Tag archieven: Tim Donker

Idwer de la Parra – Vlerk

Idwer de la Parra Vlerk recensie en informatie over de inhoud van de dichtbundel. Op 13 april 2023 verschijnt bij uitgeverij De bezige Bij het tweede boek met gedichten van de Nederlandse dichter Idwer de la Parra.

Idwer de la Parra Vlerk recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Vlerk.  Het boek is geschreven door idwer de la Parra. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de tweede bundel van de Nederlandse dichter Idwer de la Parra.

Recensie van Tim Donker

-komt aanwaaien-

-iets-

-(niet niets)-

Dus ik bedoel: een bundel lezen van een dichter die je niet kent. Hoe dat is. En hoe anders ook dan een bundel lezen van een dichter die je wel kent. Want in dat geval zijn er twee mogelijkheden: de dichter is je na, je houdt van zijn of haar gedichten, en je spat haast uit elkaar van voorpret omdat je op het punt staat nieuw werk te gaan lezen. En dan zijn er twee mogelijkheden: óf je wordt bevestigd in je liefde voor het werk van deze dichter, óf er wacht je een grote teleurstelling (misschien nog een derde: de bundel blijkt nog een heel klein beetje beter dan je al had gehoopt. maar op één of andere manier komt dat toch maar zelden voor).

Je kunt daar ook zitten met de bundel van een dichter met wiens werk je helemaal niets hebt, en er met een lichte weerzin aan beginnen en dan zijn de mogelijkheden veel meer dan twee: het kan nog rotslechter zijn dan je al vreesde, het kan volledig voldoen aan je verwachtingen, het kan je meevallen, het kan zelfs eigenlijk goed, zeer goed blijken te zijn.

Maar ja, zult u zeggen of misschien ook niet zeggen en in dat geval zeg ik het maar zelf want ik heb deze gedachte nodig om verder te kunnen met deze bespreking: kennen bestaat in vele gradaties. Of: wanneer ken je een dichter? Als je één bundel gelezen hebt? Bij een dichter met een zeer groot en divers oeuvre (oeuvre! hoor mij bezig!) zegt één bundel minder dan bij een dichter die maar twee of drie titels op zijn of haar naam heeft staan. Maar kennen kan nog vager (kennelijk): misschien maar een paar gedichten ooit gelezen, in een bloemlezing of een literair tijdschrift. Of nog: van naam kennen. Bij die naam almeteens een idee, een gevoel hebben. Dat hebben namen soms. Dat ze zich vullen met dingen. Dingen die vaak los staan van de persoon. Maar daar hebben die dingen maling aan. Die vullen toch wel.

Maar een naam helemaal leeg? Je hoorde de naam nooit, je las nooit, je zag nooit? Het overkomt mij niet vaak dat ik een bundel lees van een dichter die ik niet op zijn minst “van naam” ken. Maar nu is het dan toch gelukt, en Vlerk is niet eens Idwer de la Parra’s debuut. Nu was het lezen leeg, nu was ik wit en onbeschreven toen ik plaatsnam in mijn favoriete leesstoel, het was acht in de ochtend geloof ik en ik dacht wel een paar gedichten gelezen te kunnen hebben vooraleer ik de kinder naar school ging brengen.

Leeg en wit lezen (of naja: geheel leeg laat een naam als Idwer de la Parra je ook weer niet, wel?, want Idwer dat is een rare naam, toch?, wie heet er nu Idwer, ik heb nooit van mijn leven een Idwer gekend, jij?, en ik heb ook geen sekonde overwogen om één van mijn kinder Idwer te noemen, en wie dan?, mijn dochter of mijn zoon?, is Idwer een jongens- of een meisjesnaam?, of is dat een heel unwoke vraag in deze tijden?, en De La Parra: ik dacht meteen aan Fito de la Parra, zou Idwer verre familie zijn en zoja kan hij me dan vertellen waarom die cd-versie van Albert Aylers Last Album zo achterlijk duur moet zijn, of, naja, Fito de la Parra had natuurlijk geen ruk te maken met Last Album. Henry Vestine wel, maar wat heeft Fito te schaften met wat een (voormalig) bandmaatje allemaal doet en ook Vestine heeft weinig te zeggen over wat die muziek zou moeten kosten decennia later op een geluidsdrager die op het moment van opnemen niet eens bestond ja ja ja dat weet ik allemaal wel maar toch voelt het goed om hier en nu te stellen dat het de schuld is van Idwer de la Parra dat ik me geen behoorlijk Last Album aanschaffen kan), op een ochtend, vlak voor school. Hoe dat is. Hoe ongekend dat is. Ik weet niet, ik geloof dat het lege en witte lezen van een dichtbundel toch weer anders is dan het lege en witte lezen van een roman. Misschien omdat er wagon- en wagonladingen romanciers zijn die ik niet ken, zelfs niet alleen maar “van naam”. Misschien omdat poëzie zich toch op mysterieuzer wijzen beweegt: een roman laat zich doorgaans sneller kennen dan een dichtbundel.

Zoals.

Vlerk.

Dus.

Dacht ik eerst nog. Dacht ik eerst nog te zien. Dacht ik eerst nog te denken aan een zekere verwantschap met Gustaf Munch-Petersen maar nee dat was alleen maar hoe het licht viel en een paar woorden misschien en oja ook omdat ik de avond te voren nog gedichten had zitten lezen van Gustaf Munch-Petersen, en misschien moest ik mijn bril poetsen, allee: nog voor de school begon, gaf ik die associatie alweer op.

(mijn zoon, zittend aan de bar, kauwend op wat naar ik hoopte zijn laatste broodje ging zijn -de vader brengt de kinder water maar de vader mag toch wel stiekem hopen dat het broodjessmeren in de ochtend een einde kent, niet?-; ik wou hem roepen; hij interesseert zich soms voor poëzie; ik had nog maar een dag geleden een bundel van Joost Oomen zitten lezen, in precies diezelfde leesstoel op precies datzelfde moment voor school en hij was op mijn schoot komen zitten, had de bundel uit mijn handen getrokken, was hele gedichten gaan voorlezen, had zich verbaasd over de humor, de gekte en de “genialiteit” (zijn woord! alstublieft: zijn woord!) van de gedichten; nu, nu wou ik hem roepen, nu wou ik hem voorlezen, nu wou ik zeggen Ik geloof dat het nog een graadje gekker kan…)

Dit ontvouwt zich langzaam. Schrijft De La Parra:

“Ik droomde vannacht / de omtrek van gemis; hoe iets wat niet / aanwezig is, in de weg kan staan. / Nou, wanneer je zo ontwaakt, / dan moet je wat. Diep nadenken / over de betekenis.”

En ik dacht hm.
En ik dacht de omtrek van gemis.
En ik dacht na over de betekenis.
En ik dacht aan de ruimte rondom haar slapen, toen het 1994 was in ergens een bed.

Misschien over een leegte. Misschien over iemand. Misschien over dromen, of over wakker worden in de ochtend. Misschien een flardje mist misschien, ik wist het nog niet, het was nog maar het eerste gedicht, ik was nog wit genoeg en vol verwachting.

“daar / verschijnen wandelende muziekjes / als repliekjes op wie staart.” zegt het een bladzijde later, en: “Een beetje johnny bij het kabbelende water”

En ik dacht hm.
En ik dacht aan muziekjes die staan, muziekjes die gaan.
En ik aan het kind met het badwater weg.
En ik dacht aan het onverwachte antwoord.

Misschien een beetje absurdisme misschien, misschien een beetje dada misschien, misschien een beetje surrealisme misschien. Het kon. Het ging. Het lezen was vooralsnog geen onpret nee.

Maar het binnenrijm dan? Ach hoe sterck aan het werck, je moet een dichter zijn hebbelijkheden kunnen vergeden, p’don vergeven bedoel ik natuurlijk.

En de stuurloosheid van de gedichten is geweldig. Deze gedichten komen nooit aan waarnaar ze op weg leken te zijn. Want daar wandelen muziekjes, en vervolgens wordt er doodleuk een beetje johnny toegevoegd aan water dat kabbelt. Of te beginnen bij God en te eindigen bij Baudelaire: “Je houdt jezelf een onzichtbaar wezen voor, / geen god maar een wil, en wanneer dat niet wil / dan rest daar een wens – mocht zelfs die ontbreken, / dan creëer je een roes, die een leven lang kan duren.”

Het gaat over het zijn van het zijnde dat het karakter heeft van het erzijn of gewoon maar over wat je ziet als je door straat en veld loopt, de stad testend op haar draagkracht: “het is nu blad – zittend, gesteeld // gekarteld of gelobd, een ovaal, een spatel, een spies, / en soms geoord. Soms zijn de bladeren vergroeid, / ontstaat er een kom, waarin ze samen iets kunnen dragen, / natuurlijk geen leed, geen kind, en al helemaal geen // pakje kauwgom” (waar de kracht uiteraard in dat “al helemaal geen” schuilt), of de verschijnselen op hun benoembaarheid: “om een woord als paddentrek te plakken / op een nieuw verschijnsel.”

Op een dinsdag als het zonlicht gulhartig zijn geel door de ramen naar binnen giet, kan het, met het debuut van Urusei Yatsura op de steerjoo, bijna door gaan voor iets dat op geluk lijkt.

Opvallend is dat de gedichten als geheel nauwelijks weten te overtuigen, maar veel gedichten wel “iets” bevatten – een kortstondig oplichtende schittering, een glimpje schoonheid, de flits van iets dat het verstand een sekonde stilzet. Dat kan een beeld zijn dat de dichter ons toont, een hele of een halve zin die zo goed in elkaar zit dat je weer eens klaar en voor je eigen ogen bevestigd ziet wat een machtig elixer taal toch eigenlijk is – maar evengoed kan De La Parra verwarren met een merkwaardige woordkeus. Zo laat hij iemand ergens “innemend” zuchten. Sta stil. Sta nu stil en denk daarover na. Innemend zuchten, hoe moet dat klinken, hoe zucht je innemend. Sta nu stil en probeer innemend te zuchten. Veel vaker is zuchten irritant, zeker herhaald zuchten, het zuchten dat wil zeggen dat iemand ook aanwezig in de ruimte ergens ontevreden over is maar dat niet gaat zeggen omdat jij ernaar moet vragen en hoe langer je er niet naar vraag hoe irritanter dat zuchten wordt omdat jij zo onattent bent om nergens naar te vragen.

Of. In:

“Stenen waar het verleden / zonder adem in besloten ligt. // Je kunt een grote kiezel / in de mond nemen en proberen // te praten – dan klink je / misschien wel als een orakel.”

vind ik die eerste twee regels erg lelijk, een soort edelkitsch, verleden dat besloten ligt in stenen, zonder adem dan nog, het is wel erg vet allemaal. Maar de rest is prachtig! Het kan een allerdiepste belediging zijn of de allerhoogste mystiek. En alles ertussenin. Dan heb je het maximale van minimalisme goed begrepen.

Naar het einde toe geven de gedichten dit verrassingseffect enigszins prijs en wordt het een slag of drie à vier (of vijf à zes; ik tel zulke slagen nooit) banaler. Gaat het nog maar over de overliggende zijden van een dobbelsteen die altijd zeven; over met kerstmis of met zakkenrollers in de tram; over de vorm van vormeloosheid; over de korrelatie tussen de dingen en je eigen lot. Kon dat gewenning zijn misschien (en de seedee was inmiddels ook al afgelopen), las ik te snel, was het de ingreep van een of andere redacteur die de lezer probleem- en weerhaakloos uit de bundel dacht te laten glijden of waren bij De La Parra de goede ingevingen eenvoudigweg op? Ik nie weet nie maar na de laatste bladzijde ben ik altijd nog een beetje wit. Het is onbeslist. Wat vond ik nu eigenlijk van Vlerk? Ik nie weet nie. Om zeker te weten had ik meer moeten lezen; het is met 45 bladzijden en veelal korte gedichten met veel paginawit ook wel een verdraaid bescheiden bundeltje geworden. Idwer de la Parra laat me (bewust of onbewust) een beetje op mijn honger zitten. En dat intrigeert. En intrigeren is goed. Toch?

Maar wacht eens even. Als het goed is, is het niet onbeslist. En als het beslist is, is het gedaan. En als het gedaan is, is er geen honger meer. En als er geen honger meer is, intrigeert het niet. En als het niet intrigeert, is het niet goed. En als het niet goed is –

Euh..

Naja. Hou het er maar op dat ik een volgende bundel met meer dan gemiddelde belangstelling tot me zal nemen. En nu ga ik even iets eten geloof ik.


Idwer de la Parra Vlerk recensie

Vlerk

  • Schrijver: Idwer de la Parra (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: De Bezige Bij
  • Verschijnt: 13 april 2023
  • Omvang: 48 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 20,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Idwer de la Parra

Met zijn tweede bundel bevestigt Idwer de la Parra eens te meer zijn eigenzinnige positie binnen de Nederlandstalige poëzie.

Dichterschap, dit verendek –
rukwind mort aan de pennen.

Ik wil ze kwijt maar durf ze
zelf niet neer te leggen.

Moeder, wat is er van mij
geworden? Een zingende kraai?

Toch ziek om al die lelijkheid
fraai te willen zeggen.

Idwer de la Parra (1977) publiceerde in RevisorTerrasTirade en de Poëziekrant en won in 2015 de Vondel CS-poëzieprijs met zijn gedicht ‘Kom terug’. Hij studeerde aan de kunstacademie en aan de toneelschool. Zijn debuutbundel Grond (2016) werd lovend ontvangen en bekroond met de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs en de Poëziedebuutprijs. In 2023 verschijnt zijn nieuwste bundel: Vlerk.

Bijpassende boeken en informatie

Cynan Jones – Alles wat ik vond op het strand

Cynan Jones Alles wat ik vond op het strand recensie en informatie over de inhoud van de roman uit Wales. Op 12 januari 2023 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de roman Everything I Found on the Beach van de Welsh schrijver Cynan Jones.

Cynan Jones Alles wat ik vond op het strand recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman uit Wales Alles wat ik vond op het strand. Het boek is geschreven door Cynan Jones. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de roman Alles wat ik vond op het strand van de uit Wales afkomstige schrijver Cynan Jones.

Recensie van Tim Donker

Te staan in grauwzaam licht, of te lopen misschien. En geen idee hebben. En voortstappen, voortstappen in dit boek. En geen idee hebben. En achter je kijken. En geen idee hebben. En voor: geen idee.

Dit boek deed iets met mijn oriëntatievermogen. Dit boek deed iets met mijn evenwichtsorgaan. Dit boek deed iets met mijn ogen.

Las ik een boek? Of keek ik een film? Ik wist het niet. Na een paar bladzijden al wist ik het niet meer.

Meestal laat ik bakens. Voor wie na mij komt. Ja, wie na mij komt dat ben ik zelf dat weet ik ook wel. Maar de bespreker is toch een andere man dan de lezer. De bespreker komt altijd later. De bespreker komt meestal te laat. Want dan is de lezer alweer vier of vijf boeken verder, en staat zijn hoofd naar hele andere dingen dan in het geheugen te graven naar een  boek dat hij vier of vijf boeken geleden las. Dus laat de lezer bakens voor de bespreker. Kijk hier eens naar, bespreker. Citeer vooral deze passage, bespreker. Zeg iets over de stijl zeg iets over de sfeer zeg iets over de dialogen misschien. Godsamme bespreker, moet ik u dan alles voorkauwen?

Dus heeft de lezer schrijfblokken. Och zoveel schrijfblokken heeft die. En ze liggen overal. Op een krukje in de kamer, op de secretaire, op de eettafel, naast de leesstoel. Want de lezer weet maar nooit waar hij zit als hij iets opschrijven wil waar de bespreker misschien iets aan heeft. En overal blaadjes, overal kladjes, overal woorden, overal doorhalingen, ja dat zoekt de bespreker maar uit hoor ik heb mijn best gedaan.

Meestal schrijft de lezer al associërend hele einden weg, vaak doet de bespreker met meer dan de helft niks. De lezer en de bespreker liggen elkaar niet zo geloof ik.

Maar dit boek? Een half a-viertje. Met veel wit. Halve zinnen. Ergens, in bibberig handschrift waaraan de twijfel valt af te lezen: is dit nu een misdaadroman?

Ja dat herinner ik me nu wel. Dat ik me afvroeg of ik een misdaadroman aan het lezen was (ah!, fijn!, de lezer en de bespreker zijn tijdelijk weer even tot één persoon geïntegreerd). Er was een bootje met een lijk en drugs, en er was een telefoon met aan de andere kant ervan een “zij”. En “zij” zijn altijd een “zij” om voor op je hoede te zijn, “zij”’s moet je altijd mijden als de pest, dat weet iedereen. Maar Hold, de hoofdpersoon in Alles wat ik vond op het strand, zoekt die “zij” juist op en de lezer zit op zijn nagels te bijten (met “de lezer” bedoel ik ditmaal een algemene lezer en niet mijzelf want ik bijt nooit op mijn nagels) (gore gewoonte), want hij vreest de ramp aan het einde van de rit.

Spanning en geweren en criminelen ja dat moet wel een misdaadroman zijn.

Of.

In het begin is Hold gewoon maar jager, visser, buitenman. Is het een avonturenroman dan misschien? Er is een jongen die een keer met Hold mee wil op zijn tochten. Hij zou alleen maar met Hold meelopen, Hold zou hem niet zelf laten schieten. Maar Cara vindt het niets.

Gaat het over relaties, strijd, machtsverhoudingen?

Maar alles dat even belangrijk lijkt, is het een bladzijde later al niet meer.

Ik dacht ook dat dit een bouwingsroman kon zijn (dat bouwen moet geloof ik eigenlijk in het Duits), een psychologische roman of een wegroman (of hoe geef je een behoorlijke Nederlandse term aan dat achterlijke “road novel”?). Of hee. Een omgevingsroman. Wat dacht je daarvan? Mag ik die term munten? Een roman waarin de omgeving een grote rol speelt, misschien zelfs een personage is.

Of is dit toch een film? Een lezersfilm. Een film voor mensen die niet van film houden.

Het is kaal. Het is grauw. Het is drukkend. Sferisch staat dit boek op eenzame hoogte.

Maar het is ook poëtisch, mooi, verwarrend, bloedspannend.

Een luttele 131 bladzijden, dat is niets, dat doe je tussen je ontbijt en de boodschappen doen. Door de cinematografische aandacht voor details (een opvliegende vogel, een over het dashboard kruipend torretje) kijk je dit boek misschien nog eerder dan je het leest; door de onverhoedse perspectiefwisselingen, de korte hoofdstukjes en het vele paginawit slik je dit boek misschien eerder nog dan je het kijkt. En op het eind weet je nog steeds niet goed wat je overkomen is. Dan weet je dat je genoten hebt van groots, zeer groots proza.


Cynan Jones Alles wat ik vond op het strand Recensie

Alles wat ik vond op het strand

  • Schrijver: Cynan Jones (Wales)
  • Soort boek: Welsh roman
  • Origineel: Everything I Found on the Beach (2011)
  • Nederlandse vertaling: Manon Smits
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 12 januari 2022
  • Omvang: 136 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 19,50
  • Boek bestellen bij:  Bol / Libris

Flaptekst van de roman uit 2011 van de Welsh schrijver Cynan Jones

Terwijl hij in de koude zwarte Welshe nacht aan zijn visnetten sleurt, vindt een man bonkend tegen de rotsen de oplossing voor al zijn problemen. Eindelijk kan hij de belofte waarmaken die hij deed aan zijn beste vriend. Zijn zenuwen in bedwang houdend probeert hij te ontkomen aan het onstuitbare noodlot dat door zijn keuze in gang is gezet.

Cynan Jones schreef met Alles wat ik vond op het strand een verpletterende roman over een man die vechtend om te leven, lief te hebben en te aarden steeds verder wegdrijft van de liefde naar de donkerste randen van het mens-zijn. Exclusief voor de Nederlandstalige lezer maakte Cynan Jones een ingekorte, herziene versie van zijn roman en schreef hierbij een toelichting.

Cynan Jones is geboren in 1975 in de buurt van Aberaeron, Wales, waar hij woont en werkt. Eerder verschenen van hem De lange droogteDe burchtInham en De wetten van water. Hij stond op de long- en shortlist van talloze prijzen en won de Betty Trask Award in 2007, de Jerwood Fiction Uncovered Prize in 2014, de Wales Book of the Year Fiction Prize in 2015 en de BBC National Short Story Award in 2017.

Bijpassende boeken en informatie

Fleur Jaeggy – De waterstandbeelden

Fleur Jaeggy De waterstandbeelden Recensie en informatie over de inhoud van de roman van de Italiaanstalige Zwitserse schrijfster. Op 9 januari 2023 verschijnt bij uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de roman uit 1980, Le statue d’acqua, van de Zwitserse schrijfster Fleur Jaeggy.

Fleur Jaeggy De waterstandbeelden recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op de pagina de recensie en waardering vinden van de Zwitserse roman uit 1980 De waterstandbeelden. Het boek is geschreven door FleurJaeggy. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de roman van de Italiaanstalige Zwitserse schrijfster Fleur Jaeggy.

Recensie van Tim Donker

Misschien als meden. Misschien perzen. Misschien niet bij de pakken neer. Misschien vroeger, of anders later. Misschien als duw komt tot schuif. Misschien een puntje. Misschien een paaltje. Misschien laat op de avond. Misschien als de kinderen op school. Misschien in bad, misschien onder de douche. Misschien in de achtertuin of misschien op de fiets. Als het waait. Regent. Of zon, en windstil, en een reden om in een betere wereld te geloven. Misschien als je het van verre kunt zien komen. Misschien met jeuk op onbereikbare plekken. Misschien zonder reden. Misschien zomaar. Misschien bij de eerste pot koffie van de dag. Misschien in een ander land op het strand. Misschien onder blauwe hemel. Misschien in halfslaap. Misschien dronken. Misschien als ik sta te koken, of mijn nagels knip, of de was ophang. Misschien bijtijds. Misschien veel te laat. Ooit, misschien ga ik de schaamteloosheid bereiken om me die vraag te stellen. Deze vraag: Wat is een boek? Een stompzinnige vraag, zeg nu zelf. Maar. Ik las De waterstandbeelden en het leek me een gepaste doch niet te stellen vraag. Een ongekend domme doch volslagen logische vraag. Een uiterst kinderachtige en toch tamelijk intrigerende vraag.

Met boek bedoel ik natuurlijk fictie.

Met fictie bedoel ik natuurlijk literatuur.

Met literatuur bedoel ik natuurlijk –

O, er zullen ongetwijfeld handboeken bestaan. Het zal wel vastgelegd zijn, ergens. Een of andere literatuurwetenschapper heeft zich er ooit over gebogen en hij heeft iets gezegd. Iets met plot, ontwikkeling, zoiets. Iets met personages die op het eind verder zijn dan aan het begin. Iets met mensen die op de eerste bladzijde al iets moeten willen, al is het maar een glas water. Ik weet het wel. Ik heb die klok ooit horen luiden maar het heeft me nooit een moer kunnen schelen waar de klepel hing. Wetten ontdekken waar die niet zijn, loopt altijd op potsierlijkheden uit. Aan alles valt wel te tornen. Zoals Eekhoorn al zei. In een verhaal van Toon Tellegen dat ik een paar avonden geleden nog aan mijn zoon voorlas.

Ik heb nooit een grijns kunnen onderdrukken als iemand -meestal was Peter dat- oordeelde dat iets “niet zoveel meer met muziek te maken” had, als ik weer eens zo’n soort cd had opgelegd. U kent dat soort cd wel. Geen melodie, geen ritme, soms zelfs in het geheel geen instrumenten meer. The Brutum Fulmen die acht minuten lang het oorverdovende geluid van een industriële ventilator door mijn boxen (of toen: Peters boxen) lieten knallen, die op een werkbank lichtpeertjes kapot hamerden, die het gepiep van een deur in een parkeergarage tot in het ondraaglijke versterkten. Dat heeft niet zoveel meer met muziek te maken, zei hij, zei Peter.

Ik heb me altijd afgekeerd van mensen die naar een schilderij wezen en zeiden Dat kan mijn kleine zusje ook. Klaarblijkelijk is kunst bovenal iets wat je kleine zusje niet kan. Vraag je kleine zusje wat zij niet kan en doe het dan en zie daar: je hebt kunst gemaakt.

Ik heb altijd alleen maar wrevel gevoeld als ik moest zeggen wat ik eigenlijk zo leuk vond aan die “rare boeken” die ik las, ik heb woede gevoeld bij de onderliggende suggestie dat het alleen maar aanstellerij was, dat ik alleen maar deed alsof ik die “rare boeken” leuk vond om interessant te lijken. Want volgens mij heeft dat niet zoveel meer met schrijven te maken. Zei Peter weer.

Toch vroeg ik me toen ik De waterstandbeelden las even, heel even, een kortdurend, schaamtevol, eindeloos lijkend rotmoment, af of ook ik, ik zou bijna zeggen zelfs ik, niet een iets nodig heb, een allerminimaalst iets, een allerlaatste kleine kruimel literatuurwetenschap om mee te wegen, om te zeggen Ja, dit is een boek. Het is onzin, dat weet ik ook wel. Er is alleen maar een kaft, bladzijden, er zijn alleen maar letters. Dat is alles. En met Kraakpen hadden we een keer, één nummer, de kaft zelfs afgeschaft (bijna twee decennia voordat nY dat deed, ik wil het niet zeggen maar ik zeg het toch). Dat begreep toen niet iedereen. Er waren er die dachten dat ze een incompleet exemplaar toegestuurd hadden gekregen.

Jaeggy kende ik nog van De gelukzalige jaren van tucht. Dat was een raar boek, niet? Het was de sfeer, of het was de stijl, of het was de duisternis, of het was het licht, het bleef steeds een laatste rest hebben die je niet benoemen kon. Maar ik kon nog wel zeggen dat het ging over vriendschap, dat het zich afspeelde op een kostschool, dat het jaren overbrugde, dat er twee meisjes waren, dat die zich op het eind op een andere -letterlijke en figuurlijke- plek bevonden dan aan het begin. Daar kon je in de literatuurlessen nog wel wat mee.

Over De waterstandbeelden kan ik niets zeggen. Ik kan wel beginnen over die Beeklam die standbeelden bewaart in een ondergelopen kelder van zijn Amsterdamse huis, zoals de zijflap zegt, maar De waterstandbeelden gaat niet over Beeklam en in weerwil van de titel ook niet over zijn standbeelden. Amsterdam is een plek, helaas, maar er zijn ook andere plekken. Het zou zich nu af kunnen spelen of vijftig jaar geleden of vele eeuwen geleden. Het zou een roman kunnen zijn, maar ook een theatertekst, of een -daar heb je hem weer- boeklang poëem. Maar dat kan nog allemaal. Dat verontrust mij nog niet.

Het boek is maar een luttele 110 pagina’s dik al lijkt het veel dikker. Daarmee bedoel ik dat je het in vele stoelen leest, en onder vele hemels, dat je over vele vloeren gaat terwijl je dit aan het lezen bent, dat je het gedurende vele nachten leest. Ik zat maar in één stoel. Ik las dit in één nacht uit. Maar De waterstandbeelden is rijk, maf, ontregelend, duister. De vele korte, soms zeer korte, hoofdstukjes lijken even zovele geschilderde gruwelijkheden ofnee het zijn geen gruwelijkheden maar ze lijken het slechts. Of. Ja. Nee. Ik weet het niet. Je hebt de indruk dat je naar iets pijnlijks kijkt, dat alles zich afspeelt onder onheilszwangere luchten, er is iets mis aan het gaan maar je kunt niet zeggen wat, straks gaat hier zich iets bijzonder ellendigs afspelen maar dat straks komt nooit. De personages zijn die van Beckett of die van Joyce of die van Poe of die van De Sade of gewoon die van Jaeggy.

Maar dat kan nog allemaal. Dat verontrust mij nog niet.

Het perspectief wisselt, de taal vervreemdt, er is een gesprek met een kraai, personages komen uit de lucht vallen, er zijn onnavolgbare monologen, pinteriaanse dialogen, misschien is het één lange hallucinatie, zomwijlen bijkans hermetische tekstbrokjes die door de aarde zelf opgerocheld lijken te zijn, er is onderkoelde humor: “Als hij zei dat het een prachtige ochtend was, dan leek zijn toon eraan toe te voegen dat het betreurenswaardig was dat ochtenden prachtig waren.”; “ze was even lang als de kasten in haar huis hoog waren.”; “Snel, droogjes en verstrooid hadden de twee mannen amper tijd om met elkaar kennis te maken of ze waren het al eens, twee kieskeurige boompjes, die vanbinnen blij dat ze het snoeien hadden overleefd.”; “Beeklam stond weer op straat. De stad leek hem vaag en ver weg, er hing een geur van natte bloemen. Twee meisjes sloegen elkaar, het ene gebruikte haar vuisten, het andere een rood parapluutje. Hij waardeerde de elegante bedrevenheid van het brute geweld.”- naja geen dijenkletsers nee maar iets dat even een tik tegen de werkelijkheid geeft zodat de werkelijkheid scheef komt te hangen en zulke tikken zijn toch altijd weer goed voor een halve of misschien zelfs hele grijns op mijn gezicht.

Maar dat kan allemaal nog. Dat verontrust mij nog niet.

(Peter zou zeggen dat dat volgens hem niet zoveel meer met humor te maken heeft)

(Peter zei dat ooit daadwerkelijk dat iets volgens hem niet zoveel meer met humor te maken had. Dat ging over de zanger van Hallo Venray die ooit, op een of ander festival, meest vermoedelijk Pinkpop, was opgekomen op een pogostick. Peter beschreef me die scéne en voegde daaraan toe: Dat heeft volgens mij niet zoveel mee met humor te maken. Vroeg ik: Was dat als humor bedoeld dan?)

(& vooral dan dat dat parapluutje rood is)

Pas die allerminimaalste kruimel die Jaeggy me liet heroverwegen, deed het boek branden in mijn vingers. Die allerminimaalste kruimel was peteriaans geformuleerd: Heeft dit volgens mij nog wel wat met betekenis te maken?

Fragmentarisme, dat ken ik.
Tijdloosheid (als in: niet onomstotelijk situeerbaar in een duidelijk herkenbare tijd), dat ken ik.
Geen vaste hoofdpersonen, dat ken ik.
Van vorm veranderen, dat ken ik.
Een onduidelijke plot, of misschien zelfs de totale afwezigheid daarvan – dat ken ik.
Maar het betekende altijd nog wel iets. Iemand stond op, iemand ging zitten. Iemand vond iets, iemand voerde een telefoongesprek. Iemand dronk wijn, iemand dacht aan iemand anders. Iemand viel voor de tweede keer. Hoe die Jozef en die Maria dat grootgebracht hebben hè, je verstaat het niet.

Ik las De waterstandbeelden niet in één nacht uit. Ik deed er meerdere dagen over. De stoel en de vloeren en het plafond waren wel dezelfden, dat wel. Al waren zij dat op een ander nivo ook niet. Dit is ook geen in éénnachtuit-boek. Dit hier is een taje lees. Ik vond mij geregeld terug, in mijn leesstoel, hologig naar de bladzij starend, mompelend Wat heb je nu zojuist gelezen, Donker? – en dan het antwoord moeten schuldig blijven (nee, dat is niet waar, ik adresseer mijzelf nooit bij mijn achternaam). De waterstandbeelden telt vele zinnen die ik drie, vier, vijf keer moest herlezen om ergens in het duister toch nog zoiets als kontoeren te ontwaren. Bijvoorbeeld: “Alles wat vluchtig is voelde als haar eigendom, ofschoon haar dagen elders rondzwierven, waar geen heerschappij bestaat, waar de volmaaktheid geen erfgenamen heeft.”

Zo’n zin dus. En ik lees dat. En dan lees ik het nog eens. En dan nog eens. En nu heb ik hem zelfs overgeschreven. En ik lees, en ik schrijf over, en ik denk Staat daar iets? Betekent dat iets? Zegt het iets? Delen van die zin vind ik erg mooi. “haar dagen elders rondzwierven, waar geen heerschappij bestaat”, dat vind ik mooi, aan het woord “ofschoon” heb ik al sinds mijn vroegste jeugd een enorme hekel (net zoals aan “een poos”, of “dikwijls”, die haat ik ook al sinds mijn kleutertijd); “waar de volmaaktheid geen erfgenamen heeft” vind ik een beetje te gezwollen en “Alles wat vluchtig is voelde als haar eigendom” doet me dan weer te ijl aan, iets waar een bandje als Dead Can Dance mee af zou kunnen komen en dat is niet bedoeld als compliment. Maar het is een zin, en het staat in dit boek, en zinnen als deze deden me dat laatste kruimeltje vastpakken en van dichtbij bekijken. Moet een zin wel iets betekenen, en dan bedoel ik iets buiten die zin zelve. Kunnen zinnen geen “loutere” poëzie zijn, een taal die alleen nog maar naar zichzelf verwijst? Ben ik, juist ik, niet erg afkerig van X verwijst naar Y en Z naar A? Want zou je ommers A bedoelend niet liever ook A schrijven? Wat geen pleidooi is tegen poëtisch taalgebruik, hooguit tegen literair snobisme (ik heb het hier over die werken die je pas ten volle kunt begrijpen als je de bijbel, de Griekse en Germaanse mythologie, de Oosterse filosofie en de gehele wereldgeschiedenis van buiten kent). Mag een zin misschien niet gewoon een moje zin zijn, ook zonder dat je zou kunnen promoveren op die zin?

Dan denk ik aan “In het mooiste uur van de nacht veranderde koelte in treurnis.”. Staat daar iets? Nee. Ja. Ik weet het niet. Misschien is het zwanger van oneindig veel betekenissen. Misschien betekent het niets anders dan dat in het mooiste uur van de nacht de koelte in treurnis veranderde. Koelte verandert wel vaker in treurnis. Wel. Ja. Ik vind het vooral een hele moje zin. Op dit uur van de ochtend, met kaneelkoffie in mijn kop en Ornette Coleman in de speler is een hele moje zin meer dan genoeg. Op dit uur van de ochtend mag een boek best dat zijn: een verzameling hele moje zinnen, een stuk of wat verstillende beelden, vervreemding, duisterheid & dingen die absurd zijn. Ik heb De waterstandbeelden mooi gevonden. Een mooi boek, koffie en Coleman. Niks meer is er nodig om een regenachtige ochtend prachtig te maken.


Fleur Jaeggy De waterstandbeelden Recensie

De waterstandbeelden

  • Schrijfster: Fleur Jaeggy (Zwitserland)
  • Soort boek: Italiaanse roman uit Zwitserland
  • Origineel: Le statue d’acqua (1980)
  • Nederlandse vertaling: Hilda Schraa
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 9 januari 2023
  • Omvang: 112 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 19,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman uit 1980 van Fleur Jaeggy

Familie, obsessie en rijkdom samengebracht door de meesterstilist.

Zelfs in het bepaald niet weelderige oeuvre van Fleur Jaeggy is De waterstandbeelden een bijzonder eigenaardig boek. Deze vroege roman, wrang van eenzaamheid en vol vervreemde emotionele armoede, is gedeeltelijk gestructureerd als een toneelstuk: de dramatis personae omvatten de verschillende familieleden, vrienden en bedienden van een man genaamd Beeklam, een rijke kluizenaar die standbeelden bewaart in de ondergelopen kelder van zijn Amsterdamse huis, waar herinneringen beven in traag licht en het omringende water ondergronds naar het IJ wordt gelokt.

De waterstandbeelden, opgedragen aan Ingeborg Bachmann en uitgewerkt in Jaeggy’s sobere maar diamantscherpe stijl, levert – met zijn verzameling getroebleerde maar verwante zielen – een onuitwisbaar beeld van de drassigheid van het leven.

De Zwitsers-Italiaanse schrijfster Fleur Jaeggy (31 juli 1940) werd in Zürich geboren. In 2019 verschenen van haar in vertaling de verhalenbundel Ik ben de broer van XX en de roman SS Proleterka, die op de shortlist van de Europese Literatuurprijs stond. De gelukzalige jaren van tucht, haar bekendste roman, die bekroond werd met de Premio Bagutta, verscheen in 2021 bij Koppernik.

Bijpassende boeken en informatie

Kees ’t Hart – Pleidooi voor pulp

Kees ’t Hart Pleidooi voor pulp recensie en informatie over de inhoud van het nieuwe non-fictie boek. Op 6 december 2022 verschijnt bij uitgeverij Querido het nieuwe non-fictie boek van Kees ’t Hart.

Kees ’t Hart Pleidooi voor pulp recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van Pleidooi voor pulp. Het boek is geschreven door Kees ’t Hart. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van het nieuwe boek van de Nederlandse schrijver Kees ’t Hart.

Tim Donker recensie

Het begon natuurlijk met mijn grenzeloze fascinatie voor vrachtwagens. Ik was kind, ik was acht of negen, en vrachtwagens vond ik prachtig. Ik verzamelde speeldgoedvrachtwagens en had een grote poster van een vrachtwagen boven mijn bed. Zo’n Amerikaanse vrachtwagen. Met neus. Want die waren het mooist. Het plan was: groot worden, mijn vrachtwagenrijbewijs halen, naar Amerika emigreren en er truckchauffeur worden. Van dat plan is me alleen het eerste geluk, en zelfs dat maar half.

Lezen deed ik ook. Vooral Arendsoog. Want die was cowboy en cowboys vond ik gaaf. Hun enige probleem was dat ze altijd op een paard zaten. Met paarden had ik niks. Arendsoogs paard heette Lightfeet en dat vond ik een superstomme naam. Ik was een kind, ik was acht of negen, cowboys vond ik gaaf maar ze moesten eigenlijk in vrachtwagens rijden.

Ik was een kind, ik was acht of negen, ik liep door de enige supermarkt die het dorp rijk was. Korti. Zo heette die supermarkt. Korti Totaal. Later werd dat een Super. Nu is het geloof ik een Jumbo. Zag ik toen ik een paar jaar geleden met mijn gezin door het dorp reed om mijn kinderen te laten zien waar hun vader is opgegroeid. Ik was een kind, ik was acht of negen, ik had de leeftijd dat ik af en toe een boodschap mocht doen voor mijn moeder. Ga jij even naar de Korti Tim, ik ben bakboter vergeten, en dan ging ik naar daar. Op mijn crossfiets. De Korti lag aan de Dorpsstraat, en dat was een gevaarlijke straat, daar werd onverantwoord hard gereden maar dat maakte niet uit, voor de Korti hoefde je de straat niet over te steken. Ik liep daar, een kind, acht of negen, ik liep langs het tijdschriftenrek, vermoedelijk om te zien of de nieuwe Donald Duck er al was. En toen zag ik het. Een groen blaadje met een nogal schaars geklede mevrouw op het omslag. Maar ook een vrachtwagen. Turbo King heette het. Ondertitel: cowboys van de highway. Dit was het. Dit was waar ik al die tijd naar gezocht had. Cowboys in vrachtwagens. Dit moest ik hebben. Ik kocht. De bakboter ben ik geloof ik vergeten, of misschien kon ik die niet meer betalen.

Turbo King was “een Favoriet roman”; een tijdschrift met een (nog tamelik lang) verhaal er in, uitgegeven door uitgeverij Favoriet die ook heel veel van dat soort bladen uitgaf die zich afspeelden in ziekenhuizen. Maar deze reeks ging dus over vrachtwagenchauffeurs. In Amerika dan nog! Chris Morris en Jim Stonewall, zo heetten de hoofdrolspelers. Ze hadden helaas wel een Europese vrachtwagen, zo’n stomme stompneuzige MAN. Geweldig vonden ze die truck, in meerdere delen feliciteerden ze elkaar ermee dat ze een MAN hadden en geen Amerikaanse vrachtwagen. Dat was hun enige fout. Verder vond ik alles aan die serie fantasties.

Ik ben de verhalen over Jim en Chris gaan lezen toen ik nog een kind was en ben het blijven doen tot diep in mijn puberteit. Elke maand kwam er een nieuw deel uit, of misschien elke twee weken. Ik kon elke nieuwe uitgave net aan betalen van mijn zakgeld maar toen ik ouder werd ging dat beter. Ik kwam erachter dat Favoriet, maar ook andere uitgevers van dit soort “bladenboeken”, tevens andere reeksen had die ik boeiend vond. Over cowboys (echte, te paard), politieagenten, detectives, spokenjagers (serieus!), geheim agenten, premiejagers. Ik werd een verwoed verzamelaar van deze romans. Ik vond ze aan marktkramen, in kringloopwinkels, in rommelwinkeltjes. Ik kwam erachter dat de Turbo King een eerder leven had gehad als Trucker Jim. De Trucker Jims waren op kleiner formaat uitgekomen, en op het omslag stonden Jim en Chris meestal nog in pak afgebeeld, en met hele nette haren.

Pulp, zo werd dat genoemd. Dat was geen “echte” literatuur, dat moest je eigenlijk niet lezen. Mijn nicht Anne (ook zij nu dood) en haar intellectuele vriend, de werkeloze kunstenaar (en later kok) Hans (ook hij nu dood), lieten niet af er misprijzend over te doen. Begonnen ermee me boeken voor mijn verjaardag te geven. Echte boeken. Van echte schrijvers. F. Springer. Kurt Vonnegut. John Irving. Ik vond dat niet slecht, ik las dat met plezier, maar het gaf geen doodsteek aan mijn liefde voor “pulp”. En zeker niet aan de liefde voor de Turbo King-reeks.

En dan Kees ’t Hart. Die maffe, aimabele Kees ’t Hart. Die schrijft alsof hij praat. Alsof hij daar zit, je beste vriend is, met je op kaffee zit en tegen je praat. Omdat zijn woorden levend en bloedwarm regelrecht het papier af marsjeren, je huiskamer in. Diezelfde Kees ’t Hart komt af met Pleidooi voor pulp. Ik lees al jaren geen “pulp” meer, ik weet niet eens of ze nog bestaan: die Favoriet romans die ik las, of al die andere “bladenboeken”, mijn moeder heeft ooit, toen ik al studeerde, mijn hele collectie aan de straatkant gezet, daar was ik toen wel boos over (maar inmiddels zou ik het zelf denk ik gedaan hebben) maar ik herinner me wel de waas van schaamte die eromheen hing; ik bewaarde die romans ook niet zichtbaar op mijn kamer. Dus ik dacht Dit gaat goed worden. Een goed schrijver, een gerespecteerd schrijver, gaat pleiten voor iets dat uit alle hoeken verguisd wordt, iets waarvan ook ik ooit hield. Kees ’t Hart over pulp, dat kon niet anders dan geniaal worden!

Is wat ik dacht.

Helaas. Pleidooi voor pulp viel me een weinig tegen. O jee. Daar verklap ik het al.

Ja. Het viel me tegen. Voor het grootste gedeelte had dat te maken met ’t Harts blikvernauwing. Pleidooi voor pulp gaat uitsluitend over liefdesromans. De truckers-, politie-, cowboy-, spokenjagers- en CIA-romans (om er maar een paar te noemen) die mij zo aanspraken worden nergens genoemd, niet eens in een voetnoot. De onderwerpskeuze als een pars pro toto zien lukte me maar gedeeltelijk: veel van wat hij te berde brengt, is slecht toepasbaar op wat ooit “mijn” soort pulp was. Of is dat misschien nog een lager soort pulp, een soort van pulp dat werkelijk niet meer te verdedigen is – zelfs niet door een doorgaans zeer ruimdenkende ’t Hart?

Maar er is nog iets anders. Ik was erg benieuwd naar zoiets als “terreinafbakening”. Waar houdt pulp op en begint “echte” literatuur? ’t Hart pleit sterk voor de emancipatie van de liefdesromans maar uit diverse terzijdes (“Titels weet ik niet meer. Dat laatste hoort bij deze literatuur. Je vergeet de titels en de verhalen. Je leest ze zoals je kranten en tijdschriften leest, één keer, en dan verdwijnen ze. Deze boeken bewaar je niet in een boekenkast.”) maak ik op dat ook hij een onderscheid maakt tussen “hoogbrauw” literatuur en liefdesromans; tussen “boekenkastboeken” en “pulp”. Dan komt bij mij de vraag omhoog waar die scheidslijn precies ligt. Waar houdt “pulp” op en begint “literatuur”. En is er tussen wat doorgaans onbetwist tot “literatuur” gerekend wordt ook niet genoeg “pulp” te vinden?

Ook in de puberteit geraakte ik in de ban van Stephen King. Gedeeltelijk overlapte dit met de truckersromans e.d.; King bleek wel van langere adem – hem las ik nog toen ik al studeerde. Tussen al dat gestudeerd volk was King al even verboden als de truckersromans eerder bij ander volk waren geweest. Vooral Peter hield maar niet op iedere keer als ik King ter sprake bracht (wat ik zo min mogelijk probeerde te doen) te benadrukken dat dat “geen literatuur” was. Ik wou dat ik Peter was. Voor Peter was alles altijd zo duidelijk. Wat niet zoveel meer met muziek te maken had, wat niet meer zoveel met humor te maken had, wat geen literatuur was, dat hondenhaters ook mensenhaters waren, alles was zo ontzettend duidelijk voor die gast. Voor mij was het niet per se een gegeven dat Stephen King géén literatuur schreef. Oké hij had zijn onderwerpskeuze niet zo mee en zijn thematiek tendeerde geregeld naar het eentonige maar voor een pulpschrijver beschikte hij over verrassend “literaire” technieken: perspectiefwisselingen, vormexperimenten, genreverschuivingen, montagetechnieken: het kwam alles voor bij King. Ik ken menig schrijver van zogenaamd “echte” literatuur die over een onbeholpener pen beschikt dan King.

Ik denk ook aan een plaatje dat ik ooit zag in een leerboek Nederlands op de MAVO. Het ging over het verschil tussen pulp en literatuur. Pulp werd in dat boek “lectuur” genoemd. Hoe dat verschil gevisualiseerd werd, was wat me met name trof. Literatuur, dat was een uitgelezen (!) maaltijd in een exquise restaurant. Pulp was fastfood. Maar dan dat plaatje. De literatuurlezer was een man met een net kapsel, een colbertje, een potloodsnorretje. Hij zat aan een ronde tafel met een lang tafelkleed een hardcoverboek te lezen (of was het de menukaart?). De pulplezer was een dikke gast met een rond brilletje en warrig haar die met een hamburger in zijn hand een wat flodderig uitziend boek aan het lezen was. Hij stond, zei ik dat al? Het was bij de pulplezer alles maar een tussendoortje, terwijl de literatuurlezer er duidelijk eens de tijd voor ging nemen. De pulplezer keek wel veel vrolijker, dat wel. Met een grote lach op zijn gezicht stond hij met die druipende hamburger dat flutboek van hem te lezen. De literatuurlezer keek zuinig, bijna zuur.

Maar ja. Waar houdt de hamburger op fastfood te zijn? De hamburger van de Burger King is niet de hamburger van die creatieve, onafhankelijke snackbar bij u om de hoek en ook een “sjiek” restaurant schaamt zich er niet voor een variant van de hamburger op de kaart te zetten. Welke hamburger is de truckers- of de liefdesroman; welke hamburger is King? En hoe over de “literaire thriller” dan? Ik denk dat ’t Hart over deze vragen behartenswaardiger antwoorden had gehad dan dat leerboek van de MAVO en Peter tesamen en het is ook daarom jammer dat hij deze discussie geheel en al uit de weg lijkt te gaan.

Ook zijn zijn woorden dit keer een graadje minder warm. Het gaat me teveel over wat lezeressen over liefdesromans zeggen op Goodreads, en het gaat me teveel over zijn ergernis over badinerende reacties op “pulp”. Hij verwijt de criticasters helikopterpiloten te zijn: vanuit de hoogte commentaar geven op iets wat ze door hun hoge positie eigenlijk niet eens goed kunnen zien. Maar in feite doet hij hetzelfde: hij veroordeelt het commentaar zonder na te denken over het waarom van dat commentaar.

Ik las nooit liefdesromans. Mijn moeder wel, en die bewaarde ze trouwens wel in haar boekenkast: de hele wand van de slaapkamer van mijn ouders zag rood van de liefdesromans. Hoe grenzeloos haar verzamelwoede; grenzelozer nog dan de mijne. Met alle buurvrouwen, vriendinnen, familieleden, kennissen bestond een akkoordje: iedere gelezen liefdesroman eindigden bij mijn moeder. Maar ze had het zelfs voor elkaar gekregen dat een of andere winkel (niet de Korti) hun onverkochte overschotten aan haar afstonden (gratis of tegen sterk gereduceerde prijs, dat weet ik niet meer). Met vuilniszakken tegelijk kwamen die liefdesromans ons huis in. Een groot deel van mijn jeugd zag ik mijn moeder niet anders dan op de bank, met een liefdesroman in haar hand (of aan de eettafel puzzelend, een andere hobby van haar, Zweedse doorlopers, liefst het hoogste aantal sterren). Af en toe las ze iets voor uit die liefdesromans en dat was bijna altijd slecht. Maar dat is misschien een oneerlijk argument: mijn moeder las alleen die passages voor die haar stoorden omdat ze te stompzinnig, kinderachtig of flauw van aard vond.

Maar als ik terugga naar de truckers en de cowboys en de CIA-agenten: dat las je niet om de schrijfstijl. Dat had altijd hetzelfde stramien. De karakters bleven altijd tot op het extreme plat. Zelfs Jim Stonewall en Chris Morris, waarover ik talloze en talloze Favoriet romans heb gelezen, kregen maar geen structuur (Jim Stonewall was getrouwd geweest, had gewoond, met zijn gezin, een dochtertje Sarah, in Boise, Idaho, maar de verre reizen waren te zeer aan hem blijven trekken, de truck (die stomme stompneuzige MAN) stond op zijn naam; van Chris Morris wist je niks behalve dat hij driftig was en van vrouwen hield). Je moest van die romans niks nieuws, niks verrassends verwachten. Ze waren “alleen maar” onderhoudend. Ik las ze om even weg te zijn. Wist ik veel dat je ook ondersteboven, binnenstebuiten, overdonderd, verscheurd of in de zevende hemel kon zijn van een boek.

Kan pulp wat literatuur ook kan? Moet het ene op het niveau van het andere komen te staan? Ik weet het niet.

Waarlijk interessant vond ik het laatste hoofdstuk, waarin ’t Hart zich waagt aan een analyse van de wortels van de liefdesroman. Hij komt uit bij Søren Kierkegaard die in het mij onbekende De herhaling stelt dat verliefdheid altijd gestoeld is op herhaling: er is altijd een eerdere liefde. ’t Hart ziet dit “herkansing”-thema aanwezig in alle liefdesromans. Daargelaten of Kierkegaards idee toepasbaar is op het “echte” leven (ik kan me nog herinneren dat ik in de derde klas zat, een jongetje van zeven ofzo, en dolverliefd was op Lonneke en dat zich dat niet liet vergelijken met wat dan ook dat ik eerder gevoeld had in mijn leven) (en is niet in elke liefde het singuliere zo aktief: het is steeds “deze ene liefde” die niets uitstaans heeft met welke voorgaande liefde dan ook), kun je best aan een oerbron geloven: de bron van waaruit wij allen drinken, eten, denken, liefhebben en schrijven. Er is niets op tegen om te denken dat schrijvers van “pulp” uiteindelijk uit dezelfde bron putten als schrijvers van “literatuur”; net zoals de dromen van een fabrieksmedewerker dezelfde achtergrond kunnen hebben als de dromen van een professor. Via Ovidius, John Keats, Robert Graves, Carlo Ginzburg en de mij onbekende filosoof Stanley Cavell raakt Kees ’t Hart aan thema’s als een voorwereldlijke witte godin, regeneratie, en het verkiezen van de afbeelding boven het werkelijke. Daar komt hij gevaarlijk dicht in de buurt bij  de zin van alle kunst, en misschien zelfs van alle religie: de vervolmaking van wat in aldagsleven verre van volmaakt is. Het is jammer dat het een kort hoofdstukje is, en het is jammer dat het zo helemaal op het einde is. Ik had hier meer over willen lezen, langer over willen denken.

Ook zo: wat alleen maar aangestipt wordt: pulp in strijd tegen de “ontlezing”. Wat en hoe. En waarom. En hoezo.

Teveel blijft onbeantwoord.

Een uiterst sympathieke gedachte, dit Pleidooi voor pulp. Maar in deze vorm een gemiste kans. Of een opmaat voor meer.


Kees 't Hart Pleidooi voor pulp Recensie

Pleidooi voor pulp

  • Schrijver: Kees ’t Hart (Nederland)
  • Soort boek: non-fictie
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 6 december 2022
  • Omvang: 128 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 12,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het nieuwe boek van Kees ’t Hart

Een wapen tegen de ontlezing Je ziet ze nog liggen in de supermarkt: de Bouquetreeksboekjes, damesromannetjes, pulpboekjes, of hoe je ze wilt noemen. Met mooie jonge mannen en vrouwen op het omslag. En titels als Gekust door de dokter, Haar liefste wens en Nog altijd de zijne. Kees ’t Hart leest ze nog steeds en is solidair met de schrijvers; ze zijn collega’s. Sommigen schreven meer dan vijfhonderd romans en verkochten er miljoenen. Wat bezielt ze om maar door te schrijven? Hoe houden ze hun schrijfverlangen in stand? ’t Hart zou het betreuren als de belangstelling voor deze boeken afnam. Zonder deze ‘lectuur’ en de leescultuur die erbij hoort zal, vreest hij, ook de literatuur verdwijnen. Want deze boeken hanteren dezelfde principes en uitgangspunten die in literatuur worden toe gepast. Ze dromen over de wereld, proberen illusies in stand te houden, voelen zich verbonden met de wereld. Ze zijn de basis van alle schrijfkunst.

Bijpassende boeken en informatie

Oksana Zaboezjko – Zusters

Oksana Zaboezjko Zusters recensie en informatie over de inhoud van de bundel met verhalen uit Oekraïne. Op 24 november 2022 verschijnt bij uitgeverij Cossee de Nederlandse vertaling van de verhalenbundel Сестро, сестро van de Oekraiense schrijfster Oksana Zaboezjko.

Oksana Zaboezjko Zusters recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van Zusters. Het boek is geschreven door Oksana Zaboezjko. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van het boek uit 2003 van de Oekraïense schrijfster Oksana Zaboezjko.

Recensie van Tim Donker

Ha gezellig, oorlog! Kunnen we weer eens lekker eensgezind zijn, en vlaggen uit het zolderraam laten hangen. Hebben we een goed onderwerp om over te praten bij de koffieautomaat. Een reden om een boek te lezen. Ja lezen. Ja boeken. Lezen is altijd goed. Oksana Zaboezjko behoort tot de belangrijkste Oekraïense schrijvers en dichters, zo vertelt mij het achterplat. Maar kansen zijn groot dat ik tot aan mijn graf nooit van haar gehoord zou hebben als in Oekraïne geen oorlog was uitgebroken. Maar er brak wel oorlog uit, en dus zijn er boeken. Want Oekraïne, oorlog, dat willen de mensen lezen, dat verkoopt. Een diergelijk cynisme zou Zaboezjko zeker en vast bevallen, want cynisme – daar kent zij wel wat van. Het speelt een rol in al deze verhalen. Verhalen die flink indruk op me maakte. Diepe indruk. Deze verhalen. Hele diepe indruk.

Zaboezjko schrijft, en Zaboezjko schrijft mooi. Ze is goed in openingen. “Je had een zusje moeten hebben, zo’n vier, nee, vijf jaar jonger. Boven je hele kindertijd cirkelden onstoffelijke meisjesnamen, die met elkaar van plaats wisselden en naar elkaar riepen: je wist niet waaraan je ze moest vastmaken, aan je poppen durfde je ze niet te geven want het waren geen poppennamen”, zoals Zusje, mijn zusje, het eerste verhaal in deze bundel begint. Of het begin van Na de derde bel geen toegang tot de zaal: “Een futiliteit, zoals altijd. Alles begint altijd met een futiliteit, een vuiltje in je oog, een rothumeur, een belediging van lang geleden die een frustraat als Gavrilo Princip ineens weer te binnen schiet (ze hadden dat scharminkel nooit moeten uitlachen) – en plop, voor je het weet zit je met een kosmische brand en probeer die maar eens te blussen.” Of simpeler misschien, eentje nog en dan hou ik ermee op, nee niet met deze bespreking maar met het citeren van eerste zinnen, de eerste zin van Hier had uw reclame kunnen staan (Oksana Zaboezjko is ook goed in titels, Oksana Zaboezjko is goed in veel maar dat vertel ik nog wel): “Het waren de mooiste handschoenen die ik ooit had gezien.”: Oksana Zaboezjko maakt dat ik lezen wil, ja zelfs dat over die handschoenen ja, wie maalt er immers over de schoonheid van handschoenen en hoe mooi kunnen handschoenen überhaupt zijn, handschoenen zijn gewoon handschoenen (hoewel, de handschoenen van mijn moeder, die van dun leer waren, bruin, als we ’s winters op de fiets zaten droeg ze die, dan keek ik naar mijn moeders handen aan het stuur, ja die handschoenen daar vond ik wel wat van), het deed me ook denken aan de eerste regel van het liedje Packs of three van Arab Strap maar die regel is evenwel zo ranzig dat ik hem hier niet herhaal, ga zelf maar luisteren, het is het eerste liedje op Philophobia, sowieso wel een aardige seedee.

Dus ik zet me. Dus ik lees. En ik weet me gemangeld. Ik weet me bij de strot gegrepen. Ik weet me aan mijn leesstoel genageld, met hele echte spijkers dit keer. Zaboezjko lezen is een fysieke ervaring.

Ze schrijft in lange, soms ellenlange zinnen, zinnen vol beelden, zinnen vol namen, zinnen vol details. Veel van wat ze terloops benoemd heeft in het verhaal verder geen nut of functie meer (die Gavrilo Princip bijvoorbeeld, uit de eerste zinnen van Na de derde bel geen toegang tot de zaal nou die komt in dat hele verhaal verder niet meer voor), gewoon een korte flits, maar het is er wel, het is wel gezien. Dat werkt zeer intensifiërend, zeker bij een schrijfster die er toch al niet op uit is om de lezer met een blij gevoel achter te laten. Zaboezjko heeft niet een bijzonder positief mensbeeld. Als op te maken valt uit zinnen als: “Om schuldig te zijn hoef je geen mes in een hart te steken – je hoeft alleen maar geboren te worden.”; “Het verschil tussen goed en kwaad bestaat niet.”; “Op het moment dat Leentje in hun klas 4B verscheen, had Darka met haar elf jaar al een cv dat prima bruikbaar was voor een toekomstige crimineel of politiek leider (de grens tussen de twee is zoals bekend flinterdun en wordt minder bepaald door persoonlijk succes dan door omstandigheden)”; “[J]e [kunt] in werkelijkheid iets wat leeft, of het nu een bloem is, een konijntje, een mens of een land […] niet […] hebben: je kunt het alleen maar vernietigen – de enige manier om hard te maken dat het je bezit is.””; “de oneindigheid kan je niet bezitten. En al onze inspanningen om zoveel mogelijk te verwerven – geld, mannen, indrukken, diploma’s, jurken, auto’s – zijn alleen maar zielige, belachelijke pogingen om dichter bij het oneindige te komen, door steeds maar weer iets aan de schamele som toe te voegen.”, “we zijn allemaal geen slechte mensen, maar waarom wordt alles wat me aanraken meteen zo smerig?”, of deze: “Wat volgde was allemaal oké: huwelijk, armoede, kinderen, ziektes, werk waar ze niet van hield, en kleine vreugdes, zoals een nieuw appartement of een leren jas. Het was maar varkensleer, maar wel goed gelooid. Het had slechter kunnen zijn. Veel slechter.”; een filosofie a la Johnny Dowd: be content with your life, it might not get any better.

De stijl. Ja de stijl. Die zinnen die zich om me heen winden, kronkelen, drajen, soms maken dat ik denk dat ik het niet meer aan het volgen ben en dan het volgende woord ja ik volg toch nog. En het cynisme. O ja het cynisme. Niks mis met cynisme. In een wereld gelijk den dezen. Lijkt mij. En dan de thematiek. O. Ja. De thematiek. Wacht ik ga zo verder. Maar in eerste vermoeide het, die fysieke ervaring die Zaboezjko lezen is. Ik hield het niet vol. Dat is altijd goed he. Beter toch dan de paginadrajer die je na verloop van tijd geheel vergeten ben (Coe, laatst viel de naam Coe, ik weet mijn collega nog, die had een boek van Coe vertaald en hij gaf het mij, een echte paginadrajer zei hij, maar dan in het Engels, en verrek ik had die Coe inderdaad zo uit en ik weet nog dat ik er over geschreven heb, elders, niet hier, maar laatst viel de naam Coe en ik wilde er een gesprekje over aanknopen maar ik bedacht me dat ik niets meer wist: niet waar het over ging, niet hoe de personen heetten, niet eens meer de titel van het boek kon ik me herinneren). Maar de eerste laten we zeggen honderdnogwat pagina’s van Zusters (het boek telt maar 190 bladzijden) hield ik het steeds maar kort vol: vijf bladzijden, misschien zes of zeven, en dan moest ik iets anders gaan doen: een ommetje maken in mijn kamer, misschien alvast de aardappels schillen (idioot het is nog maar elf uur in de ochtend) of gewoon maar even dobberen op dit hier The Basin of the Heavens van Area C en Mudboy, wat een aangenaam dobberen is maar ik hoor Area C toch net iets liever spelen met Black Forest / Black Sea (wat niet erg is; er kan nu eenmaal vrij weinig op tegen Black Forest / Black Sea), ergens in de kamers boven uit een raam gaan kijken en de vlucht van een vogel volgen. Weet ik het. Alles. Als het maar even niet dit boek was. Dit gruwelijke boek. Dit prachtige boek. Dit alles verbrijzelende boek.

Eigenlijk doen ze heel gewone dingen, de mensen in deze verhalen. Ze overwegen een paar boeken te gaan lezen op het balkon, ze maken zich op om naar een schoolreünie te gaan, ze kopen een paar handschoen, ze zitten met hun man en hun dochter in de auto en kibbelen wat. Maar op de achtergrond gaat het altijd om machtsverhoudingen, om superieur aan een ander te willen zijn, om skeletten in de kast, om dat wat je een leven lang blijft achtervolgen, om uitbuiting, om exploitatie, om politiek, om alles dat onze wereld lelijk maakt. Op de achtergrond ja. In Een album voor Gustaaf komt de achtergrond wel heel erg naar voren. In dit verhaal gaat het het meest expliciet om de Oranje Revolutie. Een naamloos blijvende, elkaar “Kleine” en “Kleintje” noemende “HIJ” en “ZIJ” krijgen bezoek van de Nederlandse (!) schipper Gustaaf die een plakboek wil maken over de Oranje Revolutie. Met nauw verholen wellust kijkt Gustaaf in hun fotoboeken, en ontlokt verhalen aan zijn gastheer en -vrouw. “ZIJ”, “kleintje”, is historicus wat Zaboezjko de gelegenheid geeft kolleezje te geven over de geschiedenis van Oekraïne. Het is wat mij betreft het minst geslaagde verhaal in de bundel, en niet alleen omdat het meer op een opiniestuk lijkt dan op een verhaal. Gustaaf komt uit een cultuur die geen angst kent, alleen maar reclame en videospellen en andere simulacra (neuh, Zaboezjko hier is nooit oorlog geweest); de Maidan als de ultieme vrijheid en Rusland als onderdrukking, hum. Hoeveel beter is dat “vrije” westen dan? Ik snap vanuit het Oekraïens verleden, en meer nog vanuit dat allesontwrichtend heden, ieder anti-Russisch sentiment en ik voel ook niets dan sympathie voor het loszingen van de Maidan van de beeldcultuur: de rocksterren, de televisiepersoonlijkheden (die in informele jazz voor de camera verschijnen) (wat is die gast eigenlijk, een komiek?) (???) (stel u voor dat André van Duin morgen minister-president is) (langs de andere kant: Rutte — hoeveel beter is dat dan?) (???) (ook een komiek en niet eens half zo intelligent als Van Duin) (dus ik bedoel maar); dus toch, kom op, de maidan?, echt waar, het “vrije” westen, je moet hier maar een snotvalling krijgen om nergens meer welkom te zijn, want stel je voor dat je iemand aansteekt die daar minder goed tegen kan, ja ineens ging het in heel het westen maar om één persoon en dat was fucking iemand fucking die fucking daar fucking minder fucking goed fucking tegen fucking kan (waarom zou ik vlees eten?) (visboer doe mij nog maar een kilootje kibbeling hoor) (want vissen zijn geen dieren ofzo); iedere vrijheid is maar een alsof, een “tot daar en niet verder” (Nederland houdt van gewoon), een nooit zelf gekozen voorwaardelijkheid; er is maar een in relatieve zin vrij ongevaarlijk virusje nodig om van ons allemaal communisten te maken die al hun vrijheden moeten opofferen voor het collectief.

Maar vooral: juist omdat in Een album voor Gustaaf het ongezegde gezegd wordt, is het minder sterk dan de andere verhalen. In de andere verhalen speelt Zaboezjko een veel geraffineerder spel. In andere verhalen sleept ze je aan je haren mee naar de spiegel en wat ze je laat zien is niet altijd even fris. Ik noem een briljante scéne uit Meisjes (en wat een ongekend fantasties verhaal dat is). Dat gaat over meisjes. Twee meisjes. Darka en Leentje. Pubers. Meisjes op weg om vrouwen te worden. Er ontwikkelt zich een vriendschap tussen Darka en Leentje. Je zou die vriendschap als innig, mooi, verheven kunnen zien. Neem de tongzoenscéne. Ja, er is een tongzoenscéne. Twee heel jonge meisjes die tongzoenen. Dat zou je mooi kunnen vinden, of lief, of aandoenlijk, of geil. Afhankelijk van wie je bent (een pedofiel of wat). Maar dat is niet hoe Zaboezjko het beschrijft. Zij maakt er iets van dat op overmeesteren, bezitten, exploiteren uitkomt. Dat doet iets met lezers. Het raakt aan je eigen ziekte. Het raakt aan de ziekte van de wereld. Wat we geneigd zijn lief te noemen is misschien wel heel erg lelijk, dacht ik. Snap je nu dat ik mijn lezen af en toe moest onderbreken?

Of het al eerder genoemde Hier had uw reclame kunnen staan. Je zou het met enige goede wil “magisch realistisch” kunnen noemen. Of een modern sprookje. Het is lieflijk, het is zacht, het is mooi. Het interrumpeert en rectificeert zichzelf zomwijlen op godijneske wijze (godijnesk? ja dat is een bijvoeglijk naamwoord – veelzeggender, als je het mij vraagt, dan “kafkaesk”): “Hier dringt zich een plotwending op, en Julio Cortázar of Peter Høeg bijvoorbeeld zou hier vast en zeker een verhaal hebben geschreven (en Taras Prochasko, die te lui is om het te schrijven, zou het in een koffietentje vertellen)”; “Nee, dat laatste verzin ik maar, dat is nooit gebeurd.”, zulke dingen, en als lief en mooi en grappig het is, uiteindelijk gaat het toch ook om de medogenloosheid van consumentisme, van een kapitalistisch uitbuitingssysteem waarin niets nog eeuwige waarde heeft – of welke waarde dan ook.

Maar het mooiste is misschien toch wel Na de derde bel geen toegang tot de zaal. De dynamiek tussen een vrouw en haar puberdochter. Dat zit al zo propvol dingen. Generatieconflict, verlies, vergankelijkheid, strijd, territoriumdrift, liefde, onbegrip, de schimmen uit je verleden, een zucht naar erkenning. En dan is het ook nog oorlog. Ja. Oorlog. Een land, Oekraïne, in oorlog met een ander land, Rusland. De oorlog, een oorlog, deze oorlog, wie weet, ergens in het land is het oorlog, sommige mensen moeten hun zonen naar het front sturen maar gelukkig hebben hoofdpersoon Olha en haar man alleen een dochter. Al het grote zit hier in bijzinnen. Het nepnieuws van Russia Today, de handelswijze van Poetin, landgenoten die heulen met de Russen. Het verhaal zou al bol hebben gestaan van spanning als het alleen maar om de moeder-dochter relatie ging: de vrouw die in de overgang is (“de kus van de dood”), en het meisje dat een vrouw in wording is. Dat doet alleen al zo bizar veel gedachten in mijn hoofd opkomen, en dan is er ook nog eens oorlog ergens in de achtergrond, en het cynisme dat het voor de welgestelde hoofdfiguren uit dit verhaal met hun dochter die gelukkig geen zoon is iets is dat in de achtergrond kan blijven doet mijn hoofd bijna ontploffen.

Zusters is een bijzonder straffe bundel. En of het nu oorlog is of niet, ik zou graag meer willen lezen van Oksana Zaboezjko. Dus vertaal. Vertaal meer. Vertaal alles.


Oksana Zaboezjko Zusters Recensie

Zusters

  • Schrijfster: Oksana Zaboezjko (Oekraïne)
  • Soort boek: Oekraïense verhalen
  • Origineel: Сестро, сестро (2003)
  • Nederlandse vertaling: Helen Saelman, Marina Snoek
  • Uitgever: Cossee
  • Verschijnt: 24 november 2022
  • Omvang: 224 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 14,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman van de Oekraïense schrijfster Oksana Zaboezjko

Een dochter in haar tienerjaren, een schrijfster die in een klein, oud winkeltje een bijzonder paar handschoenen vindt en een historica. Oksana Zaboezjko’s protagonisten – onveranderlijk vrouwen – observeren hun eigen daden en gevoelens tegen de achtergrond van de Sovjettijd en de Oranje Revolutie van 2004. Ze vinden kracht, macht, maken fouten en worden gedreven door de tegenstrijdigheden en malheurs van een vol leven. Hun gecompliceerde relaties met lichamelijkheid en schoonheid worden met empathie beschreven als deel van hun zelfbeeld.

Oksana Zaboezjko is een van de belangrijkste publieke intellectuelen van Oekraïne. In haar veelbekroonde werk vraagt ze zich af hoe je de meest ondenkbare realiteit van onze tijd zin kan geven. In deze over de hele wereld vertaalde verhalenbundel draait ze het begrip ‘waarheid’ in haar handen als een prachtig paar verloren handschoenenen en maakt ze op subtiele wijze het politieke zichtbaar in het persoonlijke.

Oksana Zaboezjko (Loetsk, 1960) behoort tot de meest vertaalde Oekraïense schrijvers en dichters. Ze studeerde Filosofie in Kiev en promoveerde in Filosofische kunst. In de jaren negentig doceerde ze in de Verenigde Staten als gastprofessor in Pittsburgh, Pennsylvania en Harvard. In 1996 verscheen haar eerste roman, Veldonderzoek naar Oekraïense seks, in 2010 haar magistrale Het museum van de achtergelaten geheimen, en in 2022 de verhalenbundel Zusters.

Oksana Zaboezjko Mijn langste boektournee RecensieOksana Zaboezjko (Oekraïne) – Mijn langste boektournee
essay
Uitgever: Cossee
Verschijnt: 24 november 2022

Bijpassende boeken en informatie

Cormac McCarthy – Stella Maris

Cormac McCarthy Stella Maris recensie en informatie over de inhoud van de roman. Op 22 november 2022 verschijnt bij uitgeverij Picador de nieuwe roman van de Amerikaanse schrijver Cormac McCarthy. De Nederlandse vertaling van de roman verschijnt bij uitgeverij De Arbeiderspers. Een maand eerder, op 25 oktober 2022 verschijnt een tweede nieuwe roman van de beroemde Amerikaanse schrijver. Deze roman heeft als titel The Passenger meegekregen.

Cormac McCarthy Stella Maris recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op de pagina de recensie en waardering vinden van de roman Stella Maris. Het boek is geschreven door Cormac McCarthy Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van dit nieuwe roman van de Amerikaanse schrijver Cormac McCarthy.

Recensie van Tim Donker

De Cormac. De McCarthy. Daar is hij. Daar is hij dan weer. En De Passagier staat nog warm en rokend in mijn kast, en De Passagier laat me nog hijgend, en De Passagier leeft nog – en nu al komt hij af met Stella Maris. Toch geen flinterdun boekje, dat De Passagier (liet ik de titel van zijn vorige reeds vallen? De Passagier heette het) maar het liet me niettemin op een zeker soort honger achter: ik had niet gewild dat het al uit was, niet nu al (had ik trager moeten lezen?) en komt dus als geroepen dit Stella Maris want het sluit nogal goed aan bij euh… wel, De Passagier dus. Zie het als een nabeschouwing. Een post scriptum misschien. Ik weet het niet, ik probeer die achterlijke term “tweeluik” te vermijden. Ging het vorige boek nog over Bobby Western, dit keer staat zijn zus centraal (van wie wij via Bobby ook al menige glimp hadden mogen opvangen).

Alicia Western is een briljant wiskundige (ex-wiskundige feitelijk), gediagnosticeerd als lijdend aan “paranoïde schizofrenie” en uit eigen wil opgenomen in een kliniek die Stella Maris heet (hee, anders sloeg die titel ommers nergens op). Gans het boek wordt verteld in therapeutiese sessies.

He?

Wat?

Ja.

Gesprekken. Met haar therapeut. Dit hele boek bestaat uit dialogen, meer niet.

Wow.

Is wat ik dacht. Is wat ik almeteens dacht. Is wat ik op voorhand al dacht. Cormac McCarthy, dacht ik, de geniale Cormac McCarthy komt af met experimenteel proza van een kaliber waarvoor ik Engels ben gaan lezen.

He?

Wat?

Ja, dat behoeft misschien enige uitleg. Die laatste zin ik meen. Eigenlijk kende ik die hele Cormac McCarthy van haar noch pluim toen ik aan De Passagier begon. Maar dat mepte me dan ook steenkoud neder: niet zelden was ik zó onder de indruk van een boek. Oké, ik ben best vaak zó onder de indruk van een boek. Maar gezien de hoeveelheid boeken die ik lees, ging het uitgedrukt in procenten toch nog altijd om een bijzonderheid. Dit was wel één van de boeken die me bij blijven zou & McCarthy was op slag een nieuwe favoriet. Dat was één.

En dan dat experimenteel proza: ik heb nu al bijkans drie decennia lang een boon voor boeken die op één of andere manier afwijken van de vuile rest die daar zo’n beetje in het midden ligt en een boek dat geheel uit dialogen bestaat kwalificeert zich bij mij als experimenteel proza en heeft alleen daarom al mijn aandacht – al zou het niet geschreven zijn door Cormac McCarthy maar lawwezeggûh door William Gaddis. Want die schreef ooit JR, een regelrechte aanval op de Amerikaanse droom (en alleen daarom al goed). En misschien de eerste roman ooit die vrijwel volledig uit dialogen bestaat, kruisende dialogen, in elkaar hakende dialogen, zich verknopende dialogen – niet altijd is het bij Gaddis meteen duidelijk wie er nu eigenlijk precies aan het woord is. Ik vernam wat over JR, ik hoorde iets komen doorheen de druivengaard en ik dacht: Dat boek moet ik lezen! Maar JR is bij mijn allerbeste weten nooit in het Nederlands vertaald (schande, Arbeiderspers!) (nee: schande, Koppernik!) (vroeger zou ik gezeid hebben: schande, IJzer) (maar die tiep kent geen skinnerbox uit een boodschappenkrat, dus laat maar). Dus wat toen gezongen? Zomaar wat uitgeverijen een verzoeknummertje doen? Vertaal dit toch eens, vertaal dit boek toch eens, waarom vertalen jullie dit boek toch niet? Ik trachtte In De Knipscheer ooit zo gek te krijgen de kortverhalen van Michael Gira te vertalen en daar kwam al niks van in de bus – en die mensen kénde ik dan nog min of meer. Wat voor deksels zouden geheel onbekende uitgevers dan op mijn neus doen belanden? Nah. Heel dat boek, heel dat vuistdikke en bij vlagen volslagen onbegrijpelijke boek in de oorspronkelijke taal doorworstelen leek me dan makkelijker. Dus ik liet het aanrukken. Uit het verre Amerika. En dat daar bleek maar de top van de ijsberg: wat een schatten en schatten en nog eens schatten aan wonderschoon onvertaald proza en onvertaalde poëzie lagen daar in dat door mij tot dan toe voor debiel gehouden Amerika te wachten op mijn lezersogen! (en hoe logies ook: met een afzetmarkt zo ontzettend groot, kun je wel eens een onorthodox danspasje veroorloven, niet waar?) Er was een tijd, zelfs, dat het Engelstalige deel van mijn boekenkast het Nederlandstalige deel bij verre oversteeg.

Ik had dus alle redenen om aan te nemen dat ik Stella Maris nog beter ging vinden dan (okee nu is het genoeg regels geleden nu kan ik hem wel weer even noemen) De Passagier. Maar hoeveel beter dan ongelooflijk goed kan goed zijn? Wat ging Stella Maris met me doen als De Passagier me al verpletterd had? Me vergruizelen? Het allereerste McCarthy-boek dat ik ooit gelezen had, was grofkorrelig, duister, spannend, grappig, hallucinant, verwarrend, hard, ontroerend, mooi, aangrijpend, ontregelend, vervreemdend, surrealistisch, dromerig, rauw en vooral volstrekt eigen. Wat ging dit boek meer kunnen zijn dan dat? Kán een boek wel meer zijn dan dat.

Nou. Nee. Nee dus. Dat kan een boek niet. Stella Maris was niet de klap op de vuurpijl. Stella Maris was de mensen op straat die wijzen naar de vuurpijl en ooh! zeggen. Je denkt: zonder die mensen had ik ook wel ooh! kunnen denken.

Misschien doe ik het boek daarmee tekort. Maar eerst dit.

Iets met hoe de kracht de zwakte kan zijn, ik had het niet zo willen zeggen maar jij begint erover. Juist dat wat me zo had aangetrokken, een boek in dialogen, de reden waarom ik Engels ben gaan lezen, experimenteel proza, afwijken van de vuile rest (die ook nog altijd iets met bijtekst moet, van bijtekst de hoofdtekst makend), juist daarmee berooft McCarthy zichzelf van zijn allergrootste troef: de sfeer. Die maffe keelsnoerende nagelbijtende sfeer. Een raar gedoe op een booreiland waar Bobby Western misschien wel misschien niet alleen was voor een dag, of twee dagen, of langer. Een gezonken vliegtuig vol mensen wier haar boven hun hoofd hangt. Al die schimmige kamertjes, boven een bar of waar dan ook waar “ze” je iedere keer weer vinden. De hallucinaties van een zus die misschien geen hallucinaties zijn. Die sfeer. De sfeer van een koortsdroom. Die weg is als je mensen alleen maar laat praten. Praten is geen koortsdroom, hoe maf de praat ook is. Voor koortsdromen bruiken we beelden en liefst geen praat watzoaltijd.

Daarbij komt dat anders dan bij Gaddis er bij McCarthy maar twee praters zijn: de therapeut en de patiënte. Ja, ook bij McCarthy weet je soms voor een enkel secondje ofzo even niet wie dat laatste nou zei, maar doorgaans is het verschil tussen therapeutenpraat en patiëntenpraat groot genoeg om eventuele verwarring snel in te dammen – en onindambare verwarring, dat was nou net mijn grote plezier bij De passagier!

Daarbij komt dat de therapeut-patiënte enscenering iets toneelmatigs heeft, lichtelijk overhellend, zelfs, naar het kluchtige. Dat de gesprekken tussen Alice en haar therapeut vrijwel altijd op dezelfde manier beginnen, versterkt dat gevoel nog. Het geeft het iets van een serie sketches, iets als André van Duin, iets waarvan ik vrees dat het de bedoeling niet kan zijn geweest (langs de andere kant: wat weet ik nu helemaal van de bedoelingen van Cormac McCarthy, die mens staat op eenzame hoogte en ik sta daar ergens in het riool wat probeer ik überhaupt aanspraken te maken op zijn bedoelingen?)

Daarbij komt nee daar komt nog bij dat Alice Western een briljant wiskundige is. Of waart. Bovenmatig intelligent, ook als kind al. De gesprekken gaan over wiskunde, algebra, topologie, filosofie, Grothendieck, Poincaré, Spengler, kardinaal- en ordinaalgetallen, Russel, Wittgenstein; de uitspraken van Alice worden zomwijlen door de mij niet geheel ononderlegd lijkende psychotherapeut al niet begrepen – hoe moet dat dan zijn voor de lezers, McCarthy? Ja ik weet wel dat ik de verwarring in uw vorige boek zo hoog achtte maar verwarring en onbegrip dat is niet hetzelfde.

Daar komt nog bij… ja, wacht, er komt nog één ding bij. Therapeutiese sessies tenderen naar rationalisaties. In het vorige boek was er sprake van Het Kind. Dat leek een hallucinatie van Alice te zijn: een onvolgroeid, betweterige, met “vlerken” in plaats van armen uitgeruste stoorzender die te pas maar vooral te onpas kwam opdraven in haar kamer. Maar dan is er die scéne dat Bobby een lange strandwandeling maakt met Het Kind. Bobby is een onalledaags persoon maar zeker niet psychoties. Toch? Ja toch. Maar toch is Het Kind bij hem, en lopen ze op. Dat maakt Het Kind wat? Een broer-zus liefde die zó sterk is dat ze ook deelt in dromen, hallucinaties, visioenen? Een transcendentale entiteit? Simpelweg een metafoor? Voor? Hoe ook – Het Kind intrigeerde me in De Passagier in zulk een hoge mate dat ik vrees voor een therapeut in Stella Maris om het ten dode te rationaliseren. Dat gebeurt niet helemaal, maar toch had ik Het Kind liever niet ter sprake gehad in dit boek.

Wat is het?

Ik overweeg de omgekeerde volgorde: Cormac McCarthy had De Passagier uit laten brengen ná Stella Maris. Oké. Dan had ik misschien wat veel informatie gehad al, misschien zoveel zelfs dat een deel van de spanning van De Passagier al doodgeslagen was maar toch: dan had ik eerst een onorthodox, intrigerend boek gelezen, een boek van het soort dat een reden was om Engels te gaan lezen om dan te leren dat die schrijver niet alleen kan intrigeren maar ook verwarren, verduisteren, beangsten en ontroeren.

Of. Stella Maris was een extra deel geweest bij De Passagier. In dezelfde band. Had ik al dat gepraat gelezen terwijl ik nog steeds zo aan het trillen was om de gebeurtenissen jawel, daaraan was De Passagier ook rijk.

Of.

Maar wat.

Het is gegaan zoals het gegaan is. Stella Maris is voorwaar geen slecht boek. “Grothendieck vergeet ik niet. Alle mensen die ik noemde zijn dood. Is dit een vereiste om bij de groten te horen? Het is een vereiste om niet morgenochtend wakker te worden en iets buitengewoon stoms te zeggen.”, of bijvoorbeeld een idee over hoe taal de waanzin gebracht heeft (“Geestesziekten schijnen bij dieren niet voor te komen”); taal als een epidemie die zeer snel om zich heen greep; een idee die me zowel deed denken aan “language is a virus from outer space”, een uitspraak van William Burroughs maar onsterfelijk gemaakt door Laurie Anderson alsook deed bepeinzen hoe waar dat überhaupt is (kennen dieren geen taal dan, kennen dieren geen waanzin dan) – alleen zulke vragen al.

Alleen zulke vragen al, alleen zulke gedachten al.

Welke schrijver kan dat?

Cormac McCarthy moet een ongemeen intelligent man zijn. En ik hoop dat hij ooit, in zijn tijd, wanneer was zijn tijd, wiskunde en ook het natuurkunde van Bobby uit het vorige boek gestudeerd heeft. Dat hij de waanzin van het intellect (wie schreef daar ook weer over?) van nabij kent en dat hij al wat hij te berde brengt in zijn boeken kan putten uit zijn parate kennis. Want dan, en alleen dan, spreken we over een auteur die op onontkoombare wijze verslag kan doen over de grenzen van wat wel zo kreupel als “de verlichting” wordt aangeduid. De gekte van dat wat zich ooit juist wilde afwenden van de gekte.


Cormac McCarthy Stella Maris Recensie

Stella Maris

  • Schrijver: Cormac McCarthy (Verenigde Staten)
  • Soort boek: Amerikaanse roman
  • Origineel: Stella Maris (2022)
  • Nederlandse vertaling: Arjaan en Thijs van Nimwegen
  • Uitgever: De Arbeiderspers
  • Verschijnt: 6 december 2022
  • Omvang: 256 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek / ebook
  • Prijs: € 21,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de nieuwe roman van Cormac McCarthy

1972, Black River Falls, Wisconsin. Alicia Western, wiskundige met paranoïde schizofrenie in een psychiatrische kliniek overdenkt bij haar psychiater de aard van waanzin, het snijvlak tussen natuurkunde en filosofie, en herinnert zich een jeugd waarin haar grootmoeder haar op zevenjarige leeftijd vreesde. Ze introduceert haar hersenschimmen, maar weigert te spreken over haar broer Bobby – niet helemaal dood, niet helemaal de hare – om wie ze voortdurend rouwt.

Geheel verteld door de weergave van de therapeutische sessies is Stella Maris een intiem portret van rouw en verlangen, waarin een jonge vrouw haar eigen bestaan probeert te begrijpen en daarbij leven en dood bevraagt op het hoogste niveau.

Cormac McCarthy Stella Maris Recensie

Stella Maris

  • Schrijver: Cormac McCarthy (Verenigde Staten)
  • Soort boek: Amerikaanse roman
  • Taal: Engels
  • Uitgever: Picador
  • Verschijnt: 22 november 2022
  • Omvang: 256 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek / ebook
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de nieuwe roman van Cormac McCarthy

1972, Black River Falls, Wisconsin: Alicia Western, twenty years old, with forty thousand dollars in a plastic bag, admits herself to the hospital. A doctoral candidate in mathematics at the University of Chicago, Alicia has been diagnosed with paranoid schizophrenia, and she does not want to talk about her brother, Bobby. Instead, she contemplates the nature of madness, the human insistence on one common experience of the world; she recalls a childhood where, by the age of seven, her own grandmother feared for her; she surveys the intersection of physics and philosophy; and she introduces her cohorts, her chimeras, the hallucinations that only she can see. All the while, she grieves for Bobby, not quite dead, not quite hers.

Told entirely through the transcripts of Alicia’s psychiatric sessions, Stella Maris is a searching, rigorous, intellectually challenging coda to The Passenger, a philosophical inquiry that questions our notions of God, truth, and existence.

Cormac McCarthy De passagier RecensieCormac McCarthy (Verenigde Staten) – De passagier
Amerikaanse roman
Uitgever: De Arbeiderspers
Verschijnt: 25 oktober 2022

Cormac McCarthy The Passenger RecensieCormac McCarthy (Verenigde Staten) – The Passenger
Amerikaanse roman
Uitgever: Picador
Verschijnt: 25 oktober 2022

Bijpassende boeken en informatie

Wouter Godijn – Poging een luchtig gedicht te schrijven

Wouter Godijn Poging een luchtig gedicht te schrijven recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe dichtbundel. Op 17 november 2022 verschijnt bij uitgeverij Atlas Contact het nieuwe boek van dichter en schrijver Wouter Godijn.

Wouter Godijn Poging een luchtig gedicht te schrijven recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van Poging een luchtig gedicht te schrijven. Het boek is geschreven door Wouter Godijn. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud het nieuwe boek met gedichten van Wouter Godijn.

Recensie van Tim Donker

Dan zeggen ze – wie ze welke ze het was er toch maar één? ja maar meervoud klinkt gewichtiger – dat ze een bundel van Wouter Godijn voor me hebben en dan roep ik enthousiast uit O!, daar heb ik bijna alles van!, en denk ik, denk ik later Is dat eigenlijk wel zo? Ik heb titels van Godijn ja, meerdere, ik weet het, maar hoeveel heb ik er eigenlijk?, en wil je wel geloven dat ik nu absoluut geen zin heb om op te staan en naar de kast te lopen en te tellen hoeveel titels van Godijn daar zijn, o, ik heb poëzie van hem, zeker, en De dood van een auteur die een beetje op Wouter Godijn lijkt staat in mijn bovenkast, waar alle boeken staan die ik nog moet lezen, waar de boeken staan die ik ooit ga lezen, waar veel boeken staan die ik waarschijnlijk nooit meer zal lezen. Ik weet dat ik er in begonnen ben, in De dood van een auteur die een beetje op Wouter Godijn lijkt en ik weet ook dat ik strandde, vrij snel, nog maar half op weg naar halverwege. Zou ik in ieder geval al zijn poëzie hebben dan? Nee. Ja. Misschien. Ik heb denk ik best veel van Wouter Godijn in mijn kast.

En later heb ik dat boek in handen, en ik ga zitten, en ik schenk me een Sint Bernardus tripel in en ik denk even aan Kees. Dat doe ik de laatste tijd wel vaker. Even aan Kees denken als ik me een bier in schenk, of een bepaald soort plaat op leg, of gewoon oemsonst. Ik drink. Ik lees. Ik lees een paar pagina’s en denk Kan je poëzie uitleggen?

Meer int bijzonder: Kun je de poëzie van Wouter Godijn uitleggen?

Dan bedoel ik Godijn dus. Die man die dingen schrijft als: “slijm uitsproeiend: de klunzenaar / half gesmoorde kreten ten gehore brengend / krergens in de krakrakramers van zijn kret / onderbreekt kreze krezigheden (de muizen / verstijven), slaat de zonsondergang / -dwaas violet- hologig gade”, en dan is er een paar regels lager ook nog iemand die naaktslakken druppelt uit een slagroomspuit. En dan is Godijn niet bezig om zoveel mogelijk zotheden bij elkaar te harken, of geforceerd de enigmaticus uit te hangen of hermetiek in de gezichten van de lezer te wrijven tot het gaat bloeden. Of. Naja. Die bloedende gezichten, dat zou Godijn misschien nog wel kunnen bevallen. Automatiese poëzie zou het nog kunnen zijn. Of vrije improvisaties. Live. Waar de lezer bij is. Of juist doorrijpte poëzie. Lag het zo lang te rijpen tot het alles zegt wat het niet zeggen kan. Zeventig jaar gegist. Of –

Maar het is niet alleen wát hij zegt. Hoe het gezegd wordt is bij Godijn het halve lied. Of tweederde lied misschien. De bladspiegel bijvoorbeeld. Springt alle kanten op. Gedichten kunnen bladbreed of draaddun zijn. Omhoog of omlaag springen, over de bladzij rennen nee slenteren nee huppelen. Er zijn doorhalingen in, toevoegingen, correcties – in een nog maar net te ontcijferen handschrift. Er is paginawit, er is paginazwart. Gedichten die zichzelf herroepen, becommentariëren, zich in zichzelf verstrikken.

Hoe leg je dat uit? Was mijn vraag.

Of nog. Moet je dat wel uitleggen, is dat wel aan een eenvoudige bespreker, die simpele ziel, zie hem daar nu zitten achter de computer met dat brilletje op zijn hoofd, hoe die deze woorden tikt, je verstaat het niet. Uitleggen. Inkaderen, vastspijkeren zal hij bedoelen.

Hum. Nee.

Dan drink ik & dan denk ik. Misschien moet de spreker louter kondt doen van zijn beleving. De beleving bij de bundel. Die trouwens poging een luchtig gedicht te schrijven heet, zei ik dat al?

Maar wat was dan mijn beleving bij poging een luchtig gedicht te schrijven? Iets als geluk? Kan ik zeggen dat ik gelukkig werd van poging een luchtig gedicht te schrijven? (of was dat de drank misschien).

Hmm. Geluk. Ja. Kweenie. Vrij aan het begin zit een nogal gore aftrekscéne. Of hoe noem je dat. Een aftrekgedicht. Een nogal goor aftrekgedicht. Zo vrij aan het begin. Zo net toen ik me begon af te vragen of ik gelukkig werd van deze bundel. Komt dat gore. Hoeveel goorheid kan geluk verdragen, vooral als het niet je eigen goorheid is.

Dus. En verder lezen.

En dus verder lezend dit lezen:

je moet me vertellen over Jezus en de zeven wolven
en dat het verhaal van de kruisiging maar een fabeltje was
ze nagelden hem aan de grond
stuurden zeven hongerige wolven op hem af
drie van hen bleven ronddolen in Klein-Azië
(de in karmijnrood en parelwit gekleden
kwamen na dagen verzonken zijn in gepeins
tot de slotsom dat wie drie,
vier, opnieuw drie en ten slotte één bij elkaar optelt
onvermijdelijk als de dood
zal uitkomen bij zeven)
vier lieten zich wegassimileren door de woestijnen in het Zuiden
drie gingen Noordwaarts, Moedertje Rusland in
waar we later nog zoveel over zouden horen
en één boog af richting Europa
maar slaagde er niet in ons allemaal op te eten
Jezus stond op uit – ja, dat is waar, nog steeds, elke dag weer
maar in gras, insecten, in witte bloemen
die zich lieten openvouwen in heldere babyhoofdjes
lang voor de slaap der volwassenheid alles uitwiste
in luciferdoosjes wegwerpaanstekers Chinees porselein
in jou en in mij

ja, als je me dat allemaal vertelt zal ik vrolijk zijn
en me verheugen in het Wonder van de Schepping

en denken ja. Ja denken. Vrolijk. Ja, dat is het goede woord. Dank je, Wouter. Vrolijk. Dat is wat het was. Ik werd vrolijk van deze poëzie. Van deze struikelende, vliegende, razende gedichten. Die me soms vertellen wat er allemaal nóg gebeurt terwijl ik dit zit te lezen dus buiten zichzelf treden is nog een ding wat de poëzie van Wouter Godijn kan. Ja. Papier wordt weer wit, het gazon moet weer gemaaid, moegespeelde kleuters hebben grensoverschrijdend lipperige lippen en grensoverschrijdend vieze neuzen. Vrolijk? Vrolijk! Dat word ik ervan als zo’n stukgebruikt woord als “grensoverschrijdend” (wie niet stil zit, kop naar beneden, bek dicht houdt vertoont tegenwoordig al snel “grensoverschrijdend gedrag”) ineens een kolderieke lading krijgt door het in onverhoedse context te sleuren.

En dat lees ik dan allemaal, allang een andere dag, allang koffie in een mok, en ineens staat er spacerock op. Spacerock? Ja, dat kwam zo. De buurman was geweest. Of niet de buurman. Maar de oude. En hij was niet eens mijn buurman maar de buurman van mijn buurman. Hij was de buurman van Sergio. Die kwam. Op een maandag. Tiepies een dag waarop mensen langskomen. De buurman wou geen koffie hij wou thee, waarom wou hij nou thee, wie wil er nou thee, ik drink nooit thee, ik zei hoe gaat dat dan en hij zei ik help je wel en daar zaten we, hij met zijn thee en ik met mijn koffie en we praatten en iemand zei spacerock. Ik denk dat ik het zei, ik was de enige ander in de kamer en de buurman, de oude dus, wist niet wat spacerock was. Waarom was ik begonnen over spacerock, waarom zei ik spacerock. Ik wil dat wel eens horen, zei de buurman, zet eens iets op. Dus zette ik iets op. An Emerald City misschien, of weetikveel, Guru Guru ofzo, Gong wellicht, ineens heel het kot vol spacerock, het was die dag dat de zon scheen, zo had ik deze bespreking willen noemen: De Dag Dat De Zon Scheen, maar ik geef mijn besprekingen al jaren geen titels meer mee en spacerock staat verdorie nóg op als de buurman, de oude, al weer weg is, het was Tangerine Dream denk ik, of Faust, of Het Droste Effect, of Oranssi Pazuzu, de koffie is op & de buurman had niet eens koffie gebliefd, hij wou thee, ik zit in mijn leesstoel en lees verder in poging een luchtig gedicht te schrijven, lees over een lawine van piepkleine roestbruine spinnetjes, merkwaardig en merkwaardiger nog om dit te lezen met die muziek op, het was Dark Buddha Rising of The Dunes of  Øresund Space Collective

of Floorian (was Bastro beter geweest dan?) (nee maar Star Booty zou oké zijn) (laat ik het anders voorlopig maar op jazz houden laat ik het maar op Mostly Other People Do The Killing houden laat ik het maar op dat prachtige Coimbra Concert houden met die briljante Köln Concert-pastiesj die de hoes is), lees over een reuzenaxolotl die in een leunstoel hangt, over grootouders die al bijna in opgezette dieren zijn veranderd (wow, vooral dat “al bijna”), over wolken in een wolkeloze lucht, lees zinnen als “na mijn onthoofding voelde ik me zo dromerig”, “waarom lijken schaamlippen toch zo op zéér oude mannengezichten?” en “ontdingd zijn de dingen op hun liefst”, deze gedichten zijn zo aaibaar, ik wil ze nog even op mijn schoot, nog even op mijn knie, nog even in mijn binnenste voelen kriebelen.

Ja. Andere muziek of niet. Of opstaan, voor andere muziek moet ik opstaan, opstaan en bijna over de surprise waaraan mijn zoon bezig is struikelen (ik had expres niet opgeruimd voordat de buurman kwam want ik wou eens één keer in mijn leven de zin “Let niet op de rommel” kunnen bezigen maar uiteindelijk vergat ik het nog te zeggen).

Misschien geen jazz maar postpunk dan misschien? (wist jij dat Eduardo Benavente in 1983 is omgekomen bij een auto-ongeluk?) (altijd als we door Benavente reden begon mijn moeder over Fred Benavente) (heb ik mijn vader ooit dat hoesje van Coimbra Concert laten zien?) (mijn vader was een groot Jarrett-liefhebber) Misschien –

Uiteindelijk is de bundel te stoelnagelend om steeds naar de seedeespeler te lopen. Het is te mooi, te vrij, te speels, te vrolijk, te grappig ook. Ja. Hardop lachen. Hardop lachend poëzie lezen. Is wat kan en wat (soms) goed is. Zelfs het titelgedicht waarin Godijns multiple sclerose een duidelijke (maar niet expliciete) rol krijgt zit vol zomwijlen bijkans slapstick-achtige humor. In veel gedichten speelt zijn ziekte een rol, maar meestal niet zo pijnlijk grappig als hier.

Je kunt niets op deze gedichten tegen hebben. Of. Naja. Misschien. Ik heb nu al verscheidene bundels van Godijn gelezen, en de manier waarop zijn gedichten telkens weer exploderen kan me inmiddels zo heel af en toe een klein tikje maniëristisch aandoen. Maar echt een heel klein tikje dan, en ook nog maar af en toe. En alleen als je echt zou willen dat ik een klein puntje van kritiek op tafel gooide. Want wie kleine puntjes kritiek op tafel gooit komt serieuzer over dan iemand die het allemaal alleen maar leuk gevonden heeft. En als het afsluitende Moziekop (een klein carnaval voor carnavalhaters) (sowieso voor deze hele bundel wel een goeje aanduiding) alleen maar een hele grote grijns op mijn gezicht zet ben ik al snel weer geneigd om deze poëzie elk vermoeden van maniërisme te vergeven. Uiteindelijk vergeef ik deze poëzie alles. Uiteindelijk zal ik alle poëzie van Godijn altijd alles weer vergeven.


Wouter Godijn Poging een luchtig gedicht te schrijven recensie

Poging een luchtig gedicht te schrijven

  • Schrijver: Wouter Godijn (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Atlas Contact
  • Verschijnt: 17 november 2022
  • Omvang: 104 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 21,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe bundel met gedichten van Wouter Godijn

Is het in deze tijd van klimaatverandering, oorlog en coronapandemie nog mogelijk een luchtig gedicht te schrijven? In zijn nieuwe bundel gaat Wouter Godijn op zoek naar een antwoord op deze vraag. Gruwelijke en wonderbaarlijke visioenen zijn het resultaat, in gedichten die eenvoudig en helder lijken maar de verbeelding van de lezer tarten. Wie zich open durft te stellen gaat een literair avontuur tegemoet zoals hij maar zelden heeft meegemaakt. Poëzie die al lezende in beweging blijft, een achtbaan waar je aanvankelijk ietwat huiverig maar vol adrenaline in stapt en die precies de kick geeft die je zocht. Hoopvol en vol ontnuchtering, grappig en schrijnend, verrassend en logisch. Alles kan in Godijns hoogst authentieke universum waarin de dichter zich niets aantrekt van poëtische conventies, net zomin als van conventies in het algemeen.

Wouter Godijn Karina of de ondergang van Nederland RecensieWouter Godijn (Nederland) – Karina of de ondergang van Nederland
Nederlandse dystopische roman
Waardering redactie∗∗∗∗ (uitmuntend)
Eigenzinnige, verontrustende en unieke roman die een groot lezerspubliek verdient…lees verder >

Bijpassende boeken en informatie

  • Nederlandse dichters

Donald Niedekker – Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost

Donald Niedekker Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost recensie en informatie nieuwe Nederlandse roman. Op 27 januari 2022 verschijnt bij uitgeverij Koppernik de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Donald Niedekker.

Donald Niedekker Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op de pagina de recensie en waardering vinden van de roman Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost. Het boek is geschreven door Donald Niedekker. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Donald Niedekker.

Recensie van Tim Donker

Waarom denk ik toch altijd dat historische romans vuistdik zijn, en droog, en stomvervelend? Met Rozenkruisers enzo, en tempeliers, en partizanen, en een plan dat een Plan is. Mannen in gewaden, en overal torens, overal kerkers. Eindeloos gepraat. De burggraaf springt als door een adder gebeten op. In 1584 ontmoet de twaalfde Engelse meester de twaalfde Franse meester. De baron springt als door een adder gebeten op. Een beslissend gesprek in een koets. Alle wijze mannen zijn blind. Iemand die zegt Het is beter een kaars aan te steken dan de duisternis te vervloeken. Een brief waar alles in staat en die later onvindbaar is. De grootvizier springt als door een adder gebeten op. Regen valt vele pagina’s lang. Iemand vindt een kistje. Iemand vindt een boek. Iemand vindt een manuscript. Ineens is alles duidelijk. Later zal het verfilmd worden met Sean Connery in de hoofdrol.

Waarop baseer ik mijn weerzin tegen historische romans? Hoeveel historische romans heb ik gelezen, immers? Ongeveer nul. En dan is mijn schatting nog aan de hoge kant. Misschien iets meer als je de grenzen van het zjanrûh dermate oprekt dat ook Een episode uit het leven van een landschapsschilder, De hoge hoed der historie of het laatste deel van Het einde van het lied eronder mogen vallen. En ach, slechts één van deze titels heb ik helemaal gelezen.

Dat Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost een historische roman is, daarover moeten wij niet diskuteren. Dit is het verhaal. In de zestiende eeuw was er een kaart, de kaart van Petrus Plancius. Er was die kaart die beweerde dat de Noordpool in de zomer maandenlang een open zee was zodat je via het noorden lijnrecht naar China zou kunnen varen. Er wordt een expeditie uitgerust om dat te testen. Zelfs een dichter scheept in, die, eenmaal in China, het loflied kan schrijven over het succes van de onderneming. Maarja. De noordpool is geen zee. Het schip loopt vast bij Nova Zembla. Het ijs neemt levens, het ijs eindigt alles. Dat is het verhaal. Het verhaal van heel de historij. We kennen het allemaal. Jacob van Heemskerck. Willem Barentsz. Nova Zembla. Pieter Platevoet. Gerrit de Veer. Allemaal echt gebeurd. Allemaal echt in de encyclopedie. Allemaal echt. Allemaal toen. Dus historisch.

Het verhaal van mannen op een schip, en een kaart, en Nova Zembla en het ijs. Zo’n soort verhaal zou ik toch nooit gaan lezen? Ik hou van de kleine verhalen. Ofnee. Ik hou niet van verhalen. Zei iemand, zei ooit, zei een vriend, zei een uitgever, zei een uitgever die ik ooit voor een vriend hield ooit: Die experimenten ken ik nu wel, vertel me eerst maar eens een goed verhaal. Zei ik: die goede verhalen die ken ik nu wel, vertel het me eerst maar eens op een experimentele manier. Ofnee. Zei ik niet. Ik durf zulke dingen nooit goed zeggen want ik hou iedereen altijd voor intelligenter dan ik. Maar gij geeft boeken uit, denk ik dan, dit is uw vak, gij zult dat wel beter weten. Maar toch.

Het boek, en waar dat dan over gaat.

Haat je die vraag niet? Zit je een boek te lezen, is er altijd wel iemand die wil weten waar het boek over gaat. Moet je in twee drie vier vijf of zes zinnen vertellen waar de schrijver tweehonderd driehonderd vierhonderd vijfhonderd of zeshonderd bladzijdes voor nodig heeft. Het boek gaat ommers niet over die twee drie vier vijf of zes zinnen; het boek gaat niet over dat waar het achterplat zegt dat het over gaat. Het boek is niet zijn verhaal.

Neem nu dit boek. Gaat Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost over de expeditie, de mannen, de kaart, Nova Zembla, het ijs? Ja. Net zo goed als ik ga over wie ik als baby was of over wat ik vandaag gedaan heb.

Dus nee.

(ik heb vandaag gefietst met mijn dochter, mijn moje lieve wijze grappige charmante fantastiese zevenjarige dochter. we fietsten. we klommen op houten bouwseltjes, we schuifelden voetje na voetje over touwen die over het water gespannen waren. we sprongen. we klommen hoger misschien)

Want wat iets is, is altijd vele malen oninteressanter dan hoe iets verschijnt.

Neem de nacht. De interval tussen twee dagen.
Of neem de dag.
Of neem wat er in je glas zit.

Probeer het mooiste liedje dat je kent te beschrijven. Probeer te zeggen waar het over gaat.

Nee.

Wat iets is, is nooit waar het over gaat. Is nooit de beschrijving ervan. Is niet de twee drie vier vijf of zes zinnen. Is niet fietsen is niet klimmen is niet springen is niet de touwen. Het hangt tussen de dingen in, het is altijd wat je niet noemt.

Donald Niedekker klinkt als een naam die verzonnen had moeten worden als hij niet al bestaan had. Maar. Misschien bestaat de naam ook niet, misschien is hij wel verzonnen. Wat is, is en wat niet is, is mogelijk.

Ik bedoel zeggen ja we kennen al die namen we kennen als die feiten we kennen al die data maar voor mij gaat het in Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost niet om een “wie es eigentlich gewesen ist”; zelfs niet om een “wie es möglich gewesen ist”.

Het gaat niet om de kaart, en ook niet om dat die fout bleek, en ook niet om dat die fout levens kostte.

Ik dacht aan dat prachtige seedeetje van Liars: They were wrong, so we drowned. En dat is al meer waar Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost over gaat. Niet over Liars, of over het seedeetje, maar dat het me denken deed.

En zit ik aan, zit ik aan keukentafel, zit ik aan keukentafel te tiepen, dit, het is zondagavond, het is laat in de avond, het is zo laat in de avond dat het rap vroeg in de nacht zal zijn, en komt binnen, gaat open, de kamerdeur, en komt binnen, mijn zoon, mijn prachtige lieve wijze grappige achtjarige zoon, met zijn slaaphoofd en zijn slaaphaar staat hij daar, in niets dan zijn onderbroek en hij zegt: Waarom zit je te schrijven? Zeg ik: Omdat ik spreken moet ook als ik moet zwijgen. Hij mompelt iets over wakker geworden en niet meer kunnen slapen en sloft naar de bank, ploft neer, gezicht gekeerd naar mij, en ik zeg ik breng je zo weer naar bed jongen en ik tiep nog twee, drie alinea’s vooraleer ik afsluit. Hij is alweer in slaap gevallen op de bank. Ik neem hem in mijn armen, til hem de trap op, zijn bed in. Ik mompel droom je dromen, jongen, droom je eeuwige dromen, droom je dromen als in rozige bloedwarme permafrost. Wat nergens op slaat, dat weet ik ook wel. Maar het is al meer waar Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost over gaat. Niet over de zoon, of het dromen; zelfs niet over het nergens op slaan. Maar dat het de geest uit wandelen stuurt.

De mannen op het schip en het behouden huis en het ijs; de ondeugdelijke kaart en de doden en de zee – daarmee had je een avonturenroman kunnen bouwen. Of een jongensboek. Of een vuistdikke, droge en stomvervelende historische roman. Maar Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost is niets van dat alles.

Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost is boven dat alles.

Boven dat alles – doordat, ik noem nu, het verteld wordt door een dode. De ingescheepte dichter liet het leven en vertelt vanuit zijn graf -zijn ijsgraf- na eeuwen zijn verhaal. Het verhaal van de kaart en van de noordpool die geen zee bleek, maar ook zoveel andere verhalen. Verhalen over zijn jeugd; over zijn grootmoeder die zo prachtig vertellen kon (en tot prachtig vertellen inspireren wist), over zijn vader die in hout handelde ergens in het hoge Noorden en soms maanden achtereen van huis was, en die van één van zijn reizen een ei meenam, een ei dat een ei bevatte dat een ei bevatte dat een ei bevatte… -; maar ook verhalen over Petrus Plancius, Johannes Kepler, Tycho Brahe. Verhalen over de Insulae Fortunatae, Vinland, Erik de Rode, Estotiland of Drogeo. Geen idee of deze verhalen echt gebeurd zijn, maar de ingevroren dichter heeft ze u in elk geval wel echt verteld.

Verhalen weven verhalen.

In korte hoofdstukjes wervelen al deze verhalen door elkaar. Fragmentarisch. Betoverend. Verstillend. Eruptief.

In een taal zo prachtig, zo adembenemend mooi.

“De lucht was zo koud dat je hem in stukken kon bijten. Je nam een hap en de kou schoot naar je voorhoofd, drukte op je oogbollen en je kaak kromp zodat je kiezen knarsten als stonden ze op barsten. Van lieverlee nam je nog een hap. Dat heette elders ademen. Maar wat dat hier was wist je niet.”

Of:

“We zeilden naar de volgende bocht en daarachter lag de verhoopte Kaap Tabin? Nee, we zeilden naar de volgende bocht en daarachter lag de doorgang naar China en Cathay? Nee, we zeilden naar de volgende bocht en daarachter lag de Noordoostelijke Doorvaart? Nee, er stonden een paar vissershuisjes. We zeilden naar de volgende bocht en die gaven we een naam, Oranje Kaap of Kaap Troost of Kaap Hoop of Kaap Plancius, om van hem af te zijn, of Kaap Herinnering, en daarachter konden we de specerijen van het Oosten al ruiken? Nee, er hingen huiden en vis op rekken te drogen. We zeilden naar de volgende bocht en we dronken thee uit kopjes van doorzichtig porselein? Nee, er dreef ijs. IJsbergen kwamen op ons af.”

Of:

“Nova Zembla is overal.
Nova Zembla is alles.
Nova Zembla is mijn ondergang.
Nova Zembla is mijn redding.”

Of, ineens een beetje Toon Tellegen-achtig:

“Vlak voor mijn dood zag ik een worm uit de grond kruipen, […]. Hij gaf me raadsels en werken op. Ik moest een steen schillen, zonder te morsen in een zacht gekookt ei een knoop leggen, een haar splijten met een bot mes. Hij vroeg me naar het grootste priemgetal, de kwadratuur van de cirkel, het tijdstip waarop alle hemellichamen in gang waren gezet, hoeveel zandkorrels er in het universum pasten en hoeveel duivels op de punt van een naald. Hij vroeg waar gedachten vandaan kwamen, wat de kostbaarste steen was (voor ik kon antwoorden vuurde hij de volgende vraag af), waarom de zee zout was, het aantal hemelen en het aantal kwellingen van Judas op zondag.”

Een historische roman? Hum. Nee. Ja. Misschien.

Maar ook een loflied op het leven, een kontemplatieve memento mori, een tijdloos toekomstboek, een sprookje, een ontstaansgeschiedenis, een apocalyps, een uit zijn voegen barstend gedicht.

En een filosofiese roman?, probeer ik voorzichtig. Voorzichtig, vandaar dat vraagteken.

“Een kaart maakt de werkelijkheid die hij afbeeldt. Als de kaart een pad suggereert waar er geen is, goede kans dat na verloop van tijd dit pad er alsnog is.” zegt het. Denk dit. Beschouw dit. Drink dit in.

Wat zegt het?

O, het zegt veel meer dan deze twee zinnen.

Het bevat ten eerste een allusie op smeltende poolkappen. De ikfiguur merkt dat zijn ijsgraf in deze tijd niet meer is wat het al die eeuwen was: het is smeltende. Eeuwig is niet meer eeuwig; eeuwig ijs is nu stem. Konkludeert hij. Geen frost zo perma of de mens weet er wel raad mee. Zodat wij straks -ha!- alsnog via het noorden naar China varen kunnen. Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost is dus ook een ecologische roman; een boek over het antropoceen. Antropoceen-doem, bestaat deze kategorie al in de boekhandel?

Maar binnenin deze bitterheid zit een twede bitterheid (zoals dat ei dat een ei bevatte): wetenschap als Creator, niet Beschrijver. Een kaart als selffulfilling prophecy. Feyerabend zou ervan gesmuld hebben. Wetenschappers zijn mogelijkerwijs niet getrouwe analisten van de werkelijkheid; nee ze creëren die. Het is niet perse waar maar het wordt in ieder geval waar omdat de Wetenschapper zegt dat het waar is.

En! Andrej Sacharov. Zegt die naam u iets: Andrej Sacharov? Hij kreeg in 1975 de Nobelprijs voor de vrede, vanwege, hoor toe, zijn strijd voor ontwapening. Maar hij was ook de man van de Tsar Bomba, de krachtigste waterstofbom ooit. Op 30 oktober 1961 door de Russen (jahoor, de Russen weer!) tot ontploffing gebracht op Nova Zembla. Een gebeurtenis die helemaal op het einde nog een plekje weet te veroveren in deze al-historische al-roman. De schokgolf van de ontploffing dreunt doorheen alles, dus waarom niet doorheen het immers nogal nabije ijsgraf van de ikfiguur? Met de introductie van Sacharov krijgt het boek in de staart ook nog even een politieke, of op zijn minst sociale of maatschappelijke lading mee. En dan denk je dat je in een boek op het einde wel zo zoetjesaan naar rust en afsluiting toegezongen zult worden. Nee. Niet Niedekker. Die grijpt nog even een slagje harder naar de keel.

En verwart me. Heb ik dan al die tijd een politieke roman zitten lezen? In terugblik niet eens een hele gekke gedachte.

Dit boek is overal.
Dit boek is alles.
Dit boek is mijn ondergang.
Dit boek is mijn redding.

En ik dacht dat ik het zweet op mijn voorhoofd had staan toen ik het uit had.

Voorlopig even het allermooiste boek dat ik ooit gelezen heb. Tot het volgende allermooiste boek dat ik lezen zal.

Donald Niedekker Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost Recensie

Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost

  • Schrijver: Donald Niedekker (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 27 januari 2022
  • Omvang: 192 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 21,50
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol
  • Winnaar F. Bordewijkprijs 2022

Flaptekst van de nieuwe roman van Donald Niedekker

Januari 1597 overleed in het Behouden Huys op Nova Zembla een bemanningslid van wie de identiteit nooit is vastgesteld. Nu 425 jaar later, nu de permafrost begint te ontdooien, ontwaakt hij uit zijn ijsgraf, waarin hij destijds door Willem Barentsz en zijn mannen is begraven. Deze anonymus op de scheepsrol die was ingescheept om als dichter een loflied te schrijven op de expeditie naar de Noord-Oost Passage, de keizer van China en de specerijenmarkten van het Oosten kan nu de Grote Dooi is gekomen alsnog zijn getuigenis afleggen. Een bericht uit de permafrost van een ervaringsdeskundige.

Van Donald Niedekker verscheen in 2014 de roman Als een tijger, als een slak. Zijn roman Oksana stond in 2017 op de shortlist van de Fintro Literatuurprijs (de voormalige Gouden Uil). In 2018 verscheen de roman Wolken &c., in 2019 gevolgd door Zo zie je alles, die op de longlist van de de Boekenbon Literatuurprijs stond. Niedekker ontving in 2021 de vub Luc Bucquoye Prijs voor eigenzinnige literatuur.

Bijpassende boeken en informatie

Ali Şerik – Land van weemoed

Ali Şerik Land van weemoed recensie en informatie over de inhoud van de poëtische vertelling over de eerste gastarbeiders, Op 1 september 2022 verschijnt bij uitgeverij U2pi, Land van weemoed, het boek van de Turks-Nederlandse schrijver en dichter Ali Şerik.

Ali Şerik Land van weemoed recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van het epos van een vergeten generatie, Land van weemoed.  Het boek is geschreven door Ali Şerik. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van het boek van Ali Şerik.

Recensie van Tim Donkers

Nacht. Absolute duisternis. Starend naar een plafond dat feitelijk niet te zien is. Wakker. Oja. Klaarwakker. Ik weet niet hoe laat het is, vermoed dat het rond drieën is. Misschien gaat de slaap zich nog aandienen deze nacht. Misschien ook niet. Voorlopig lig ik hier, en vraag ik me dingen af. Hoe heette ook alweer de conciërge op de vorige school van mijn kinderen? Of het zusje van Vita? Waarom realiseer ik me niet elke dag wat een fantastische plaat When in vanitas is? Wat zal ik maken van dat restantje kip, paella of mexicaanse kip? Heb ik het licht in de hal wel uit gedaan? En wat moet ik aan met die bespreking van Land van weemoed?

Want o. Dit is mooi. Land van weemoed. Ali Şerik. Ja mooi. Het is een boeklang poëem nee het is een hybride roman nee het is schierbeekiaans proza. Het is in het oosten van Turkije. Een eeuw, de vorige, is nog niet ten einde. Een dorp, ergens in de bergen. “Hier in dit godverlaten landschap / houden de bergen waarachtig niet van mensen”, zo luidt de openingszin en die is er meteen op. Şerik maakt het dorpsleven in deze onherbergzame streken voelbaar middels Yusufkadir en zijn vrienden Mehmet, Kemal en Ahmet en hun familieleden, verwanten en dorpsgenoten (kleurrijk is bijvoorbeeld de dorpsgek Halil Amca – die later nog tot heilige wordt uitgeroepen). Het leven in het dorp is eenvoudig – meer dan het hoognodige is er niet. Şerik neemt de tijd om alles zo zorgvuldig mogelijk te schetsen in een taal die soms de vorm aan lijkt te nemen van gezangen:

“De zigeunervrouwen kunnen uit handpalmen de volmaakte toekomst / voorspellen voor twee eieren. / Zij kunnen in handpalmen vooruitblikken of je man je trouw blijft / voor twee eieren. / Zij kunnen in handpalmen je zorgen herkennen / voor twee eieren. / Zij kunnen het boze oog uitdrijven / voor twee eieren.”

en:

“Hier droogt men groente en fruit, de winter is lang.
Hier droogt men verhalen, de winter is lang.
Hier droogt men idealen, de winter is lang.
Hier droogt men vlees, tarhana, de winter is lang.
Hier droogt men loyaliteit en achterdocht
de winter is lang.
Hier droogt men hartzeer, huidhonger
de winter is lang.”

en:

“Hij heeft een transistorradio gekocht / waar hij stilletjes van droomde. / Een radio die je verbindt met de wonderbaarlijke stad / een radio die je verbindt met de uiteinden / van de provincie, een radio die je verbindt / met het fabelachtige gehele land / een radio die je verbindt / met de grenzeloze planeet. / De onmetelijke wereld wil Yusufkadir zien. / Hij heeft veel gehoord over de continenten / in Australië hebben ze kangoeroes / ze lopen op hun achterpoten / springend bewegen ze zich voort / hebben een buidel waarin hun nakomelingen opgroeien. / Raar, denkt Yusufkadir / dat God zulke dieren schept. / Je hebt in de oceaan de blauwe vinvis zo groot als drie huizen / zachtaardige dieren zijn het. / Raar, denkt Yusufkadir / dat God zulke dieren schept. / Je hebt in Afrika de witte neushoorn zo sterk als honderd man / ze worden bejaagd vanwege hun wonderen verrichtende horens. / Raar, denkt Yusufkadir / dat God zulke dieren schept. / Je hebt pinguïns die niet kunnen vliegen en leven op het ijs / leven in een wereld waarin de mens / het niet volhoudt door de kou. / Raar, denkt Yusufkadir / dat God zulke dieren schept. / Hij wil ze zien, wil naar al deze landen / maar eerst wil hij hun geluiden horen op de radio.”

Ja dit is mooi. Dit is heel mooi. Dit is poëties, melodies, ritmies, dit is beeldend, dit spreekt nee jankt nee zingt – Şerik bespeelt de taal als een viool. Onder zijn klanken ontstaat een beeld van een plek en een tijd waar het leven trager was, gericht op onmiddellijke noden – er is gemeenschapszin, er is eten, er is diepe liefde. Maar ook uithuwelijken, schande, eer, wraak, agressie, geweld, onvrijheid, bekrompenheid. Dat is er ook en Şerik poetst het niet weg.

Later emigreren veel dorpelingen naar Nederland en dat geeft de schrijver de gelegenheid het Nederlandse volk een spiegel voor te houden. Het is halfweg de twintigste eeuw. en de onvrijheid van de Nederlandse vrouw is niet ver verwijderd van de onvrijheid van de vrouw in het Turkse dorp dat net verlaten is. De Wet Handelingsonbekwaamheid, bijvoorbeeld. Stel je voor: je wordt toevallig met een baarmoeder geboren, nou dan mocht je tot diep in de jaren vijftig niet werken, reizen of dingen kopen zonder toestemming van iemand die toevallig géén baarmoeder had. De baarmoederlozen lieten wel een handjevol boodschappengeld achter want ja “de man kan moeilijk de hele dag thuis blijven om bakker en melkboer te betalen, hij heeft wel wat beters te doen” schreef een blad dat zich Vrij Nederland noemt (let op dat “vrij”) (iedereen vrij behalve vrouwen) nog in 1949, niet de oertijd.

Land van weemoed is lokaal en mondiaal, is politiek en opiniërend, is actueel en histories. Leer iets over de geschiedenis van Turkije, leer iets over de geschiedenis van Nederland (met al zijn feilen), leer via de radio van Yusufkadir iets over de geschiedenis van de wereld. Laat je verleiden door de muzikale taal van Ali Şerik, geef je over aan een roman van een type dat we sedert Schierbeek niet veel meer gezien hebben. Laat de personages je huis in stappen, aanhoor hun verhalen, voel hun tragiek. Men spreekt wel over the great American novel, men spreekt ook wel over the great European novel; dit zou the great Turkish novel kunnen zijn, of the great migration novel.

Zou kunnen. Zou allemaal kunnen.

O, Ik dacht ook aan Elio Vittorini. In de schaduw van de olifant. Ook een prachtboek ja. Vittorini en Şerik hebben dezelfde kleuren op hun palet. Şerik een Turks-Nederlandse Vittorini?

Zou kunnen. Zou allemaal kunnen.

Had gekund misschien. Ware het niet. Ja en dit is dus waarmee ik worstelde die slapeloze nacht. Want dit boek, dit Land van weemoed, dit verdomd fraje prachtboek is echt te lang. Ja. Sorry. Ik kan het niet mojer brengen. Het is met 423 bladzijden ruim tweehonderd bladzijden te lang. 423 bladzijden, zo dik bakte Schierbeek ze ook niet (ik vond Een grote dorst al iets te lang en die klokt geloof ik ergens over de tweehonderd). Ik heb de laatste 150 bladzijden met lichte tegenzin gelezen. Of tegenzin is het woord niet. Maar het gevoel heette wel “dit boek mag nou wel een keer klaar zijn”. De zoveelste goedhartige persoon wordt geïntroduceerd, ja iedereen is maar moedig en sterk en prachtig en vaardig en vindingrijk, en al die namen worden steeds voorafgegaan door dat soort bijvoeglijke naamwoorden. En weer eens gaat er iemand dood, en weer is er een groots drama, en weer wordt een landschap uiterst dichterlijk beschreven en in die laatste 100, 150 of 200 bladzijden wilde ik nog wel eens denken Ja nou wéét ik het wel. En dat is jammer. Dat is doodjammer voor een boek dat eigenlijk heel erg mooi is, lezenswaard, ook tot op de laatste bladzijde.

Dus. Hum. Ja.

Er had geschrapt moeten worden. Misschien. Al weet ik dat dat moeilijk is. De woorden zijn je lievelingen, die wil je niet doden. Maar zijn er geen redacteuren daar bij dat U2pi, het is toch “schrijven doe je alleen maar uitgeven doe je samen”?, en er was toch ook iets over “weten wat het boek nodig heeft”, iets met een kasteel en kwam dat kasteel uit Harry Potter eigenlijk?, ik weet nagenoeg niets van Harry Potter.

De treinscéne is wat lang. Misschien had daar een mes in gekund. Hoewel. In de portretteringen van de passagiers toont Şerik wel zijn genie. Wat een meesterlijk verteller is hij! Iedereen in de trein wordt met een levensgeschiedenis bedacht. Zelfs de dansende beer voor het station van Ankara krijgt een liefdevolle gestalte.

Naja. De stompzinnige, oubollige, vervelende, ellenlange kitschgedichten in de bundel die Yusufkadir leest in het pension in Nederland hadden er in ieder geval wel uit gemogen (“Waarom houdt de tomaat zo hevig van de kleur rood”???, kom op, in ernst?) maar dat had geen honderden zelfs geen tientallen pagina’s gescheeld. Maar het is niet aan mij om aan te wijzen wat weg had gekund zonder dat het boek aan kracht zou inboeten, zijn er geen redacteuren daar bij dat U2pi?

Land van weemoed had ook uitgegeven kunnen worden als sieklus, trilogie, tweeluik, weetikveel, of gewoon het volgende boek verder gaan in dezelfde trant, er zijn zoveel schrijvers die in hun nieuwe boek de draad oppakken waar ze hem in het vorige hadden laten liggen. Het Nederland-deel had met gemak een los boek kunnen zijn, ik zeg maar wat.

Maar nogmaals: het zeggen is niet aan mij. Zijn er geen redacteuren daar bij dat U2pi?
(en nog even iets: een paginanummer op een witpagina plaatsen is lelijk)
(en nog even iets: de noten haperen soms)
(en nog even iets: dit boek is niet geheel vrij van spel- dan wel zetfouten)

(en nog even iets: dat openpoëziefonds waar zogezegd ook ruimte zou zijn voor experimentele poëzie, dat is allemaal heel mooi, maar hoe moet ik weten welke bundel spek voor mijn bek zou kunnen zijn? puur op titel, op omslag, of omdat ik de naam van de dichter mooi vind? is het nu echt zo ondenkbaar om even wat gedichten per bundel op de site te plaatsen?)

Niet alleen is het zeggen niet aan mij, het zeggen is nu reeds mosterd na de maaltijd. Daarom zeg ik dit. Lees dit boek. Lees het. Jullie. Allemaal. Misschien is jullie allemaal niet bespreker. Dat is goed, dan maakt het niet uit. Dan kun je dit lezen tot de klok 2032 slaat. En presies dat wil ik aanraden. Schaf dit boek aan, het is een mooi boek, het is een uniek boek. Schaf het aan en het leg het op een tafeltje. Het soort van tafeltje dat daar maar staat, niemand weet waarom het daar staat, het wordt nergens voor gebruikt. Het zou schelen als het een tafeltje op het eerste of het twede verdiep is. Een tafeltje in een kamer waar niet dagelijks iemand komt. Zodat je dit boek erop kunt leggen en er zeker van zijn dat onverlaten er niet iets bovenop zullen leggen. Zodat je kunt pakken. Dit boek. Als er ijs op de ruiten staat en je denkt aan een ochtend met een heet bad met een goed boek. Als het de eerste echt moje dag van het jaar is en je denkt aan een middag in het park met een goed boek. Als iedereen in huis om welke reden dan ook al vroeg op bed ligt en je denkt aan een lange avond met muziek en een goed boek. Dit boek. Laat het dit boek zijn. Lees het, lees het soms, lees het traag. In 2032 zul je denken: ik héb me toch een mooi boek gelezen!


Ali Şerik Land van weemoed recensie

Land van weemoed

Epos van een vergeten generatie

  • Schrijver: Ali Şerik (Turkije, Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: U2pi
  • Verschijnt: 1 september 2022
  • Omvang: 421 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 22,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris
  • Tim Donker recensie: Dit boek. Als er ijs op de ruiten staat en je denkt aan een ochtend met een heet bad met een goed boek. Als het de eerste echt moje dag van het jaar is en je denkt aan een middag in het park met een goed boek. Als iedereen in huis om welke reden dan ook al vroeg op bed ligt en je denkt aan een lange avond met muziek en een goed boek. Dit boek. Laat het dit boek zijn. Lees het, lees het soms, lees het traag. In 2032 zul je denken: ik héb me toch een mooi boek gelezen!…lees verder >

Flaptekst van het boek van Ali Şerik

Land van Weemoed is een poëtische vertelling over de eerste generatie gastarbeiders, hun vrouwen, kinderen en familie, die begint in het bergachtige Oost-Turkije. Het verhaal schetst de mensen, hun dagelijkse leven en onderlinge relaties, in een dorp waar met de komst van de radio de moderniteit zijn intrede doet. De wereld wordt groter, horizonten verschuiven en een aantal gaat werken in landen ver weg, zoals Nederland, zo anders dan het land van herkomst.

Dit boek vertelt de onvergetelijke levensverhalen van velen, zoals die zich ontvouwen tegen de achtergrond van de geschiedenis, in verhalende poëzie die rijkelijk leeft en ademhaalt. Het zijn verhalen die, net als de mensen uit die eerste generatie, nu langzaam uit het leven verdwijnen. Deze beeldende vertelling is geschreven voor iedereen die van poëtische taal houdt en belangstelling heeft voor de recente geschiedenis.

Bijpassende boeken en informatie

Brad Zellar – Till the Wheels Fall Off

Brad Zellar Till the Wheels Fall Off recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Amerikaanse roman. Op 12 juli 2022 verschijnt bij uitgeverij Coffee House Press de nieuwe roman van de Amerikaanse schrijver Brad Zellar. Er is geen Nederlandse vertaling van het boek verkrijgbaar of aangekondigd.

Brad Zellar Till the Wheels Fall Off recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Till the Wheels Fall Off. Het boek is geschreven door Brad Zellar. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de roman van de Amerikaanse schrijver Brad Zellar.

Recensie van Tim Donker

“Hou je van muziekboeken?” vroeg iemand me laatst. Hum. Hou ik van muziekboeken? Een vraag gelijk aan “Hou je van bumbelie?” of “Hou je van bumbelieboe?”. Hou ik van muziekboeken? Héb ik muziekboeken überhaupt? Road van Wiebren Rijkeboer misschien? Ja dat mag denk ik wel een muziekboek heten. Speelde muziek ook niet een aanzienlijke rol in Het uur van lood van Rob van Erkelens? Maar hoeveel muziek moet er in een boek zitten vooraleer het een muziekboek heten mag? Ik las dat boek zo’n dertig jaar geleden denk ik, Het uur van lood bedoel ik, misschien de allereerste roman die écht indruk op me maakte, het eerste bewijs van een al lang daarvoor sluimerend vermoeden dat ik veel zou kunnen ophebben met literatuur (al zocht ik toen al jaren tevergeefs). Ik geloof dat er veel muziek in zat maar ik geloof dat het toch geen muziekboek was. High fidelity uiteraard. Nick Hornby. Een boek dat ik gekregen moet hebben. Ik zou er in ieder geval nooit een cent voor over hebben gehad. Een pocket, ook nog eens, niets leest zo vervelend als een pocket. Ik hou niet van dat formaat, niet van de kleur van de bladzijdes, niet van hoe die pagina’s aanvoelen. Maar ik las het wel uit, dat wel. Het was een tijdlang een “bovenboek” toen ik nog op mijn vorige adres woonde. Dat betekende dat ik er alleen in las als ik boven naar de weesee ging. Ik las het op een paar maanden tijd uit, en nu weet ik er niks meer van. Ik mocht die hoofdpersoon niet zo geloof ik. Ik mocht de hoofdpersoon van Road ook al niet zo. Is dat zo met muziekboeken? Vinden schrijvers van muziekboeken eigenlijk dat muziekliefhebbers eikels zijn? Hou ik van muziekboeken? Ik kan zeggen dat ik twee muziekboeken las. Ik kan zeggen dat die me niet heel veel deden. Ik kan zeggen dat ik van boeken hou, en van muziek. Ik kan zeggen dat ik in tejorie van muziekboeken zou kunnen houden. Ik kan zeggen dat dat tot voor kort bij een vermoeden bleef, net zoals het tot, wanneer was het?, 1993?, 1994?, het kan niet later geweest zijn dan 1995, maar een vermoeden was dat ik veel van literatuur zou kunnen houden.

Tot voor kort ja. Tot voor Till the wheels fall off. Wat Het uur van lood voor mij deed voor literatuur als geheel, heeft Till the wheels fall off voor me gedaan voor het type “muziekboek”. Of is dat een zjanrûh? Hoe ook. Till the wheels fall off is een muziekboek en Till the wheels fall off is fantasties. Vond ik althans.

Matthew Carnap woont met zijn moeder bij familie in. Zijn vader heeft hij nooit gekend; die is gesneuveld in Vietnam toen Matthew nog niet eens geboren was. Moeder is alleenstaand en jong, en eigenlijk niet echt het type om moeder te zijn. Dus wonen ze in, en worden ze onderhouden door familie. Ooms. Oma. Een okkasjonele tante misschien. Als Matthew een jaar of negen is, trouwt zijn moeder met Russel Vargo, de eigenaar van een rolschaatsbaan. Matthew en zijn moeder trekken in bij Russel in diens kleine appartementje boven de rolschaatsbaan. Omdat de Vargo’s eigenlijk gezworen vijanden zijn van de Carnaps, komen de ooms, de oma, de okkasjonele tante er niet bijzonder vaak over de vloer en bij moeder is het vuur ook betrekkelijk snel gedoofd. Matthew is echter gebiologeerd door de rolschaatsbaan en de vele muziek die Russ er met een passie vanaf zijn “high tower” laat weerklinken. Tussen de jongen en zijn stiefvader, die vaak met zijn tweeën optrekken, ontstaat een zeer hechte band, en de pijn kan dan ook niet groter zijn als een paar jaar later alweer de onvermijdelijke scheiding volgt.

Till the wheels fall off is een hartbrekend hartverwarmend hartveroverend boek over opgroejen, verlies, onvermogen, familie, eenzaamheid, pijn, en muziek, heel veel muziek. Het boek wordt verteld in retrospekt: als Matthew een volwassen man is en vanuit Minneapolis in Minnesota terugkeert naar het Prentice in Wisconsin waar hij geboren en getogen is, waar hij met moeder en Russ woonde boven de rolschaatsbaan, waar hij gebeten werd van het muziekvirus. Waar hij van leeftijd kwam, ja, want behalve een muziekboek is dit ook een komen-van-leeftijd roman.

Prentice. Waar hij eenvoudigweg zou blijven rolschaatsen tot de wielen eraf vielen. De wielen zijn er inmiddels af, alle wielen zijn overal af, en waar ze nog niet af zijn dreigen ze er wel af te vallen. Want Prentice is niet meer het Prentice van Matthews jeugd; “Not a trace of that old magical world remained” laat Zellar Carnap mijmeren als hij als volwassen man voor het eerst weer eens door het noordelijke stadje loopt te dwalen. Hierin lijkt Till the wheels fall off ten dele ook een aanklacht te zijn – een aanklacht tegen het veranderen om het veranderen, het weggojen van wat nog bruikbaar was alleen maar omdat het nieuw moet en nieuwer nog en daarna nog het nieuwste (en dan lachen, met zijn allen om wat ooit nieuw was maar nu alweer oud).

Het is ook een melankoliek boek. Ik herken mezelf in Matthew Carnap – een man die, evenals Vargo overigens, moeilijk om kan gaan met wat voorbij is: “I used to hate the Popular Science magazines Rollie found so fascinating. I hated their fixation on a version of futurism that struck me as pure nightmares from science fiction. These visions of the future seemed to promise nothing but ridiculous and homogenous outfits, human Habitrails, and all manner of contraptions apparently designed to eliminate any sort of inconvenience or difficulty. It all seemed either stupidly utopic or terrifyingly dystopic. And I didn’t want any of it – whatever it was. I wanted life as it was to go on forever. I suppose some people – most people – dream of the future but my dreams are almost exclusively of the past. I dream of going back, of reclaiming a life and a world that’s either lost or rapidly disappearing.” – daar lees ik dan mijn eigen gedacht. Mijn eigen gedacht. In een boek. In het Engels dan nog (denk ik Engels?) (klaarblijkelijk). En ik denk ja. En ik denk ook nee want al dat zou worden “designed to eliminate any sort of inconvenience or difficulty” is helaas al geen toekomst meer, dat is nu gewoon ze prezent. Daarom hebben we “werken op afstand”, mondkapjes, vaccinaties en een anderhalvemetermaatschappij; een -nogal naïeve- (bijna lief naïef, als het niet zo verschrikkelijk was) poging om iets te elimineren wat voor het allergrootste deel van de mensheid inderdaad niet veel meer dan een “inconvenience” hoeft te zijn.

Dit boek is een vriend, dacht ik eerst, maar toen hoorde ik hoe pathetisch dat klonk. Dus ik herstel en zeg: dit boek is als spreken met een vriend. Misschien het soort vriend dat je alle dagen ziet, of meerdere keren per week, weetikveel, ik heb geen vrienden plus daarbij ik zie ze nooit. Eerder nog zou dit boek kunnen zijn als spreken met het soort vriend dat je bijna nooit spreekt maar waarmee het iedere keer als je hem spreekt is alsof je hem gisteren nog sprak (ik had dat laatst of laatst vorig jaar kerst met mijn oudste zus die ik dus bijna nooit zie). Je praat over de mensen die je zag, over de rotzooi die de wereld geworden is, en over muziek, natuurlijk, heel veel over muziek.

Want “He showed me the way one type of music, or one specific artist or record, evolved naturally from another (Howlin’ Wolf to Screamin’ Jay Hawkins to Captain Beefheart to Tom Waits)” lezen, en denken, en zeggen Ja, ja, ja, zo zou het wel eens kunnen zijn al zijn Captain Beefheart en Tom Waits eigenlijk wel min of meer gelijkoorspronkelijk maar goed, toegegeven: Beefheart sloeg al eerder wegen in die Waits pas veel later zou gaan inslaan, nadat hij gedaan had met een folkie te zijn, een nachtclubzanger te zijn, een groezelige blueszanger te zijn, – maar het vervolg lezen: “and the ways obvious influences could be absorbed or incorporated to make something wholly original (Phil Spector plus Bob Dylan plus the Rascals plus Creedence Clearwater Revival equals Bruce Springsteen).” en denken nee, nee denken, nee toch niet denken, want Bob Dylans wijn nemen plus water plus water plus water plus water plus water plus water plus water plus water erbij equals Bruce Springsteen; “wholly original” kun je dat beslist niet noemen, Carnap (of Vargo, want Matthew heeft deze wijsheden van Russ) (of Zellar misschien, wie weet hoeveel van de schrijver er in dit boek zit, ommers) (delen van het boeken komen gemeend genoeg over om voor autofictie te kunnen doorgaan) (en dan, Carnap en Vargo en Zellar, of jullie alle drie, vind ik die Springsteen (die ik graag op zijn Nederlands uitspreek, als een Nederlandse spring en een Nederlandse steen dus, vind ik die springsteen dus, niet eens half slecht. Sterker nog: ik heb seedees van die man. Soms draai ik die zelfs).

Dit boek is ook een essay. Over de wereld en de dingen. Die ja. De wereld en de dingen. En de mensen. Ja de mensen moeten niet vergeten. En hoe het daarmee gaat dan. Met de wereld en de dingen en de mensen. Matthew is vaak alleen in dit boek en dat geeft hem de tijd om te denken, heel veel te denken. Over dus de wereld en de dingen en de mensen.

Een voordracht is het ook. Een poëzievoordracht. Waar de stijl in Till the wheels fall off meestentijds een franjeloze materie-van-feit stijl is, wordt het waar Matthew nadenkt over zijn slapeloosheid juist erg poëtisch en metaforisch. Wat doet hij ’s nachts bij gebrek aan slaap? “I was on the floor. I was in the dark. I was rembering”. Drie regels die samen volgens mij wel als gedicht mogen gelden.

En af en toe is het groot, is het Amerikaans, is het direkt-van-hollywood (ja ik zie dit boek nog wel verfilmd worden en dat is niet per se een compliment). Woonde Matthew als kind in een rolschaatsbaan; zijn oom Rollie (degene die die Popular Science bladen zo interessant vond) (zie een sietaat of drie of vier terug) regelt het zo dat de volwassen Matthew bij zijn terugkeer naar Prentice in het plaatselijke honkbalstadion komt te wonen. Maffe woonlocaties, kleurrijke bijfiguren als Baron, the Cowboy en Greenland Earle, een overdaad aan sentimentele passages en een pompeus, melodramatisch einde ja dit kan zo de bioscoop in (verdorie, het is vaker wel dan niet filmisch: je ziet dit boek eerder nog dan je het leest misschien). En ik haat hollywood, ik haat gezochte bijfiguren, ik haat melodrama en ik haat “filmisch”. Maar in Till the wheels fall off werkt het gewoon. Het werkt allemaal. Dat einde, o god dat einde, ik las het met kippenvel over mijn hele lijf en tranen in mijn ogen en ik weet dat het zemig is en zoet en dat het er helemaal overheen is, over wat, over de top ofzo, nee over de hele godvergemese heuvel heen, sentimentalistisch, weetikveel, maar het werkte, ik las het bijna zonder te ademen, ik vond het prachtig, dan maar een sentimentele dwaas oké?

Uiteindelijk gaat dit boek over luisteren. Naar muziek, naar de ander, naar de straten, naar de nacht. Naar het bloed in je aderen. Naar de wereld, de dingen, de mensen. Daarvoor is het boek. Voor de wereld, de dingen, de mensen. Dit boek is voor iedereen die in leven is.

Brad Zellar Till the Wheels Fall Off Recensie

Till the Wheels Fall Off

  • Schrijver: Brad Zellar (Verenigde Staten)
  • Soort boek: Amerikaanse roman
  • Taal: Engels
  • Uitgever: Coffee House Press
  • Verschijnt: 12 juli 2022
  • Omvang: 328 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Amazon / Bol

Flaptekst van de roman van Brad Zellar

From roller rinks and record players to coin-operated condom dispensers and small-town mobsters, Till the Wheels Fall Off is a novel about an unconventional childhood among the pleasures and privations of the pre-digital era.

It’s the late 1980s, and Matthew Carnap is awake most nights, afflicted by a potent combination of insomnia and undiagnosed ADHD. Sometimes he gazes out his bedroom window into the dark; sometimes he wanders the streets of his small southern Minnesota town. But more often than not, he crosses the hall into his stepfather Russ’s roller rink to spend the sleepless hours lost in music. Russ’s record collection is as eclectic as it is extensive, and he and Matthew bond over discovering new tunes and spinning perfect skate mixes. Then Matthew’s mother divorces Russ; they move; the roller rink closes; the twenty-first century arrives. Years later, an isolated, restless Matthew moves back to his hometown. From an unusual apartment in the pressbox of the high school football stadium, he searches his memories, looking for something that might reconnect him with Russ.

With humor and empathy, Brad Zellar (House of Coates) returns with a discursive, lo-fi novel about rural Midwestern life, nostalgia, neurodiversity, masculinity, and family—with a built-in soundtrack.

Bijpassende boeken en informatie