdat het het schone paginawit verstoort misschien?, omdat het het vloeien van de woorden verstoort misschien?, waarom zou je je gedichten uberhaupt willen vastnagelen aan een nummer?, misschien & daarom misschien?
Readymades. Een ander goed ding. Opmerkingen op internetfora, of vragen en mededelingen via buurtapps ofzo, er lopen collectanten rond maar hun pasjes kloppen niet & mag ik prikkeldraad op mijn schutting bevestigen om ongewenste bezoekers buiten te houden? (“U mag ongewenste bezoekers drie maal verzoeken uw tuin te verlaten en dan mag u de politie bellen. Meer mag u niet doen.”). En ook dat is tijd (in een ander leven had t schrijverken misschien een essay geschreven over het verband tussen de voortgang der techniek, massacommunicatie en xenofobie).
De dingen de woorden de beelden.
Hoe gristenen lijken op pompoenen. Vitello tonnato. Witte wijn. Hoe scherp de pen van een 87-jarige nog mag zijn. Limoncello, en dan extra limoncello. De tram. Het wikken. Het wegen. De (on)mogelijkheid om via Chatgpt een op Campert geïnspireerde ode aan de fietspomp te schrijven. Doodlopende straten in strompelen midden op zee. Oneetbare wegwerpgedichten. In een kooi hangt een alledaags lulverhaal.
Zulke dingen, zulke woorden, zulke beelden, zulke flitsen.
Alles wat de woorden van Bruinja doet stromen.
Een welgemikte dosis ontroering zou kunnen. De en toen-gedichten. Schetsen. Portretten . Verhalen van ouderen uit Friese zorginstellingen. Maar wat maakt het uit of het echt gebeurd is, het is immers wel echt verteld. Vanaf het “en toen” kan de lezer iedereen zijn. Grytsje, bijvoorbeeld. Ze kende Teatske al vijfentachtig jaar, op leeftijden gelijk deze meet men de jaren al gauw met tientallen tegelijk. Vijftig jaar getrouwd met Wieger, veertig jaar gewoond in het huis waar Teatske en Wieger zijn opgegroeid. Grytsje en Wieger hadden het altijd gered. De gehaktbal kon groter zijn of kleiner, of door de helft. Of. “En toen” was je zoon bakkersknecht rechercheur mantelzorger. Of. “En toen” meneer Hosper, die zich altijd geschaamd had voor zijn b.l.o., en altijd werken. Of. “En toen” iedereen ziek. Kanker vreet aan. Aan de mensen. Aan de endeldarm (“ze lieten je uitleven toen / Niets bleef van haar over”). Oorlog en boeren en melk en dominee. Een grofkorrelfilm vanuit de achteruitkijk. En waar is mijn Noorse trui?
alles wat de woorden van Bruinja doet stromen.
Waar tijd ook niks doet. De aanmerkingen die je kunt hebben op de plekken waar mensen samen leven, noem het samenleving, noem het maatschappij, hoe je het ook noemt, Levenslied zou gaan over NSB’er Max Blokzijl maar het indringende is dat het evenzeer slaat op de paniekmaatschappij zoals deze zich gedurende mijn eigen leven steeds weer (meer) ontvouwt: dat angst een slechte raadgever is, kon ook gezegd worden toen men ten oorlog moest tegen terrorisme, toen “het vrije woord” of “de democratie” werd vermoord, toen de ene krisis de andere verving, toen men nog liever het totalitarisme geïnstalleerd zag dan het risico te lopen een snotvalling te krijgen: de redenen om dingen donkerder te zien dan ze zijn, ja p’sies dat!, “vaderlandsliefde // is even slappe grond / waarin je een graf / kunt pachten”, ja dat ook, p’sies dat ook!, liefde als een andere reden om donker te zien, de opgeschroefde saamhorigheid, de verplichte loyaliteit, de opgeëiste solidariteit die telkens weer ge/misbruikt wordt om al te snel duidelijk te krijgen wie de zwarte schapen zijn en wie de witte, wie achter het hek mogen en wie nooit meer op het droge. Want bepaalde keuzes hebben bepaalde consequenties, he?, en dat is altijd zo geweest, HE???, drink mee of ga weg, juich voor je team of ga het stadion uit, voeg je in het leger der staanders of blijf voor altijd liggen, liefst zes voet onder, aan die dingen moest ik denken, aan al die dingen, nog lang voor de NSB-connectie indaalde, tijd doet alles, maar niks met koppen van tijdgenoten.
Een smalland dat verder vorm krijgt met een gedicht dat belangenverstrengeling heet, en speelt in een anarchiese noordzee (anarchies? Ja, Bruinja laat mens-en-samenleving punt infonu punt en el uitleggen: “Een anarchies systeem is een term uit de leer der internationale betrekkingen en slaat niet op de relatie tussen staat en onderdanen, maar op de relatie tussen staten. Het idee binnen bepaalde stromingen van de internationale betrekkingen (met name het (neo)realisme is dat er geen hoger gezag is dan staten. Er is dus niet sprake van een hiërarchie: er is geen “superstaat” of wereldregering boven soevereine staten”). Dolfijnen verklaren zich solidair en roepen “Wilt u meer of minder plankton?”, (en in gedachten hoor je het reeds scanderen min-DER, min-DER, min-DER), “Dan gaan we dat regelen” (dat was nog verontrustender, nog veel verontrustender dan dat scanderen, dat laconieke, achteloos gebrachte “Dan gaan we dat regelen!”; alsof er om een kopje koffie was gevraagd en niet om een hele bevolkingsgroep weg te zuiveren); en plankton oppert voor alle dieren planten niet-dieren en niet-planten hij zij u en jullie af te schaffen en voortaan alleen nog wij te gebruiken (Willem-Alexander kon misschien niet akkoord gaan); de, het, een, natuurlijk al even stigmatiserend (ow, grensoverschrijdend misschien zelfs wel!) moeten ook nog op de schop; en de ene potvis vraagt aan de andere potvis of het waar was dat Trump die hoeren op een bed liet plassen waarop Obama had geslapen in het Ritz-Carlton te Moskou? (want gans de wereld kan soms nog smaller zijn dan een smalland breed is).
Vervreemdend, hermeties, absurd, surrealisties, ontroerend, betoverend, direct, krities, politiek geladen, humoristies of wonderschoon: met wat deed ik daar raakt Bruinja vele tonen en alle tijden. Als je er al aan twijfelde hoe krachtig, prachtig, welsprekend poëzie kan zijn, laat je dan overtuigen door deze bundel. Hoe het zingt hoe het speelt hoe het zegt:
“waar ligt dat door waar ik door moet / hoe kom ik daar // waar is die plek waar ik eroverheen kan komen / hoe hoog is het // moet ik daar een horde nemen / of is het een berg waar ik tegen op mag zien // wat zou ik kunnen doen / zodat ze me er niet meer onder krijgen // als je zegt dat ik het kan overwinnen / zeg je eigenlijk dat ik aan het verliezen ben // als ik ermee om moet leren gaan / beweer je dat ik niet ben hersteld // als ik weer de oude ben / heb ik het niet meegemaakt // en dat kan niet want ik heb het meegemaakt.”
en meegemaakt heb ik het, deze bundel, en op hotelkamer was ik op zolderkamer, en de oude en de jonge, de vader en de zoon, de woorden en de stilte, de inkt en het paginawit, ik droeg de poëzie op mijn lijf, en momenten lang was alles goed.
Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Tsead Bruinja
Wat deed ik daar is een bundel over ontgoocheling door een wereld die zorgt voor stramme weiden en gekneusde slootjes en een bundel vol betovering door de liefde, zonder wie het anders naakt zijn is. Maar het is ook een bundel met een neoarchaïsche ode aan Huizinga’s Herfsttij der Middeleeuwenen poëzie waarin Tsead Bruinja zich afvraagt waarover potvissen zouden roddelen als ze plaatsnamen in het Parlement van de Noordzee. Hier is een tobberige homo ludens van middelbare leeftijd aan het woord die uiteindelijk droomt dat:
de kinderen met de kinderen langskomen
en er een paar klompjes
bij de achterdeur op de mat
worden uitgeschopt