Karl Alfred Loeser Requiem. Op 23 april 2024 verschijnt bij uitgeverij De Arbeiderspers de Nederlandse vertaling van de roman uit de jaren dertig van de vorige eeuw van de Duitse schrijver Karl Alfred Loeser. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijver, de vertaler en over de uitgave.
Karl Alfred Loeser boeken en informatie
Karl Alfred Loeser is op 5 september 1909 geboren in Berlijn. Hij is de jongere broer van musicus en componist Norbert Loeser. Hij werkte als bankmedewerker en koffiehandelaar in Berlijn. Echter op de vlucht voor de nazi’s emigreerde hij op vijfentwintig jarige leeftijd in 1934 naar Amsterdam waar zijn broer al woonde. Hij leerde hier zijn vrouw Helene kennen en vertrok korte tijd erna naar Brazilië. Hier ging hij wonen in São Paolo en werkte tot aan zijn pensioen bij een Nederlandse bank.
In zijn vrije tijd schreef hij een groot gedeelte van zijn leven, zonder ooit te publiceren. De roman Requiem die hij grotendeels in de jaren dertig schreef werd in zijn nalatenschap ontdekt en is nu pas voor het eerst uitgegeven.
Karl Alfred Loeser Requiem recensie van Tim Donker
Hoe het gaat. Hoe het sluipt. Hoe het sluipend gaat. Hoe er eerst nog niet heel veel is dat je werkelijk verontrust, en hoe het dan ineens overal om je heen is, ook in kringen waar je je veilig achtte om uit te spreken wat je dacht. Als je tien jaar geleden gezegd zou hebben dat er een tijd zou komen dat je je medisch dossier overleggen moest om op restaurant te mogen, had ik gelachen. Als je tien jaar geleden gezegd zou hebben dat er een tijd zou komen waarin je als een paria zou worden beschouwd wanneer je je niet wilde laten inspuiten met een experimenteel serum waarvan niemand je kon vertellen wat het op langere termijn met een menselijk lichaam ging doen, had ik gelachen. Als je tien jaar geleden gezegd zou hebben dat er een tijd zou komen waarin weldenkende, gestudeerde en niet totaal gevoelloze mensen het als een blijk van domheid zouden beschouwen als je je kritisch uitliet over het overheidsbeleid, had ik gelachen. Maar ineens was het daar. Mensen die vonden dat bepaalde keuzes bepaalde gevolgen hebben en dat je dus maar niet moest zeiken als je vanwege je kritiek op de gang van zaken nergens meer welkom was. Mensen die vonden dat ze in het volste recht stonden om je in een flatportiek de les te gaan staan lezen alsof je een ongehoorzame schooljongen was omdat je het serum niet in je lijf wilde. Mensen die geen seconde hadden getwijfeld om zich met datzelfde serum te laten injecteren (had op zijn minst één seconde getwijfeld, en liever nog twee, klakkeloos alles maar aannemen is toch nooit een goed idee?). Mensen die je een achterlijke asociale wappie vonden, alleen maar omdat je andere bronnen hanteerde dan zij. Ineens was het daar. Het was sluipend gekomen. Maar ineens was het overal.
Karl Alfred Loeser schreef in het diepste geheim -zelfs familieleden wisten er niks van- novellen, romans toneelstukken, opera’s en verhalen. Nooit bood hij iets ter publicatie aan. Van Requiem maakte hij twee versies: een Duitstalige, en, later, een Portugese vertaling. Portugees? Ja, Portugees. De man groeide op in Berlijn, maar vluchtte in 1934 naar Amsterdam en vandaaruit naar Brazilië. Dat hij aldaar zijn Der Fall Krakau omzette naar het Portugees doet vermoeden dat hij het dacht te kunnen aanbieden bij een Braziliaanse uitgever. Angst weerhield hem echter. Brazilië sympathiseerde met nazi-Duitsland, en ook daar was het niet geraden openlijk voor een Joodse achtergrond uit te komen. En alles bleef liggen, en van niets kwam er iets, en pas na zijn dood in 1999 werden er, met mondjesmaat, dingen gevonden.
De angst die verlamt.
Hoe het gif sluipt. Hoe in een eertijds gerespecteerd medeburger ineens een vijand gezien wordt. Hoe die dingen gaan. De dreiging, de dingen die je niet kunt benoemen, die je alleen maar merkt, die je voelt, hoe dat gaat. Daarover gaat Requiem.
Duitsland. Midjaren dertig. De Joodse cellist Erich Krakau is een gewaardeerd en bewonderd lid van het symfonieorkest van de stad waar hij woont. Hij haalt zich, zonder zich ervan bewust te zijn, de woede en de ergernis van de mislukkeling Fritz Eberle op de hals. Eberle is ook muzikant. Een nogal middelmatig muzikant; als enig surplus ten opzichte van Krakau kan hij aanvoeren dat hij volbloed ariër is. En lid van de S.A. In een andere tijd was Eberle misschien wijzer geweest en had hij het musiceren op hobbyistiese basis gelaten. Maar een enkel succesje, de familie en de tijdgeest – het alles wakkert een alles verterend vuur in Eberle aan: hij moet en zal ook in het symfonieorkest, en wel op de plek van Erich Krakau. Met behulp van de nogal dubieuze journalist Heinrich Wendt en enkele S.A.-vriendjes weet Eberle tijdens een concert waarin Krakau speelt een hetze te creëren. De politie grijpt in en gaat over tot een “preventieve hechtenis” van Krakau, “voor zijn eigen veiligheid” (zoveel rottigheid wordt er immers mee verexcuseerd dat het “voor uw eigen veiligheid” is). Doch eenmaal in “preventieve” hechtenis wordt Erich Krakau zo’n beetje “vergeten”. Hij eindigt in “de jodenkelder”, een onderaardse kerker waar Joden die niets misdaan hebben aan hun lot worden overgelaten.
Loeser schreef Requiem aan de vooravond van de tweede wereldoorlog. Het gaat over hoe de haat kwam, hoe de haat sloop, hoe de haat sluipend kwam. Daarin is Loeser sterk. Natuurlijk kent de roman enkele waarlijke vuillaken. Heinrich Wendt en Erich Stübner, bijvoorbeeld, nietsontziende, megalomane, haatdragende, kleinzielige mannetjes. Maar zij zijn niet het gif. Het ware kwaad is niet het gif. Het ware kwaad huist in een enkeling, en het zou zonder gewillige beulen zonder effect blijven. Fritz Eberle is wat dat betreft een grensgeval. Hij is een minkukel, achterbaks, kruiperig, tegelijkertijd nogal eerloos en bijzonder eerzuchtig en kleinzielig; hij is deernis- en weerzinwekkend maar hij zou in elke andere tijd gevaarloos zijn. Hij is een beetje van het gif, en ook degene die het gif in zijn eigen voordeel te gebruiken weet. Maar het zijn uiteindelijk anderen die de verwoestende zaadjes bij hem zajen. Vader, die iets badinerends zegt over “joden in het stadsorkest”, oom Arthur, directeur van de muziekschool, die suggereert dat Fritz als lid van het symfonieorkest niet ondenkbaar is. Een vernederende grap die zijn S.A.-vriendjes voor hem in petto hadden. Dingen die dingen losmaken. In figuren. Figuren als hij. Enkelingen, eerst.
En er is wat altijd al rondwaarde sedert er mensen zijn: de “steeds herhalende vervolging van andersdenkenden”, zoals dat ergens in Requiem zo treffend benoemd wordt; de religies die de “intolerantie in de wereld hebben gebracht” (en als Mattias Desmet overtuigend aantoonde is wetenschap in onze “verlichte” tijden evenzeer een religie geworden)(mocht het u nog niet zijn opgevallen: wetenschappers zijn vaak net zo rechtlijnig als de volgende religieuze extremist); “de vreselijke ernst van de humorlozen” (die als altijd net iets te goed weten wie de goeden en wie de fouten zijn – omdat ze geen humor hebben hebben ze ook geen zelfspot (want alle humor begint met zelfspot) waardoor er nooit enige zelftwijfel is); “de lastercampagnes van de pers, de onafgebroken propaganda” die maken dat een mens “[a]fgestompt en onverschillig […] elke nieuwe wet, elke nieuwe verordening” gedachteloos slikt (hee, is dat niet precies hoe het vanaf 2019 ging – avondklokken, knevels voor de bakkes als u de winkel in ging, opa en oma allenig en van elkaar gescheiden eenzaam laten sterven in het verzorgingstehuis, thuis blijven als Rutte zei dat je thuis moest blijven, uw kinderen leerachterstanden laten oplopen als het heette dat het “te gevaarlijk” zou zijn om naar school te gaan, alles ook mede dankzij een wel erg eenzijdig informerende “vrije” pers?); “de verderfelijke drang van de kleingeestigen mensen in te delen, te classificeren en schuldigen te zoeken”, daarbij elke nuance negerend (want: “Willen jullie dan niet in zien dat elke mens een hele wereld in zich draagt? Hoeveel gradaties zijn er tussen goed en kwaad, hoeveel gradaties tussen licht en donker, en dat allemaal, allemaal woont in een enkele menselijke borst”) (is de onwil om net dat in te zien niet precies wat woke zo onverteerbaar maakt? of de gemiddelde klimaatactivist, radicalist, terrorist, bennie jolink?) – dit alles is het gif, en de Eberles, de Stübners en de Wendts zijn de verspreiders ervan. En dan ineens is het overal. In het geval van Requiem: het antisemitisme. Dat is wat Krakau ondervindt, en later in de roman, als Krakau al opgesloten zit, Joachim Berkoff, artistiek directeur van de stadsschouwburg en één van de zeer weinige mensen die loyaal blijven aan Krakau, tot hun ontzetting ondervinden: ook intelligent of integer lijkende mensen; ook welbespraakten; ook diegenen in wie je vrienden of op zijn minst gelijkgestemden meende te zien, hebben ineens de bakkes vol over de “noodzaak Duitsland raszuiver” te houden; over “onrecht” dat de Duitsers is aangedaan; over “eer” die “door het slijk is gehaald”; over dingen die niet “zonder reactie kunnen blijven” (want heej moej res bepaalde keuzes hebben bepaalde gevolgen en dat is altijd zo geweest, nichtwahr?). Je denkt dat zijn de idioten, de verbitterden, de kleine luiden die zich aan de rand ophouden maar als de tijd rijp is, zijn het de geluiden die overal opklinken.
Requiem is een verhaal over dreiging. Over duisternis. Over wat sluipend komt. In die dreiging is de roman sterk, ijzersterk. Beer in geest dat dit bijna honderd jaar geleden geschreven werd, en nog altijd toepasbaar is als het gaat om de vernietigende kracht van massavorming, algehele eensgezindheid en, vooral, uitsluiting (in de vorm van ridiculisering en vulgarisering van) detonerende geluiden. Waar het dreigende gevaar tot volle potentie komt, is Requiem overweldigend. De scénes in “de jodenkelder” zijn zo onbevattelijk gruwelijk dat ik er in letterlijke zin ziek van werd (met name vam het verhaal dat een medegedetineerde vertelt over hoe hij en zijn zoon geheel ontkleed werden en gedwongen werden elkaar af te ranselen – wat ze uiteindelijk ook doen ook ben ik enkele dagen niet goed geweest). Het is een krachtige schrijfhand die ook de keel van de lezer grijpen weet, dat is zeker, maar de delen waar het gif nog sluipt en slechts af en toe en met mondjesmaat naar de oppervlakte komt vond ik toch sterker. Omdat dat van alle tijden is. Het gif is van alle tijden. Hoe het zich manifesteert mag verschillen, maar het gif is van alle tijden. Het vermogen tot haten woont helaas der helazen nu eenmaal in de mens.
Het einde van de roman kent misschien één deus ex machina teveel (niet kwaad voor een eventuele verfilming overigens; bijzonder beeldend is dat einde); Loesers grote kracht ligt misschien ook niet op het nivo van het narratief. Wat Requiem waarlijk onvergelijkbaar maakt, is de verpletterende manier waarop Karl Alfred Loeser aantoont dat verwoestende krachten er altijd geweest zijn en er altijd zullen zijn. Het geeft dan ook niet, zoals de frankfoerter algemene tijding meent te denken, “de geest van de jaren dertig” weer; het geeft, en dat is juist het beklemmende eraan, de geest van alle tijden weer. “Klassiek is wat levenskrachtig is” vertelt ons een bekende Groningse uitgeverij. Daarmee is Requiem zeker klassiek te noemen. De laatste regels alleen al: “’En wat zal er gebeuren als de laatste vonk geest in dit land is uitgedoofd, de laatste oprechte mens geëmigreerd zal zijn? Dan zullen ze waarschijnlijk een overwinnigsfeest vieren en, eindelijk onder elkaar, niet gestoord door enige intelligentie, een militaire mars blazen.’
‘Dan, oude vriend.’ zei Berkoff, ‘zult u beleven wat het betekent Duitsland in al zijn grootsheid te aanschouwen, een drama dat de hele wereld in rouw zal dompelen.’”
Maar het is niet Duitsland, en het heeft misschien ook niet eens heel veel met intelligentie te maken. Het is een drama dat altijd op de loer ligt. Want naar te vrezen valt zal elke tijd opnieuw zijn parallellen met Requiem kunnen trekken.
Requiem
- Auteur: Karl Alfred Loeser (Duitsland)
- Soort boek: Duitse roman
- Origineel: Requiem
- Nederlandse vertaling: Peter Claessens
- Uitgever: De Arbeiderpers
- Verschijnt: 23 april 2024
- Omvang: 256 pagina’s
- Uitgave: paperback / ebook
- Boek bestellen bij: Bol / Libris
Flaptekst van de roman van Karl Alfred Loeser
Een stad in Westfalen, midden jaren dertig: in Duitsland worden Joden steeds verder in het nauw gedreven. Sommigen, met een zeker aanzien, zijn nog in staat hun baan te behouden. Onder hen is de cellist Erich Krakau, die werkt met het symfonieorkest van de stad. Het tij keert als de tweeëntwintigjarige Fritz Eberle, lid van de SA, zijn plaats in het orkest wil innemen. Gedreven door haat doet hij er alles aan Krakau ten val te brengen. Deze profetische roman, die Loeser baseerde op zijn eigen ervaringen en die van zijn broer, werd geschreven in de jaren dertig en wordt nu voor het eerst gepubliceerd.