Tag archieven: Tim Donker

Annemarie Estor – Nanopaarden megasteden

Annemarie Estor Nanopaarden megasteden recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe dichtbundel. Op 26 oktober 2022 verschijnt bij uitgeverij Wereldbibliotheek het boek met nieuwe gedichten van Annemarie Estor.

Annemarie Estor Nanopaarden megasteden recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Nanopaarden megasteden. Het boek is geschreven door Annemarie Estor. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud het nieuwe boek met gedichten van Annemarie Estor.

Recensie van Tim Donker

Dat het draafde, was wat ik dacht. Dat het hoger draafde. Weer zo één, was wat ik dacht. Weer zo één die maar meteen gans de aarde in woorden vatten wil. De Oldowan en de Awen en de An sunnan satta selitha sina. Een dichter uit Wales, een kloof in Tanzania, een Oudnederfrankische psalm, ja hoor. En dan zijn de paginanummers nog eens een keer van die pretentieuze romeinse sijfers ook. Weer zo één die op elke bladzijde met nadruk moet laten blijken dat waj niet fan de straat is. Is wat ik dacht, toen ik ja mompelde en zuchtte en deze bundel terzijde smeet. En dat is ook waar de bundel bleef: terzijde. Wekenlang. Tot ik hem weer oppakte. Een even kleine als zinloze reorganisatie van mijn recenseertafel (feitelijk een secretaire) had de bundel weer bovenaan de stapel gebracht en ik had hum gezegd en door mijn baard geraspt (want het was donderdag en scheerdag is vrijdag), en gedacht dat poëzie altijd vele kansen verdient, en dat de titel bovendien niet onaardig is, en de kansen van poëzie zijn oneindig. Dus ik open weer, ik heropen, ik zit weer, ik ga weer zitten en lees verder bij Zelfontsnapper. Want daar stak de boekenlegger uit. Had klaarblijkelijk maar drie gedichten gelezen toen ik terzijde smeet. En watdoetjijweten? Zelfontsnapper is voorwaar lang niet slecht. Geen idee waar we zijn maar ik meen te mogen vaststellen dat het niet Wales of Tanzania of Oudnederfrankië is. Weet ook niet zo heel erg goed waar het over gaat maar het wemelt in dat Zelfontsnapper wel van de verleidelijke, fantastiese, geweldige prachtzinnen. “Nog nooit hadden we een lijk gekust. // We vochten. / We bewapenden hele bataljons strontvliegen / met liefde en tuberculose.” is hoe het opent en zeg nou zelf: je zult menige bibliotheek moeten doorploegen om een gedicht te vinden dat mojer opent dan dit. Of misschien niet menige bibliotheek maar toch wel menige boekenkast. Of misschien niet menige boekenkast maar toch wel menige boekenplank. Of. Naja. Het is een sterke opener, laat ik het daar op houden. En ik was weer wakker, en ik was mee, en ik las door. “Het leven was een eindeloos schadeformulier”, lees ik even verderop, en: “We waren blind geworden voor winkels. / Hebben en geld diende nergens meer toe. / Nu we geen winperextensions meer wilden, / specialiseerden we ons in zelfontsnapping. // Nu pas sliep de hommel / in de paarse artisjokkenbloem. // De hommel was dronkener in dieperslaap daar / dan in weer zo’n loft / van een gladjakker in een witte Opel Insignia.”, en: “We kochten een ruïne. / Althans, we soort van kochten een ruïne. // Een hut om in te schuilen. / Tegen woorden. / Tegen concepten. / Tegen het woord ‘conceptueel’.”, en dan ook weer het einde: “Ooit hadden we tuberculose / en lief / en verachtten we / de dood in de bergen.”, en ik is wow (al had ik misschien een fraksie liever gezien: Hebben en geld dienden nergens meer toe), en ik is plat op de grond, liggend, bijkomen van zoveel schoonheid. Dit voel ik wel. Ja deze taal voel ik branden. En wat is poëzie anders dan een poging de taal tot ontbranding te brengen.

En dan begint het stilaan, of anders met een knal. Ik laat me meevoeren door Estor, op dwaaltocht, langsheen uithoeken, verten, het nimmer geziene. Of dat nu hier is, of daar, of elders (kan het nooit goed aanschouwde nabije immers niet evenzeer als uithoek gelden?). Als spinnendraden blijven in haar vrijwel steeds door slagschaduwen verdeemsterde poëzie zinnen aan mijn gelaat kleven. Zinnen en beelden. Mensen die overgojen met harde schijven bijvoorbeeld. Een koning die met vleesmessen een aan hun oren aan waslijnen opgehangen koor van konijnen staat te dirigeren. Een rat die een maf liedje zingt: “Koop is om / Be is dorven / Eer lik on / Ver komt het valst (herh. ad infinit., smorz.)”. Of de idee dat we allemaal wolken zullen zijn: “We zullen allemaal wolken worden, / paspoortloos drijvend over de aarde / paspoortloos rondjes drijvend om de aarde / regenend op wie we maar willen.” – stel je voor dat je boven gaat (want laat & naar bed moet je ook eens) en dat je in de badkamerspiegel kijkt en je ziet dat allemaal aan je gelaat kleven (waarom gelaat waarom niet gezicht), dan weet je dat je iets goeds hebt gelezen. En als je weet dat je iets goeds hebt gelezen dan weet je dat je iets goeds hebt gedronken. En als je weet dat je iets goeds hebt gedronken is het alvast geen verloren dag geweest.

Estor slaat bodems weg, zaait twijfel. Twijfel groeit immers het best op weggeslagen bodems. Ik weet niet meer wat het zijn is van het zijnde dat het karakter heeft van het erzijn, ik ken onder niet meer uit boven, en ik weet ook niet meer hoe laat het is. Maar het meest trek ik nog in twijfel hoe benoembaar alles is. Deze teksten hier in die Nanopaarden megasteden, hoe zou je die noemen? Het omslag houdt het op “gedichten”. Maar je kunt evengoed spreken van eindetijdsverhalen, ontstaansmythen, ontspoord dagboekproza, tot woorden gestolde dreampop (of dark ambient of coldwave of free jazz voor die materie), parabels, omleidingen, berichten om bestwil, parasociaal surrealisme, lucide sprookjes, sardoniese reisverslagen of een verzameling pilromans. Alles beweegt, niets staat stil, een mij iets te gezwollen zin als “De grendel ging / op de achterdeur van de tijd.” kan gevolgd worden door transludieke bemerkingen als: “Ik was de planning vergeten, / de pagina’s met meetuitslagen, / de geheugenkaarten, / mijn oplaadsnoer / en mijn verzameling / van de meest wiskundige partituren van Bach. // Ik had het dakraam open laten staan. // De complottheorieën, / de farmaceutische industrie, / de toeslagenaffaire, / het institutioneel racisme, / kometen, fruitvliegjes, alles, / ja echt alles / kon zomaar binnen komen vallen. // Op het bureau had ik gewoon / de mythen en de satire laten liggen / vlak naast een kilo jarig gehakt. // Maar vooral was ik vergeten mee te nemen, / nog vruchtbaarder dan mijn urine: / mijn weemoed.”

Ik bracht in deze bespreking, op subtiele en minder subtiele wijze, Nanopaarden en megasteden al een aantal keer in verband met het werk van Gust Gils. Dat soort van Zuid-Amerikaanse Vlaamsheid bezit bijvoorbeeld ook een zin als “Wie om het laatst in zijn graf ligt / draagt de goudste tanden.”, maar bij “Ze nam zich voor: Vanavond / om 24 minuten, 4 seconden, / en 36 milliseconden over 8, / zal ik / voor het eerst van mijn leven / de realiteit binnentreden./ Dan ga ik door zijn vliegengordijn, / bestijg ik zijn gekromde trap / en laat ik mij verblinden / door wat daar maar staat.” moest ik dan weer sterk denken aan het fantastiese My shit and my love van Walasse Ting denken (leeft Walasse Ting nog eigenlijk?) (zoiets is tegenwoordig natuurlijk gemakkelijk genoeg uit te zoeken met de wiki en de pedia en de google en de internet maar ik laat de vraag liever in de lucht hangen) (zolang de vragen nog in de lucht hangen leven we nog) (feitelijk een kunstschilder geloof ik, die Ting) (wel zag ik ooit dat eigenste My shit and my love op een veilingsite aangeboden worden voor honderddrieënveertig dollar, wil je wel geloven dat ik mijn eigen exemplaar vele jaren geleden uit de kringloop viste voor weinig meer dan een paar senten?).

Doch stuk, waarlijk stuk, ging ik op een gedicht (tekst?) (verschuiving?) (entiteit?) (rorschachtest?) met als titel Ziener, zapper, haruspex. De ongemene rijkdom van de woordkunstenarij daarin had niet misstaan in de Operaties-trilogie van Jacq Firmin Vogelaar. Ow. Hoorde je wat ik zei, Estor? De Operaties-trilogie. Dus. Kaleidiafragmenten en Raadsels van het rund en Alle vlees. Deze drie boeken mogen tot het beste gerekend worden dat de hele Nederlandse literatuurgeschiedenis heeft opgeleverd en zijn sowieso de allermooiste die Vogelaar ooit schreef. Helaas zijn het ook meteen de allerlaatste moje boeken die hij ooit schreef: direkt maar dan ook echt direkt na Alle vlees was er ineens geen ene donder meer aan. Alsof hij met de Operaties-trilogie het beste uit zichzelf had weggeschreven en er een lege huls in de vorm van een saje, fantasieloze sufbubbel was overgebleven. Maar daar gaat het nu niet over, het gaat over Nanopaarden megasteden en mijn stukheid, echt stuk dus en zo was ik: vol basten en kieren en gaten, maximaal open: zo was ik, zo las ik. En steeds opnieuw deden de woorden me sentimeters boven het vloeroppervlak zweven.

(en wat is met dat My junkyard sweetheart? Dat een liedje van Pavilion zou moeten zijn? Ik heb gezocht en op al mijn schermen geeft de titel alvast geen raak terwijl die bandnaam daarentegen weer zo algemeen is dat ik na weken zwemmen in de zoekresultaten nog niks gevonden zou hebben. Maar ik wil weten, ik is muziekverslaafde, god wat hou ik van muziek, had die Estor niet wat meer kunnen geven, niet een plaattitel, een label, de naam van de zanger? Of past dit langs de andere kant bezien juist naadloos in haar schrijven: altijd maar sturen met kluitjes in het riet of een wilde ganzenjacht of zoeken naar het onvindbare, altijd maar onoplosbare speurtochten uitzetten, altijd maar de lezer uit zichzelf trekken) (ik ga ervan uit dat het niet de Pavilion is van Tales of the south, een eepeetje waar een liedje op staat dat niet My junkyard sweetheart heet maar Junkyard sweetheart, een liedje dat best mooi is maar zeer zeker niet de pot met goud die je hoopt te vinden aan het eind van een zoektocht die toch ruim… uhm… twee minuten duurde) (maar van iemand die partituren van Bach spaart kun je alles verwachten).

Wel. Deze dag was een andere dag. Deze dag was een andere dag dan de vorige dag, toen ik thuis kwam met een bos bleekselder in mijn hand en ze verdomme nog steeds voor het raam stond te grijnzen (met heur moddervette harses). Deze dag hield een fluwelen mist mijn huis in een zachte omhelzing. Deze dag begon met McCoy Tyner en ging naadloos over in Jarboe (en wat een bloed- en bloedmoje seedee is The cut of the warrior eigenlijk) en aldurtijd was de koffie warm en geurig en verfijnd. Deze dag stroomde de taal vrijelijk. Deze dag dankte ik mijn vier muren voor de fantastiese leeservaring die Nanopaarden megasteden geweest was. Deze dag was gezegend met de genialiteit van Annemarie Estor.


Annemarie Estor Nanopaarden megasteden Recensie

Nanopaarden megasteden

  • Schrijfster: Annemarie Estor (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Wereldbibliotheek
  • Verschijnt: 26 oktober 2022
  • Omvang; 72 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 22,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Annemarie Estor

Van de winnaar van de Herman de Coninckprijs en de Jan Campertprijs!

Al met al hebben we het goed voor elkaar. Toch? Onze wereld is compleet in kaart gebracht, getemd en vormgegeven. We lijken aan alles te hebben gedacht, maar in Nanopaarden megasteden vraagt Annemarie Estor zich af hoeveel we onderweg zijn vergeten en verloren. Weten we bijvoorbeeld nog wel dat onze kennis ooit als verwondering is begonnen? Of dat er sinds het begin van het bestaan überhaupt tijd is verstreken? Estor neemt de lezer mee naar plekken waar we liever niet meer komen en gaat de strijd aan met het idee dat alles beredeneerbaar is. Zo ontstaat een wonderlijk beeld van een wereld die we dachten te kennen.

Annemarie Estor (24 april 1973) is dichter en essayist. Ze is gepromoveerd cultuurwetenschapper. Eerder verschenen van haar bij Wereldbibliotheek Vuurdoorn me (2010, bekroond met Herman de Coninckprijs voor het beste debuut), De oksels van de bok (2012, Herman de Coninckprijs voor de beste dichtbundel 2013), Dit is geen theater meer (2015, nominatie Pernathprijs), Niemandslandnacht  (2018, bekroond met de Jan Campert-prijs); en het beeldverhaal Hauser (2013) met dichteres en beeldend kunstenares Lies Van Gasse.

Bijpassende boeken en informatie

Cormac McCarthy – De passagier

Cormac McCarthy De passagier recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Amerikaanse roman. Op 25 oktober 2022 verschijnt de Nederlandse vertaling van The Passenger, de nieuwe roman van de Amerikaanse schrijver Cormac McCarthy. In december verschijnt een tweede nieuwe roman van de Amerikaanse schrijver die als titel Stella Maris heeft gekregen.

Cormac McCarthy De passagier recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op de pagina de recensie en waardering vinden van de roman De passagier. Het boek is geschreven door Cormac McCarthy. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van dit nieuwe roman van de Amerikaanse schrijver Cormac McCarthy.

Recensie van Tim Donker

Ai. Daar had McCarthy me even op het verkeerde been zeg. Ik weet niet waarom, maar ik dacht dat hij een schrijver van spionagethrillers was. Met duikboten enzo, en gasten met een Duits aksent. Het slag boeken dat na de eerste druk al snel een zoveelste druk in pocketvorm beleeft. Pockets die dan in zo’n molen worden gezet. Je weet wel. Zo’n molen. Die bij de kassa staat. De kassa van de drogisterij. Je koopt een zonnebril en een flesje antimuggenspray en je staat in de rij en je kijkt in die molen en je ziet een pocket en het is een spionagethriller, iets met duikboten en gasten met een Duits aksent en je denk Hee die pik ik even fijntjes mee. Lekker lezen aan de rand van het zwembad van het all-in resort in Turkije. Ik zeg u één ding. Neem deze goede raad van mij aan. Nee, ik bedoel als je ooit iets van mij aanneemt dan dit. Er zijn mensen die nooit lezen, helemaal goed. Kunnen fantastiese vrienden zijn, die mensen. Prettige gesprekspartners. Misschien kunnen ze goed koken of ze zetten heerlijke koffie. Weetikveel. Er zijn ook mensen die zich helemaal lijp lezen. Snuiven zich door alle boeken. Die nog lezen zelfs al lezen zij niet. Helemaal goed, zullen misschien nog wel betere vrienden zijn. Lenen je al eens een boek uit, of doen je een goede tip aan de hand. Alles goed. Maar mocht u iemand kennen die alleen op vakantie leest, verbreek dan onmiddellijk elk kontakt. Er is geen mens te bedenken waarvan ik een ergere afkeer heb dan de mens die alleen op vakantie leest. Want gedurende het jaar hebben ze het er te druk voor ofzo. Bedenk u. Bedenk u dit. Deze mensen werken niet 24 uur per dag. Deze mensen eten ook, en ze slapen, en ze gaan naar de winkel en tussen al die aktiviteiten door genieten zij ook zomwijlen van wat zij zo domweg “vrije tijd” noemen (in de avond misschien). Ow. Dan kijken zij zeker liever tv? Een leuke serie op Netflix? Goed. Moet je vooral doen. Maar wees dan gewoon een voltijdse niet-lezer. Ook op vakantie. Met dat hypocriete gezeik. Geen tijd. Je houdt van boeken of niet. Hoe kun je geen tijd hebben om niet te houden. Te houden van. Je stomme molenboeken.

Want daar had ik het over. Over Cormac McCarthy als schrijver van spionagethrillers, pockets die eindigen in de molen bij de kassa van de drogist. Dat hij me op dat been gezet had, ik weet niet waarom, ik verwarde hem misschien met een andere McCarthy.

Hoewel. Ik zeg wel “even”. En ik zeg wel “verkeerde been”. Maar verdomd, er komt zowaar wat spionage voor in De passagier. En harde, Charles Bronson-achtige kerels. En intriges of hoe heet dat. En al komen er geen duikboten in voor, gedoken wordt er wel. Maar toch schat ik De passagier niet in op een molenboek, en niet alleen omdat het daar veel te dik voor zou zijn (het past niet in de molen) (er komt trouwens ook nog een molen voor in De passagier). Ook te bizar. Te bizar voor de molen. Te bizar voor de gemiddelde molenboekenlezer.

De passagier is in geen enkele categorie onder te brengen. Het is spannend, ja het is doordesemt van spanning, onheimelijkheid, dreiging, duisternis. De passage waarin de hoofdpersoon alleen is op een nogal absurd booreiland is bloedstollend angstaanjagend. Maar ondanks dat De passagier spannend is, is het geen spannend boek. Als u mij volgt. Het boek is te grillig voor een spannend boek (maar misschien is het alleen maar mijn vooroordeel dat “het spannende boek” doorgaans een zekere eenduidigheid heeft).

Goed. Neem de hoofdpersoon. Bobby Western. Hoogst curieus tiep. Studeerde natuurkunde. Brak die studie af, ging autoracen. Was musicus. Is nu diepzeeduiker. Niet meteen een frekwent voorkomend carrièreverloop. Heeft een zus, een geniaal wiskundige. Helaas ook schizofreen. Zus en Bobby koesteren een innige liefde voor elkaar, een beetje te innig voor een broer en een zus. In de wereld van zus komen vreemde wezens voor. In de wereld van Bobby voornamelijk harde kerels. Om mee te praten. Dialogen. Veel dialogen. Gesprekken over Vietnam, racewagens, vrouwen, drank. Zulke kerels zijn het. Maar evengoed kan een bladzijden- en bladzijdenlang gesprek gaan over de s-matrixtheorie, fotonen, bosonen en quarks; three quarks for Mustar Mark; zo’n gesprek laat McCarthy zonder enige gêne gewoon dertien pagina’s duren; al die natuurkundige praat waarvan de gemiddelde lezer alleen maar een vaag vermoeden zal hebben, of gesprekken over de zin en reikwijdte van wis- en natuurkunde of van wetenschap in haar totaliteit; filosofiese gesprekken, absurde gesprekken. In barren. In restaurants. Verrassend veel eetscènes in De passagier. Veel drinkscènes ook. Maar dat verrast allicht minder. Het rithme van de dialogen deed mij een weinig denken aan A Naked Singularity van Sergio de la Pava (wat een fantasties boek dat ook is trouwens) (ik ben er al jaren in bezig maar sedert het bij mijn verhuis weer onder mijn aandacht is geraakt lees ik er weer wat geregelder in) (maar de laatste maanden is de stapel op mijn recenseertafel (feitelijk een secretaire) zo hoog dat het lezen in mijn privécollectie een beetje voelt als spijbelen) (meestal spijbel ik als ik boven op de weesee zit) (laatst spijbelde ik een keer in bad) maar met de dialogen in De passagier is nog iets anders aan de hand. Aanhalingstekens ontbreken bijvoorbeeld, maar ook het obligate “zei die en die”. Omdat dialogen rap kunnen gaan en als gezegd ook lang kunnen duren, weet je bij vlagen niet meer goed wie wat zegt. Als lezer ben je soms verloren.

Als lezer ben je vaak verloren. Met die verlorenheid speelt McCarthy, en dat doet hij briljant. Briljant. Ik heb de neiging briljant te kapitaliseren, vet en onderstreept. Iets als dit BRILJANT. Ik kende Cormac McCarthy niet (want ik dacht dat hij van die molenboeken was, weet u nog) maar djiezus wat een ongekend plezante kennismaking is dit geweest zeg. De pagina’s smolten gewoon doorheen mijn vingers. McCarthy schrijft geen spannend boek, en ook geen spionagethriller. Omdat hij niet de wetten van fictie volgt. Wie veel leest, of voor mijn part geregeld al eens een film kijkt, kan meestal na enkele tientallen pagina’s wel zo’n beetje inschatten waar het heen gaat. Of in ieder geval waar hij met dit boek aan toe zal zijn. Dat het waarschijnlijk toch wéér de butler gaat zijn die het gedaan heeft, dat de hoofdpersoon uit de gevangenis zal ontsnappen, dat personages met een nadrukkelijke hekel aan elkaar meest waarschijnlijk in elkanders armen eindigen gaan. De passagier volgt geen enkele wet. Cormac McCarthy pleurt zijn lezers ergens in de oceaan (om bij het diepzeeduikthema te blijven) en vanaf daar moeten zij zichzelf maar zien te redden. Je weet op geen enkel moment wat er op de volgende pagina gebeuren kan. Sterker nog: je weet meer dan eens niet goed wat er nu eigenlijk aan de hand is. McCarthy geeft de lezer zo weinig informatie dat je er een beetje paranoïde van wordt. Wat wordt er hier voor me achtergehouden? Personages worden nauwelijks geïntroduceerd, en er trekt nogal een bonte stoet aan markante personages voorbij. Soms kun je alleen maar vermoeden wie iemand is (zal wel een collega van Western zijn). Maar McCarthy leidt sowieso niks in. Ineens zit je in een flashback, zomaar ineens, net zaten ze nog in de kroeg, verrek ze zaten toch in de kroeg, wat is met die racewagens ineens dan? Of in iemands hallucinatie. Soms ben je zonder dat je het wist in een andere stad, in een andere staat, in een ander land. De passagier lezen is zoiets als op een dag gekatapulteerd worden in het leven van iemand anders, iemand met een turbulent leven, en je hebt geen enkele informatie, en iedereen doet tegen je of jij die ander bent en alsof alles maar bekend voor je is, niemand legt iets uit, je moet zelf maar de stukjes bij de beetjes leggen. En alles is duister, alles is groezelig, alles doet ontheemd voelen, ow, sferisch is McCarthy sterk, ijzersterk. Hoe hij dat toch doet. Al die schoonheid, al die pracht, en toch vrees je ellende om elke andere hoek. De passagier spande mijn zenuwen tot het uiterste, en dan draait McCarthy ze nog iets strakker en ik dacht ze bijna te horen springen.

(nou hielp de muziek ook niet mee, ik draaide eerst iets onrustbarends van Can (ik heb het Damo Suzuki nooit helemaal kunnen vergeven dat hij heeft meegespeeld in Hair, jij?) (wie speelt er nu godsamme mee in welke musical dan ook) (musicals zijn het verwerpelijkste dat de entertainmentindustrie heeft opgeleverd) (en dat wil wat zeggen) en daarna iets zelfs-nog-onrustbarenders van Unbehagen, iets rustigs, ja iets zalvends heb ik nodig, Amplifier Machine welja Amplifier Machine waarom dacht ik niet veel eerder aan Amplifier Machine?)

En ik zit hier en dacht te zullen schrijven dat De passagier een tiepies mannenboek is. Maar mogen zulke termen nog wel tegenwoordig? Is vast niet erg woke. Een tiepiese man, wie is er nog een tiepiese man, ik ben zelf de minst tiepiese man die je ooit zag (kom zelf kijken). Maar ik weet de tijd voor het wokeïsme nog wel. Ik weet de trein nog wel. Wanneer kwam Elementaire deeltjes uit? 1998? 1999? Ik liep toen stage bij Roodkoper. Oosterhuis en de zijnen hadden me henen gezonden. Naar de Vers voor de Pers-dag. Bestaat dat nog, Vers voor de Pers? Zal haast wel niet. Bij Roodkoper zullen ze blij zijn geweest eindelijk eens een stagiair te kunnen sturen op dat soort rotklusjes. Doch ik vond het fantasties. Daar rond te lopen als afgezant van een blad, een heus blad, een echt bestaand blad, tussen journalisten, uitgevers en een okkasjonele schrijver. Ik groette iemand die ik dacht te kennen. Hij groette niet terug maar keek me wel aan, lang en indringend, en enigszins spottend. Ik nam een prospectus van haast elke uitgeverij mee (want wist ik eigenlijk veel wat nu tiepiese boeken gingen zijn voor Roodkoper om te bespreken?) en navigeerde de helft van de tijd op mijn eigen voorkeuren. Stond lang stil bij het kraampje van Nijgh en Van Ditmar. In die tijd uitgever van het werk van JHM Berckmans, en van het Uur van lood, en in een verder verlee hadden ze dat prachtige Nieuwe Nijgh Boeken-reeksje gehad. Met dat alles was Nijgh en Van Ditmar verantwoordelijk voor een substantieel deel van mijn toen nog zeer bescheiden bibliotheekje dus ik bestudeerde hun komende uitgaven nauwgezet. Zo nauwgezet, klaarblijkelijk, dat Vic van der Rijt me uiteindelijk aansprak. Er ontstond een geanimeerd gesprek, Van Der Rijt is vermoedelijk de aardigste mens ter wereld. Toen ik Berckmans ter sprake bracht geraakte hij bijkans buiten zichzelf van enthousiasme. Er stond niks nieuws van Berckmans op stapel, zei hij, maar hij ging me wel kunnen helpen mijn Berckmans-collectie aan te zuiveren, hij zou eens kijken in het magazijn, ik moest hem maar eens mailen. Hij gaf me zijn kaartje en ik mailde hem des anderendaags een lijst van alle Berckmans-titels die ik nog zocht (dat was destijds ongeveer 2/3 deel van zijn oeuvre). Na lange tijd liet Van Der Rijt Harold Polis me één boek toesturen. Eén. Ik geloof dat het Vergeet niet wat de zevenslaper zei was.

Bij het kraampje van De Arbeiderspers werd ik toch zeker weer aangesproken. Ik wist niet wie die man was, een lector, een redacteur, een waarnemer, de directeur zelf misschien? Wel leek hij me meer biertjes op te hebben dan ik. Maar dat waren er dan ook maar nul. Hij drukte me een recensie-exemplaar van Elementaire deeltjes in handen. Dit moet je lezen, zei hij. Een hele reeks superlatieven verliet zijn mond. Ik doorbladerde wat, probeerde het achterplat te lezen. Wat me slecht afging, omdat de man maar kreten bleef slaken. Het is wel een echt mannenboek!, zei hij. Dan scheelt het alvast dat ik er één ben, mompelde ik, en liep door, met dat boek in mijn hand. Later, in de trein, midst stapels folders, schuin aangekeken door mijn medetreinreizigers, viel het me in dat die man, die man die ik gegroet had omdat ik hem meende te kennen, dat dat Midas Dekkers geweest was.

In die dagen, 1998 of 1999, was nog helemaal niemand woke maar ik zal lange tenen omzeilen door te zeggen dat De passagier in ieder geval niet is voor mensen met zwakke zenuwen (waarmee ik niet suggereren probeer dat vrouwen zwakkere zenuwen zouden hebben dan mannen). Het is hard, ruw, bonkig, duister, dreigend, huiveringwekkend, kafkaesk, hallucinant, surrealisties, nachtmerrie-achtig, dystopies, onvoorspelbaar, desolaat, ontroerend, ongrijpbaar, filosofies, poëties en bloedmooi.

Soms dacht ik dat sommige dingen niet hadden gehoeven. Een weeral bladzijdenlang gesprek over de moord op Kennedy bijvoorbeeld. Zou de moord op Kennedy wereldwijd gezien niet het meest uitgekauwde thema allertijden kunnen zijn? Of dat laatste hoofdstuk. Dat maf is. Ja heel dat boek is maf maar dat laatste hoofdstuk is nog wel wat maffer. Fietst hij nou echt van een plaats nabij Murcia naar een heuvel nabij Barcelona? Is hij op een eiland? Gaat er een veerboot naar Ibiza? Wie is die man die hij tegenkomt bij een processie? Wil ik me nog wel zoveel vragen moeten stellen op het eind van een boek? Maar dan weer. Zonder dat laatste hoofdstuk had ik misschien wel de mooiste zin uit het boek moeten missen. “Geloof in zichzelf als een man in een land in oorlog voor een zaak die rechtvaardig was voor de mensen van wie hij hield en de vaders van die mensen en hun poëzie en hun pijn en hun God”. Ah. Die zin had ik niet willen missen. Nee. Niets uit De passagier had ik willen missen.


Cormac McCarthy De passagier Recensie

De passagier

  • Schrijver: Cormac McCarthy (Verenigde Staten)
  • Soort boek: Amerikaanse roman
  • Origineel: The Passenger (2022)
  • Nederlandse vertaling: Arjaan en Thijs van Nimwegen
  • Uitgever: De Arbeiderspers
  • Verschijnt: 25 oktober 2022
  • Omvang: 384 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek / ebook
  • Prijs; € 24,99 / € 15,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de nieuwe roman van Cormac McCarthy

1980, Pass Christian, Mississippi. Reddingduiker Bobby Western – gekweld door verlies, bang voor de diepte van de oceaan en verlangend naar een dood die hij niet met God kan verzoenen – is getuige van intriges die hem alleen maar schade berokkenen. Hij wordt fysiek achtervolgd door mannen met insignes, en mentaal door de geest van zijn vader en door zijn zus: de liefde van zijn leven én de verwoester van zijn ziel.

De passagier reist door het zuiden van Amerika, van de praatzieke kroegen van New Orleans tot een verlaten booreiland voor de kust van Florida.

Cormac McCarthy Stella Maris RecensieCormac McCarthy (Verenigde Staten) – Stella Maris
Amerikaanse roman
Uitgever: De Arbeiderspers
Verschijnt: 6 december 2022

Bijpassende boeken en informatie

Eva Gerlach – Hier

Eva Gerlach Hier recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe dichtbundel. Op 11 oktober 2022 verschijnt bij uitgeverij De Arbeiderspers de bundel met nieuwe gedichten van de Nederlandse dichteres Eva Gerlach.

Eva Gerlach Hier recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Hier. Het boek is geschreven door Eva Gerlach. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud de boek met nieuwe gedichten van dichteres Eva Gerlach.

Recensie van Tim Donker

Dat ze zaten te eten en dat de dingen hen langzaamaan weer in genade aannamen was wat ik onthouden had. Het had iets kunnen zijn uit de verhalen van eekhoorn en mier, al was het dan waarschijnlijk in minder gezwollen taal gezegd. Dat je tussen het eten en de dingen misschien pas echt hier bent, welk hier, elk hier. Losse bedrading zo heette dat. Had ik het niet eens gevonden in de kringloopwinkel, ik weet het niet, tweedehands alleszins, lang geleden, in ergens een daar. Misschien kende ik Eva Gerlach toen nauwelijks. Een beetje van naam. Ook de naam van mijn lievelingszus (die voornaam althans, mijn lievelingszus heeft verder gewoon mijn achternaam). Zo’n naam blijft. Zo’n boek pak je wel op. Zo’n boek koop je. Op een dag in een tijdperk dat je nog tweedehands boeken kon kopen, ergens, daar, nooit hier.

Hier. Dat is eigenlijk nergens. Er is altijd veel meer daar dan hier. Iemands hier is voor heel veel anderen al snel een daar. Jouw daare hierheid is niet hier. De fantasie dat een daar jouw hier zou kunnen zijn. Het hier van een ander ook jouw hier. Vanuit de trein misschien. Een wijk die je ziet, en je afvragen hoe het zou zijn om daar te wonen, alle dagen daar thuis te komen, daar te zitten, tussen die muren en dat dat dan je hier is. Of gewoon zo maar. Een dorp op de kaart. Renkum misschien.

Een daar beleef je anders dan het hier, zelfs als dat daar tijdelijk je hier is. Op vakantie zijn, of op bezoek. Hoe je even een daar als een hier kunt zien, maar hoe het dan toch een daar blijft. Je moet immers vragen wanneer de visboer er staat, en tegenover welke supermarkt eigenlijk. Misschien is het dat met het hier. Hier behoeft geen vragen. Hier is waar de dingen je langzaamaan weer in genade aannemen.

Of toch. Het hier van Meindert, de hoofdpersoon van het gelijknamige openingsgedicht in Hier -de dichtbundel van Eva Gerlach waarover ik hier moeizaam mijn gedachten probeer bijeen te schrapen- is het hospitaal waar hij, Meindert (“Meindert was iemand vroeger hij leerde de mensen.”), langzaamaan onttakelt wordt, tot er niets meer is. Alleen nog maar de dingen, die ellendige dingen weer, die altijd ja. “In zijn kamer zie je // de naalden gevouwen nachthemd afgehaald bed / op de wasbak 1 lege ampul OxyNorm in de emmer / 1 bijsluiter Mitomycine 3 TENA Men 4”. Want dat is een ander ding met hier. Het hier kan genadeloos illusieloos zijn. Het hier is lichaam, je lichaam is nooit daar. Dat maakt hier onontkoombaarder dan daar. Daar, dat kan nog alles zijn. Totdat daar hier is.

Waarmee niet gezegd wil zijn dat hier alles duidelijk is. Hier is waar je bent, en daarstraks was je nog daar. Ik las Hier enige weken geleden, toen ik op vakantie was in het noorden van Limburg. Dat was toen hier, maar is nu weer daar. Toen ik las, een bos vlak achter het raam waarvoor ik zat, hield ik vooral van de manier waarop Hier voedsel geeft aan. Ruimte laat voor. In de ruimtes tussen het variabele hier zweeft. Poëzie die kieren laat waardoorheen gekeken kan worden. Dat is mooi, woorden zijn mooi maar de ruimte tussen woorden is ook mooi. Poëzie die zoekt, niet perse zoekt te vinden. Poëzie die dwaalt, niet perse aankomt. Poëzie die herijkt. Herademt. Herhaalt. Herneemt. Herdenkt. Herziet. Herschrijft. Hervindt. Hernieuwt. Hertrouwt. Herbouwt. Herformuleert. Herkrijgt. Herkanst. Herroept. Heropent. Herwaardeert. Herenigt. Hervormt. Herleid. Herschept. Herkent. Het regende op de dag dat ik Krista weer zag.

Of dat je voor het raam staat, adem in en uit, het gordijn beweegt zachtjes in een ongedefiniëerde luchtstroom. Of de zee misschien. Of dat het later wordt, en hoe het licht dan valt. Of je pocheert een ei, en ergens in huis valt iets om. Of jeuk op onbereikbare plekken. Of het eerste water van de dag. Dat de einder ergens moet beginnen. Dat één leven het laatste moet zijn. Zulke dingen.

Nee. Wat zei ik? Hier kan nog alles zijn. Hier stelt onophoudelijk vragen. Hier nemen de dingen je nooit meer in genade aan. In dit hier werpt elke schaduw een duister, het hier is altijd maar tijdelijk, het hier heb je nooit voorgoed: “Als je uit me vandaan springt kijk ik”, heet het dan, of: “We denken dat we het zien […] [m]aar we doen onze ogen open / en er is zwart”, of: “om hier niet te zijn liepen we / daarheen”; “ik lig / hier, ik die daar moet zijn”; “leen me je oplichterij je gescharrel je vleesmes” – is er altijd een daar dat een hier had moeten zijn, een Ene die beter de Ander was geweest, het onkenbare dat met het kenbare werd verward? Of gaat het hier alleen maar over de (on)mogelijkheid over je eigen schaduw te springen?

Het ultiemste daar zou de maan zijn. Waarlijk gelukkig zijn op de maan, en “veertjelicht zo”.

Misschien is dat dan het verschil tussen hier en daar? Kan het gewogen worden in het gewicht van ellende? Of dood? Of afbraak? Meinderts aftakeling? Het gewicht van ellende als het hier is, en niet daar. Als het huis uit Huis jouw huis: “In de kelder bewoog iedereen”; “In ons dorp stond geen huis meer recht op”; “Bont en blauw kort / en klein hier en nooit meer / verschil”. En “[a]ls ze komen en ze vinden je dwingen ze je / je kleren uit te trekken en ze Vernederen je / zei iedereen die kwam groeten maar ik blijf hier. // Als ze komen kruip ik in mijn bed waar niemand me ziet / ik maak mezelf klein ik verstop me onder de dekens // en ik huil en ik schreeuw maar ik maak geen enkel geluid.” (hoe erg hier zo’n hier is als het jouw hier is, als jij die ik bent, niet een ik uit een gedicht of iemand die je ziet op tv)

Je hier is eindeloos veel, eindeloos ver, eindeloos vol. Zo ook deze poëzie (die steeds in beweging is). Dacht ik dat je uiteindelijk misschien niets rest dan je bal oprapen en verder lopen, maar daar eindigt het niet. Althans daar eindigen de woorden niet. Er zijn ook nog aantekeningen (heb je werkelijk Bob Marley nodig om te zeggen dat je niet moet vragen waarom?), en die lees ik -helaas- en ik denk O ging dat over een jongleur dan?

(die associatie had ik er niet direkt bij) (maar ik associeer bijna niets met jongleurs) (maar nu dan toch in dit onvoorzien kielzog) (en hongerkunstenaar en kafka en je moet je leven veranderen in dit onvoorzien kielzog) (zijn associaties in dit onvoorzien kielzog) – zijn

Zijn associaties in dit onvoorzien kielzog.


Eva Gerlach Hier Recensie

Hier

  • Schrijfster: Eva Gerlach (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: De Arbeiderspers
  • Verschijnt: 11 oktober 2022
  • Omvang: 80 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 19,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Eva Gerlach

Wit bot op het strand
ravenbeksleutel
Ik pak het op
voel het spannen
van vleugels

Hier: waar je bent; waar, hoe, wanneer ook. Schaduw en plaats, vast en los, ziekte, oorlog; aarde, lucht, water en vuur; dood en liefde: een reis om het lichaam in 47 gedichten.

Eva Gerlach (Amsterdam, 9 april 1948) is een van de belangrijkste dichters uit het Nederlandse taalgebied. Zij debuteerde in 1977 in Hollands Maandblad; twee jaar later verscheen haar eerste bundel, Verder geen leed, waarop tot dusver een klein twintigtal andere voor volwassenen en kinderen volgde. Haar werk voor volwassenen werd bekroond met tal van literaire prijzen, waaronder de P.C.Hooftprijs 2000; voor haar eerste jeugdbundel, Hee meneer Eland (1989), ontving zij een Zilveren Griffel en de Nienke van Hichtumprijs. Gerlach publiceerde recent het drieluik Labyrint, dat bestaat uit KluwenOntsnappingen (bekroond met de Awater Poëzieprijs 2016) en Oog (bekroond met de Herman de Coninckprijs 2020).

Bijpassende boeken en informatie

Joke van Leeuwen – Aan tafels

Joke van Leeuwen Aan tafels recensie en informatie over de inhoud van de dichtbundel met eigen tekeningen. Op 4 oktober 2022 verschijnt bij uitgeverij Querido het nieuwe boek met een lang gedicht en tekening van Joke van Leeuwen.

Joke van Leeuwen Aan tafels recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Aan tafels. Het boek is geschreven door Joke van Leeuwen en bovendien heeft ze ook de tekeningen gemaakt Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden te vinden. Bovendien kun je op deze pagina informatie over de inhoud van het boek met lang gedicht en tekeningen van Joke van Leeuwen.

Recensie van Tim Donker

Joke van Leeuwen. Waarom las ik haar niet eerder? Ja, ik weet denk ik wel waarom ik haar niet eerder las. Maar dan weer. De vraag beantwoorden is een vervolgvraag uitlokken. Want vermoedelijk las ik haar nooit omdat ze ook kinderboeken schrijft. Maarja. Wat is dan toch dat diepgewortelde wantrouwen tegen kinderboekenschrijvers? Er is toch helemaal niks mis met kinderboeken? Toen ik kind was las ik notabene zelf kinderboeken (sterker nog: ik zat in de kinderboekenjury, en we mochten met ons clubje naar Het Speelhuis, en kinderboekenschrijvers lazen voor en gaven handtekeningen, ik had de handtekening van Evert Hartman, dat vond ik een hele moje handtekening maar zijn boeken las ik nooit). Het is dan ook pas later mis gegaan tussen mij en kinderboekenschrijvers. Dat was toen een millennium op heur laatste benen liep. Eind jaren negentig bevonden er zich in mijn kennissenkring plotseling verbazend veel volwassenen die bij voorkeur, of zelfs alleen maar, kinderboeken lazen. “Die zijn tenminste nog fantasievol,” zeiden ze dan vaak maar als ik ze dan absurdistische boeken liet lezen, of dada, of grotesken, of automatisch schrijven, of cabaret voltaire, vonden ze het meestal alleen maar raar. Ik weet niet of dat indertijd een landelijke trend was, dat van die kinderboeken bedoel ik, of dat ik me mogelijkerwijs alleen maar in verkeerde kringen had begeven. Maar ik kon in ieder geval met bijna niemand meer een gesprek over literatuur beginnen zonder dat binnen een paar minuten over kinderboeken ging. Na een tijd ging dat storen. Na een tijd ging het goed mijn kloten uithangen. Na een tijd vond ik het nogal aanstellerig, al die volwassenen die zich de hele dag alleen maar met kinderboeken bezig hielden. Dacht ik ook: kinderboekenschrijvers zijn volwassenen die zich de hele dag alleen maar met kinderboeken bezig houden. Hield ik me verre dus. Dus hield ik me verre. Het ging langzaamaan weer beter toen mijn kinderen geboren werden, en het voorlezen er kwam, en tochtjes naar de bibliotheek. Maar toch las ik Joke van Leeuwen niet eerder nee, en nu las ik Aan tafels en nu denk ik Waarom las ik haar toch niet veel en veel eerder.

Ofnee. Wacht ik lás haar eerder. Wel. Ja. Ik las haar vlaggen als werkwoord niet zelfstandig naamwoord in Rasters Vergeetwoordenboek. Nummer 58. Een fantastiese foto van een tienjarige Joke, en vele onderhoudende gedachten over jurken en nylons en jarretels & ge moogt gaan maar ge moogt niet lopen. Ja. En ik las haar in Raster 105, Lettres, Velouté heette dat gedicht, fantasties gedicht, fantasties resept. En ik las haar in Raster 106: De plek. Een fijn verhaal over intrek nemen in een oud Antwerps huis. En Bezichtiging. Een mooi gedicht. En ik las haar in Raster 123/24. Het einde. Met die prachtige tiepmasjiene op de voorkant. O God. Waarom zijn die dingen eigenlijk ooit in onbruik geraakt? De wereld was een betere wereld toen tiepmasjienes nog niet in onbruik waren geraakt. Het is het einde van Raster en Joke van Leeuwen schrijft over eindes. Het einde van het einde van de geschiedenis. Krijgt die Fukuyama me daar mooi even een tik. Of zo stel ik me voor. B’voorbeeld misschien omdat ik vind dat die Fukuyama het allemaal een beetje te serieus neemt, zichzelve voorop. Ik had haar meer kunnen lezen, want ze stond in veel meer Rasters maar plotseling was aan mijn Rasterverzamelwoede een einde gekomen, soms gebeurt dat, soms komen dingen ineens aan hun einde, soms hou je ergens gewoon mee op, ik liep vaak naar de kamer waar ik mijn Rasters bewaarde, de meeste toen nog ongelezen, dan strekte mijn arm zich uit, dat opende zich mijn hand, dan pakte ik er eentje van de plank, willekeurig, dan bladerde ik, dan verheugde ik mij, dan dacht ik aan de dag dat ik deze Raster zou gaan lezen, zonnig moest het dan zijn, in het park moest het zijn, op mijn rug in het gras moest het zijn, lekker liggen met mijn open ogen lezen, met een appel en een moje mandarijn. Dan kwam de dag dat het verheugen verflauwde, dat ik de eigenste Raster daar nu in mijn hand niet zonodig hoefde te lezen ooit, niet in het park en ook niet op mijn rug, ach waarom spaarde ik die dingen eigenlijk nog? En de plekken waar je gelezen Rasters kon vinden verdwenen ook, alles verdwijnt maar, het einde van de tijd. Ook dat nog.

Joke van Leeuwen & nu lees ik haar. Aan tafels heet het en het is een boeklang poëem en ik ben verrukt. Ja al op de eerste bladzijde van Aan tafels ben ik verrukt. In verrukking of hoe heet dat. “ik ben, nee ik heb / zeventig” staat daar, amper zeven regels ver zijn we, ik vind dat zo mooi. Dat zeggen ze ook in Spanje, tengo setenta años, dat heb ik altijd zoveel beter gevonden dan wat wij zeggen. Liever dat je de jaren die je bent gewoon maar hebt, de jaren die je hebt die heb je al en je weet niet wat je nog krijgen gaat. Of neem dit: “ik ben geboren / als een zij en gottegot wat een gedoe / dat wie geboren als een zij met lijf dat / alles kan door heeldur maatschappijen / weggepraat achter wie man, door / godsverhalen uit hun rib, maak dat / de kat wijs en de olifant en de dolfijn / die haar dolfijnenklit door vinnen / van vriendinnen strelen laat” – daar kun je op zuigen, toch, op zulke woorden. Daar kun je lang op zuigen en steeds weer een andere smaak proeven. Het gaat tekeer en het is grappig en dat van die dolfijnen komt trouwens helemaal op het einde nog een keertje terug. En vegen uit de pan voor man of maatschappij, en ook voor de bijbel trouwens. En dat zijn dan nog maar de eerste regels, Van Leeuwen gaat verder, en spreekt en dicht en schrijft: “dat / koude scherm waar sneeuw van vroeger / uit verdween, waar binnenscamera’s / gelachen wordt, waar zoete zelfronk / triomfeert, scheefte rechtop gezeten / wordt becommentarieerd” en dan zie ik een teevee en niet een teevee van vroeger waar het nog sneeuwen kon (dan zat de antenne er niet goed in) (ik probeerde mijn kinderen laatst het testbeeld uit te leggen) maar de teevee van nu met zijn overdaad aan talkshows vol bekende nederlanders en deskundigen en anderszins schaapjesophetdrogehebbenden of nietsteklagenhebbenden die vanuit een misschien net iets te gemakkelijke positie heel politiek correct misstanden aankaarten en ook de journalistiek moet haar failliet inmiddels toegeven: “een krant vraagt een / bekend geworden mens wanner hij / voor het laatst gehuild, want dat is / entertainend voor wie zelf terwijl / geen ander kijkt of weten wil”, en woorden als binnenscamera’s en zelfronk hoef je maar te rapen.

En in 71 pagina’s krijgt uiteindelijk heel de samenleving er duchtig van langs. De computersamenleving. De vermaaksamenleving. De smileyssamenleving. De googleteamssamenleving. Hoe leuk, hoe gestroomlijnd, hoe efficiënt, hoe vervelend (zegt, zingt Wannes: Het zit allemaal goed in mekaar Het zit allemaal goed in mekaar Het zit allemaal goed in mekaar Het zit godverdomme allemaal toch zo goed in mekaar). Een samenleving van (on)maakbaarheid, een samenleving van consumentisme en afval, een samenleving van niet of nauwelijks, een samenleving, misschien, die druk bezig is zichzelf uit de markt te prijzen. En onze angsten kunnen we altijd nog overschilderen.

En doorheen alles gewoon het leven: “waar woensdags nog / een taart, een gaatje in je trui / een opdrachtje voor school, een / lumineus idee, en donderdags / alleen het hoogstnoodzakelijke mee / naar ergens waar daar hier heet / en hier daar”, omdat dagen toch ook gewoon dagen blijven: “elk jaar complimentendag, tussen / een rare disease day en een hearing day”, want gekte blijft ook gewoon gekte en dat is hoe de dagen gaat en hoe het leven gaat en hoe de gekte gaat die daar ook alleen maar is om grip te krijgen op dat andere, op dat leven en op die dagen: daarom dit afbakenen, dit verdelen in ruimtes en tijden en namen: “we hadden jullie niet verwacht en / al dit licht is weliswaar van ons / maar jullie mogen erin lopen / toon jullie wijdte om die op te meten – / ach, is het waar, lijken hier onze / vorken zo op die van jullie daar?”

De mens bekeken, de mens gemeten (waarom dook niet uit de nalatenschap op dat De gemeten mens dat ik mijn vader ooit kado deed, een boek, van Stephen Jay Gould als ik het me wel herinner, we spraken er nog over toen hij in het ziekenhuis lag, hij vertelde me dat hij en zijn nieuwe vrouw er elkaar uit voorlazen als ze in bed lagen, mijn moeder was toen al dood, de gedachte van hem in bed met haar ergerde me, mijn moeder was nog niet zo lang dood, later kon ik er ook iets vertederends in zien maar het boek had ik graag gehad), de mens gekeurd, de mens gewogen, de mens vergeleken want we kunnen lijken op de Ander in al zijn vreemdheid en desnoods kunnen we het vreemde dusdanig exotiseren dan het nog een klein beetje leuk wordt (ik had een collega ooit die uit Java kwam, op een keer ging hij het depot aanvegen, geen idee waarom hij het depot aan ging vegen want daar was hij helemaal niet voor aangenomen hij was aangenomen om de post te bezorgen maar goed hij ging het depot vegen en omdat er geen langstelige bezem aanwezig was maar wel een stoffer en blik ging hij zoon beetje op zijn hurken doorheen het depot om beetjes vuil op het blik te vegen en later zei iemand heel anders as dat wij souwen doen hun doen dat heel anders as wij hun doen dat op hun hurken en niet staand – alsof dat gehurkte vegen cultureel bepaald was en niet uit een gebrek aan materiaal voortkwam) want als het niet bekend is, is het vreemd en als het niet al te vreemd is, kunnen we het misschien wel bekend noemen. Want wie niet weg is, is gezien. En wie niet gezien is, is weg en daarom ook toch ook facebook tv prikkeldraad de guillotine. En verder niks nog, of toch maar weer dat liefdevolle klojen, dat warmbloedig gesukkel, dat naarstig getimmer aan tafels om aan te zitten.

En aldurwijle foto’s en herinneringen.
En aldurwijle vallende en vervangende en verdwijnende stoelen.
En uiteindelijk niets om ons nog te houden.

Aan tafels is een ongekend rijk en mooi boek. Het klaagt aan, maar het is niet bitter. Het ziet er nog de humor in, maar het lacht niet uit. Het legt vingers op zere plekken, maar het strooit geen zout in open wonden. En als je mocht gaan denken dat we inmiddels een vogel voor de kat zijn, lijkt het toch nog te eindigen met hoop. Of met het begin. Of, in ieder geval, aan tafel(s). En in mijn geval met muziek. Dat was het: aan tafel, met een gedicht en muziek. Als jij iets mojers weet, mag je het zeggen.

Joke van Leeuwen Aan tafels Recensie

Aan tafels

Een gedicht

  • Schrijfster: Joke van Leeuwen (Nederland)
  • Soort boek: gedicht, poëzie
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 4 oktober 2022
  • Omvang: 80 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 18,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Joke van Leeuwen

Tafels zijn uitgelezen plaatsen van samenkomst, maar laten ook de lege plekken zien van wie gemist wordt. Van overledenen of van wie op een andere manier vertrokken is, voor wie zijn tafel een schuilplaats was en heeft moeten vluchten.

Aan tafels is één ononderbroken sprankelend gedicht over de sporen die mensen in dingen achterlaten, over het ouder zijn in de jongste jaren. Maar Aan tafels is óók beeld: de bundel wordt gesierd door stoelen die als vluchtelingen een nieuw thuis zoeken.

Bijpassende boeken en informatie

Kate Zambreno – Drang

Kate Zambreno Drang recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe roman. Op 29 september 2022 verschijnt bij uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de roman Drifts van de Amerikaanse schrijfster Kate Zambreno.

Kate Zambreno Drang recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden de roman Drang. Het boek is geschreven door Kate Zambreno. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van de Amerikaanse schrijfster Kate Zambreno.

Recensie van Tim Donker

Een boek over het (maar niet kunnen) schrijven van een boek, jaja, dat kenden we nog niet. Ofnee. Dat kenden we wel. Of we. Ik toch. En anderen met mij, neem ik aan. Maar dat geeft niet. Een boek hoeft niet perse iets volstrekt nieuws te vertellen om iets volstrekt nieuws te vertellen. Laat staan om eenvoudigweg te boeien. Of te intrigeren. Het boek is immers maar dat wat gebeurt tussen twee kaften, hoe kan het nog moeten ontstaan als de lezer er al aan begint? En als het boek nooit tot stand heeft kunnen komen, wat hebben we dan zojuist gelezen? Waar gaat het dan eigenlijk over. Jaja. Waar gaat het over, ook zo’n vraag. “Wat voorkomt dat een boek wordt geschreven, wordt uiteindelijk het boek zelf”, schrijft Zambreno ergens in Drang, en misschien is dat wat Drang is: “…een memoir over niets…”, om andermaal Zambreno zelve te sieteren.

Ja goed, het gaat dus over die vrouw die een boek probeert te schrijven en dat lukt niet erg. Van dat falen wordt verslag gedaan in korte, dagboek-achtige hoofdstukjes, veel paginawit, af en toe een foto of een afbeelding. De bladspiegel is alvast goed. Het is de leegte die ademt, de leegte waarin we zwemmen, ja: ik, jij, wij allemaal. De niksheid die het leven is. Ommetjes maken met de hond. Naar het werk gaan. In de metro zitten. Dingen bekijken op je kompjoetur. Een literaire avond bijwonen. Ongemakkelijke sociale situaties. Een vreemde bovenbuurman. Series “bingen”.  Wat is in godsnaam series “bingen”? Maar die ene serie die ze “bingt”, Taxi, die kende ik wel. Met Tony Danza en als mijn geheugen me niet bedriegt Danny DeVito? In mijn herinnering werd het hier in de jaren tachtig uitgezonden op zaterdag, ergens in de vooravond, en in mijn herinnering keken we er altijd naar, mijn mamma mijn pappa mijn twee zussen en ik, en in mijn herinnering was het dan altijd gezellig. Boeken lezen. Met vrienden mailen. Op de veranda zitten al is het herfst. Een galadiner. Een strohoed kopen, of misschien een jurk. En gedachten, vooral heel veel gedachten.

Gedachten over Chantal Akerman. Gedachten over Wittgenstein. Gedachten over Walser. Gedachten over Kafka. Gedachten over Rilke, heel veel gedachten over Rilke. Je kon bijna het idee gaan krijgen dat Drang een Rilke-biografie beoogde te zijn maar het leven had er andere plannen mee. Zoals De Kapellekensbaan veel meer dan over Ondine, over Boontje en zijn huisgenoten ging. Een moderne, Amerikaanse Kapellekensbaan, niet gek, denk ik, om Drang zo te noemen.

Want uiteindelijk gaat Drang over onvermogen. Nee. Het gaat over futloosheid. Nee. Het gaat over dissociatie. Nee. Het gaat over ergens anders over gaan. Nee. Het gaat over drift. Nee. Het gaat over hoe je op een of andere manier aan het eind van de dag altijd nooit gedaan hebt wat je had willen doen. Nee. Het gaat over drang, eerder dan over actie. Nee. Het gaat over zoeken. Nee. Het gaat over wanderlust. Nee.

Drang scheen me doordesemt te zijn van melankolie. Of in ieder geval: ik werd er vaak een weinig melankoliek van. Al zegt dat misschien niet zoveel, ik word melankoliek van haast alles. In het geval van Drang was het meestal de goede soort melankolie, maar een keer, het was een dinsdag, sloeg de goede melankolie na verloop van bladzijden en bladzijden om in het slechte soort melankolie. De melankolie die alleen maar taai en zwart en zwaar en zompig is, en ik kon niet verder lezen. Nou dan ga ik maar afwassen, mompelde ik halfluid en mijn dochter, die verderop op de grond zat en bezig was om van elektriciteitsgeleidende staafjes een radio te maken, zei Wat? En ik liep naar de steerjoo, want afwassen zonder mjoeziek, dat gaat niet. Ploegsteert. Het Zesde Metaal. Feitelijk hun mooiste, hoewel het geloof ik de naam heeft één van hun mindere seedees te zijn. Akattemets herbergt best heel veel saje liedjes, maar áls het raak is op Akattemets is het ook wel meteen goed raak. Nie voe kinders is fantasties, dat zal ik niet ontkennen. Calais viel me echter zo zwaar tegen dat die seedee maakte dat ik stopte een volger te zijn, geen idee wat ze sedert nog gedaan hebben, de mannen van Het Zesde Metaal en Calais is ook de enige ZesdeMetaalseedee die tussen mijn bovenseedees is geraakt, ofwel: alle seedees die nog net niet slecht genoeg zijn om ze naar de kringloop te sturen. Maar Ploegsteert is gewoon een bloedmoje seedee & ik herinner me nog hem kopen. Dat was na afloop van een optreden van Het Zesde Metaal in Ekko. Kees had me zo ver gekregen daarheen te gaan. Goede ouwe Kees. Die kende ik van Facebook, in die tijd was ik nog een fervent gebruiker van Facebook. Nu hoor ik nooit meer wat van Kees. Wat misschien een helaas is. Zanger / gitarist / bandleider Wannes Cappelle had mijn Ploegsteert nog voor me gesienjeerd, nadat hij het cellofaan van de seedee had weten te peuteren omdat mij dat niet lukte. Aardige gast, die Wannes. Sienjeerde de seedee, zei ik dat al? Op de achterkant van het seedeeboekje. En nu ik de seedee opende zag ik dat dat in 2017 geweest moest zijn; 2017, zo lange her alweer? Toen was mijn zoon vier, mijn dochter zelfs nog maar twee. En ik stond daar, met die seedee in mijn hand en die vaat die op mij wachtte en ik dacht aan mijn kinderen als peuters en als kleuters, ik dacht aan dingen die voorbij gaan, ik dacht aan mensen die ik nooit meer zie, aan november, misschien wel de gruwelijkste maand, ik dacht aan steeds meer donker en steeds minder licht. En dan moest de mjoeziek nog komen, dan moest heel die intenste mjoeziek van Ploegsteert nog komen. Na afloop van de afwas die dinsdag voelde ik me pas waarlijk droef (behalve dan de ontroering, de goede soort ontroering, de moje en warme ontroering toen ik vanuit mijn ooghoeken mijn dochter zag, mijn lieve moje prachtige geniale zevenjarige dochter, nog immer in de weer met haar staafjes die een radio moesten worden, die ik zag, vanuit mijn ooghoeken, zachtjes meezingend met Ier bie oes) (een fantasties liedje, ga zelf luisteren).

Enkele dagen ontbrak mij alle lust verder te lezen in Drang.

Ja. Dat is ook zoiets. Dat wou ik nog zeggen. Of. Eigenlijk wou ik dat later pas gaan zeggen. Dat Drang me in dat opzicht een heel klein beetje tegenviel. Dat het niet het soort boek bleek te zijn waarin ik maar blijf lezen, gejaagd, hijgerig, hongerend, hunkerend naar meer, elke volgende letter, elk volgend woord, elke volgende zin, elke volgende bladzijde, het allemaal moeten hebben, het allemaal moeten insnuiven, nu. Dat het niet het soort boek bleek te zijn waarvan ik me maar niet kan losscheuren. Niet het soort boek dat ik in één twee drie sessies uitlees, in een roes, in een trance. Niet het soort boek dat ik maar niet kan wegleggen. Nee. Drang bleek prima weglegbaar.

De eerste keer dat ik het weglegde had ik denk ik een honderddertigtal pagina’s gelezen, ik las wat in dichtbundels, ik las wat in de nieuwe Drehmanns, ik las wat in een boek waarin een producer de lezer uitlegt waarom muziek doet wat het met ons doet (iets waarin zij overigens niet geheel slaagt), er was nog niet veel aan de hand, het was maar enkele dagen als ik zei, daarna alweer, viste ik Drang weer uit de stapel, het was nog niet ver onderaan geraakt.

Het was een ochtend, er was koffie, Pharoah Sanders lag in de speler. Jewels of thought. Sanders, ook hij nu dood. Dat moest ik notabene van René horen. Die kwam het depot binnen, die riep me apart, die vroeg me of ik Pharoah Sanders kende, als jazzliefhebber, daar weet hij van, goeje René, ik kreeg het niet eens over mijn hart om te doen alsof ik dacht dat hij het over Pharoahe Monch had, ik zei alleen maar Ik wist eigenlijk niet eens dat hij nog leefde, daarmee stelde ik René geloof ik een beetje teleur, René leest alle internationale kranten, ik lees alleen maar boeken, even later vertel ik het aan Theo, ik zeg hem, Pharoah Sanders is dood en Theo doet zijn duim en wijsvinger op elkaar en houdt die heel dicht bij zijn oog om te demonstreren wat een klein grootheidje Pharoah Sanders was: alleen in een microscopiese wereld lijkt hij groot en ik lach want ik vind het grappig nee ik lach want ik doe alsof ik het grappig vond en nu, ochtend, koffie, een nieuwe poging voor Drang, Sanders op de speler, nu kon ik het eigenlijk alleen maar een potsierlijk, lomp, respectloos en achterlijk gebaar vinden.

Ik lees.

De hond heet Genet. Waarom een hond vernoemen naar Jean?, misschien omdat haar man John heet?, of was het Onze Lieve Vrouw van de Bloemen?, was het Een verliefde gevangene? (ik las die titel, het moet ergens in de jaren negentig geweest zijn, ik las Een verliefde gehangene, ik dacht Dat boek moet ik lezen & pas tuis las ik de titel beter) (op 13 april 1986 stierf Jean Genet in een Parijse hotelkamer, 75 jaar oud) (wat oud genoeg is) (en als je ergens moet sterven, dan maar in een hotelkamer) (eventueel nog wel in Parijs) (alle beelden uit de taal veilig stellen en je ervan bedienen want ze bevinden zich in de verlatenheid waar je ze moet gaan zoeken dat moet Kate Zambreno aanspreken) (De bladzijde die aanvankelijk blanco was, is nu van boven tot onder overdekt met minuscule zwarte tekens, letters, woorden, komma’s, uitroeptekens en dank zij hen noem je deze bladzijde leesbaar dat moet Kate Zambreno aanspreken) (de betekenis van het decor moet Kate Zambreno aanspreken); de scénes met Genet zijn zomtijds ronduit goor maar ik ben het tegendeel van een hondenliefhebber. Doch zelfs als Genet een kat was geweest (ik ben een hartstochtelijk kattenliefhebber) had ik die scénes goor of hooguit een beetje minder goor gevonden. Dan weer: andere Genetscénes zijn ontroerend, aandoenlijk, mooi.

Zambreno lijkt sowieso een fascinatie te hebben voor het gore, ze kon bijna een Neerlands schrijfster zijn.

Ik lees. En dan weer niet. En dan weer wel. En dan weer niet.

De passagier van Cormac McCarthy slaat de grootste bres in mijn leesritme. Enkele weken lees ik helemaal niet meer in Drang.

En ik beschuldig Drang. Ik verwijt het dat het niet het soort boek bleek te zijn dat me in zijn ban hield. Het heeft toch alles. Het is deels dagboek, deels Rilke-biografie, deels (kunst)filosofie, deels kijkboek, deels kleinpraat. Ik dacht aan Gehuwde rotsen, aan A Naked Singularity, aan Speedboat, aan Kassa 19, de meeste van die assoosjasies misschien lukraak, maar toch, ik dacht aan enkele van de beste boeken ter wereld, en toch bleek Drang steeds gemakkelijker, met steeds kortere tussenpauzes, weg te leggen en steeds moeilijker terug te vinden. Wat is dat met jou Drang, ik vroeg, waarom nestel je je gewoon niet onder mijn huid? Je kent zoveel verschijningsvormen, je zou toch zo maar mijn ideale boek kunnen zijn?

Is het de vertaalster? Ja. Mag ik alles op de vertaalster steken? Die in ieder geval wat beter haar best had mogen doen om elegante vertalingen te vinden voor woorden als “upstate”, “downtown”, “bitchy”, “nanny” en “diner” in plaats van ze gewoon onvertaald te laten staan, midst het Nederlands, want dat kan in deze wereld, waarin het Nederlands wordt weggedrukt door het Engels of meer nog door het Amerikaans, geen enkel programma heeft nog een Nederlandse naam, kantoorpikken beklagen zich dat de “meeting” zomaar is “gecanceld” en pubers vinden alles maar “so satisfying”, moet je daar als vertaler dan in meegaan?, vertaal dan niet en raadt mensen gewoon aan de Engelse versie te lezen.

Maar misschien is het niet de vertaalster, misschien mist Drang gewoon een zekere bezwering. Het mist de hypnose. Het mist de hand die grijpt naar de strot. Ofzo. Weetikveel.

Misschien ben ik het wel, misschien was het de mjoeziek, misschien waren het de dagen. Misschien was de koffie niet straf genoeg.

Maar bedenk dit: schrijf een geniaal boek dat nog te wensen overlaat. Of: schrijf een tegenvallend boek dat evenwel geniaal is. Dat boek is Drang. Dus hoe briljant ben je dan als schrijver? Denk daar eens over na.


Kate Zambreno Drang Recensie

Drang

  • Schrijfster: Kate Zambreno (Verenigde Staten)
  • Soort boek: Amerikaanse roman
  • Origineel: Drifts (2021)
  • Nederlandse vertaling: Nicolette Hoekmeijer
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 29 september 2022
  • Omvang: 336 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 24,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Recensie en waardering van het boek

  • “Uitgeroepen tot het beste boek van het jaar door The Paris ReviewHarper’s Bazaar en Vulture.

Flaptekst van de roman van Kate Zambreno

Het verleidelijke en meanderende Drang is een intiem portret van lezen, schrijven en creatieve obsessie. Terwijl de hoofdpersoon werkt aan haar roman, die al lang ingeleverd had moeten zijn bij haar uitgever, raakt ze in de ban van het werk van Rilke, Dürer, Chantal Akerman en anderen. Ze fotografeert de bewoners en zwerfhonden uit haar buurt, spookt rond in boekwinkels en galerieën en legt haar gedachten vast in een geel notitieboekje, dat al snel haar werk aan de roman volledig overschaduwt.

Terwijl de winter nadert, wordt ze door een reeks ingrijpende voorvallen steeds onzekerder totdat een intense en tedere gebeurtenis alles verandert.

Drang – een verhaal over artistieke ambitie, persoonlijke crisis en de mogelijkheden en de tekortkomingen van de literatuur – is een betoverende roman van een van de meest gedurfde schrijvers van dit moment.

Kate Zambreno (30 december 1977) is de auteur van meerdere veelgeprezen boeken, waaronder ScreenHeroines en Green Girl. Haar werk verscheen onder meer in The Paris Review en The Virginia Quarterly Review. Ze ontving een Guggenheim Fellowship en doceert aan Columbia University.

Bijpassende boeken en informatie

Margriet Westervaarder – Wiggelied

Margriet Westervaarder Wiggelied recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe dichtbundel. Op 27 september 2022 verschijnt bij uitgeverij In de Knipscheer de nieuwe bundel met gedichten van de Nederlandse dichter en beeldend kunstenaar Margriet Westervaarder.

Margriet Westervaarder Wiggelied recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Wiggelied. Het boek is geschreven door Margriet Westervaarder. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe dichtbundel van Margriet Westervaarder.

Recensie van Tim Donker

Sommige dichters meteen.
Sommige dichters nooit.
En sommige dichters moeten een beetje groeien op je.

Het lezen is gespleten, nu. Het meeste lezen dat ik doe is lezen als bespreker. Dat is een lezen dat behept is met een zeker soort moeten. Ik moet er iets van vinden, ik moet er iets van denken. Anders zou ik niets te zeggen hebben. En wie niets te zeggen heeft, bespreekt niet. Al zou een bespreking zonder woorden in bepaalde gevallen zeer veelzeggend kunnen zijn. Slechts een enkele keer nog lees ik oemsonst. Voor muh eiguh. Privé. Het priveë lezen is zowel korter als ook langer van adem. Wanneer ik een boek lees dat ik niet hoef te bespreken, en ik vind het niks dan leg ik het weg. Dat doe ik als bespreker minder snel. Ik geef het nog een paar bladzijden. Nog even. Een dertigtal misschien. Of meer nog. De bespreker gaat niet over één nacht ijs. Overwegingen van diergelijke aard. Maar: als ik als bespreker een boek wegleg, is het wel definitief. De privépersoon, de niet-bespreker (de onspreker?) kan een boek jaren later nog wel eens opnieuw tegenkomen. Een verhuis, of een reorganisatie in de bibliotheek omdat het de spuigaten aan het uitlopen is met al die boeken – boeken die je allang was vergeten kunnen je zomaar opnieuw onder ogen komen en dan lees je nog eens, of verder van waar je gebleven was (want er stak nog een boekenlegger in) en dat je allang niet meer weet wat je al gelezen had is alleen maar een voordeel. Soms zijn dat boeken die ik als bespreker definitief terzijde had geschoven. Maar dan nog blijft het lezen een privélezen. Je kunt goed een boek van jaren oud bespreken. Maar definitief, had de bespreker gezegd. En de privépersoon moet de bespreker maar op zijn woord geloven. Iets anders dan woorden heeft de bespreker immers niet. Soms blijkt een ooit verbannen boek dan al die jaren later best nog heel aardig te zijn. Het komt ook voor dat een ooit vol enthousiasme begonnen maar om een of andere reden toch in de vergetelheid geraakt boek bij heroppakking zó slecht blijkt dat je ineens weer heel goed weet waarom het in de eerste plaats vergeten werd.

Westervaarder komt af met Wiggelied. Een titel die nauwelijks tot de verbeelding spreekt. En dat kan ook gezegd worden van het omslag. Ja. En dat ik heel die Margriet Westervaarder dan ook nog eens van haar noch pluim ken, helpt ook niet mee. Dan zijn er alleen maar de woorden van Ingmar Heytze op het achterplat. Heytze vergelijkt Westervaarder aan een Jan Arends, aan een Anna Świrszczyńska, ja “zelfs” aan een Elsa Lasker-Schüler (hee kijk die Heytze me daar eens eventjes niet van de straat zijn zeg!)(de zelfsheid der dichters – waaraan zou zo’n Lasker-Schüler het verdienen een zelfse dichter te zijn?) & daarvan ken ik alleen Arends. Iedereen zegt altijd tegen mij Jan Arends, Jan Arends, dat zou iets voor jou zijn, tiepies een schrijver voor jou die Jan Arends en de eerste twintig jaar ofzo nam ik dat nog wel ter harte. Dan ging ik maar weer naar de bibliotheek, dan pakte ik een Arends-boek uit de kast en dan ging ik zitten, bladeren, kijken, lezen, zien wat ik al die voorgaande keren misschien over het hoofd gezien had. Maar neen. Ik had niks over het hoofd gezien. Echt. Ik heb niks met die Arends, en hou nu eens op hem te noemen (of nog even dit: was het Jan Arends die toen hij uit dat raam sprong nog één keer aan zijn Dinky Toys dacht?) (vooral aan die ene) (maar dat was m) (en die sprong van hoger dan Arends) (maar dat kan de algemeenheid zijn die daar spreekt) (de grootste gemene deelder) (we zaten in een auto) (we stonden bij een torenflat) (& soms mis ik haar). In De Knipscheer ken ik natuurlijk wel (werkt Peter de Rijk daar nog?) (die ik hierbij broederlijk groet) (hallo, Peter). Vroeger, met Jos, iets als een keurmerk. Dat je wist dat het misschien niet half slecht ging zijn. Dat het iets ging zijn dat je misschien best gelezen wilde hebben. Een Mijn territorium. Een Jezus’ zoon. Een En de Ezelin zag de Engel. Een Mijn leven als museum. En ik heb horen fluisteren dat ze ook ooit eens iets van Jerome Rothenberg hebben uitgegeven (“zélfs”, had ik bijna gezeid) (ja als er één zelfse dichter is, dan toch wel Jerome Rothenberg hoor) (gedichten voor het spel van de stilte) (waarin hij zijn emmer verloor) (ja) (maar die is niet uitgegeven door In De Knipscheer). Doch of die In De Knipscheer nog dezelfde In De Knipscheer is aan deze zijde van de millenniumwende weet ik niet zo zeker.

Dan ga ik maar lezen. Dan lees ik maar. Uiteindelijk ook het beste wat je kunt doen met een dichtbundel. Er is een groot met zwart bekleed blok dat huilt als je het aanraakt. Er is een mes dat scherper wordt naarmate het botter wordt. Er is een vaalgeschopte hond en een pop die nog niet dood is. Sja. Ik weet het niet. En dan is er:

lava wordt hard
en men neemt brokken mee
naar huis
voor op de kast waarin
het zilveren bestek

de grote en kleine apart
en twaalf van elk

Ja. Dat weet ik wel. Dat vind ik mooi. Dat is zo’n brok steen, je was op vakantie misschien, je dacht dat neem ik mee, dat is decoratief. Voor op de kast. De kast met het bestek. Volgt een kleine beschrijving van de bestekset. Misschien zit het in een koffer, dat bestek. Dat hadden wij vroeger. Bestek in een koffer. Dat was het zondagse bestek. Dat stond in een kast. Misschien lagen er wel stenen op, op die kast, ik weet niet, we hadden ergens wel alikruiken die mijn ouders gevonden hadden op ergens een strand in ergens een buitenland. Zo’n kast waaraan je alle dagen voorbij loopt, zelfs het zondagse bestek werd na verloop van tijd met altijd maar minder aandacht tevoorschijn gehaald. De rode, met vilt beklede binnenkant, met gaten voor de messen en gaten voor de vorken en gaten voor de lepels, begon scheuren te vertonen. Het ongeziene, het kleine een gedicht geven. Ja. Dat vind ik mooi. Zei ik dat al?

Maar later weet ik het opnieuw niet meer. Later legt iemand wilde salie tussen iemands borsten of is het schaamrood neergelegd in het ochtendnat, iemand die ontkent een “haar” ooit ontmoet te hebben maar balt daarbij zijn vuisten  en juist  dat is zo verdacht. En dat is het. Dat is het precies. Ik ben in deze gedichten te vaak op mijn hoede. Ik meen in deze gedichten te vaak op mijn hoede te moeten zijn. Ik lees in alles een zekere dreiging. Ik lees in een bos een sinistere plek, en in elke liefkozing een poging tot aanranding. Ik weet niet of ik dat wil, en die weigering komt me verdacht voor. Want ik, juist ik, ben toch niet de lezer die zijn gedichten dreigingsvrij eist?

Of katapulteer ik juist dreiging daar waar het de dichter het zelf nooit bedoeld heeft? Maak ik woorden onnodig zwaar? De langste tijd weet ik niet met welk been ik in deze bundel moet stappen. Ik probeer het met muziek. The Boxhead Ensemble. Gewoon omdat dat toevallig onder handbereik lag, verder nergens om. Even later Charlie Parker. Idem. Het kalmeer mijn zenuwen weliswaar, evenals de whisky die ik er nog weer later ook nog bij besluit te nemen, maar het weerhoudt de beelden niet: een vrouw die geranseld wordt, een kind onder het ijs, een mens dat zichzelf een “het” noemt en zelfmoord overweegt (?); het blijven “zinnen” die “breken / onder hun eigen gewicht”, zoals Westervaarder dat zelf ergens noemt. Hoeveel zwaarte kan een zin aan?, en verre zij het van mij om light verse te willen, of poëzie waarbij er nog iets te lachen valt ofzo. Toch. Er is zwaarte die werkt, en er is zwaarte die instort.

dat je weer lichaam zou worden
en met die ouwe broek aan
de heg zou knippen

dat we weer rond de tafel
met z’n drie
gewoon weer ruzie
gewoon weer in de driehoek
van gespannen lijnen

Dat is zwaarte je. Iemand moet weer lichaam krijgen om de heg te kunnen knippen, dus iemand is dood. Die iemand is een vader, en als de vader er is, en de moeder, is ruzie heel gewoon. Is spanning heel gewoon. En toch kun je hem missen, die vader die in zijn ouwe broek de heg knipte en alleen maar ruzie en spanning meebracht. Dat is treurig, dat is deerniswekkend, dat is zwaar. Maar mooi. Ja dat vind ik mooi.

zoals mijn vader altijd zei
het kan verkieren
buigzaam, boogzaam

vrouw languit achter de voordeur
vrouw opgesloten in brandkast
vrouw verdwijnt in gootsteen
vrouw waait van balkon
vrouw zonder gehemelte heeft wel tanden

in taal kan alles

misschien ben ik deze vrouw
misschien een welvarend koekoeksjong
misschien een visarend boven het bos

misschien heb ik mij verzonnen
misschien ben ik een mus
een badende mus met fladderveertjes

Vaders die kliesjees bezigen met aksent, want de dingen gaan toch zoals ze gaan, alleen in taal is alles uitdrukbaar, in taal is het erge minder erg misschien, geef het woorden en je kunt het al bijna grijpen, misschien hoorde je eigenlijk in een ander nest thuis, welk kind heeft die gedachte niet ooit eens gehad?, in luttele regels een psychologie schetsen, pijn bedekken met veertjes, nog steeds is het niet licht maar nog steeds vind ik het mooi, ja heel erg mooi. Ook als een seniele oude man (de vader misschien?) een den voor een “zeldzaam mooie mast” aanziet.

Hoeveel zwaarte kan, hoeveel zwaarte instorten doet. Ik weet het niet. Misschien moet je Wiggelied benaderen als lopen. Of als fietsen misschien. Laatst fietste ik naar mijn werk, ik zag een vrouw, een heel normale vrouw, een goed geklede vrouw (denk ik maar wat weet ik nou helemaal van mode), ze liep naar een afvalbak, ik dacht keurige vrouw die gaat haar pepermuntpapiertje weggojen natuurlijk, ze opende de afvalbak en ging er omstandig in zitten grajen.

Het zette me heeldurwegen denkend over armoede.

Ik fietste, ik zag eenden, ik dacht over mensen die de boodschappen niet meer kunnen betalen, jongens op een brommer, kinderen op een schoolplein, overal bladeren, ik stelde me een maatschappij voor waarin iedereen op straat zwerft en alleen de allerrijksten zich nog het wonen kunnen veroorloven, toen dacht ik na over wonen als aktiviteit, de trein kwam voorbij, een kruising, het was groen, ik boog af naar depot, achterop kwam mijn collega Boele die iets zei, en ik schrok.

Zoiets dus. Wiggelied is fietsen. Je ziet dingen die je mooi vindt, je ziet dingen die je niet zo mooi vindt en ineens komt iemand achter je fietsen en die zegt iets en je schrikt.


Margriet Westervaarder Wiggelied Recensie

Wiggelied

  • Schrijfster: Margriet Westervaarder (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: In de Knipscheer
  • Verschijnt: 27 september 2022
  • Omvang: 78 pagina’s
  • Uitgave: paperback 
  • Prijs: € 18,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Margriet Westervaarder

‘Wie van namedropping houdt kan in de gedichtenbundel Wiggelied verre verwantschappen met Jan Arends, Anna Świrszczyńska en zelfs Elsa Lasker-Schüler lezen, maar Margriet Westervaarder heeft toch vooral haar eigen stijl om de grote thema’s in te verdichten: jeugd, pijn, afscheid en verzoening. De gedichten zijn nuchter en wars van sentiment, waardoor ze des te harder aankomen. Wiggelied is zintuiglijk, zinnelijk, angstaanjagend, ongemakkelijk, ontroerend, hartstochtelijk en vooral: aangrijpend mooi. Flonkerende, diamantscherpe gedichten van een eigenzinnig dubbeltalent.’ – Ingmar Heytze

ik heb een lepel om brood te snijden
roest om de kachel te stoken
grint om een muur te bouwen
rode menie voor mijn lippen

ik heb schriften en diploma’s
zakdoeken met rozengeur
gezellige vazen bergschoenen en een waterpas

ik heb carbonpapier
voor liefdesbrieven

en mezelf
een meisje voor dag en nacht

Bijpassende boeken en informatie

Miriam Van hee – voor wie de tijd verstrijkt

Miriam Van hee voor wie de tijd verstrijkt recensie en informatie  bundel met nieuwe gedichten van de Vlaamse dichteres. Op 29 september 2022 verschijnt bij uitgeverij De Bezige Bij het nieuwe boek van de Vlaamse schrijfster Miriam Van hee.

Miriam Van hee voor wie de tijd verstrijkt recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van voor wie de tijd verstrijkt. Het boek is geschreven door Miriam Van hee. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van het nieuwe boek van de Belgische dichteres Miriam Van hee.

Recensie van Tim Donker

Sommige dingen zijn jammer, dat zijn de jammere dingen, dat Bach wegvalt in een tunnel bijvoorbeeld, een zonnewijzer in een tunnel, waarom Bach, waarom altijd weer Bach, de literatuur is vergeven van Bach, dichters luisteren altijd alleen maar naar Bach, ik ben geen dichter, ik luister nu naar Etron Fou Leloublan, waarom Etron Fou Leloublan, het had ook iets anders kunnen zijn, het is vaak iets anders immers, Live in London dan nog, Guigou Chenevier op drums, ja die ken ik wel, ik realiseer me vaak onvoldoende dat hij bij Etron Fou Leloublan heeft gespeeld maar de bas van Ferdinand Richard is het sterkst, het is een sterke bas, voorwaar ik zeg u, maar ik snap al dat Bach wel, ook ik heb Bach in mijn verleden want mijn vader draaide dat soms, op zondagochtend, aan het ontbijt, dan mopperde ik een beetje maar stiekem vond ik het best een beetje mooi, of eerder gezellig misschien, want er is mooi vinden en er is gezellig vinden en er is gegrepen worden, Bach heeft me nooit kunnen grijpen, een vluchtige aanraking op zondagochtend soms misschien, meer niet, of misschien was dat het zonlicht of eerder nog het samenspel van Bach en zonlicht, ja dat zal het geweest zijn, Bach en zonlicht en vandaar ook dat dat wegvalt in een tunnel natuurlijk, had ik dat gedicht mojer gevonden als daar had gestaan “in de tunnel valt Etron Fou Leloublan weg”?, ja, nee, misschien, wel had ik dan beter gelezen, als dit Etron Fou Leloublan was zou ik beter lezen als dit Etron Fou Leloublan was zou ik beter kijken, nu las ik half en bleef ik half lezen tot kaarsen.

Ja, kaarsen, dat is het eerste gedicht van de afdeling Reizen, en Reizen is reeds de tweede afdeling van de bundel, had ik me dolend doorheen een ganse afdeling gelezen?, of beter niet-gelezen?, dat kaarsen, dat was mooi, een mooi gedicht, wat me verraste want het begon er bij dan al veel op te lijken dat het verdikt voor voor wie de tijd verstrijkt ging luiden dat het een zo/zo bundel was (het was een zo/zo sorry), een bundel die je niet met heel je lijf las, maar met ogen, halve ogen, één oog (het slechte) en dan kwam een mooi gedicht en ik sta stil, en lees, en lees nog eens, en loop terug, loop een afdeling terug, begin, herbegin, begin opnieuw, faal beter, terug naar bach, dat openingsgedicht van voor wie de tijd verstrijkt, en eigenlijk ook een heel mooi gedicht, boven klonken weer stemmen en “dat het / genoeg is maar geen genoegen te hebben geleefd”, ik dacht aan what fun life was, van wie is dat ook alweer een seedee?, ik dacht bedhead, vind ik dit belangrijk genoeg om op te zoeken, nee ik vind dit niet belangrijk genoeg om op te zoeken, lichtjes, havengebied, de verlossing nabij, en een laatste zin die lijkt weg te lopen in het niet, hoe alles mooi maar nooit geheel grijpbaar, deze twede keer bevalt bach me beter, deze twede keer bevalt bach me een heel stuk beter, en ik begin, ik herbegin, opnieuw de eerste afdeling, maar nu trager, nu beter kijken, en nu is alles mojer, nu.

Inmiddels allang Hungrige speisen, dat prachtig eepeetje van duo adé, had ik het beter gevonden als er had gestaan “in de tunnel valt du adé weg”?, misschien, nee, ja, toch wel, al maakt het niet veel meer uit, deze twede keer op de eerste afdeling bevalt me alles beter, de regen die valt, het wachten op eten, iemand komt te laat (op je begrafenis?), je ouders te eten vragen terwijl je niks in huis hebt (maar dat was maar een droom), je moet de bakker schadevergoeding betalen want je kind had de taart aangeraakt (maar dat was maar een droom), en hoe mooi dat allemaal is, god hoe mooi is dat allemaal, hoe kon ik daar de eerste keer halfogend zijn langsgegaan, kwam dat alleen maar door de jammere dingen, zo’n uitgekauwde Bach of perrons die versmallen rijmend met mensen die vallen, zulke dingen vind ik jammer, zulke dingen vind ik de jammere dingen, maar de schoonheid, en ruimschoots, en er tegenop wegen.

(wist je trouwens dat ik hungrige speisen ooit heb meegenomen naar een hifiwinkel?, toen ik een nieuwe seedeespeler ging kopen?, niet deze, niet mijn huidige, die heb ik ooit gekocht op een schemerige winternamiddag, de kinderen waren daarbij, in mijn herinnering was dat in de periode dat ik mijn enkel gebroken had maar het moet denk ik toch daarvoor zijn geweest, ik herinner me trouwens evenzeer de winkel uitlopen met de doos op één arm en de hand van mijn dochter in mijn vrije hand, en ze zegt nu kunnen we weer dansen pappa, dat was nog in de tijd dat ze nog niet naar school hoefden en ze uit mijn verzameling, mijn gigantiese seedeeverzameling hun eigen krenten hadden gepikt, de muzieksmaak van mijn dochter was waarlijk eclectisch te noemen, er was een Spaanse punkplaat waar ze gek op was, maar ze hield ook van Acid Arab, Cornershop, Fatboy Slim, Gorillaz, de wrakke lofi van The Wave Pictures, de opgefokte deathrock van Destroy All Gondolas, de elementaire blues van Leadbelly, ik dacht nog dat heb ik goed gedaan, ik dacht nog ze is drie maar de muzikale opvoeding is voltooid maar toen kwam school en toen kwamen K3 en Kinderen voor Kinderen, en nu houdt ze van wat er op dit moment weer in de top veertig staat, onderwijs corrumpeert, ik heb het altijd al gezegd, en ik had het kunnen weten want eerder al was mijn zoon drie, en eerder al had mijn zoon zijn eigen voorkeuren ontwikkeld op basis van mijn verzameling, hij had het vooral op met zwarte muziek, met jazz blues hiphop soul, dat vond hij allemaal geweldig, maar een goeje postpunk plaat liet hem ook niet onbewogen, en een keer, toen we op een ochtend Braveyoung luisterden en het mooiste liedje van de seedee kwam langs, werkelijk een bloedmooi liedje, en het was afgelopen, en hij zei Dat was een mooi liedje he pappa?, en ik dacht dat heb ik goed gedaan ik dacht hij is drie maar zijn muzikale opvoeding is voltooid, en toen werd hij vier en kwam school en kwamen K3 en Kinderen voor Kinderen en nu houdt hij vooral van wat er nu weer in de top veertig staat, onderwijs corrumpeert, ik kan het niet genoeg zeggen, maar dit was eerder nog, dit was toen de kinderen er nog niet waren en een andere, een vorige voor de vorige seedeespeler er de brui aan had gegeven, en ik dacht, als je naar zoon winkel gaat klinkt er altijd alleen maar muziek die ik toch nooit draai, ik wil wel eens weren hoe die apparaten de muziek die ik mooi vind laten klinken, en ik was afgekomen met een heel stapeltje seedees, rock, dub, samba, jazz, avant-garde, ik wilde het allemaal horen, en de verkoper was eigenlijk heel vriendelijk en behulpzaam en goedlachs, tot ik Hungrige speisen in de speler stopte)

Meanderend, ja ik gebruik dat woord toch maar, met tegenzin dat wel, voor wie de tijd verstrijkt is voor wie de ruimte verstrijkt, altijd onderweg, altijd voort, in de trein met je moeder maar ze was nog een kind en je waste haar handen in de wc en ze werd steeds kleiner tot ze uiteindelijk verdween in het sop, en je dacht dit moet ik mijn vader vertellen (maar dat was maar een droom), of op weg naar het zuiden en het water was vredig en de dag helder en in de verte zag je de bergen al, de twede keer zag je de bergen al, de twede keer was het anders, je liep overheen de afdeling en je zag, eindelijk zag je, eindelijk zag je echt, de bergen bijvoorbeeld, en inmiddels was het trouwens allang Amina Alaoui, iets met Iris in de titel wat feitelijk de reden was dat ik die seedee überhaupt ooit had gekocht, ik weet lopen met Iris nog, eindeloos lopen met Iris in Eindhoven, was ik zeventien toen, of ouder nog, altijd lopen, altijd onderweg, weer in de trein en dan zie je een huis en een bouwval en je vraagt je af hoe winter daar is en jeugd en liefde, dat er altijd een moment komt dat je met zoeken ophoudt, naar huis verlangt, en bericht krijgt of een ingeving, en god en jezus tesaam: hoe mooi ik dat alles vind, hoe godvergeten mooi toch.

(en uit het niet: leven)

Of hoe dit: “je wilt niet zeggen: maar, anders, ginder, morgen, / luister, ze komen vanzelf naar je toe uit het duister”, dat dat mooi is, dat het voor één keer niet uitmaakt hoe luister en duister, dat rijm, dat het voor één keer niet uitmaakt omdat het gewoon mooi is, mooi al die komma’s, die haar lange zinnen, al die komma’s, die haar lange zinnen, die meanderen en stromen en kabbelen en krullen, mooi dat zachtjes golven dat zachtjes drijven op deze gedichten, gedichten als gezichten, ha nu doe ik het zelf, de mensenstroom, het deinen van de mensenstroom, soms een gezicht daaruit, soms komt er iets uit de mist tevoorschijn, soms klinkt een stem erbovenuit.

(en uit het niet: leven)

Later ben ik dan overheen de hele eerste afdeling gestombeld, inmiddels trager ja, inmiddels ook, hoe raadt u het, andere muziek, inmiddels Beat Keller maar het kon ook alweer Jospeh Kudirka zijn, ik heb zin in violen zei ze en soms mis ik haar, later stuit ik voor de twede keer op kaarsen, het gedicht dat me beter liet lezen, het gedicht waardoor ik op mijn schreden terug, om beter te kijken en ik lees van een moeder in het graf en je spreekt tegen haar maar ze hoort het niet meer en ze ziet ook niet meer “dat er sneeuw / op de houten omheiningen ligt en op de dennen // en hun gezinnen” en dat was mooi ja en dat liet me beter lezen ja en ik dacht even aan mijn eigen moeder ja en aan haar graf, we kusten bij het graf van mijn moeder en soms mis ik haar, en mijn moeder soms ook, later werd mijn moeder geëxhumeerd om verbrand te kunnen worden, de grafsteen staat nu in een achtertuin in Nieuwegein, later de onderkoelde noiserock van Code Inconnu, later, wat werkte wat niet wat niet zou wat zou, later, tonen zonder interessante namen, later, als ik kaarsen voor de twede keer lees en lees: “je moet kiezen als je hier kaarsen laat branden, / je hebt maar een munt, voor je kreupele been / of de ziel van je moeder” glimlach ik even omdat ik denk aan mijn zoon, mijn moje lieve wijze grappige negenjarige zoon en hoe hij een kaars aanstak in een kerk in Deutschland, ik zei Daar moet je voor betalen hoor en hij schrok, en hij zei Waarom moet je daarvoor betalen?, ik zweeg even, zei toen Omdat heil en zielenrust verkopen!, en we lachten, we lachten veel te luid, we lachten waarschijnlijk veel te luid in die kerk, hoe luid mag je lachen in een kerk?

Hoe het zich verweeft met, hoe de gedichten zich nestelen, langzaamaan nestelen, het lichtjes golven ervan, het slingeren, dit traagweg ontrollen, het is net alsof de dichter je telkens maar net één stap voor is, alsof de gedichten voor je ogen ontstaan, en toch zou je kunnen wonen in deze bundel: “uit de verte leek deze plek een bescheiden / vakantieoord, en inderdaad, had wie hier / woonde niet voor altijd vrij, van huishouden, / opvoeden, ruziën, reizen, de deadline halen. // de trein, de bewegwijzering en de kaart / bestuderen, tekorten aanzuiveren, inloggen”, de tijd verstrijkt trager in deze bundel en ik geef mezelf met graagte vrij van alle dingen die ze hier noemt om nog even te kunnen lezen, vandaag maak ik het huishouden niet schoon, vandaag blijf ik lezen, hoe kan deze bundel zo onderaan mijn stapel geraakt zijn, hoe kan ik al die andere boeken alleen al op het eerste gezicht zoveel hoger aangeslagen hebben dan dit hier voor wie de tijd verstrijkt, hoe kon ik halfogend nee zeg gerust blind doorheen de eerste afdeling zijn gegaan, waarom viel mijn franc zo laat, misschien omdat dit een bundel is waarvan je pas geleidelijk aan voelt wat hij met je doet, Paul Demets sprak recht en niet krom, voor één keer eens een waar woord op een achterplat.

Ja Demets, gij zegt het: hoe geleidelijk aan dit voelen, zonlicht op je huid, hoe langer ik deze bundel lees hoe mojer ik hem vind en de jammere dingen worden ook minder jammer, want de eerste keer vond ik dat einde van kaarsen wel jammer, het einde vond ik het jammere ding, die koeien die daar liepen waren wel goed maar “hun adem / vliegt weg als een geest in de ijle siberische lucht // en keert morgen als rijm op de daken terug”?, ???, oké dat die  beesten hun adem wegvliegt als een geest dat kan nog, het vriest daar immers en dan is adem als wolkjes, onstoffelijk gelijk, oké, geesten, oké oké oké, maar waarom rijm op de daken ja dat lijkt op rijp dat snap ik ook wel maar dan nog waarom rijm op de daken, dat was het jammere ding de eerste keer dat ik het las, dat het gedicht dat me deze bundel leerde lezen moest eindigen met rijm op de daken maar de twede keer dat ik het las dacht ik ja als rijm ergens moet liggen dan maar op daken waar ik het meestal niet zie.

En het schone wordt alleen nog maar schoner, bijvoorbeeld dat de niet-ontmoeting bestaat of dat men wacht op onbekenden in regenjassen al regent het niet (maar nu smokkel ik want dat las ik zojuist voor de eerste keer), en voor wie de tijd verstrijkt gaan nu de straatlichten aan, verschuivingen, verplaatste personen, wie echt diep leest voelt soms een heel licht briesje langs zijn wang strijken, en weer dacht ik in deze bundel wil ik wonen.

(en uit het niet: leven)

Hoe zachtaardig en traag.

(ze zei dat haar vader op Woodrow Wilson leek, ik heb hem een keer gezien en vond dat hij een heel klein beetje op Truman leek, ik weet in ieder geval dat hij een Eisenhower-asbak heeft) (maar dat was later, dat was al boven)

Er is een raam waartegen ze praat met haar vader, een vader die valt, en alle treinboekjes nog heeft, nauwelijks nog naar het kielzog kijkt, bittere koffie drinkt, duizend zevenenzestig kilometer van Moskou naar Brest weet, de avond is een doel op zich, de folders van warenhuizen en reisbureaus zijn er nog, die laatste acht gedichten zijn misschien wel het mooist, ondanks of misschien omdat er minder bewegingen in zijn.

voor wie de tijd verstrijkt is een bundel die je traag moet lezen, een bundel die langzaam op je groeit, een bundel om eindeloos te herlezen en steeds mojer te gaan vinden, een bundel om in te wonen. En dan nooit meer verhuizen. Nee. Nooit meer verhuizen.


Miriam Van Hee voor wie de tijd verstrijkt Recensie

voor wie de tijd verstrijkt

  • Schrijfster: Miriam Van hee (België)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: De Bezige Bij
  • Verschijnt: 29 september 2022
  • Omvang: 64 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 21,99 / € 10,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Miriam Van hee

Miriam Van hee publiceerde haar eerste gedichten in 1978. Met haar debuut het karige maal was het kristalhelder dat dit het begin zou zijn van een meesterlijk dichterschap. voor wie de tijd verstrijkt is haar negende bundel en nog steeds en opnieuw weet ze de lezer te laten samenvallen met de wereld die ze beschrijft: ‘je bent stil in het bos als je paddenstoelen zoekt, je hoort het liedje van de vinken, een onbetrouwbare wind speelt in de kastanjebomen’.

In heldere ritmische zinnen deelt Miriam Van hee alledaagse observaties, en ze weet door haar woordkeus en verdeling van de dichtregels een grotere waarheid aan het licht te brengen. ‘Ze balanceert op het koord tussen het zegbare en het onzegbare,’ schreef Luuk Gruwez over ook daar valt het licht, ‘opdat alles zou worden onthouden, moet het eerst worden gezien. Er is een dichter van dit kaliber nodig om hiervoor alvast onze ogen te openen.’

Bijpassende boeken en informatie

Peter Drehmanns – Boetegrond

Peter Drehmanns Boetegrond recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Nederlandse roman. Op 26 september 2022 verschijnt bij uitgeverij In de Knipscheer de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Peter Drehmanns.

Peter Drehmanns Boetegrond recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Boetegrond. Het boek is geschreven door Peter Drehmanns. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Peter Drehmanns.

Recensie van Tim Donker

Maar dat was in een andere tijd. Het was nog voor de millenniumwende. De tijden waren anders, de tijden waren beter. Ik was 26, en ik liep stage bij het maandblad Roodkoper. Ik deed een onbeduidende opleiding waarmee een mens reclame- of scenarioschrijver worden kon. Of iets met tijdschriftjournalistiek. Ik had twee of drie jaar daar verkwanselt met mezelf wijs te maken dat ik best iets kon hebben met film als ik mun best maar deed. Of misschien een absurdistiese serie voor de VPRO! (toen geloofde ik nog dat de VPRO iets was voor mensen die konden nadenken). Maar in het stagejaar was ik toch bij een tijdschrift beland, heel raar. Ik zat op de redaksie, nabij De Rode Hoed was dat, ik vroeg recensie-exemplaren aan, zocht foto’s uit bij Hollandse Hoogte, deed wat archiefwerk. Het gelukkigst was ik thuis. Thuis schreef ik artikels. Ik las boeken. Ik schreef recensies. De blindganger was op mijn recenseertafel beland want dat was het moje van het werken op de redaksie: ik kon er bij de aanvragen ook boeken tussen proppen die mij interessant leken. Het was nog die oerversie van Ambo/Anthos met die Monty Python-achtige voorkant van een bebolhoede figuur in water (niet die met dat rare telefoontje, wat Marmer er later van gemaakt heeft). En ik was onder de indruk.

Ja.

God.
Ja.

Wat wás ik onder de indruk. Het was een mozaïekroman, niet onverwant aan TikTak van Suso de Toro en het was in dat leven van mij niettegenstaande de zesentwintig jaren die dat toen al telde misschien nog maar het vierde of vijfde boek waarvan ik echt ondersteboven was. Ik schreef erover. In Roodkoper, kajje geloven? Een zin waarin ik een verwijzing maakte naar Basil Fawlty uit Fawlty Towers had Auwsterhuus eruit gehaald. Dat was zeker te profaan voor zijn godsvruchtige hart ofzo. Ik weet het niet, ik snapte het niet, Fawlty Towers werd indertijd toch heel gewoon uitgezonden door zo’n braaf KRO’tje? Het ergerde me. Ik was geërgerd. Verder was ik blij met mijn recensie (Auwsterhuus had alleen die ene zin eruit gehaald maar het verwijswoord in de volgende zin laten staan maar gelukkig werd die volgende zin daardoor geen totale onzin, grammaticaal klopte het nog).

Die Drehmanns, die bleek ook een blad te maken. In t Schip heette dat blad. Een blad maken, dat wilde ik ook. Deels als afstudeerproject van die onbeduidende opleiding en deels omdat ik gewoon euh…  een blad wilde maken. Drehmanns was de man om mee te praten, dacht ik, en we spraken af: Drehmanns en mijn kompaan Antonio en ik. In t Hoogt. Veel herinner ik me niet meer van dat gesprek. Ik meen dat Drehmanns aardig was. Ik weet nog dat hij geen twede kopje cappuccino bliefde. Ik weet dat hij ging, dat hij liep, dat de zon op zijn grijze haar viel, dat Antonio en ik wél nog een twede cappuccino wilden vooraleer we overgingen op roodwijn.

Daarna raakte ik hem kwijt. Drehmanns. Ik las nooit meer wat van hem. Ik weet niet waarom. Ik geloof dat de opvolger van De blindganger me bij eerste doorbladeren was tegengevallen ofzo. Ik weet het niet. Misschien waren er andere boeken te lezen, andere schrijvers te volgen. Het kan.

Inmiddels is dat vermaledijde derde millennium een godgegeven feit en ben ik geen zesentwintig meer. Vierentwintig jaren zijn vergleden. Maar dan ligt er nu toch weer een boek van Drehmanns op mijn recenseertafel: Boetegrond. Het eerste boek dat ik van hem lees sinds De blindganger.

En het kon er maar zo de opvolger van zijn! Was het hoofdpersonage in De blindganger een “boodschapper zonder boodschap”; in Boetegrond gaat het om een prediker zonder publiek.

Of. Naja.

Laat zeggen.

Karel Voeldert is een eenzame misantroop (is er een ander soort?) (de sociale misantroop). Verwilderd. Vervuild. Verward. Boos. Op een dag besluit hij Marnix Helmantel te zijn en in zijn voertuig (een voormalig ambulance) doorheen Europa te trekken om zijn grimmige leer onder het volk te verspreiden  in de hoop volgelingen te verwerven. Die zullen dan sterk van hart moeten zijn want: “Ja, er moesten koppen rollen. De kop van het kapitaal, de kop van de elite, de kop van het klootjesvolk, de kop van de softie en van de hardliner, de kop van de betweter en de empathicus, de kop van de nagelbijter en de muggenzifter, de kop van Job en van Jut.”. En Helmantel gaat ook letterlijk over lijken (lees maar!). Zijn razende waanzin loopt echter uit in een deerniswekkende anticlimax waarbij zelfs zijn enige wrange succesje geen succes blijkt te zijn. Weeral een klungel dus, zij het een wrede klungel.

Daarin zit hem het bijzondere van dit boek: Marnix Helmantel is een wrede, gemene, meedogenloze klungel. We zien onze klungels graag sjarmant, vertederend, sukkelig, onhandig. Maar Helmantel slaagt erin tegelijk deernis- en weerzinwekkend te zijn. Zijn mensenhaat is ten dele begrijpelijk maar neemt vormen aan die afstotelijk zijn; zijn motieven zijn meestal walgelijk maar de -veelal verkeerde- keuzes die hij maakt om iets ten uitvoer te brengen, zijn op zo’n koddige wijze knullig dat je nog bijna in het boek zou willen kruipen om hem te helpen.

Maar het werkelijke kruid van dit boek is de taal. Een klinkende taal, een zingende taal. De taal als monument. De taal als kunst. De taal als betekenis. Het deed me denken aan Pjeroo Roobjee of aan de latere C.C. Krijgelmans. Denk aan een woord als “krankenkaros” voor Helmantels ambulance; aan woorden als “lustduizeling” of “zinnentuimel”; woorden als “palperen” en “ausculteren”. Denk aan een zinsnede als “Louter verkwijning der kiemklieren” of “Bij monde van zijn mond zou hij handelen” of “De werkelijkheid […] fileren en […] als waarheid serveren”, of een passage als: “Zwevend in een halfslaap werd Karel Voeldert in Marnix Helmantel gestoken, als een dia in een projector, en er verscheen een korrelig, bekrast bleek beeld van een terugdeinzende jongen op een duikplank, in de blauwige diepte onder hem een wenkende en lachende knaap, hooguit tien jaar oud, het was Bram, al watertrappelend wachtend op zijn oudere broer, die zich beraadde, die aarzelde, staarde, draalde en (dia 2) ten slotte de roemloze terugtocht aanvaardde, zich langs de spottende glimlachjes en glibberige lichaampjes wringend van kinderen die zich dadelijk blindelings voorover zouden storten, als op de vijand, en niet in het ongeluk, zoals hij, de stug tobbende Karel, dacht en toen (dia 3) kreeg hij een harde duw en hij viel, richting het beton viel hij en uit beeld en uit Marnix Helmantel, die op dat moment volledig ontwaakte en in de zachtmoedige ogen keek van een paard dat zwartglanzend aan de muur van de hotelkamer hing.”

Helmantel is een schurk en een schlemiel; Boetegrond is pijnlijk, vies, innemend en grappig. En aldurwijle zingt de taal het hoogste lied. Dit was een goede, Drehmanns. Bestaat In t Schip nog?


Peter Drehmanns Boetegrond Recensie

Boetegrond

  • Schrijver: Peter Drehmanns (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: In de Knipscheer
  • Verschijnt: 26 september 2022
  • Omvang: 288 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 19,95
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Peter Drehmanns

Boetegrond is het ontluisterende verhaal van een boze, verwarde man die zich tegen de wereld keert. Reizend van het ene naar het andere barre oord tracht hij zichzelf als profeet op de kaart te zetten en volgelingen te vergaren. In deze zowel grimmige als groteske roman laat Peter Drehmanns zich van zijn meest meedogenloze kant zien.

Peter Drehmanns debuteerde in 1999 met de roman De blindganger. Voor zijn gehele oeuvre won hij in 2015 de Halewijnprijs. Hij studeerde Italiaans en Literatuurwetenschap en was recensent voor Vrij Nederland en NRC Handelsblad. Zijn roman Altijd maar begraven werd in het Duits vertaald, de roman De begeleider in het Italiaans. Als dichter heeft Drehmanns tot nu vier bundels op zijn naam staan.

Bijpassende boeken en informatie

Anne Carson – Rood

Anne Carson Rood recensie en informatie over de inhoud van de Canadese romans uit 1998 en 2013. Op 20 oktober 2022 verschijnt bij uitgeverij Koppernik de Nederlande vertaling van de romans Autobiography of Red (1998) en Red Doc> (2013) van de Canadese schrijfster Anne Carson. Deze vertaling verscheen al eerder bij uitgeverij Meulenhoff in het jaar 2000 met als titel Autobiografie van rood. 

Anne Carson Rood recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van Rood, twee romans in verzen. Het boek is geschreven door Anne Carson. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden te vinden. Bovendien kun je op deze pagina informatie over de inhoud van twee romans van de Canadese schrijfster Anne Carson.

Recensie van Tim Donker

Triste van Oren Ambarchi paste er in ieder geval goed bij
Zaterdagavond paste er in ieder geval goed bij

(& vroeger, toen ik kind was, had zaterdag een kleur. het begon in de ochtend met een heel erg lichte tint van geel en naarmate de dag vorderde werd het donkerder; het eindigde ergens tussen donkergeel en lichtbruin)

O.
Wat wilde ik.
O wat wilde ik dit graag.
O wat wilde ik dit graag lezen toen.

Het orzjieneel bedoel ik. De Engelse versie. Die onder mijn aandacht kwam omdat. Weetikveel. Ik wilde het lezen, ook voor Autobiografie van rood, het eerste van de twee delen waaruit Rood bestaat, voor het eerst in een Nederlandse vertaling verscheen. In 2000. Bij Meulenhoff. Al ging dat even langs me heen moet ik eerlijk zeggen. Meulenhoff vliegt wel vaker onder mijn radar. Weet niet goed waarom, een ganzelijk oninteressante uitgeverij is het toch niet. Maar Carson wilde ik al langer lezen. Of las, ook. Red Doc>, het twede deel las ik ook, toch?, in het Engels, in het orzjieneel, ik las het, denk ik, ik zie het omslag nog voor me, zwart en wit en grijs en hardcover, verdorie, ik las dat toch, waarom kan ik dat nu niet meer terugvinden in mijn boekenkast, is het verloren gegaan tijdens mijn verhuis of leende ik het aan Sergio die ik nu zoals te verwachten viel nooit meer zie, of liet ik het liggen in mijn vorige huis op ergens een richel of een reling of een muurtje of een pilaar of een vensterbank, of zit het nog in een doos, waarom kan ik het toch niet vinden, ik meen vrijwel zeker te weten dat ik het las, of wilde lezen, of las, of wilde lezen, dit wilde ik lezen, dat weet ik zeker.

Ging het verloren in een tussentijd misschien.

In Rood gaat Anne Carson door op iets dat Oud-Grieks zou zijn. Iets met Stesíchoros & een mythisch wezen ofzo, weet jij veel. Alleen dat dit meestentijds niet erg Oud-Grieks aandoet. Maar meer lijkt op de vuiligheid die deze tijd, onze tijd, is (waarmee niet gezegd is dat eerdere tijden minder vuil zouden zijn). De lierdichter Stesíchoros “kwam na Homerps en vóór Gertrude Stein, in een moeilijke tussentijd voor een dichter”, zegt Anne Carson.

Een tussentijd, dus, van een eeuw of dertig.

Dat is de tussentijd.

Dat is de tussentijd van Anne Carson.

De “tussentijd” van Rood: ergens tussen nu, en dertig eeuwen geleden.

De twee romans die Rood vormen – Autobiogrophy of Red en Red Doc>, twee poëtisch vertelde “theatrale” romans – spelen zich af in de ontijd, in de al-tijd, in de tijd tussen nu en dertig eeuwen geleden, een tijd die net zo goed nu kon zijn als toen kon zijn, een tijd die mythisch is evengoed als zij hedendaags is. Twee romans die in elkaars verlengde liggen en daarmee meteen al eeuwig zijn.

Wat zal je zeggen? Er kan een mythisch wezen zijn, een roodgevleugeld rood monster – maar in werkelijkheid is hij misschien een jongen met een broer en een moeder, een jongen die goed materiaal is voor een komen-van-leeftijd roman, met vriendschap, met ontluikende (homo)sexualiteit, met zoektochten, met reizen, met vragen, met armoede, en zien, en ellende. Je kunt de betrokkenen namen geven, zoals Gerion, en Herakles, en Ancash; je kunt, ook, alles weer door elkaar gojen, en dan zou Gerion G worden en hoeder zijn van een kudde muskusossen (hee dat klinkt al wat mythischer of niet?), van Herakles Sad But Great maken en hij kwam thuis van de oorlog met een feestje in zijn hoofd (de feesten van angst en pijn), en Ancash voor Ida vervangen of misschien is Ida een afsplitsing of een alter ego van Ancash en na het reizen en na het zien en na de vragen is er nu ook ruimte voor een oorlogstrauma, voor psychiatrie, en voor stervende moeders.

Er is ruimte steeds is er ruimte. Er is ruimte voor veel.

Er is ruimte voor poëzie voor proza voor theater voor wetenschap voor filosofie voor vragen er is ruimte voor “VROUW VAN BREIN”, is dat iemands moeder is dat de vertelster is dat de schrijfster is dat een zieneres of is dat waar wij louter brein worden en alleen nog maar begrip willen zijn?

Er is ruimte als puur ruimte, het bestrijken van ruimte, ruimte als be-grijpen: altijd maar meer gebieden gezien, geproefd, omarmd, gekend willen hebben. En vliegen dus maar weer, of rijden dus maar weer. Tot voorbij de hoekjes, tot achter een gletsjer waar het in Rood doc> ineens nogal –

(?)

wordt

(absurd?)
(surreëel?)
(hallucinant?)
(koortsig? nachtmerrieachtig? Onwerkelijk onheimelijk onalledaags?)

(onalledaags ja. minstens onalledaags)

Eerder, of later, nee eerder, maar was is tijd in een tussentijd van dertig eeuwen, waren er al mensen in een tunnel, tunnelmensen, mythopoëzie, dan is Alice Notley niet veraf, The Descent of Alette, “Een moeder” “& kind” “stonden beiden in brand, onophoudelijk” “Het vuur” “zat in hen verankerd” “en sloot hen af van anderen” (& denk ik, is het niet eens tijd, Koppernik, om The Descent of Alette een deftige neerlandse vertaling te geven?) (en de wereld die rondgaat ondergronds, ook dat niet direkt alledaags misschien) (iets lijkt hier hetzelfde te zijn, maar wat?) (maar dat is Maggie Nelson, dat is Bluets, dat heeft Atlas Contact allemaal al voor haar schone rekening genomen).

(zou Anne Carson Alice Notley gelezen hebben?) (met haar experimenteerdrift? vast)

The Lighter van Joanne Robertson paste er alvast goed bij.
Dinsdagochtend paste er alvast goed bij.

Wat een genot is het om Rood te lezen nee ik herbegin deze zin en kapitaliseer genot, wat een GENOT is het om Rood te lezen. Het boek bleef me roepen als ik even weglegde, en ik bleef terugkomen, en lezen en lezen en lezen. Ik wilde zo graag in Rood blijven lezen, en anderzijds ook weer niet omdat ik het moment vreesde dat ik het uit zou hebben, en toch bleef ik lezen en zag ik de achterkaft met rasse schreden dichterbij komen, wat zijn rasse schreden?, zag ik de achterkaft angstwekkend snel naderbij komen.

En, even later, Herbarium van Turdus Merula paste er alvast goed bij.
En even later paste er alvast goed bij.

(verbazingwekkend) (maar misschien dat ijselijke) (van Herbarium, bedoel ik) (ik was toen immers al achter een gletsjer beland)

Ik ken weinig boeken die zo gelaagd prachtig zijn, waarvan de pracht zo gelaagd is: Rood is mooi om wat het vertelt. Want het vertelt van verlangen en tekortkomen en liefde en onvermogen, en het vertelt over de verlorenen, de mensen die niet meer meespelen, en in een tunnel wonen, of in een gesticht, of sterven op een zaal in het hospitaal, finaal, totaal, integraal. Het vertelt over trauma en pijn en over hunkeren naar een daar dat altijd voorbij de horizon ligt. Het vertelt over natuur, en dieren, en de lucht. Over water en ijs en vulkanen. Het vertelt hoe het is om in leven te zijn.

Maar Rood is ook mooi vanwege de taal. Er staan talloos veel adembenemend mooje zinnen in dit boek.

Zinnen als “Zes uur ’s avonds ging als een golf door het hotel.”
Of “Een laag dieprood luisteren met hoge tonen in de klank.”
Of “Na glanzende mede dronk je de nacht.”
Of “Wakker worden is oplopend donkere lijnen tot klanken.”
Of “Elke dag weer dit lawaai vergeet ze elke dag.”

Of neem “Zoals wij de wereld nu begrijpen is veel ervan verkeerd benoemd.”, wat me deed denken aan Stefan Themersons woorden over paranomie en aan zijn wantrouwen tegen de zelfstandignaamwoordentalen met hun (foutieve, of minstens onvolledige) etiketteringen (en de logika, en het vlees) (zou Anne Carson Stefan Themerson gelezen hebben?) (met haar taalliefde? vast)

Of “Winter bestaat en winter komt nooit snel genoeg.”, wat me juist weer deed uitwajeren naar Inger Christensen en die prachtige bundel alfabet die zij ooit pende, maar is het wel een bundel is het niet veeleer een boeklang & sterk gefragmenteerd poëem; hoe ook: het hoort bij het mooiste dat de poëzie voortbracht, wereldwijd en allertijden) (zou Anne Carson Inger Christensen gelezen hebben?) (met haar wereldomspannende tijdeloosheid? vast)

(winter komt mij altijd weer veel te snel en februari gaat nooit voorbij)

Of neem een hele reeks zinnen in één keer:

“Tijd gaat snel tijd gaat niet snel. Tijd gaat helemaal niet snel. Tijd gaat meestal snel. Tijd gaat sneller dan jij en staart je aan. Tijd kan niet staren. Tijd als volharding. Tijd als honger. Tijd spreekt vanzelf. Tijd toen je zes was de dag een berg. Bergtijd. Tijd waarvan ik niets meer weet. Tijd voor een hond in een steeg gevangen in het licht van je lantaarn. Tijd is geen video. Tijd als vouwpapier dat op een berg moet lijken. Tijd uitgesmeerd onder de ogen van een mijnwerker die ratelend omlaag de mijn ingaat. Tijd als je bankroet bent. Tijd als je Prometheus bent. Tijd als je alle buisjes aan de wortels van een bremplant bent en groenzwart vocht opzuigt in pas beschreven continenten. Tijd waarin de postbeambte achter in het postkantoor haar lippen kan stiften totdat de baas terugkomt. Tijd waarin een koe omvallen kan. Tijd in de nor. Tijd als jassen in een kast. Tijd voor een toom kalkoenen die uitglijden op ijs. Alle tijd die hier in deze muren is getrokken. Tijd tussen de kleine klikjes. Tijd vergeleken met verbeelde wilde stilte van de sterren. Tijd waarin de man op één been bij de bushalte zijn veters strikken kan. Tijd die Nacht bij de hand neemt en in draf met hem over de weg verdwijnt. Tijd gaat snel en niet zo’n beetje. De tijd was me met sprongen voor.”

Zulke zinnen maken me vrolijk. Gelukkig. Vullen me met gekleurd licht, iets tussen donkergeel en lichtbruin, niet ongelijk aan het licht waarvan vroeger mijn zaterdagavonden gemaakt waren. Niet ongelijk aan het licht dat hier nu door mijn raam valt, en op mijn kladblok en mijn koffie. Of dat licht van eerder. Ik had mijn zoon naar school gebracht. Later dan normaal, want hij ging op kamp. Waar hij geen zin in had. Wat niemand zich beter voor kan stellen dan ik. Ik ben vier keer in mijn leven een midweek op schoolkamp geweest en dat zijn met afstand de vreselijkste weken van mijn leven geweest. Zo moet de hel zijn: een nooit eindigend schoolkamp. Ik probeerde geruststellende woorden te bedenken maar vond er geen, en liep daar maar zoon beetje met mijn arm om hem heen. Hij wilde dat ik bij wat school het “uitzwaaimoment” had genoemd zou zijn, als hij echt zou vertrekken, in een colonne auto’s. Dat gaf me een stief half uurtje. Een half uurtje waarin ik koffie zette, en The three things you can hear van Seamus Cater draaide en dertig pagina’s las in Rood waar ik op de zin “Neem het gezonde verstand van de mensheid in de palm van je hand en je hebt nog plaats voor je lul” stuitte; een zin die me even grinnikend zette (en ha! The three things you can hear van Seamus Cater paste er alvast goed bij) (bij Rood, niet perse bij die zin, of bij grinniken). En toen liep ik terug naar school voor dat vermaledijde “uitzwaaimoment”, en met herfstlicht in mijn haar peinsde ik aan wat ik zou zeggen als hij me zou vragen wat ik in dat stief half uurtje had gedaan: koffie zetten (?), een plaat drajen (?), dertig bladzijden in mijn boek lezen (?), of “Neem het gezonde verstand van de mensheid in de palm van je hand en je hebt nog plaats voor je lul” (?).

(maar waarom zou hij me vragen wat ik gedaan had thuis)

Tot slot is Rood mooi vanwege de vorm.

De vallende zinnen in Autobiografie van rood: breed, wajerend.

En de smalle kolommen van Rood doc> (en godverdrie: ik kén die smalle kolommen maar waar is dat godverlaten Red doc> dan en waarom staat het niet in mijn kast?) (what’s that you’re holding & why is it so bright?) – elke bladzijde in dit 326 bladzijden dikke boek is pure visuele poëzie; elke bladzijde in dit 326 bladzijden dikke boek is een bladzijde die ik eruit zou kunnen rukken en aan mijn muur hangen en naar kijken, elke dag (ofnee dat zou ik helemaal niet kunnen, zoon prachtboek verscheuren) – Rood is om naar te kijken al even mooi als om in te lezen.

(iemand zei me ofnee laat ik hem weer eens bij naam noemen Theo zei dat hij clausterfobies werd van die smalle kolommen of misschien zei hij het anders maar kwam het daar geloof ik wel op neer. en al had ik daar geen last van, toch, lezend, later, kon ik hem wel begrijpen. en al had ik er geen last van dacht ik toch, later, dan Rood doc> misschien ook daar een heel klein beetje over gaat: gepropt zijn in een bestaan dat eigenlijk te smal voor je zijn is) (maar misschien, ook, gaat het daar helemaal niet over)

Word ik, zo, toch, steeds weer, teruggezogen naar dit boek. Tot het dan inderdaad tot mijn afgrijzen uit is. Maar wel nog in mij meegedragen wordt. Als ik, kort daarop, buiten ga. In herfstlicht ben. Weeral herfstlicht ja. Maar dit keer op de fiets en naar de supermarkt. Het is donderdag en Rood is uit.

Anne Carson Rood Recensie

Rood

Twee romans in verzen

  • Schrijfster: Anne Carson (Canada)
  • Soort boek: Canadese roman
  • Origineel: Autobiography of Red (1998), Red Doc> (2013)
  • Nederlandse vertaling: Marijke Emeis
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 20 oktober 2022
  • Omvang: 336 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 29,50
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de roman van Anne Carson

De roodgevleugelde jongen Gerion is onsterfelijk verliefd op Herakles, die de jongeling niet kan weerstaan. Op het hoogtepunt van hun erotische relatie laat Herakles Gerion vallen en stort deze in het diepste leed. Maar dan reist Gerion op magische wijze uit de antieke oudheid naar de tegenwoordige tijd – en vindt troost in de fotografie.

De dichteres Anne Carson heeft het meest bandeloze en vreemdste verricht wat de literatuur van deze tijd te bieden heeft. Ze plaatst Homerus in een deeltjesversneller om in de versplintering van oude betekenissen een spiegelbeeld van onze huidige tijd te schetsen. Rood is ongehoord erotisch en even boosaardig als de Griekse mythen.

Rood verenigt twee werken in één band: Autobiografie van rood, dat in 1998 verscheen, en het vervolg Rood Doc>, dat in 2013 verscheen. Anne Carson heeft in Rood een nieuw genre uitgevonden; het is zowel roman als poëzie, zowel een onconventionele herschepping van een oude Griekse mythe als een volstrekt origineel coming-of-ageverhaal dat zich in het heden afspeelt.

Bijpassende boeken en informatie

César Aira – Het literatuurcongres

César Aira Het literatuurcongres recensie en informatie over de inhoud van de Argentijnse roman. Op 8 september 2022 verschijnt bij uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van El congreso de literatura, geschreven door de Argentijnse schrijver César Aira.

César Aira Het literatuurcongres recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Het literatuurcongres. Het boek is geschreven door César Aira. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de komische sciencefictionfantasie uit 2012 van de Argentijnse schrijver César Aira.

Recensie van Tim Donker

Goed. Dus. Een man, een schrijver en halftijds gestoorde wetenschapper, hij heet, geheel toevallig natuurlijk, César, heeft, naast heel veel andere boeken, Filosofie van de levenservaring van Alexander Bogdanov gelezen, en Faust van Estanislao del Campo, en La Poussière de Soleils van Ramond Roussel en hij is misschien wel de enige mens in de wereld die net deze drie boeken aan zijn referentiekader kan toevoegen. Omdat hij drie maffe boeken gelezen heeft die vrijwel niemand gelezen heeft, en omdat hij het soort levenservaring had dat hij gehad heeft, is hij in het bezit van net dat soort uniciteit dat hem in staat stelde om het eeuwenlang onoplosbaar geachte raadsel van “De Draad van Macuto” op te lossen, daarmee een oude piratenschat op te halen en stinkend rijk te worden. Daarna moet hij op reis voor een literatuurcongres.

En dan.

Ja, dan.

Dan?

Dan wordt de stropdas van Carlos Fuentes gekloond, dan zijn er blauwe reuzenrupsen, dan is er een gedresseerde wesp die in werkelijkheid geen wesp is, dan zijn er nogal liefst twee onmogelijke liefdes en is een derde hard op weg om daaraan toegevoegd te gaan worden, en dan is er sprake van vampirisme en van wereldheerschappij (metaforisch gesproken uiteraard).

Hum.

Ja.

Dus.

Dus?

Dus met dit soort gegevens lijkt Het literatuurcongres eerder op een stripverhaal dan op een “serieuze” roman (“serieuze roman”! hoor mij bezig!); en is het misschien mogelijkerwijs allicht (bijwoorden van twijfel) het ideale boek voor mensen die nooit lezen.

Of. Naja. Als je écht nooit een boek in je leven gelezen hebt valt Het literatuurcongres je ondanks zijn luttele 95 bladzijden misschien toch wel wat rauwtjes op je dak. “Dwaze Doctor” César noemt zichzelf niet voor niks “hersenman”: zijn talrijke gedachtegangen buitelen over elkaar heen en zijn voor mensen met een beperkte woordenschat lang niet altijd binst drie seconden te doorgronden (“De genetica is de genesis van de diversiteit”, bijvoorbeeld); je kon er monsieur Teste doorheen zien schemeren (ja Paul Valéry, ook een dun boekje, dat over meneer Teste, maar daar is dan werkelijk niet doorheen te komen).

Het ideale boek voor mensen die zelden lezen dan.

Of het ideale boek voor welwillende niet-lezers die graag meer tijd zouden hebben voor een boek. Maar er dan ook écht geen tijd voor hebben want mensen die verzuchten dat ze helaas geen tijd hebben om te lezen en vervolgens voor de televisie ploffen, neem ik natuurlijk niet serieus.

Mensen die zich aangetrokken voelen tot literatuur maar de meeste boeken te fantasieloos vinden.

Mensen die misschien inderdaad voornamelijk strips lezen. Maar dan wel het niet onintelligente soort stripverhaal dat (zelf)spot, absurdisme, een lichte vorm van (slimme) idiotie en een filosofische noot hier en daar niet schuwt. Ja, zulke strips bestaan. En nee niet persé de kreffik nofful. Ik zou voorbeelden kunnen noemen, natuurlijk, maar dat doe ik niet want wat ik dan ook noemen zou er zou altijd wel iemand zijn die vindt dat ik met het noemen van juist dat ene voorbeeld mijn hele punt ondergraaf. Hou het voorlopig op dat ik hier een niet geheel onbelezen niet-lezer bedoel. Die dus.

Die in tegenstelling staat tot de hardgekookte, doorgewinterde, volbloedse literatuurlezer die talloze boeken per jaar leest. Want voor hem is Het literatuurcongres eerder een –

een –

ja wat?

Een smakelijk tussendoortje?

Een fijn voorafje?

Een lichte streling van de geest, een kieteling van de hersenen?

Een aangename verpozing? Zoals laatst, of naja de twede zondag van september als je weten wil, toen ik met mijn lieve moje onvergelijkbare zevenjarige dochter ging picknicken in het park & we zaten & praatten & lachten & er oude kaas was, en rauwe ham, en sjokopasta, en motorolie, en ranja, en druiven & ik haar een wolk aanwees die leek op één van haar knuffels & we nog zagen, dingen in wolken & we over touwen en over bruggen liepen & dat goed was, dat mooi was, gewoon een moje dag was, misschien niet eens die geslaagde dag waar Handke het over heeft maar wel een dag die het op elk moment kon opnemen tegen elke andere dag.

Een onderhoudend terzijde? Een terzijde, misschien, onderhoudender dan de hoofdlijn?

Ik bedoel zeggen – ik lees altijd heel veel boeken door elkaar. Want ik lees een boek en dan komt er een moment waarop ik, even, genoeg heb van dat boek en dan begin ik of ga ik verder in een ander boek. Toen ik aan Het literatuurcongres begon was ik ook al bezig in Loutering van Luuk Imhann, Till the wheels fall off van Brad Zellar, Onder asfalt van Maarten van der Graaff, Paviljoen 3 van Bette Howland, Hierheen naar het gas, dames en heren van Tadeusz Borowski, Jaargetijden van Bernard Dewulf, Het blauwe uur van Alexander Lernet-Holenia, Slangen van Dominique De Groen, Leesclubje van Willem Brakman, Twaalf bytes van Jeanette Winterson, Milkman van Anna Burns, Duistere ecologie van Timothy Morton, Ghost Dance van Carole Maso, Geschiedenis van de waanzin van Michel Foucault, Het leven van Quintus Fixlein van Jean Paul, A Girl is A Half-formed Thing van Eimear McBride, Tegen de methode van Paul Feyerabend, Filosofie van de waanzin van Wouter Kusters, Homo sacer van Giorgio Agamben, God, de Staat en andere vormen van dictatuur van Michail Bakoenin, Vanishing Point van David Markson, School voor gekken van Sasja Sokolov, The Tunnel van Russel Edson, De verlossing van Robert Pinget, Lobola voor het leven van André Brink, Miniaturen van Karel Jonckheere, Petersburg van Andrej Bjelyj, Obabakoak van Bernardo Atxaga en De uitvinding van de wereld van Olivier Rolin (om er nu maar een paar te noemen) maar terwijl ik bezig was in Het literatuurcongres begon noch ging ik verder in enig ander boek (wat misschien ook niet zo moeilijk is want mijn “moment waarop ik er even genoeg van heb” ligt meestal zo rond pagina honderd en Aira houdt het als gezegd al na 95 pagina’s voor gezien maar toch: ook dunne boekjes kunnen gaan vervelen voor het slot daar is).

Ik bedoel zeggen – als je leest, als je echt alle dagen leest, als je een rabiaat soort lezer bent, als je literatuur leest, en poëzie, en filosofie, en heel die bliksemse boel, dan zal Het literatuurcongres niet het mooiste boek zijn dat je ooit las. Of zelfs maar dit jaar. Het is misschien een uitnodiging om meer van Aira te gaan lezen. Of een bizar uitstapje. Gewoon een fijn boek, ik zou haast zeggen: een leuk boek. Ja. Ik vond het leuk om dit te lezen. Maar wat een maf woord eigenlijk, leuk. En wat een lelijke klank toch altijd weer, die eu.

Ik bedoel zeggen: als je een boek hebt geschreven dat voor de ongeoefende lezer ideaal heten mag en voor die andere soort zoiets als een korte verademing, kan je maar zo in meer kasten komen te staan dan goed voor je is. Lang leve César!, zei Patti Smith (wie?) en ja, moge de man nog lang en schrijvend leven want dit smaakt in ieder geval naar meer.

César Aira Het literatuurcongres Recensieongres

Het literatuurcongres

  • Schrijver: César Aira (Argentinië)
  • Soort boek: Argentijnse roman
  • Origineel: El congreso de literatura (2012)
  • Nederlandse vertaling: Adri Boon
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 8 september 2022
  • Omvang: 96 pagina’s
  • Uitgave: paperback 
  • Prijs: € 19,50
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de roman van César Aira

César is een schrijver die door de wereldwijde economische malaise in financieel zwaar weer verkeert, daarnaast is hij ook nog eens een vermaard wetenschapper die vastbesloten is om heerser van de wereld te worden. Tijdens een bezoek aan het strand lost hij intuïtief een eeuwenoud raadsel op, vindt een piratenschat en wordt een zeer rijk man. Toch blijft zijn droom van wereldheerschappij op de eerste plaats staan. Hij woont een literatuurcongres bij om dicht bij de wereldberoemde Mexicaanse auteur Carlos Fuentes te komen, met hulp van wiens kloon hij hoopt zijn leger naar de overwinning te leiden.

Het literatuurcongres, een doldrieste, komische sciencefictionfantasie, is het perfecte boek om César Aira, de meest absurdistische auteur van de eenentwintigste eeuw, te leren kennen.

César Aira (1949) is geboren in Coronel Pringles, Argentinië. Sinds 1967 woont hij in Buenos Aires. Hij wordt beschouwd als een van de origineelste schrijvers van Zuid-Amerika en heeft meer dan tachtig titels op zijn naam staan. Hij schrijft geregeld voor El País, en zijn werk is vertaald in het Engels, Frans, Duits, Italiaans, Grieks, Portugees, Roemeens en Russisch. In 2020 verscheen Een episode uit het leven van een landschapsschilder van hem bij Koppernik.

Bijpassende boeken en informatie