Joris-Karl Huysmans Aan de vrouw recensie en informatie over de inhoud van de roman. Op 2 september 2019 verschijnt bij Uitgeverij Lebowski de roman van de Franse schrijver Joris-Karl Huysmans. De originele Franse roman En ménage verscheen voor het eerst in 1881.
Joris-Karl Huysmans Aan de vrouw Recensie en Informatie
Recensie van: Tim Donker
En allee komaan weer een decennium gedaan. Maar hoeveel moet er gaan om te weten dat iets nooit echt gedaan is? Ooit heette het millenniumbug, of fin de siècle. Is het decadentisme een typische fin du siècle stroming? Is misogynie het monopolie van negentiende-eeuwse schrijvers? Ik denk ik schrijf Nietzsche, cultuurpessimise, ik schrijf Schopenhauer, ik denk ik schrijf de eeuwige wederkeer ook.
Lebowski, Lebowski. Lebowski hier. Komt af met Aan de vrouw. Een boek dat Joris-Karl Huysmans in 1881 voltooide en dat eerst nu pas in het Nederlands werd vertaald. Vertaald ja. Wat? O. Wist je dat niet? Ondanks dat zijn naam anders doet vermoeden was Joris-Karl Huysmans geen Nederlander nee. Hij was een Fransoos. In zijn –overigens niet al te briljante- voorwoord merkt Sander Brink dan ook op dat je zijn naam best uitspreekt als “Zjie Ka Wiesmans” als je op hoogstaande feestjes niet door de mand wil vallen. Misschien zou die eind-s zelfs een stille s moeten zijn maar ik nie weet nie, ik ben niet zo’n liefhebber van de Franse taal. Eigenlijk vind ik Frans wel ongeveer de lelijkste taal ter wereld zelfs. Maar ja die WIesmans die had geen keus, die was Frans. Dan wel afkomstig uit een artistieke Zuid-Nederlandse familie en aan die afkomst hechtte hij klaarblijkelijk genoeg om zijn voornamen Charles-Marie-Georges te “vernederlandsen” tot Joris-Karl. Dat vervolgens dan wel weer akelig vaak werd afgekort tot J.-K. Vandaar die Zjie Ka begrijpt u wel. Nu zijn we er weer.
Lebowski dus. Afkomen met Aan de vrouw. Zo’n acht jaar nadat De Bezige Bij Tegen de keer opnieuw uitgaf (want in tegenstelling tot Aan de vrouw was Tegen de keer al wél eens in het Nederlands vertaald), dat, zo men zegt, “de bijbel” is van het decadentisme. Of Aan de vrouw ergens de bijbel van is, weet ik niet. Je zou nog vrij gemakkelijk het pleit kunnen winnen als je betogen wilde dat dat boek in ieder geval eerder naturalistisch dan decadent van aard is. Maar dan weer: misschien is het naturalisme in zichzelf alreeds een decadente stroming.
Bij decadentisme denkt men al vrij snel aan iemand als Baron de Lascano Tegui (tenminste altijd mijn eerste associatie bij het decadentisme), aan fin du siècle, aan Frankrijk, aan edelmannen, aan een dan dat daar was en nu voorbij is. Doch zo tijd- en plaatsgebonden hoeft het niet te zijn. Zo’n Lautréamont bijvoorbeeld (en hoeveel decadenter dan De zangen van Maldoror wil je het nu helemaal hebben?) was toch maar wel geboren in Montevideo. Of gedenk de Nederlandse achtergrond van Huysmans. Of de Italianen, altijd weer de Italianen. Giovanni Pascoli bijvoorbeeld. Of Gabriele d’Annunzio die Tegen de keer vermoedelijk niet ongelezen gelaten had en die zo klaar de schoonheid van de nacht wist te bezingen. O geef me even en ik ga je vertellen dat Carlo Emilio Gadda een nazaat van het decadentisme is en dat Die gore klerezooi in de Via Merulana een laat-decadente roman is maar dan sla ik waarschijnlijk door.
Of misschien ook niet.
Wanneer begint het einde?
En het is zaterdagavond, en je vindt dat je moet. Iedereen in dit huis hier is naar bed maar jij vindt dat je moet. Je bent alleen in de huiskamer. Je vindt dat je moet. Niet dat je wil. O. Nee. Je wilt niet, je wil gewoon zitten daar en luisteren naar een rustig muziekje. En dus zet je omdat het zaterdagavond is JJ Cale op en het liefst van al wil je zitten daar en op een niet-nadrukkelijke manier luisteren naar de muziek. Maar er waren al te veel avonden dat je zat en niets deed en dus vind je dat moet. Want je moet wel. En mopperend op jezelf sta je op en je sloft naar je schrijftafel en je pakt een knisperend vel papier en je schrijft Wanneer begint het einde?
En je schenkt jezelf een cognac in (deze cognac is gerijpt op bourbon-vaten lees je op het etiket en je denkt aan je vader) en je leest die zin. De zin die je zojuist zelf schreef.
Wanneer begint het einde?
En oja, het einde denk je en dan gaat het denken loos. Het einde. Eindetijdsbewegingen. Fin du. Enzo. Is eind negentiende eeuw eindeëeuws genoeg voor u, of is 1785 dat ook best wel een fin van weeral een ander siècle misschien? Ja ik denk nu aan de 120 dagen van Sodom ja, ik denk aan Markies de Sade, ik denk is het decadentisme niet reeds dan en daar begonnen of was het zelfs toen al een eind op streek.
Misschien is het decadentisme wel uitgevonden in de dertiende eeuw in China. Alles is uitgevonden in de dertiende eeuw in China, wist u dat? Of misschien is de bijbel wel de bijbel van het decadentisme. Misschien, ojee, is het decadentisme gelijkoorspronkelijk met het antropoceen, wat dacht je daarvan? En zulke gedachten, op zaterdagavond, met cognac en met JJ Cale die kweelt en kweelt en kweelt. Misschien, denk ik verder en voort en vuts, is alle contemporaine literatuur tot op zekere hoogte wel decadent te noemen. Misschien heeft het decadentisme nooit bestaan, heeft niks ooit echt bestaan, zijn wij nooit modern geweest (Bruno Latour zei het al). Misschien zijn dat maar gewoon die mensen weer, die mensen altijd, die het onbijeenharkbare bijeen harken en dan zeggen dit was Dit en dat was Dat en het was toen en toen en toen om zodus het onverstaanbare een heel klein beetje verstaanbaar te maken.
En dat alles vraag ik me af. En dat alles gaat doorheen mijn kop. Om die Lebowski, Lebowski. Die afkomt met Aan de vrouw, zo’n acht jaar nadat De Bezige Bij Tegen de keer een tweede Nederlandstalige editie gunde. Aan de vrouw dat als En ménage voor het eerst in 1881 uitkwam en Frans is, en een zwaar naar het decadentisme overhellend naturalisme is, en eindeëeuws vooral: want de sfeer is die van Nietzsche, Schopenhauer, (cultuur)pessimisme, grotestadsneurose, degeneratie en misogynie.
Aan de vrouw vertelt het verhaal van de twee vrienden André Jayant en Cyprien Tabaille. Het zijn twee would-be kunstenaars: Cyprien doet iets met schilderijen en André tracht te schrijven maar een écht hoge vlucht neemt het bij geen van beiden. Cyprien is de eeuwige vrijgezel en altijd aan het sakkeren op vrouwen en op het huwelijksleven; André mag dan wel getrouwd zijn maar als hij zijn vrouw Berthe betrapt met een andere man besluit hij voortaan alleen te willen leven.
Er is veel waarin Aan de vrouw op het eerste gezicht misschien wat gedateerd aandoet. Waarmee ik bedoel: te dateren, te plaatsen in de tijd. Niet het ontijdige, dat zich onttrekt aan iedere poging tot datering. De vele nu haast “exotisch” aandoende beroepen bijvoorbeeld. Scheerder, scharensliep, glazenmaker, waterfitter, secreetruimer. De beschrijvingen van de interieurs en de inmiddels in onbruik geraakte huishoudelijke attributen. De eetgewoontes en de gerechten. De bij André bestaande noodzaak om nu hij weer alleen is om te zien naar een “huismeid”. De onderlinge verhoudingen. De misogynie.
Wat? De misogynie zegt u? Ja, want vrouwvijandigheid is typisch van de negentiende eeuw, toch?
Ik las, toen, Tegen de keer. Ik las, nu, Aan de vrouw. En wat ik nu las vond ik toch een pak of wat “gestroomlijnder” dan wat ik toen las, het mijns inziens bij vlagen toch wel een beetje dorre Tegen de keer. En dus, ik zat. Ik zat en ik peinsde. Twee keer Zjie Ka Wiesmans. Twee keer een ongeveer even dik boek. Op één ervan heb ik soms mijn kiezen moeten stukkauwen, de ander gleed naar binnen als een harinkje in een Volendammer. Waar dat dan in zit. Waar zoiets in zit. Hoe komt dat? Zo vroeg ik mij, en zo joeg ik mijn gedachten verschillende kanten op.
Als eerste, ik peinsde Misschien is het de vertaling. A Rebours verscheen in 2011 in de vertaling van Jan Siebelink (van wie de 1977-vertaling is weet ik niet). Geen onbegaafd schrijver, allicht. Niet helemaal mijn stijl, toegegeven, en Knielen op een bed violen is een mooie titel voor een of ander romantisch kwijlliedje van Bon Jovi maar voor een boek toch echt wel behoorlijk luizig. Niettemin: geen onbegaafd schrijver moet hij zijn, ik vond het nawoord dat hij bij Tegen de keer schreef best heel lezenswaard. Maar dan. En toch. Maar dan & en toch. En ménage (Aan de vrouw) werd vertaald door Rokus Hofstede en Martin de Haan en neem het daar maar eens tegen op. Twee reuzen (soms is er ook een derde bij, dan zij ze een vrouw, hoe heet die vrouw ook alweer?). De mannen zijn heer en meester in mijn zeer zeker niet eens bijzonder Frans georieënteerde boekenkast; vertaald door Rokus Hofstede heb ik al gauw: Pan Pan voor de Poeper van Neger Naakt en Apologie van de luiheid van Clément Pansaers (twee boeken waarvoor ik heel wat boekwinkeltjes heb moeten afstruinen vooraleer ik ze de mijne mocht noemen); De boer van Parijs van Louis Aragon (en nu we het toch over boekwinkels hebben: toen ik dit boek had gevonden, ontspon zich tussen de boekverkoper en mij het navolgende absurde gesprek: Hij: “O, dit zou een goed boek zijn voor mijn broer!”, Ik: “O is dat zo’n Aragon-fan dan?”, Hij: “Nee, hij is boer” & geen woord hiervan is gelogen); Mijn zelfmoord van Henri Roorda; de naam van Martin de Haan komt als vertaler in mijn bibliotheek voor in het fantastische In de slee van Arthur Schopenhauer van Yasmine Reza en Jacques de fatalist en zijn meester van Denis Diderot en dan zijn ze ook nog eens als duo vertegenwoordigd in het geweldige, in het Frans geschreven De toespraken van de bekkenknijper van Julio Cortázar. Hiermee doe ik nog maar een uiterste luie greep, zowel uit mijn boekenkasten (ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat ik meer moet hebben van Hofstede en/of De Haan, ik heb om te beginnen al bijna de hele Perlouses-reeks van Voetnoot compleet) als uit hun beider portfolio. Ik weet dat De Haan 14 van Jean Echenoz deed, dat Hofstede een Michaux deed en een Roland Barthes (u weet wel, de man die in 1964 eigenhandig de semiotiek heruitvond); dat ze samen een tweetal boeken van Régis Jauffret deden en ook al die boeken zou ik graag bijzetten in mijn boekenkast maar hee, ik ben maar een eenvoudige postbode en mijn kinderen te eten geven is ook iets dat ik belangrijk vind. Zodus. Ik zeg u. Vertaal zulke eigenzinnige en soms zelfs weerspannige werken keer na keer schijnbaar moeiteloos in prachtig Nederlands en dan. Dan mag het ook geen verwondering meer wekken dat Aan de vrouw bruist, in weerwil van de bijna 150 jaar die gingen tussen het Franse origineel en de Nederlandse vertaling.
Is wat ik dacht. Maar ook dacht ik nog een ding of twee over Jean Floressas des Esseintes, de hoofdpersoon van Tegen de keer. O god, wat begreep ik zijn misantropie goed. O god, hoe sterk kon ik hem navoelen in zijn wil zich terug te trekken uit de wereld (dat terugtrek-thema komt trouwens in zekere zin weer terug aan het eind van Aan de vrouw) (of naja, “keert terug”; dat is te zeggen natuurlijk – Tegen de keer werd later geschreven dan Aan de vrouw dus feitelijk is het veeleer een voorafschaduwing). En toch. Was diene mens niet een weinig té idiosyncratisch om er driehonderd pagina’s lang mee te sympathiseren? Dat huis van hem, en de dingen daarin. De preoccupaties van Des Esseintes (dat gezeur over die vervloekte stenen, dat vond ik bij Roger Caillois ook al zo stomververvelend). En dan misschien. Een man alleen. Die moet een boek dragen. Weinig of geen dialoog. Hoe hij dragen kan, dat boek, als hij ergens in uitblinkt. Voor mijn part in saai zijn. De Esseintes echter glibberde er een beetje tussendoor. Tussen hoog en laag, interessant en saai, verwant en onbegrijpelijk. Excentriek? Hum. Ook excentriciteit kan gaan vervelen. Of misschien wel juist.
Is wat ik ook dacht. Maar bovenal dacht ik dit. De misschien sprankelendere vertaling van Aan de vrouw, het bij Tegen de keer lastige gegeven van de eenpersoonsroman droegen er mogelijkerwijs allebei aan bij dat ik eerstgenoemde verkoos boven die tweede, maar meer dan dat nog lijkt Aan de vrouw mij een wereldser en tijdlozer verhaal te vertellen dan Tegen de keer deed. Ondanks eindeëeuws, decadentisme en misogynie. Of misschien zijn we altijd nog eindeëeuws, decadent en misogyn.
Want ja. Bijzonder vleiend voor vrouwen is Aan de vrouw veelal niet. Het boek moet een ware schat zijn voor wie een dissertatie schijft over mannelijk chauvinisme bij negentiende-eeuwse schrijvers. Alle vrouwen zijn vals, geslepen en inhalig:
“[D]aar kwam het Eeuwig Vrouwelijke bovendrijven; daar had je, op en top, de vrouw, eerlijk of niet, die het natuurlijk vindt om de man van wie ze afhankelijk is, of het nu haar vader is of degene die haar onderhoudt, zo veel geld af te troggelen als ze maar pakken kan.”
Of:
“De afkeer van alles wat dom was aan vrouwen had André genezen van de vrouw”
Of:
“[A]ls je de vrouwen grondig hebt bestudeerd en een flinke portie minachting voor ze hebt gekregen […]”
Passages als deze doen vermoeden dat de allerfanatiekste Huysmans-fans niet meteen gezocht moeten worden in feministische kringen. Maar er is iets. Er is dat ik me afvraag hoe “negentiende-eeuws” dit gevit op de vrouw werkelijk is of anders: is de man van de éénentwintigste eeuw, die in zwakverlichte kroegen zijn maten op de schouders petst en bier drinkt en hol lacht om de praat over “rokjesdag”, blondines, borsten, de pappot die altijd van moeder is en spreekt van “mokkels”, “trienen”, “grieten”, “wieven”, “deernen”, “dozen” (zijn er in onze taal sowieso al niet veel meer denigrerende woorden voor “vrouw” dan voor “man”?), nu werkelijk zoveel “verlichter”, geëmancipeerder en ruimdenkender dan Huysmans al of niet was? En wat is dat überhaupt altijd voor een rare neiging om de eigen tijd steeds weer te willen zien als beschaafder, toleranter en vooruitstrevender dan alle voorgaande tijden? Maar meer nog is er dat de misogynie, “typisch negentiende-eeuws” of niet, mij in Aan de vrouw alleen maar symptomatisch lijkt voor een onderliggend psychologisch probleem dat over alle tijden heen rijkt.
Als André weg is bij Berthe en zijn eenpersoonshuishouden naar zijn zin heeft ingericht, hervindt hij in eerste instantie een rustig soort “pre-huwelijks” geluk. Maar naar verloop van tijd valt hij steeds vaker ten prooi aan wat hij “onderrokkencrises” noemt, want mij lijkt te gaan over een hang naar seks of in ieder geval naar iets lichamelijks met een vrouw. Het alleen zijn wordt eenzaamheid, en André neurotischer. Hij probeert rust te vinden bij de prostituee Blanche en later bij zijn jeugdvriendin Jeanne maar niets houdt stand. Klaarblijkelijk past alleen de grauwzaamheid van het zo grondig vervloekte huwelijkse leven bij hem – dat leven dat hij juist de rug toe had willen keren. Maar ook vrouwenhater Cyprien woont inmiddels samen met Mélie, en wat meer is: de mannen kieperen ook hun artistieke ambities overboord. Zogenaamd onder het mom dat een kunstzinnig leven onverenigbaar is met het burgerlijke bestaan maar in werkelijkheid wilde het al nooit zo vlotten met die boeken en die schilderijen van ze. Doch nu hebben ze in ieder geval iemand die er de schuld van kan krijgen dat ze opgehouden zijn hun dromen na te jagen. De vrouw als redding uit onwaarmaakbare ambities.
Zegt Mélie, ergens aan het einde van Aan de vrouw: “Zolang ik met een man niet doodga van ellende en zolang hij me niet slaat, vind ik dat ik gelukkig ben.”
Wel. Ja. Dat is het dus. Toegespitst op man/vrouw-verhoudingen, huishoudelijk (on)geluk, vrouwenhaat en onbegrip, gaat het hier dus om. Het allerminiemste beetje geluk dat we deelachtig kunnen worden, hier. Waar we zijn, waar we gaan.
Wij allen hebben het leven meegekregen, zoals Kurt Vonnegut stelt. Niemand van ons heeft erom gevraagd maar we zitten er wel mooi mee in onze maag. Met dit leven, waarin we van alles moeten. Naar school gaan & een Hele Interessante Baan krijgen & een lief vinden & een huis & een auto & op vakanties gaan, vakanties om over op te scheppen bij onze Hele Leuke Vrienden, en kinderen zullen er komen, kinderen die natuurlijk heel goed mee kunnen komen op school en sociaal zijn, en lief, en mooi, en gelukkig en dat allemaal dankzij ons. Of anders maar alleen zijn, met al eens een onderrokkencrisis om in te zwelgen. Want dat kan ook. In armoede leven kan ook, op kamertjes, met nikserige baantjes, geen uitzichten, geen perspectief maar wel een goeie kroeg op loopafstand. Echt leuk wordt het echter nooit.
Aan de vrouw schildert op prachtige wijze deze levenszoektocht, waarin we in essentie te kiezen hebben tussen treurnis of er niet heel erg beroerd aan toe zijn; tussen onderrokkencrises of niet doodgaan van ellende. Dat klinkt alles naturalistisch genoeg natuurlijk, maar evengoed kun je in Aan de vrouw een Generatie Nix-roman avant le lettre zien, of een soort pre-postmodernisme. Waarmee het dan misschien toch juist weer decadenter is dan Tegen de keer.
In 1903, vier jaar voor zijn dood & hij had zich allang tot het katholicisme bekeerd, schreef Huysmans dit: “[E]r [ligt] maar één stap […] tussen Schopenhauer, die ik mateloos bewonderde en de Prediker van Salomo en het Boek Job. De premissen van het pessimisme zijn dezelfde, alleen weigert de filosoof er consequenties aan te verbinden. Ik hield van zijn ideeën over de afschuw van het leven, over de domheid van de mensen en de onbarmhartigheid van het lot; ik houd van dezelfde gedachten in de Heilige Schrift […]”. Dit zegt mij dat ik het juist had de geest van Schopenhauer te zien rondwaren in het werk van Huysmans maar het zegt ook dat Huysmans zelve de geest van Prediker zag rondwaren in het werk van Schopenhauer – en dat de gedachte dat er iets decadents schuilt in de bijbel misschien dus wel minder ver gezocht is dan op eerste gezicht lijkt. Alles is altijd al van alle tijden. De troost, de liefde, de ellende en de drek. Maar wie er zo schoon over schrijven kan als Huysmans in Aan de vrouw doet, heeft in ieder geval niet voor niets geleefd.
Aan de vrouw
-
- Schrijver: Joris-Karl Huysmans (Frankrijk)
- Soort boek: Franse roman, psychologische roman
- Origineel: En ménage (1881)
- Nederlandse vertaling: Rokus Hofstede
- Uitgever: Lebowski
- Verschijnt: 2 september 2019
- Omvang: 192 pagina’s
- Uitgave: Paperback / Ebook
Flaptekst van de roman van Joris-Karl Huysmans
Aan de vrouw vertelt het verhaal van de schrijver André en zijn vriend Cyprien, die schilder is. André verlaat zijn vrouw Berthe nadat hij haar betrapt heeft op overspel en valt ten prooi aan verdriet en woede. Na een affaire met de dure prostituee Blanche, loopt ook zijn relatie met Jeanne op de klippen en keert hij terug naar Berthe. Gaandeweg verkiezen André en Cyprien het burgerlijk bestaan boven hun artistieke ambities, waarna ook hun vriendschap en hun dromen verwateren.
Joris-Karl Huysmans Informatie
- Echte naam: Charles Marie Georges Huysmans
- Geboren op 5 februari 1848
- Geboorteplaats: Parijs, Frankrijk
- Nationaliteit: Frankrijk
- Overleden op 12 mei 1907
- Sterfplaats: rue Saint-Placide 31, Parijs, Frankrijk
- Leeftijd: 59 jaar
- Discipline: schrijver, kunstcriticus
- Joris-Karl Huysmans Boeken >
Bijpassende Boeken en Informatie