Tag archieven: Tim Donker

Lies Gallez – honger, heteronormativiteit & het heelal

Lies Gallez honger, heteronormativiteit & het heelal recensie en informatie over de inhoud van de dichtbundel. Op 21 februari 2023 verschijnt bij uitgeverij Querido het boek met poëzie van de Nederlandse schrijfster Lies Gallez.

Lies Gallez honger, heteronormativiteit & het heelal recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op de pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel honger, heteronormativiteit & het heelal. Het boek is geschreven door Lies Gallez Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de eerste dichtbundel van de Vlaamse schrijfster Lies Gallez.

Recensie van Tim Donker

Wat is dat eigenlijk met verwachtingen en hoe hoog ze zijn?

Die vakantie waar je al zo lang naar uit keek.
Die liefde die bij aanvang nog zo enig in zijn soort leek.
Die seedee die je bestelde en die van ver moest komen en waarop het wachten lang was.

Dat biertje dat je gevonden had in ergens een winkel in ergens een stad waar je nooit kwam, dat moje en bijzondere biertje dat je nu al zo lang bewaarde voor een speciale gelegenheid, een speciale gelegenheid die nooit kwam dus wierp je het op zomaar een regenachtige vrijdagavond in je glas na een lange en zware werkdag, je had nog maar net gegeten, iedereen was al naar bed en je zat daar maar alleen en dit moest dan maar die speciale gelegenheid zijn dan.

Wat is dat met verwachtingen dat ze niets anders lijken te kunnen doen dan je teleur te stellen? Speciaal als ze hoog waren, die verwachtingen.

Denk ik: hebben verwachtingen hoogtevrees misschien.
Denk ik: is het in je brein altijd mojer dan daarbuiten misschien.
Denk ik: is dit gods manier om ons te harden voor het leven misschien.

En dan: dan is het zoon vrijdagavond. Het is precies zoon vrijdagavond na een veel te lange en veel te zware werkdag. Het is zoon vrijdagavond waarop je nog maar net je avondeten achter je kiezen hebt als iedereen al naar bed is en je zit daar maar. Je zit daar maar in je leesstoel en verrek in je glas mogelijkerwijs precies zoon biertje dat je eigenlijk bedacht had voor dat soort van speciale gelegenheid dat maar nooit lijkt te komen. Je hebt je eten op, je hebt je koffie op, iedereen is naar bed, je hebt je glas gepakt en dat stomme helemaal niet zo speciale biertje en je hebt het uitgegoten en nu zit je daar. In je hand rust een bundel. In je hand rust een poëziebundel. In je hand rust een poëziebundel van een Lies Gallez die je niet kent en zie daar je speciale gelegenheid. Poëzie is je speciale gelegenheid. Lies Gallez is je speciale gelegenheid. Dat je haar niet kent is je speciale gelegenheid.

Dat doorbladeren. Ja. Dat eerste doorbladeren. Niets in de hele wereld kan vergeleken worden met het eerste doorbladeren van een boek, meer speciaal van een poëziebundel. Likkebaarden aan de bladspiegel. Zo heerlijk gekriebeld worden door een zin. Zwemmen in het paginawit. En weten dat je dit tot je gaat nemen. Weten dat je dit tot je gaat nemen. Niet nu, maar ooit. Niet nu, maar snel.

Net dat is je fout natuurlijk.

Dat je het niet nu gaat lezen, maar ooit, maar snel bedoel ik.

Hoe ik daar zat, zoon als speciale gelegenheid vermomde doodgeslagen vrijdagavond met Lies Gallez op mijn schoot, hoe ik honger, heteronormativiteit & het heelal doorbladerde met een voor een misschien specialer gelegenheid bedoeld biertje onder handbereik (dat wil zeggen dat het stond in de kast naast me), hoe ik bladerde, hoe ik dacht Dit gaat geweldig zijn, hoe ik, na dat eerste doorbladeren dacht Dit gaat de mooiste bundel van 2023 zijn.

Maar mijn fout was dat ik niet meteen begon met lezen.

Het lezen uitstellen, het luisteren naar een nieuwe seedee uitstellen is wat ik voortdurend doe. Ik weet niet, ik denk dat het daar beter van wordt ofzo. Alsof zoon dichtbundel nog even moet rijpen. Alsof alle tintelingen, alle sprankelingen in mijn lijf heen en weer en op en neer moeten gaan en ik pas dan, wanneer de voorpret via mijn oren naar buiten gedrukt wordt, klaar ben om te gaan lezen.

Dan. Dat lezen. Het echte lezen. Niet het voorlezen, het schampende lezen, het vooral-niet-echte lezen. Het lezen dat niet een aanvang neemt op een vrijdag nadat je je afgebeuld hebt, veel te veel, veel te zwaar, onder veel te extreme weersomstandigheden; zoon vrijdag waarop elke streling, elke liefkozing, elk welgemikt woord je weldadig zou zijn – zoon soort vrijdag is het niet als je begint met lezen.

Misschien is het dinsdag als je begint met lezen.

Misschien is het dinsdag en de kinderen zijn naar school en de regen slaat tegen de ruiten en de weesee beneden moet nog opgekuist en de weesee boven moet nog opgekuist en de boodschappen moeten nog gedaan en je weet niet eens wat je je gezin vanavond zal voorzetten en je hebt geen zin om de man te zijn die de boodschappen moet doen de weesees op te kuisen de kinderen uit school te halen het avondmaal te maken maar die man ben je die taken heb je en het is dinsdag en de regen slaat tegen de ruiten en de klok zegt dat je even hebt, nog heel even, nog even om te zitten met je kop koffie en komaan met honger, heteronormativiteit & het heelal.

Ow.

De bundel van de vrijdag, toen iedereen naar bed was en je dat niet geweldige maar toch ook lang niet misse biertje in je glas had.

De bundel die je deed vermoeden.

De bundel die je zo ontzettend vrijdag deed zijn.

Behalve dat het nu geen vrijdag is maar dinsdag, een grauwe dinsdag bovendien, nog vroeg in de ochtend, je kop bevat niets dan koffie en er is nog veel te doen, en dan die bundel, ja die stelt teleur natuurlijk en dat is niet eens de schuld van Lies Gallez.

Of. Toch.

Ja, gedeeltelijk is het toch wel haar schuld. Ze kan ook minder schreeuwwoorden gebruiken. Woorden die staan en schreeuwen en aanwezig staan te zijn en alles behalve toevallig hun plaats in een zin innemen. Woorden als dood en sterven en liefde en hart en neuken misschien. Zulke woorden. Woorden die de taal doen ophouden met stromen. Woorden die de taal tot stilstand brengen. Omdat ze al zo lang zo hard hebben staan schreeuwen dat ze inmiddels hun stem hebben verloren en niets meer zeggen. Een mens moet oppassen met zulke woorden, speesjaal in poëzie en bij Gallez komen ze net iets te vaak voor.

En ook: misschien mag het een tikje minder vaak over gevoelens en therapie en eenzaamheid en psychiaters gaan, mag het een tikje minder vaak preken, mag het een tikje minder vaak deugen.

Zoals. B’voorbeeld.  langeafstandsrelatie vs. de pandemie joeg me speciaal de gordijnen in (alleen al dat “de” pandemie) (of misschien meer dat de “pandemie”) (nee toch vooral dat “de”). Alle deugers die zo hard deugden dat ze hun oma’s en hun opa’s lieten verrekken en hun liefdes en verlangens op zolder lieten verdorren om maar de braafste leerling van de klas te zijn die goed begrepen dat de volksgezondheid nu vóór alles ging (volksgezondheid mijn aars!) (en gij geleufde dah?), wat alle ondeugers almeteens tot de raddraaier van de klas maakte: in het schijnsel van de aureooltjes van de deugers leken zij immers nog lelijker: al wie behept was met een iets genuanceerdere blik op de “pandemie” (ja zelfs het gebruik van zulke aanhalingstekens plaatste je onverbiddelijk in een uiterst verdachte politieke hoek) was minimaal een gevaarlijke gek maar eigenlijk gewoon een massamoordenaar; waar het lang een goed ding heette krieties te zijn, en niet alles wat de teevee ons voorkauwt voor zoete koek te slikken, maakte diezelfde krietiese inslag je nu ineens tot een uiterst suspect persoon; ik, kortom, kan weinig ontroering voelen voor aanrakingen die denkbeeldig moeten blijven omdat wat er te lezen valt op de site van het ministerie van buitenlandse zaken volledig ernstig genomen wordt (en dat “vegan” lasagne staat me ook niet aan trouwens) (waarom “vegan”?) (waarom niet vegetaries of voor mijn part veganisties).

Of. De poëzie iets minder nadrukkelijk poëzie laten zijn misschien. “dat je je afvraagt hoe bang sterren zijn als ze sterven”, zoon zin. Gezwollen en lillend staat die zin, en een tikje belachelijk. Draven doe je beter laag, en niet hoog.

Maar dit is het andere:

die hooggespannen verwachtingen die waren niet zomaar. Die waren niet alleen maar ingefluisterd door vrijdag en bier en alleen in de kamer zijn en de stilte die wiegt. Die hadden wel degelijk te maken met wat ik gezien had en gelezen had op een bladzijde hier of een bladzijde daar. Dat is het andere.

Het andee is die hand. Die hand die af en toe uit deze bundel naar omhoog komt en me van mijn sokken mept de hand die zegt lees dan toch beter sukkel de hand die me bijwijlen bij mijn strot grijpt en me versuft achterlaat.

Het andere is de hand.
Het andere is dat Gallez absoluut een poëet van formaat is.
Het andere is dat Gallez in een nabije of een verdere toekomst zomaar eens met een geniale bundel op de proppen gaat kunnen komen.

De hand te ervaren. In een gedicht als rood ik zeg. Of in een gedicht als nooit meer moeder zeggen ik zeg.

Of. de correlatie tussen knikkende hoofden en de norm:

“je zit in het café met bier. over het algemeen ben je gelukkig. iemand werpt een / vraag in je schoot: wanneer wist je eigenlijk dat je ook op vrouwen viel?”; “a. misschien was het donderdag. de vuilniskar schoof langzaam door de straat. / je dronk oploskoffie in de tuin, er zat een merel in de magnolia en toen wist je / het.”; “b. misschien was het zondag. je wilde geen jurkje aan. je wilde in het bos / spelen. je wilde tegen bomen praten onder een helderblauwe lucht en toen wist / je het.”; “d. misschien was het vrijdag en toen wist je het.”; “je wil zeggen: ik word verliefd op de ziel. / je wil zeggen: de ziel, de ziel, de ziel. / en toen wist je het.” –

Toen wist ik het. De hand. De poëzie. De taal. De taal van de vuilkar en de tuin en de oploskoffie en de merel en de magnolia en het jurkje en zelfs de taal van de ziel (al is dat een onbruikbaar konsept). De taal van de dagen die een donderdag een zondag of een vrijdag hadden kunnen zijn. Het weten dat altijd een weten is dat er ineens is, of altijd al geweest is, en wat doet het er verder toe. Toen las ik, toen smolt ik, toen liep ik weg door het afvoerputje (heeft mijn huiskamer een afvoerputje? ik hoop het).

Een fantasties idee ook is een wisselkantoor voor vragen, zoals in wisselkantoor voor vragen (ha!); een idee dat poëties en mooi en pregnant en absurdisties is – wat een prachtige kombinasie van eigenschappen is. Een idee dat een lamp aanzette in mijn brein die uiteindelijk heel mijn lijf verlichtte, mede omdat het me deed denken aan één van de geniaalste passages uit de wereldliteratuur, uiteraard van de hand van JMH Berckmans (een beter schrijver heeft immers nooit geleefd): “Soms zou je wel eens willen binnenstappen bij het Centrum voor Levensvragen om de hoek en er wat van je Levensvragen afvuren op de maatschappelijk werkster van dienst.

Bestaan Zombie’s echt?
Is armoede relatief?
Duurt eerlijk het langst en komt Loontje om z’n Boontje aan het eind van de fabel?
Waar is God?
Is leven erger dan de dood?
Wat zijn zwarte gaten?
Wie schreef het boek der Liefde?
Who put the bomb in the bom-sh-bom and who put the ram in the ding-along-a-ding-dong?
Hoe heette de hond van Napoleon?
Antoinette, wie heeft de bal?
Wat is het teken van de christenmens?
Wat te doen?
Hoe laat is deze potsierlijke vertoning afgelopen?
Quanto costa?
Wat is het nummer van de brandweer?
Zien wat de maatschappelijk werkster zegt.”;

de “potsierlijke vertoning” waar Lies Gallez van dicht is van andere maar daarom niet mindere aard. De mensen staan in een rij voor het loket bij dit wisselkantoor; kennelijk hebben velen zo hun vragen die ze het liefst nooit meer gesteld horen worden:

“het is eindelijk jouw beurt. aan het loket zeg je: ik wil aller heteronormatieve / vragen die me ooit gesteld zijn inruilen: heb je een vriend?, hoe ziet je ideale / man eruit?, wanneer ga je trouwen?, wanneer krijg je kinderen?”

(wacht eens even, stellen mensen elkaar echt dit soort vragen? niemand heeft deze dingen ooit aan mij gevraagd. maarja ik ken dan ook al mijn hele leven lang geen ene mens)

Maar zijn de vragen die Lies Gallez hiervoor terug wil werkelijk veel beter? “wanneer zul je sterven”; “ben je gelukkig?” – als we dan toch onnozel gaan doen, vraag er dan liever “Wat is het nummer van de brandweer?” of “Antoinette, wie heeft de bal?” er voor terug. De hinderlijke neiging zich te verliezen in schreeuwwoorden als geluk en sterven had ik reeds benoemd maar hier wil ik toch nog wel even zeggen dat ik het jammer vind dat zo’n fenomenaal gedicht zo zwak moet eindigen.

Gallez kan zoveel met woorden. Het ongemak dat een mens voelen kan tijdens wat mij een zuigelingenstortbad leek te zijn (ja zuigelingenstortbad want je denkt toch niet dat ik babyshower ga zeggen he) (Gallez zegt het ook niet; Gallez schetst alleen en daar is Gallez op haar best: als ze niet zegt maar schetst). De suffe gesprekken, de taartpunten “op dessertborden met gouden randjes”!), om beurten de baby vasthouden; hoe afgezonderd je je kunt voelen in een gezelschap, ik herken dat wel. Ik herken dat goed. Op het laatste familiefeestje hier in het kot (wat mijn dochter werd acht) (mijn lieve moje grappige geweldige dochter werd acht) ging iedereen, de een na de ander, vertellen op welk uur van de dag ze hun vaatwasmasjien inruimden en op welk uur van de dag ze hem weer leeghaalden (meestal was dat een ander uur dan dat eerste uur); en ook hoe de vaatwasmasjien eruit zag en welke mogelijkheden hij had en ik zat stil en dacht dat ik niets, niet één woord, te zeggen had over een vaatwasmasjien behalve misschien dat ik het het meest overbodige apparaat allertijden vind.

Zo zijn er.
Zo zijn er nog.
Zo zijn er nog gedichten.

Zo zijn er nog wel wat gedichten die me volledig bij de kladden hadden. homophobic ashes; love story; hoe er zo lesbisch mogelijk uit te zien en to cure your sexualitiy from wet pussies zijn niets kort van geniaal of misschien zoveel kort daarvan dat ik de noodzaak niet helemaal inzie van die engelstalige titels maar alleen al die eindzin van dat laatstgenoemde gedicht: “ze voorspellen: als het leven een wit blad papier is, krijg jij de kantlijn waarin je / jezelf mag zijn.” vervuld me met een stille vreugd zoals die van een goede roodwijn ofzo.

Het ronkt en het vonkt bij Gallez; ik hou van haar ritmiek, de herhaling, de vormexperimenten, de vele prachtzinnen die ze me te rapen geeft. Op andere momenten lijkt het me nog een weinig te onvolgroeid. Zegt Dieuwertje Mertens (is dat eigenlijk de Dieuwertje waarmee Gallez trouwen wil?): “Gallez debuteerde met een verhalenbundel, maar door haar beeldende manier van schrijven en de nadruk op stijl vermoed ik dat er ook een dichter in haar schuilgaat, die ieder moment de weg naar buiten kan vinden. Ik kan niet wachten.”

Wel, dat had Dieuwertje goed gezien dan (ik weet niet, ik heb die verhalenbundel nooit gelezen, Gallez vloog tot nog toe onder mijn radar, mogelijkerwijs lag de poëzie er in die verhalen zo duimendik bovenop dat je moeite moest doen om ernaast te kijken). De dichter Gallez is met honger, heteronormativiteit & het heelal naar buiten gekomen. Nou doe ik nog een voorspelling: vanaf hier liggen er twee wegen voor die dichter open.

Op de eerste weg zal ze de schreeuwwoorden achter zich laten, de taal zelf tot poëzie laten bloeien, vindt ze nog meer van die kleine, haast nonchalante zinnen waarin zoon ongekend wonderschone kracht tot uitdrukking komt en speelt ze nog meer met ritmiek, herhaling en vormexperimenten –

Langs die weg zal ik haar volgen. Langs die weg zal ik alles van haar lezen. Langs die weg zal ik haar grootste fan zijn.

De andere weg? De weg van nog meer sex, nog meer preek, nog meer Engels, nog meer grote grote woorden, nog meer geluk, nog meer sterven (en nog meer fans waarschijnlijk). Langs die weg zal ik niet staan. Langs die weg zal ik zitten. Verdiept in mijn zoveelste herlezing van honger, heteronormativiteit & het heelal.


Lies Gallez honger, heteronormativiteit & het heelal recensie

honger, heteronormativiteit & het heelal

  • Schrijfster: Lies Gallez (België)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 21 februari 2023
  • Omvang: 72 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: 20,00
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het nieuwe boek met gedichten van Lies Gallez

het geluid van een eenzame hond
uit het huis van je buren horen.
oordoppen op maat laten maken.
een reis naar de dode zee boeken.
nog meer mieren. nu vliegen ze.
altijd niemand blijven.
ben je al bang?

In honger, heteronormativiteit & het heelal maakt Lies Gallez een uitzoomende beweging. De bundel begint bij het kleine ik. Maar al snel plaatst diezelfde ik zich tegenover de ander, die zo verschillend en tegelijkertijd ontzettend gelijkend is. In het laatste deel staat die ik tegenover en midden in de grote, mooie, moeilijke wereld waarin we leven.

honger, heteronormativiteit & het heelal is een verbluffend eerlijk poëziedebuut dat licht en donker samenbrengt. De bundel kruipt in je hart, in je geweten, onder je huid tot een vreemde je op straat vraagt: hoe te eren wat voor altijd boven je hoofd hangt zonder een vogel of wolk te zijn?

en je dan antwoordt: o.

Lies Gallez Het water vangen RecensieLies Gallez (België) – Het water vangen
verhalen, debuut
Uitgever: Querido
Verschijnt: 2 maart 2021
Waardering redactie∗∗∗∗ (uitstekend)

Bijpassende boeken en informatie

Konrad Merz – Een mens valt uit Duitsland

Konrad Merz Een mens valt uit Duitsland recensie en informatie over de inhoud van de Duitse roman uit 1936. Op 16 februari 2023 verschijnt bij uitgeverij Cossee de Nederlandse vertaling van Ein Mensch fällt aus Deutschland van de Duitse schrijvers Konrad Merz.

Konrad Merz Een mens valt uit Duitsland recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Een mens valt uit Duitsland. Het boek is geschreven door Konrad Merz. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de Duitse roman uit 1936 van de Duitse schrijver Konrad Merz.

Recensie van Tim Donker

Het is maandagavond en iemand zegt glimlacht.

Het is maandagavond en het is stil en iemand zegt glimlacht en iets staat op herhaling, niet uit noodzaak maar omdat het maandagavond is en stil.

Het is maandagavond en in je glas misschien wel het beste bier ooit.

Het is maandagavond en het is stil en iets staat op herhaling en in je glas misschien wel de beste drinkbare maaltijd ooit en iemand zegt glimlacht en je wil wel, je wil alles wel, je wilt zomers teruggeven, alle zomers teruggeven, of huis zijn, of diamanten in de ogen, of iets van McCoy Tyner misschien waarom niet of alleen maar dit biertje hier delen, je wil alles wel, de hele nacht wel, maar genoeg van dat nu, genoeg nu, iets anders nu, iets op herhaling, laffe mjoeziekjes de kamer in, genoeg van alles nu, iets anders dan, lezen misschien, ja beter lezen misschien, altijd maar lezen en nooit iets anders meer.

Konrad Merz maakt het je makkelijk. Hoewel je de roman met iets van tegenzin openslaat. Emigrantenproza, zegt Menno ter Braak. Emigrant, dat klinkt wat neutraal, ofnee dat klinkt al bijna leuk. Laten we gaan emigreren, onbekende verten tegemoet, uit de sleur gebroken, misschien naar een warm land, het avontuur, ah het avontuur. Winter, de hoofdpersoon van Een mens valt uit Duitsland, emigreert niet (Ter Braak), hij vlucht. Hij ontvlucht in 1934 een steeds grimmiger wordend Duitsland, hij valt uit zijn land, ondergedoken in een kajuit, bedekt met conservenblikjes, wc-papier, een onderjurk en de oorlogsuitgave van Faust, zijn hoofd gestoken in een emmer met het opschrift “25 pond pruimenmoes” (dat zal later, in diverse variaties, nog vele malen terugkomen, die pruimenmoes), vaart Winter zijn eertijds zo geliefde en later zo gemist Duitsland uit, en Nederland in.

Emigrantenproza, mijn aars. Vluchtelingenproza is wat dit is. Of nog: een pre-oorlogsroman. De oorlog voorafgaande aan de oorlog. Want het moet mis gaan vooraleer het goed mis kan gaan.

Zoiets.

Niet het soort boeken dat ik lezen wil als het maandagavond is en stil, en het beste bier ooit in mijn glas, en iets flauwigs op herhaling, weeë maar alleszins tolerabele muziek de kamer in, en iemand die zegt glimlacht en ik wil zoveel (ja ineens ben ik weer eerste persoon en niet twede, dat viel mij ook al op).

Dit boek kwam uit in 1936 (het geboortejaar van mijn tante) (mijn lievelingstante) (ook zij nu dood) (de laatste der broers en zussen van mijn moeder) (nu iedereen dood) (nu niemand meer) (nu in leegte zwevend ik) en is dus met het bloed en drek van die tijd geschreven, niet in terugblik, maar daar, present, present, dit de enige werkelijkheid voor Winter (en voor Kurt Lehmann, ook gekend als Konrad Merz, die, als Duitse Jood, eveneens na de machtsovername van Hitler Duitsland ontvluchtte en in Nederland terecht kwam). Dit wordt beleefd, dit wordt daadwerkelijk op het moment van schrijven beleefd, hoeveel heb je nodig om je keel nog iets verder dichtgeschroefd te weten? Wil ik dit lood op mijn schouders op deze maandagavond of welke maandagavond dan ook?

Maar lezen, lezen. Lezen want andere dingen. Want andere dingen vooraleer ik –

Met een lichte tegenzin opengeslagen dit vluchtelingenproza, deze pre-oorlogsroman, dit duister, dit zwaar. Maar nee. Zo zwartgallig dient Konrad Merz zijn zwartgalligheden niet op. Nee. Over de inktzwartheid schrijft hij tamelijk intrigerend. Met souplesse. Kun je dit poëzie noemen? Ja. Nee. Misschien. Kun je dit absurdisme noemen? Ja. Nee. Misschien. Merz opent vele registers en heeft mij met een nietpistool vastgezet aan mijn leesstoel.

In een voortdurend wisselen tussen dagboek- en brievenproza (de brieven zijn voornamelijk gericht aan zijn moeder en aan zijn lief Ilse) doet hij de lezer verslag van zijn omzwervingen (rustig is het leven van een vluchteling immers nooit). Het eerste schrijven, een briefkaart aan zijn Ilse, te Berlijn geschreven en gedateerd 23 december 1933, is al meteen raak:

“Vandaag niet en morgen niet en overmorgen niet.

Groet,
Winter”

Dat zijn de eerste woorden van dit boek.

Dat zijn de eerste woorden van dit boek en vergeten is de loodzwaarte, vergeten is de geschiedenis, vergeten is wat komt: ik ben vanaf dat moment alleen nog maar tussen de regels en dat is waar een goed schrijver je hebben moet, niet: tussen de regels.

En later, in een brief aan zijn moeder, geeft Winter een bondige samenvatting van wat het betekent om in leven te zijn:

“In het begin lokten ze ons de wereld in: ‘Kom maar,’ zeiden ze, en ze trokken het doek omhoog, ‘kijk, onze keizer heeft een bloeiende zaak en jullie zullen een snor dragen, net zo mooi als de zijne, de rails voor jullie loopbaan zijn vanzelfsprekend al gelegd, jullie gaan studeren en jullie krijgen natuurlijk een baan en een vrouw erbij en het loonzakje stipt op tijd en de kinderbijslag zal jullie vetmesten en uiteindelijk zullen jullie kale koppen met pensioen gaan en het vaderland zal jullie beslist dankbaar zijn.’ En zo konden jullie dan ‘met grote blijdschap’ kennis geven van onze ‘voorspoedige geboorte’. Wij kwamen ter wereld, en na ons kwam ‘met grote blijdschap’ de oorlog al. En toen mochten we algauw in de rij staan voor vijftig gram boter en na de Morgentranksuppe boeren laten en overwinningsfeesten vieren in de aula en we kregen ijsvrij en thuis koolraap te vreten. En toen was er weer een overwinning behaald en weer een schoolplechtigheid en toen kwam de brief: ‘Vader gesneuveld!’ en toen was er weer een veldslag gewonnen en de hele oorlog vanzelfsprekend ook. En toen was de hele oorlog even vanzelfsprekend verloren.”

Maar het is niet al sienisme en duisterheid bij Merz nee juist niet, dat is juist wat ik probeer te zeggen, dat is juist waarom ik bleef lezen en waarom ik niet meer dacht aan glimlacht (alleen maar aan het mooi in mijn glas, en het boek, en die stomme muziek op herhaling was inmiddels ook uit gezet).

Zie dit, nee ZIE dit: zijn innige liefde voor Ilse, dat druipt van die brieven (en daarin komt hij uiteindelijk ook van een kale reis thuis maar hee, dat is leven, niet waar, van glimlacht kwamen wij immers ook reeds lang van een zeer kale reis thuis, niet?). Zie zijn blijdschap om kleine dingen, zie de koeien op de boerderij waar hij werkt, zie hoe het leven komt, zie hoe het leven gaat, je zou bijna vergeten dat de twede wereldoorlog op handen is hier, je zou bijna denken dat dit gewoon een tijd is als alle tijden, je zou bijna de tijd hier.

Je kunt het soms bijna loszingen van de tijd waarin het geschreven werd.

Dan is het gewoon strijd om het bestaan, strijd om werk, strijd om vriendschap, strijd om vijandschap (die Dietrich, die zijn redder, ook zijn kweller is, een nazi, en misschien ook gewoon een vriend (nee het hoogtepunt bereikt de roman totaal niet in de figuur van Dietrich, Ter Braak, hoe kom je daarbij), de strijd om liefde, de strijd om het daar zijn, waar dat daar ook is & zo kun je dit boek ook nog een zien: als een ons vertrouwd daar gezien door vreemde ogen: “Als iemand jarig is, wordt het hele gezin gefeliciteerd, van oud tot jong.”, zo observeert Winter en even wist ik me vluchteling in mijn eigen land, zonder oorlog, zonder dreiging want toen ik net voorbij de twintig gestombeld was en in mijn huidige schoonfamielje verzeild geraakt was bevreemdde net dat gegeven me: was mijn toenmalige vriendin (huidige vrouw) jarig, dan werd ik gefeliciteerd met háár jarig zijn, zouter dan dat had ik het niet gevreten, dat bestond in mijn familie niet, zelfs nu nog, als ze, diezelfde schoonfamilie, me feliciteren omdat één van mijn kinderen jarig is, kan ik het nauwelijks nalaten één wenkbrauw op te trekken – elk mens valt altijd (uit Duitsland, uit familie, uit het zijn, uit zichzelf).

En dan is er een fietsongeluk, een ziekenhuis, een wel erg lieve arts, en een gebroken dijbeen, een kwaal die nog lang blijft opspelen: “Mijn dijbeen is weer gezwollen. Altijd daaraan moeten denken, steeds weer daaraan moeten denken! Mag ik dan nooit vrij worden? Ik verdenk mijn dijbeen ervan dat het voor de Geheime Staatspolizei zu Berlin werkt.”

En misschien is heel deze roman net dat: een zoektocht naar vrijheid.
Los van staat, los van land, los van oorlog, los van gebreken, los van liefde.
Los van alles dat ons steeds weer neertrekt op aarde.
Los van aarde ja.

Oké Ter Braak. Je hebt gelijk. Een mens valt uit Duitsland is een emigratieroman. Emigratie de ruimte in.


Konrad Merz Een mens valt uit Duitsland recensie

Een mens valt uit Duitsland

  • Schrijver: Konrad Merz (Duitsland)
  • Soort boek: Duitse roman
  • Origineel: Ein Mensch fällt aus Deutschland (1936)
  • Nederlandse vertaling: Lore Coutinho
  • Uitgever: Cossee
  • Verschijnt: 16 februari 2023
  • Omvang: 220 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 14,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris
  • Tim Donker recensie: Met een lichte tegenzin opengeslagen dit vluchtelingenproza, deze pre-oorlogsroman, dit duister, dit zwaar. Maar nee. Zo zwartgallig dient Konrad Merz zijn zwartgalligheden niet op. Nee. Over de inktzwartheid schrijft hij tamelijk intrigerend. Met souplesse. Kun je dit poëzie noemen? Ja. Nee. Misschien. Kun je dit absurdisme noemen? Ja. Nee. Misschien. Merz opent vele registers en heeft mij met een nietpistool vastgezet aan mijn leesstoel…lees verder >

Flaptekst van de roman uit 1936 van Konrad Merz

Een dorpskroeg in Pommeren, Midden-Duitsland, kerstnacht 1933. Een jonge Joodse student zit over een vel papier gebogen en schrijft zijn vriendin. Ilse, gisterenmorgen zijn we ’m gesmeerd uit Berlijn. Ongewassen, ongekamd, als uitgespuugd. Een halve maand later weer een brief: Lieve moeder, schrijft hij, ik ben in Holland, wordt me verzekerd. Ik sta in een vreemd land.

Hij slaapt eerst stiekem in een pension onder het bed van een kennis in Amsterdam, en vindt uiteindelijk een slaapplek op een boerderij op het Noord-Hollandse platteland. Hij werkt er zo hard dat zijn rug kromt, maar kan er geen bestaan opbouwen. Nooit zien de mensen hem als meer dan ‘de migrant’ of ‘de vluchteling’, zelfs de kippen en de koe kijken hem niet aan. Altijd blijft er het verlangen om terug te gaan naar Duitsland, naar zijn Ilse en zijn moeder, hoewel hij bang is dat ook zij hem niet meer zullen begrijpen.

Uit tragikomische dagboekaantekeningen en nuchtere brieven ontstaat een kraakhelder beeld van een mens die – wanneer de menselijkheid uit zijn land verdwijnt – uit Duitsland valt. Konrad Merz’ debuut uit 1936 beschrijft een zwarte periode zonder ook maar ergens zwaarmoedig te zijn. Om Menno ter Braak te citeren: ‘Een van de gelukkigste momenten in het literaire bestaan van de gehele Duitse emigratie.’

Bijpassende boeken en informatie

Toon Tellegen – Langs een helling

Toon Tellegen Langs een helling recensie en informatie over de inhoud van de dichtbundel. Op 14 februari 2023 verschijnt bij uitgeverij Querido het boek met nieuwe gedichten van de Nederlandse schrijver en dichter Toon Tellegen.

Toon Tellegen Langs een helling recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Langs een helling.  Het boek is geschreven door Toon Tellegen. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe dichtbundel van de Nederlandse schrijver en dichter Toon Tellegen.

Recensie van Tim Donker

En gedichten, en Keerido, en een helling, en goed ja, en Toon Tellegen, wat is dat met die Toon Tellegen, is er iets met Toon Tellegen, er moet iets zijn met Toon Tellegen.

(stof als een meisje)
(pappa verbrandde de buxusbomen. en zou graag het huis in brand steken. maar één kwam wandelen en sloeg pappie neer)

Wat is de zaak met Toon Tellegen de zaak met Toon Tellegen is als volgt. Nog steeds is het zo dat ik daar zit. Of niet meer daar. Niet meer in zijn kamer aan de straatkant, gezeten naast het bed, het gordijn een stukje open, altijd een stukje open, zicht op die glorieuze remmerstein, die prachtige remmerstein, die diep gemiste remmerstein. Niet meer daar, niet meer naast. Maar onder nu. Nu onder het bed, want hij slaapt hier in een hoogslaper. Mijn zoon. Mijn moje lieve schitterende negenjarige zoon, en nog altijd lees ik hem voor uit Misschien wisten zij alles, God weet hoe vaak we die meer dan zeshonderd bladzijden opnieuw hebben gelezen, het is begonnen ergens in zijn kleutertijd of vlak erna misschien. En daar zit ik, lees ik hem voor, en steeds weer opnieuw, ongeacht hoe vaak ik die bladzijden al gelezen heb, en bijna van buiten ken, steeds weer opnieuw stuit ik op blokjes taalpracht. Taalschittering. Waar valt te rapen. Een bepaalde formulering. Een gedachte van één van die dieren. Een observatie. Een zin. Een scene. Waarin zoveel poëzie, of humor, of gewoonweg pure schoonheid zit. En valt boven mijn hoofd mijn zoon in slaap, of slaapt reeds, en dan vraag ik me af of hij die schoonheid of humor of poëzie op dezelfde manier ervaart als ik. Maar ik ga hem er niet voor wekken uit zijn sluimer of al diepere slaap, en bezijden het is sowieso een stomme vraag.

Dat is de helft van de zaak met Toon Tellegen.

De andere helft is dit: dat er kinderboekschrijvers zijn die kinderboeken schrijven die ook best heel genietbaar zijn voor volwassenen, omdat er een kwaliteit in hun boeken zit die jeugd en volwassenheid overstijgt; raakt aan iets diep menselijks dat door iedereen gevoeld kan worden – ongeacht de hoeveelheid levenservaring. En dat ik, als ik zulke boeken voorlees het niet kan helpen dat ik me afvraag hoe zo’n ook volwassenen aansprekende kinderboekenschrijver zou schrijven als hij louter voor volwassenen zou schrijven.

Eigenlijk is dat het hele punt neerhalen. De waarde van de overstijgende kwaliteit is immers dat het leeftijden overstijgt; waarom die waarde dan teniet doen door er toch weer een leeftijd aan te verbinden. Niettemin, bij sommige kinderboekenschrijvers (en waarom kinderboekenschrijvers, je zegt toch ook niet volwassenboekenschrijvers), als nog net dat tandje bij mocht, nog net dat beetje vuiger of vuiler of gevaarlijker (poëzie moet gevaarlijk zijn of zij is geen poëzie) (zei wie ookalweer?) (zei de ongevaarlijkste poëet), als het, bijvoorbeeld, geen sprekende dieren zouden zijn, maar wat is er tegen sprekende dieren, naja, die Daan Remmerts de Vries, bij ander voorbeeld, van wie ik nooit een kinderboek voorlas trouwens, en anders dan voorlezend lees ik geen kinderboeken, sorry, maar toch, dan, A.N. Ryst, De Harpij, dat leek wel een kinderboek maar dan één waarin ook dingen toegelaten werden die in kinderboeken niet toegelaten zijn, want, ja, hee, het zijn wel kinderen he.

Dus vroeg ik me af, soms, naast dat bed, en vraag ik me af, soms, onder dat bed, hoe het zou zijn als Tellegen voor volwassenen schreef.

En Tellegen schrijft voor volwassenen, en ik heb die boeken gelezen. Of. Naja. Sommige. Minimaal één. Ik las God onder de mensen en ik vond het niet sterker dan Misschien wisten zij alles, zeker niet, en toch, nog steeds, onder dat bed, soms, die gedachte. Of een variant erop: wat als Toon Tellegen poëzie voor volwassenen schreef. En Toon Tellegen schrijft poëzie voor volwassenen, en ik heb die boeken gelezen. Of. Naja. Sommige. Minimaal één. Ik las Tot de winter erop volgt en ik vond het niet sterker dan Misschien wisten zij alles. Zeker. Niet.

En toch onder dat bed steeds weer die gedachte.

Er is iets met de gedichten van Toon Tellegen. Ook nu weer, in dit Langs een helling.

Alle gedichten zijn zwanger van belofte. Het hele boek is weer zwanger van een belofte. Tellegen. Poëzie. Voor volwassenen. Dat gaat goed zijn. De schoonheid van de dierenverhalen, met net dat tandje bij.

Altijd is het mooi, altijd is er verwachting, altijd zijn er flitsen, een korte schittering – en altijd heb ik op het eind toch net niet dat wonderschone gedicht gelezen dat ik aan het begin nog dacht te zullen gaan lezen.

In:

“Er zijn mensen die moeten wachten –
ze wachten voor ramen, voor deuren, op pleinen,
in bushokjes, op perrons, in brieven, in boeken,
in elkaars armen, in dromen en gedachten

er is altijd nog één wachtende voor hen

waarom ben je er nog niet… denken ze

en de zon,
hun zon, hun vuurrode drenkeling, hun hemelse verstekeling, verschoppeling,
hun zon gaat onder

en verder wachten ze in het donker, in hun slaap,
in het onweer dat losbarst,
elke nacht opnieuw.”

is er aan het eind dat losbarstende onweer, dat een hollywoodiaans dan wel operaësk drama geeft (dank! voor alle geluidseffecten!) in een lekker landerig en hangerig gedicht dat zonder dramaties onweerseffect beter was geweest (denk ik) (vroeg me wel nog even af of de associaties die ik heb bij wachtenden voor een raam zoniet door Tellegen geïntendeerd dan toch wel voorzien waren) (een moment dacht ik nog dat het al misging bij die vuurrode drenkeling maar later dacht ik nee, nee, nee, dat is precies wat het is: elke dag weer gaat die grote gele verrajer vuurrood onder om een eind te maken aan weeral een andere dag, de zoveelste nou, waarin “het” niet gebeurd is) (welk het?) (het het waarop je nu al bijkans je halve leven zit te wachten natuurlijk, stommerd!).

En zo zijn er vele. Vele gedichten waarin het in de laatste zin, of in de laatste zinnen, een kant op tolt die een overigens sterk gedicht helaas wat verzwakt. Of. De waarde van het leven. Strekt zich over twee pagina’s uit. Is in deze bundel één van de langste gedichten. En lijkt meerdere gedichten in één te zijn, en dan stuk voor stuk allemaal prima gedichten, alleen weet ik niet zeker of het in deze constellatie niet inboet aan een kracht die het misschien wel had gehad als het een serie losse gedichten was geweest.

Er is iets met de gedichten van Toon Tellegen. Ze lokken je naar binnen en gojen je weer de straat op. Ze bungelen een worst voor je neus die weg is vooraleer je bijten kon. Of de bergen leken gouder van een afstandje. Ik weet het niet. Het bevat veel moois, zoveel is zeker.

Misschien lees je Tellegens poëzie om zinnen, om een halve bladzij, om maar één beeld. Het beeld van een mens die bidt om brood en een nooduitgang (zes nooduitgangen en één hartslag), en dat brood blijft maar komen, hij stikt in het brood, hij verdrinkt in het brood, dat is een maf en bizar maar ook een intrigerend beeld, dat beeld is genoeg, dat beeld is boeklang genoeg, nietwaar, en dat de laatste zin van het gedicht waarover ik hier spreek (misschien kun je het lezen, het staat ook op het achterplat, op achterplatten van poëziebundels staat meestal niet het beste gedicht uit de bundel gesieteerd maar in dit geval komt het er aardig dicht bij), dat die laatste zin, dus, het geheel afblust met zo’n vermaledijd light verse-sausje, (ja het moet weer om te lachen zijn hoor!), doet de pracht van bidden om brood en een nooduitgang niet teniet, dat beeld is er nog, dat kun je altijd nog teruglezen.

Misschien lees je Tellegens poëzie om de flitsen. Om de schittering die van één enkel idee afkaatst. En misschien moet ik niet zeuren. Een flits kan meer waard zijn dan een heel gedicht. En bij Toon Tellegen zijn de prachtige flitsen haast niet te tellen.


Toon Tellegen Langs een helling recensie

Langs een helling

  • Schrijver: Toon Tellegen (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 14 februari 2023
  • Omvang: 64 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 18,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris
  • Tim Donker recensie: Misschien lees je Tellegens poëzie om de flitsen. Om de schittering die van één enkel idee afkaatst. En misschien moet ik niet zeuren. Een flits kan meer waard zijn dan een heel gedicht. En bij Toon Tellegen zijn de prachtige flitsen haast niet te tellen…lees verder >

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Toon Tellegen

Een leven trekt voorbij in de nieuwe gedichten van Toon Tellegen. Herinneringen aan vroeger wisselen elkaar af met overpeinzingen over het voorbijgaan van de tijd. Langzaam glijden we langs een helling en raakt onze tijd op. Maar we hopen vurig op een uitweg, zoals in het gedicht ‘Smeekbede’:

Een man op zijn knieën,
biddend tot iemand die hij niet kent:
‘geef mij heden mijn dagelijks brood en een nooduitgang’

dat brood krijgt hij, meer dan hij op kan –
hij wordt eronder bedolven, door de geur ervan bedwelmd

en terwijl hij in het brood stikt,
dat in steeds grotere hoeveelheden naar beneden komt,
hoort hij een stem die in zijn oor fluistert:
‘die nooduitgang, waarvoor wil je die?’

Toon Tellegen (Brielle, 18 november 1941) is schrijver en dichter. Voor zijn gehele oeuvre ontving hij de Theo Thijssenprijs, de Hendrik de Vriesprijs en de Constantijn Huygens-prijs. Hij schrijft gedichten en dierenverhalen, maar ook boeken over mensen, zoals in het licht absurdistische God onder de mensen. Hij heeft inmiddels meer dan twintig dichtbundels op zijn naam staan. Een keuze daaruit verzamelde hij in Een van ons zal omkijken.

Bijpassende boeken en informatie

Liesbeth Lagemaat – Simones en Dainina

Liesbeth Lagemaat Simones en Dainina recensie en informatie over het nieuwe boek met een episch gedicht. Op 7 februari 2023 verschijnt bij uitgeverij Wereldbibliotheek het nieuwe boek van de Nederlandse dichteres Liesbeth Lagemaat.

Liesbeth Lagemaat Simones en Dainina recensie en informatie

Als het de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering lezen van Simones en Dainina. Het boek is geschreven door Liesbeth Lagemaat. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de het boek met een episch gedicht van Liesbeth Lagemaat.

Recensie van Tim Donker

Wat je niet kunt afdwingen. Niets kun je afdwingen. Maar wat je wel weer eens willen zou. Dit is wat je graag weer eens willen zou.

Maar misschien moet ik eerder beginnen. Misschien moet ik beginnen bij altijd.

Hoe het zitten daar. Hoe altijd. Dit is hoe het altijd is. Als ik lees bedoel ik. Als ik lees zit ik altijd daar. Ofnee. Dat is niet waar. Ik lees ook hier. Aan tafel. En verder. Op plee. En hoger. In bad. En hoger nog. In bed. En zomer nog. In tuin, op strand, in park. Maar toch: het uitgangspunt is de leesstoel. Die staat daar. Zie je wel? Daar staat hij, bij het raam, naast de tuindeur. Al het licht vangend dat er is. Al is dit een vrij donker huis; soms, als er alleen maar een wolk voor de zon drijft, moet ik reeds de staande lamp aanklikken naast me, in de hoek. Maar de stapel. Van de stapel wou ik praten. Er is een manshoge stapel boeken naast de leesstoel. De stapel wordt steeds hoger omdat het aanvullen klaarblijkelijk sneller gaat dan het verwerken. Maar wat is het principe, het principe is als volgt: ter linkerzij daar staat de stapel. Aan de linkerzijde van de leesstoel. Ik pak een boek van de stapel, ik lees wat, bladzijden, ik leg het boek ter rechterzijde van de leesstoel, ik pak het volgende boek van de stapel.

Dat is het principe.

Maar de aanwas is groter dan de afvoer, ik zei het reeds.

Dat komt: een dag is niet gevuld met vierentwintig uur alleen maar voor lezen. De kinderen moeten naar school, de boodschappen moet gedaan, het huis moet gekuist, het eten moet gekookt, de vaat moet gedaan, er zijn speeltuinen, er zijn spelletjes, er is de avond, er is wat gelezen is besproken moet en dan is er nog de slaap die moet geslapen. Hoeveel uren in de dag blijven er helemaal over voor lezen? Je weet het niet. Maar die stapel blijft maar groeien.

Dus, ah!, ik heb een methode. Tegen de methode zegt Feyerabend maar ik heb een methode. Ik wil de stapel beheersbaar ik wil geen boeken die jarenlang in de stapel blijven. Dus de  methode is simpel de methode is dit: een boek, lezen, en dan het volgende boek, lezen, en dan het volgende boek. Maar je leest niet elk boek in één keer uit en boeken moeten ook niet jaren in de stapel. Dus neem het totale aantal bladzijden en deel het. Door drieën, door vieren, vijven of zessen, het hangt een beetje af van de dikte van het boek. Boek, volgende boek, volgende, volgende, volgende, et cetera, onderste boek, de stapel opnieuw, geen enkel boek zou meer dan, zeg, vier vijf zes rondes in de stapel moeten blijven. Daarom het delen door vieren, vijven, zessen.

Dus: ik lees: vijftig, honderd, honderdvijftig, tweehonderd bladzijden en ik ga door naar mijn volgende boek.

Idealiter.

Soms is het lezen stroef. Soms lukt net zo’n hoofdstukje van tien bladzijden. Of zo’n paragraafje van twee. Is boek niet slecht nee. Het schrijven te geconcentreerd, bijvoorbeeld. Of je zoekt nog. Soms je denkt: als je geen bespreker was. Als je gewoon dit boek gekocht had. Dan was je misschien gewoon blijven lezen, dan had je misschien anders gedacht. Maar in stapel. In manshoge stapel. In van linkerzijde naar rechterzijde bewegende stapel. Zijn er ook genoeg boeken waarbij je niet aan je zelfopgelegde quotum van vijftig of honderd of tweehonderd pagina’s kunt voldoen. Waarbij je genoegen moet nemen met elk gelezen woord, elk gelezen woord dat zegt dat dit boek voorlopig nog in de stapel gaat blijven, elk gelezen woord dat zegt dat dit woord vooralsnog geen ongenoegen zaaide voor het volgende woord.

Daartegenover staat het andere lezen.

Daartegenover staat het boek.

Daartegenover de boeken die. De boeken die zich hechten aan mijn ogen. De boeken die ik maar blijf lezen. Voorbij mijn leesquotum. En verder. Dit hier Simones en Dianina. Liesbeth Lagemaat. Die ik nog wel kende. Ik las Handlanger: het witte kind ooit. Toen. Ik weet niet wanneer. Het was in mijn vorige huis nog. De kinderen waren er geloof ik nog niet. Ergens aan het begin van het vorige decennium, en nu doe ik maar een gooi. Las ik, en vond ik goed: dat Handlanger. Zeer tot mijn verrassing. Wie kon denken dat een actrice zou kunnen schrijven wie kon denken dat een journalist zou kunnen schrijven wie kon denken dat een reclametekstschrijver zou kunnen schrijven wie kon denken dat een fucking accountmanager zou kunnen schrijven? Lagemaat was het en toch kon Lagemaat schrijven. Vier van de vreselijkste beroepen ter wereld, en Lagemaat kon schrijven.

Maar ik zou nooit fan willen zijn van iemand die ooit reclametekstschrijver is geweest, dus ik las niks meer van haar. Maar Simones en Dianina kwamen ze me gewoon in mijn handen drukken, dus toen moest ik wel.

Ik prepareerde het voor de stapel. Op een avond was dat. Iedereen vroeg naar bed behalve ik. Moje avonden zijn dat. 157 bladzijden dus ik dacht: een iets kleiner of iets groter vijftigtal bladzijden per keer, is het in drie keer de stapel uit, moet kunnen. Het kwam nog redelijk uit met de hoofdstukken ook. Ik zou de twede keer iets minder te lezen hebben dan vijftig bladzijden en de laatste keer iets meer. Maar zo naar het einde toe golf je zelf wel mee naar de laatste bladzij. Moest kunnen. Moest gaan. Ging gaan.

Hoofdstuk III: De uitgestotene, en het boek moest de rechterstapel op en ik verder met de linkerstapel tot heel de linkerstapel rechterstapel geworden was en ik Simones en Dianina vanzelf wel weer zou tegenkomen. Maar Simones en Dianina ging niet de rechterstapel op. Nog niet. Ik besloot te lezen tot bladzijde 98. Hoofdstuk VI: Vraag. Antwoord. Vraag. Antwoord. Dat wat ik eigenlijk pas zou doen als Simones en Dianina voor de twede keer uit de linkerstapel op zou duiken. Wat ik nu las. Wat ik net zo goed nu lezen kon. Omdat ik nog even wilde blijven lezen. Nog heel even. Maar toen ik bij dat zesde hoofdstuk met die prachtige titel was aanbeland, dacht ik het boek wel net zo goed meteen te kunnen uitlezen.

O hoe hou ik van die boeken. De boeken van in één keer uit. De boeken die maar niet in de stapel willen blijven. Het was alweer even gelezen dat ik zo’n boek in handen had gehad en ik wilde zo graag weer. Wilde zo graag weer zo’n boek. Maar je kunt het niet afdwingen. Je kunt niet eender welk boek blijven lezen. Sommige boeken hechten gewoon niet. Zijn niet persé slechte boeken. Maar ze moeten ademen tussendoor. Ze kunnen niet in één adem uit omdat ze gewoon meer adem nodig hebben.

Ik had niet in eersten verwacht gegrepen te worden. “Een episch gedicht”?; alle bladzijden ongeveer even vol; meestal een regelmatige regellengte; steeds twee regels tekst en dan een witregel (het woord distichon komt helemaal vanaf de middelbare school naar me toegedreven); de dichter als mysticus; de sfeer voormodern – de middeleeuwen of verder terug nog – iets bijbels of verder terug nog – Grieken, Plato, Socrates; diepzinnigheden die soms wat quasi-diepzinnig aandoen; levenslessen die soms trekken op pleetegeltjeswijsheden; filosofieën die je soms voor pseudo-filosofie zou verslijten en dan nog een potje potjeslatijn om het af te potten – het rook hier niet bepaald naar een hoek waarin ik normalerwijze mijn poëzie zoek. Sterker: in de handen van anderen. Minderen. Zij die hun hoed dienen af te nemen voor Lagemaat (hun naam is Legioen wat zij zijn met velen). Die handen dus, daarin. Had dit “episch gedicht” gemakkelijk kunnen verworden tot kaum onpruimbare hoogdraverij.

Maar het was niet in andere handen. Het was in Lagemaats kundige handen. En dan glijdt het wél met smaak mijn hoofd in. De muzikaliteit, de ritmiek, de herhaling, de vervreemding, de taalvreugd, het vleugje duister en naar ik ook meen te ontwaren: de ironie (maar ironie zit in het oog van de beschouwer) (dat zal best maar toch: de zeven kringen van het ei?) (???) (kajje je voorstellen dat Cronos had moeten zingen: the seven gates of egg?) (shape of a woman, temptation of egg) (en hoe zat dat ook alweer met dat hij op een ochtend wakker werd met één van haar wimpers in zijn oog en hij nadacht over zijn oog als bevatter, hoe zijn oog bewaarde?) (maar ik bedoel alleen maar zeggen dat het me zou verbazen als dit alles in bloedernst genomen diende te worden) – het zijn de kruiden, de ruggengraat, het leven van dit boek. Het is waarom het nooit de rechterstapel op wilde, op kon, op ging.

Het is omdat ze schrijft: “Is hun geest een pluizenbol, ongeschikt om vast te houden wat ik boodschap. / Baadschiep. / Had geboetschopt.”, als vroeg als bladzijde negen al. Zeg zou zelf: in zo’n boek wil je blijven lezen.

Het is omdat ik niet weet wat het is. Is het sprookje, is het fabel, is het sage, is het een allegorie, of wordt hier iets gepastiesjeerd wellicht of gaat het gewoon maar over daarzijn misschien. Over mensen die wakend slapen (gezombifikeerd door werk of huwelijk of leven), en hun slaap is dat ei. Een ei met zeven sirkels. In de zevende sirkel is er alleen nog maar sluimer en slaapmuziek en de wens om altijd maar kleiner en kleiner te worden, en duister. Gelukkig sloot men in een andere sirkel met veel moppentapperij reeds de luiken.

Het is om de melodische zingtaal.

Het is om de ontmande en ter aarde gestorte kathedraal dat ik blijf lezen, en hoe die, terwijl hij “horizontalig ligt te versmorzen”, spreekt over zijn botergeile liefde voor het licht: “Hoe dat melkige // sneeuwlicht zich op mijn marmer verstrooide. Het licht – wat / hield ik van haar. Vanaf timpanen en steunberen stuiterde ze, // dol van zichzelf, mijn gebrandschilderde rozetten in. Elke kleur / een fonkelend vuurvliegje, als de poedersneeuw op het plein, // buiten, maar dan van een coloriet: een constante jazzdance / met flikkerdropjes, scherfjes beweging, altijd beweging. O god // ik kwam klaar op dat licht. En nu, nog, wanneer ze verschaalt / en verstoft met een wijsvingertje langs mijn kale transept strijkt – // dan nog voel ik een trilling door mijn mergel gaan. Ik was / een jonge vent en dacht dat het leven één lange dag duurde – // de mijne.”

Het is om heer Kraai, daadwerkelijk een Kraai en niet een heer die Kraai heet, om Simones, om Dianina dat ik lees. Twee zielen in de pandhof. Dolend naar de pandhof. Stommelend in de pandhof. Zich dingen voornemend in de pandhof: “Hij zou toortsen maken, er moest / meer licht komen hier. Hij zou graan, hij zou tomaten, en bieten // zou hij, een geit zou hij, perfect, hij zou hoenders, en klei, / hij zou modder in mallen te drogen leggen. Hij zou zon. // Hij zou zich vullen met gedachten die zo zuiver waren als / de tonen uit een strijkkwartet van Beethoven. Hij zou muziek.”. Al heeft hij geen benul van wanneer hij zou of van tijd überhaupt: “ordening // moest er komen en wel nu meteen. Of tenminste dan toch aan / het eind van de week. Wanneer was dat? Had hij het eerste // houtskoolstreepje al gezet op de pilaar. Of was het vandaag al / gisteren.”

Zeg nou zelf: in zo’n boek wil je blijven lezen.

Om de pracht.

De pracht een stap voor de bezegeling. De zevende kring, de diepste. Maar daaruit wellen misschien wel de mooiste regels van Simones en Dianina op: “Ik – bdwaafsprpl bonka. Szju szju deszju. Er ligt een spin / in de jus. Bonka. Wie de hete aardappel vangt heeft gewonnen. // Pas op dat de zilvervloot niet overstroomt, zsju. Bonka. / De flikflak lekt door mijn kleppen repperdierep waar is die spin // gebleven. Opgegeten door de termietenbende van bdwaahprpl klapka.” O en nog veel meer zou ik van deze pagina willen voorlezen, in je ogen strojen, in je gehoorgangen kriewelen, bijna alles wil ik je geven maar nee oja dan deze toch nog: “Op Watsdag de nulde klim ik mn schelp uit.” (en wie is wie in watland); het is om zulke zinnen, het is om deze taal, het is om deze loutere muziek dat ik blijf lezen.

En zeg nou zelf dat je zou blijven lezen.

En zeg nou zelf: hoe zou je niet van vreugde, van puur leesgenot exploderen, in vele kleurtinten uiteenspatten omdat je te klein bent, elk mens is te klein, om zoveel schoonheid te omvatten.

Het is het leven waarom ik blijf lezen.

Het leven in het pandhof konsentreert zich. Zelfs de tegels worden tot spreken bewogen, spreken tot Heer Kraai (die door het donker gedronken wordt) (of verraad ik nu iets?) (ja mensen het was alweer de butler die het had gedaan): “Wij zijn de tegels van het Pandhof-pad. / Als niemand – dan hebben wij u gezien, Heer Kraai. // Als niemand – dan hebben wij u. / Als niemand – dan hebben wij. // Als niemand – dan hebben. / Als niemand – dan.” (en is dat niet altijd wat er op het laatst overblijft: “Als niemand – dan”?)

En zeg zou zelf zo’n boek wil je lezen.
Zeg zou zelf zo’n boek wil je blijven lezen.

Deze wonderschone poëzie. Dit ongekend prachtige boek. Deze bloedmoje taal. Deze zangerige zinnen. Deze verslavende woorden. Deze roes. Zeg nou zelf. Zeg dan toch eens zelf.


Liesbeth Lagemaat Simones en Dainina recensie

Simones en Dainina

Een episch gedicht

  • Schrijfster: Liesbeth Lagemaat (Nederland)
  • Soort boek: gedicht, poëzie
  • Uitgever: Wereldbibliotheek
  • Verschijnt: 7 februari 2023
  • Omvang: 160 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 24,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Liesbeth Lagemaat

Hoog boven de aarde kijkt Heer Kraai op het gepeupel neer. Hij is niet erg onder de indruk van het aardrijk, totdat hij Dianina opmerkt, die dromerig en daardoor wakkerder dan menig mensenkind door het leven gaat. Haar wandel raakt verweven met die van Simones, een al even vluchtige ziel. De wereld en het mensdom bespiegelend, proberen ze greep te krijgen op het bestaan. Simones en Dianina vertelt een mythisch verhaal over zijn, niet-zijn en alles daar tussenin.

Achter alles zit een plan. Althans, in de wereld die Liesbeth Lagemaat schept in haar nieuwe, adembenemende epische gedicht. Dat weten ook Socrates, en Hildegard von Bingen. Dat vermoeden alle stervelingen.

Bijpassende boeken en informatie

Benno Barnard – Afscheid van handkus

Benno Barnard Afscheid van handkus recensie en informatie over de inhoud van het autobiografische boek. Op 31 januari 2023 verschijnt bij uitgeverij Atlas Contact het nieuwe boek van de Nederlandse schrijver en dichter Benno Barnard.

Benno Barnard Afscheid van handkus recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op de pagina de recensie en waardering vinden van Afscheid van de handkus. Het boek is geschreven door Benno Barnard. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe autobiografische roman van de Nederlandse schrijver Benno Barnard.

Recensie van Tim Donker

Aan venijn dacht ik, en aan staarten.

En aan mijn vroegere buurman. De goede oude Sergio. Ah. Ik spreek hem niet meer dagelijks. Maar ik denk nog wel aan hem. Zoals nu. Want hij had iets. Een uitgangspunt. Noem het een quotum. Een systeem. Ik weet het niet. Maar hij was, net als ik, een lezer. Wat doen lezers als ze een boek zijn gaan lezen dat hen niet bevalt. Dan zetten lezers door. Niet tot het bittere eind misschien. Maar toch wel eventjes. Dat vond Sergio, dat vind ik ook. Maar anders dan ik had Sergio een systeem een uitgangspunt een quotum. Hij las tot een bepaalde bladzijde, ik vergeet steeds welke bladzijde maar je moest over enige nachten ijs gaan om er te komen, dat weet ik nog wel. Enkele tientallen pagina’s ver het boek in. Dan moest je even afstand nemen van het boek. Een ander boek gaan lezen misschien. En dan lezen totaan weeral een bepaalde bladzijde, en als je het dan nog steeds niks vond, “mocht” je wat hem betreft stoppen met het boek. Dan kon je wel zeker zeggen dat het niks meer zou worden. Met deze titel, of met deze schrijver.

Ik vergeet die bladzijden die hij daarbij noemde steeds. Ik vergat het ook al toen ik nog naast hem woonde. Herhaaldelijk heb ik hem er weer naar moeten vragen. Misschien wist hij het zelf ook niet, en zei hij maar wat. Zei hij de ene keer bladzijde vijftig, en de andere keer vijfenzeventig. Zou me van de goede oude Sergio niet verbazen eigenlijk. En misschien zou dat dan ook de reden zijn dat ik het nooit heb kunnen onthouden. Zijn uitgangspunt. Zijn quotum. Zijn systeem.

Ik vroeg me toen ik Afscheid van de handkus las aldoor af of hij deze situatie herkend zou hebben.

Ik kende Barnard niet. Of. Naja. Dacht het toch niet. Zijn werk, bedoel ik. Dat ik niet eerder een boek van hem gelezen had. Maar wel meende ik, ooit, in een literair blad of waar dan ook, iets van hem gelezen te hebben – een gedicht of een beschouwing of een kortverhaal misschien – dat ik niet meteen rotslecht had gevonden. Ik was, lawwezeggûh, onbevangen toen ik aan dit bijna vuistdikke werk begon, misschien zelfs voorzichtig optimistisch gestemd. Ik had hoop, denk ik. Goede hoop.

Nu is dit boek eigenlijk twee boeken. Ja dat kan. Shibli kon het, zei ik laatst, maar Barnard doet het op nadrukkelijker wijze: de titel verwijst naar een korte roman, een novelle zelfs haast, die begint op bladzijde 343. Het grootste gedeelte van de band wordt echter ingenomen door Bladzijden van een brillenjood. Dagboekproza. Niet meteen mijn favoriete genre moet ik zeggen. Het heeft de neiging, als u het mij vraagt (u vraagt het mij niet en daarom moet ik het toch maar zeggen), wat, euh, neuzelig te worden. Maar goed. Max Frisch en Witold Gombrowicz zijn ooit met fantastische dagboeken afgekomen, dus het kan. Dus het kon zo’n Barnard misschien ook zo maar lukken. Die had toch ooit eens iets geschreven dat ik niet onaardig had gevonden?

Dus ik begon te lezen.
Dus ik las.
En ik las.
En las.

Ik las tot pagina honderd ofzo. En legde het boek toen even neer. Om andere boeken te lezen. Andere boeken in mijn stapel. Waarvan sommige inmiddels alweer uit, zelfs.

Ik had het boek neergelegd en ik dacht Wat een zelfingenomen, wijsneuzerige kwal is die Benno Barnard zeg. Ik weet niet of ik met mijn honderd pagina’s aan Sergio’s quotum zat en ik dit boek dus in de ogen van mijn vroegere buurman gevoeglijk had kunnen afschrijven. Ik weet het niet, maar ik besloot het niet te doen. Iemand kan immers ook op een sjarmante, innemende manier een zelfingenomen, wijsneuzerige kwal zijn. Omdat zelfingenomen, wijsneuzerige kwallen prettige anarchisten kunnen zijn. Tegendraads. En in die hoedanigheid misschien al een keer iets zeggen dat niet door honderd anderen reeds gezegd is. Het blad niet, en de mond enzo. Spreken ook als zij zwijgen moeten. Dan kan het soms nog interessant worden.

Bovendien is er een dochter met dezelfde naam als mijn eigen dochter. Een dochter die niet meer leeft inmiddels. Mijn vaderhart breekt bij het horen over dode dochters, en het breekt twee keer als die dochter dan ook nog eens dezelfde naam heeft als mijn dochter. We zijn vader. We zijn mens. We zijn lezers.

Dus ik besloot het nog een honderdtal bladzijden te geven. Toen wist ik het zeker.

Benno Barnard is een zelfingenomen, wijsneuzerige kwal en niet op een sjarmante of innemende manier. Ik had een woedend vel, nee een vel met woedende aantekeningen, nee een vel met woedend neergekalkte aantekeningen, ik zou uit dat vel kunnen kiezen, ik zou kunnen schrijven waarom ik dat vind (omdat hij een elitaire, badinerende zak is bijvoorbeeld – die meent dat Justin Bieber bewijsbaar inferieur is aan Jacques Brel) (omdat hij intolerant is) (omdat zich ver boven het gepeupel verheven acht) (omdat hij zo heel erg getroffen heeft met zichzelf en met zijn naasten) (omdat hij, die voortdurend vit op de volgzamen, van zodra de corona uitbreekt nota bene ineens het zoetste jongetje van de klas is) (zeker ook weer zo één die meende dat “de” wetenschap in deze kwestie met één tong sprak) (zo’n halfgare Keith Richards die dacht dat er in heel de wereld maar één dokter was, en dat was the doctor, en dat we maar beter konden doen wat the doctor said) (zo één die je in een flatportiek met droge ogen kan gaan staan vertellen dat hij als gevaccineerde “de feiten” aan zijn kant heeft, en jij als ongevaccineerde lekker niet) (nee mensen er waren ook veel, zeer veel gestudeerde mensen, dokters, wetenschappers, advocaten, virologen die een heel andere mening hadden over corona en het overheidsbeleid daarop. dat je hun meningen niet terugzag in de media zegt alles over deze wereld maar helemaal niets over de juistheid van het vigerende verhaal) maar waarom zou ik dat doen, laat ik het erop houden dat het nooit ging kunnen goed komen tussen mij en Barnard. Zelfs die dode dochter werd me te vaak en te vrijelijk opgevoerd, als wapen, als schild, om zich verder te verheffen: de vader die door dit hellevuur gelouterd is, moet immers al wel bijna een heilige zijn.

Maarja.

Nu had ik er dus toch zomaar tweehonderd gelezen. Bijna op de helft. Van dit boek. Zou toch zonde zijn nu de handdoek in de ring te werpen. Des te zondener omdat ik me zo geërgerd had. Moest al die boosheid dan maar voor niks geweest zijn?

Bovendien: elke lezer weet dat ook in een dagboek of een autobiografisch werk het “lyries ik” nooit volledig samenvalt met de persoon van de schrijver. De Barnard uit Afscheid van de handkus is niet perse de Barnard die daar ergens in Engeland aan een keukentafel zit nu, en koffie drinkt, en een broodje eet. Het materiaal is misschien wel de werkelijkheid, of de wereld die hij aantreft (zoals Wittgenstein had kunnen zeggen) (of zoals Bruce Duffy meent dat Wittgenstein had kunnen zeggen), maar wat de schrijver daarmee bouwt is, eo ipso, niet langer de werkelijkheid. Dit als bouwsel zien, mijn aantekeningenvel wegleggen, dit puur als bouwsel bekijken, zonder emoties. Het kon.

Bovendien: achterop ging nog een roman komen, ah, fictie ja, misschien ging dat beter zijn, misschien ging hij daar in stilistiek kunnen in uitblinken, wie weet, hij komt ook in dat dagboek al eens af met een fraai gecomponeerde, zij het soms ietwat langdradige, zin en als romancier ging hij allicht nog meer ruimte nemen? Het kon.

Bovendien: de roman zou een spiegel zijn van het dagboek. Dat intrigeerde me. Ik heb altijd van herhaling gehouden. Ging ik passages, gebeurtenissen kunnen terugvinden? Ging me dat allicht een gek soort van bevrediging schenken? Het kon.

Dus ik bleef lezen.
Dus ik las.
En las.

Het dagboek bleef me tot op bladzijde 341 -de laatste- antipathiek, zij het dat ik er, nu ik gestopt was aantekeningen te nemen, niet meer zo hartstochtelijk kwaad om werd. En de roman was in eerste niet veel beter.

MAAR!

En dat is die staart, dat is dat venijn. Een goed venijn dit keer.

Ook de roman is voor een groot deel veel te wollig, veel te pretentieus, veel te hoogdravend. Afscheid van de handkus zou ik nooit besproken hebben – als.

Ja. Als.

Als ik de laatste vijftig pagina’s niet ademloos in één ruk uit had gelezen.

Doet het verhaal ertoe? Het verhaal doet er niet toe. De ikpersoon gaat op enig moment geschiedenis studeren, en dat is waar het boek mooi wordt. Er is iets met promoveren, met een proefschrift, er is zoeken, er is modderen, er is het eindeloze ploeteren aan. Ik ken dat lusteloze gepiel aan mijn eigen scriptie nog wel en ik deed gewoon maar HBO, wat stond of viel daar nou mee? Er zijn die halfbakken ingevingen, die altijd weer doodlopende zijsporen, er is een verdorven promotor, er is de belofte aan een origineel handschrift van Gravilo Princip, moordenaar van Frans Ferdinand, veroorzaker van de Eerste Wereldoorlog (en zoon van een postbode naar ik ooit begrepen heb) (wat mij als postbode almeteens interesseert) (hoe wij postbodes met onze dagdagelijkse rondes toch nog in het wereldgebeuren betrokken kunnen geraken, zij het maar zijdelings) – deze roman is een “academische thriller”, als dat een genre is (en zo niet dan heeft Barnard het hiermee eigenhandig uitgevonden). Ik vond het spannend, verrassend, ontroerend. Die laatste, zeg, vijftig pagina’s dan.

Je kunt van dit boek dus alleen de laatste vijftig pagina’s lezen. Ja. Kun je doen. Maar dat zou toch een beetje vals spelen zijn. Bovendien zouden de pagina’s lang niet zo mooi zijn als je niet eerst door vierhonderd bladzijden aan drek gewaad had.

Nee. Lees het boek. Lees heel het boek. Lees het dagboekproza, lees de roman. Lees alle 459 pagina’s. Maar lees het alleen als je tijd te over hebt. Lees dit als je werkloos bent. Of lees het als je voor werk, familie of studie regelmatig een uur of langer met de trein moet reizen. Lees het als je zoals ik postbode annex thuisblijfvader bent. Lees het als je de luxe hebt om vele tientallen boeken per jaar te lezen. Lees het dan. Lees het dan helemaal. Ergernissen zullen je deel zijn. Vele. Maar die laatste vijftig pagina’s zullen het je vergoeden. Ruimschoots. Helemaal. Totaal. Integraal. Je kroop door de hel, je eindigde in de hemel. Moest dat de hele opzet geweest zijn van Barnard dan moet hij tot ridder geslagen worden. Dan verklaar ik hem hier alsnog tot genie.


Benno Barnard Afscheid van handkus Recensie

Afscheid van handkus

  • Schrijver: Benno Barnard (Nederland)
  • Soort boek: autobiografische roman
  • Uitgever: Atlas Contact
  • Verschijnt: 31 januari 2023
  • Omvang: 384 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 24,99 / € 14,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het nieuwe boek van Benno Barnard

Afscheid van de handkus is Benno Barnards meest persoonlijke boek, een genealogische verkenning, aanvankelijk in de vorm van een journaal, dan uitmondend in een kleine roman. Het journaal beschrijft de fi ctie van het eigen leven, de roman is de verzonnen autobiografie. Tezamen vormen ze een eerbetoon aan ouders en grootouders en liefdesverklaringen aan vrouw en kinderen. Opgetrokken uit weemoedige nostalgie en zelfre?ectie geeft dit een niets verhullende blik in het leven, denken, voelen en waarnemen van de schrijver die eerder zijn leven boekstaafde in gedichten, beschouwingen en dagboeken die hogelijk werden gewaardeerd door pers en lezers.

Benno Barnard (Amsterdam, 21 november 1954) is dichter en schrijver. Hij publiceerde ‘Krijg nou de lyriek’, ‘Dagboek van een landjonker’ en ‘Mijn gedichtenschrift’. Zijn nieuwe boek ‘Zingen en creperen’ is verschenen in oktober 2019.  Het poëziearchief van Barnard wordt online tentoongesteld en is opgezet door het Poëziecentrum van Gent.

Bijpassende boeken en informatie

Anna Moschovakis – Participation

Anna Moschovakis Participation recensie en informatie over de inhoud van de Amerikaanse roman. Op 8 november 2023 verschijnt bij uitgeverij Coffee House Pres de nieuwe roman van de Amerikaanse schrijfster Anna Moschovakis. Er is geen Nederlandse vertaling van het boek verkrijgbaar of aangekondigd.

Anna Moschovakis Participation recensie en informatie

Op deze pagina kun je de recensie door Tim Donker vinden van de roman Participation. Het boek is geschreven door Anna Moschovakis. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden te vinden. Bovendien kun je op deze pagina informatie over de inhoud van de roman van de Amerikaanse schrijfster Anna Moschovakis.

Recensie van Tim Donker

& ziet: daar lopen ze: bewondering en teleurstelling. Hoe ze daar gaan, hand in hand. Hoe ze het zonlicht weerkaatsen, hoe de glans, hoe het bijna liefde is, hoe het bijna dans is, hoe het bijna geluk is. Eindelijk de lege weg. Eindelijk bewondering en teleurstelling. Eindelijk lopend, eindelijk gaan. Je kunt niet anders dan kijken tot je ze niet meer ziet.

Anna Moschovakis. Ja die kende ik wel. Als dichter voornamelijk. Ofnee. Alleen als dichter. They and we will get into trouble for this behoort tot de beste dichtbundels de ik ooit gelezen heb. You and three others are approaching a lake meen ik ook gelezen te hebben, nee besproken zelfs, in een elders, in een toenmalig. Maar ik kan het maar weer eens niet vinden, hoe zit dat met mij en al die boeken die ik meen gelezen te hebben maar niet meer kan vinden in die boekenkasten van mij. De romancier Anna Moschovakis openbaarde zich al met Eleanor, or The Rejection of the Progress of Love uit 2018 maar die is even onder mijn radar doorgevlogen geloof ik. Het pakt niet altijd goed uit als dichters romans gaan schrijven (of romanciers dichtwerken), maar in Moschovakis had ik het volste vertrouwen. Moschovakis bewonder ik diep en acht ik hoog. Gewoon omdat ze Moschovakis is. En boeken schrijft die alleen Anna Moschovakis schrijven kan.

Zitten, de eerste avond. Ik had het boek vers in handen. Dit boek, deze Anna, dit Participation. Het eerste doorbladeren, de vingers trillen dan altoos een beetje, stelde niet teleur. Ik zag corpsgrootte verschillen, ik zag pagina’s met ontbrekende woorden, ik zag veel paginawit, ik zag stukken tekst de vorm hebben van een gedicht, ik zag pagina’s met alleen maar losse woorden onder elkaar, ik zag korte hoofdstukjes, ik zag kleine schetsjes, ik zag een zin die sprak en zei: “we were lovers and friends but it wasn’t enough” en dat vond ik een moje doch ietwat tragiese zin, ik zag een zin die sprak en zei: “some of us were in the pond as the level went down” en dat vond ik een moje doch ietwat raadselachtige zin – en ik dacht dit gaat weer mooi worden, en ik dacht ik verheug mij op een goeje lees, en ik dacht dit gaat weer tiepies Anna Moschovakis worden.

Wel. Hum. Ja. Tiepies Anna Moschovakis is Participation in ieder geval. Je kunt niet zeggen dat het ergens over gaat. Dingen gaan nooit ergens over. Waar gaat je leven over? Waar ging gisteren over? Waar gaat de snelweg, je fiets, het eten over? Moschovakis zit het leven vaak dicht op de huid, al is ze even zo vaak volledig absurd. Ze schrijft een surrealisties soort realisme. Of klinkt realisties surrealisme beter misschien?

Zoals het gaat met geworpen zijnden is er niet dat “waar het over gaat”; er zijn slechts gegevens. En de gegevens in Participation zijn weer eens Moschovakisiaans onnavolgbaar. Er zijn twee leesgroepen: Love en Anti-Love. Er is een E die misschien Ezekiel heet. En S. is er ook. Er zijn boekwinkels en mensen die daar werken. Eentje heeft een vergetelijke naam maar onvergetelijke handen. Er zijn een “husband” en een “wife” aan wie E. soms scénes, verledens, gevoelens toeschrijft; misschien mensen die ze (?) alleen maar achter een raam ziet, misschien mensen die ze van verre of nabij kent, zoals ze ook een Pablo kent en een “capitalist” en een “anarchist” en de Griekse dichter Giorgios. Er is een storm, een overstroming, sommige dorpen zijn afgesloten. Er zijn boeken die gelezen worden. Boeken die gehoord worden. Boeken die besproken worden. Boeken die gekocht worden. Er is een café. Er zijn vertalers en er zijn bemiddelaars. En alles hangt samen. Of gedeeltelijk dan toch. Een beetje. Misschien zou je kunnen zeggen dat “tesamenheid” een tema is in Participation. Misschien zou je kunnen zeggen dat het met “deelname” te maken heeft. Deelname aan een leesgroep bijvoorbeeld, of aan hulpacties bij de overstromingen. Deelname aan medemenselijkheid. Tesamenheid geeft geboorte aan tesamenheid. De roos van Leary. De mens bepaald door wie hij is in relatie tot een ander. Maar (denk ik) (hoop ik) geen blindelingse oproep tot onvoorwaardelijke overgave aan het “kollektief” (Marina haat het nieuwe normaal) (Marina haat naties) (daar moest ik even om lachen, om die laatste zin, luidop dan nog, een lach die vanuit mijn buik kwam, diep, de kamer in katapulterend, wat maakte het uit, ik was toch alleen thuis). Moschovakis lijkt het bijzondere hoger aan te slaan dan het gangbare en onvoorwaardelijke  overgave aan het kollektief eist immers de totale opoffering van het bijzondere. De mensen in dit boek komen ook alleen onder merkwaardige omstandigheden en op maffe manieren tot “tesamenheid” en vaak ook maar kortstondig. Er is een rare scéne -dit boek zit vol met rare scénes- die zich afspeelt in een legertent, of in ieder geval een hele grote tent waar vele personen rechtop in kunnen lopen. “Reparatiecafé”, zo heet de tent. Overal staan mensen achter tafeltjes alsof ze dingen verkopen. Maar wel een bizarre dingen verkopen zij, blijkens de plakkaten die aan hun tafeltjes hangen: “Divisie van verstomde verwachtingen”; “Divisie van fantoommedicijn”; “Divisie van reiniging van het Twaalfde Huis”; “Divisie van het onherroepelijk mechanische”; “Divisie van conflict”; “Divisie van conversatie”. Ineens is er muziek, wordt iedereen gezogen naar het midden van de tent, is er dans, oneindige dans, iedereen danst, overal armen, overal voeten, overal benen; één groot, dansend “superwezen”, tot, weeral ineens, iedereen zijn positie achter de tafeltjes weer inneemt. In een hoek speelt een kind spinet. Deze tesamenheid is wild, spontaan, maf, lief, bijna hippie-achtig mooi – niet de fascistoïde en totalitaire soort kollektiviteit waarbij iedereen die ongevaccineerd is of niet op 1,5 meter afstand wenst te blijven al niet mee mag dansen. Deze tesamenheid kun je wel vertrouwen, want van waarachtige inclusiviteit; niet de huichelachtige “inclusiviteit” van woke waarbij andersheid juist ontmoedigd wordt (heb je ooit met stemverheffing tegen je personeel gesproken, ben je gelijk nooit meer welkom). Misschien dat Moschovakis schampt langs de manier waarop mensen tot elkaar kunnen komen.

De manier waarop mensen elkaar kunnen aanspreken.

“When I say that I wanted to love – Pascal, or the other books on the originary stack – I mean that I wanted, that I needed, to be addressed. And I was outside the field of address.
When I say the swiping away of the sword results in a scar, I mean there is a numbness that arrives on the scene. Researchers at the intersection of psychoanalysis and brain science have documented the damage that occurs to children who are not sufficiently, routinely addressed. A blurring occurs that is dysregulating, that is dangerous.
Once this damage is located squarely in the past, the scar itself can be measured, tended to. The lingering blur is less frightening to look at, but is also harder to understand.
The blur may offer a way to think about having a bad memory.
We know it from our everywhere screens, how a swipe leaves a smudge.”

Misschien schampt Moschovakis langs manier om elkaar minder snel weg te vegen?

Maar misschien ook niet. “You don’t have to believe me, but you can.” schrijft ze in het eerste hoofdstuk al. Misschien zijn deze woorden er niet eens. Misschien moet je als lezer vooral niet alleen daar kijken waar het licht op valt:

“You, too, have questions. Where are we in time and space? For example. Some answers are easy: It’s summer. I am in the corner apartment, alone, for a week; my part-time roommates are away; the café-bar in the village to the north is temporarily closed so the plumbing can be repaired. I have one last push with my job for the capitalist, one more paycheck on the way.

Other answers are less forthcoming. The trick -like the joke where the drunk keeps hunting for his keys in the wrong place, a phenomenon referenced earnestly in the mediation manual as “the Streetlight Effect” – is not to look only where the light falls.
When I said that Pablo is needed now, I am referencing an event that will occur but hasn’t yet.
Another term for the streetlight effect is “the Drunkard’s Search.”

Ik hou van de lichten die Moschovakis laat schijnen, ik hou van de manier waarop ze boetseert met taal:

“Last night, in a contemplative mood, or mode, I harvested one of the mushrooms from the bin and bit off the cap.
I was hoping to find a shortcut to discovering what it is I want to tell you. About my questions and my lists, and the unsecured corporate wireframe and the terribly tender flesh.
I lay down and had a very long sentence foot under then over leg to the window where one no two trees hid a brightbright thing, starthing faraway green though up close were also a thousand-hundred or hunnerred smaller that looked the same size and the dog -did you know there was a dog, not a real- was a waggything and then, and then it became allclear, because this was mild, you see, only a smallsmall bite, and now it’s morning and I’m clever and it’s time to tell you who I am.”;

ik hou van hoe ze de lezer aanspreekt, dingen herroept, ik hou van het poëtische (in de taal, in de beelden, in de gebeurtenissen) –

en toch.

Bewondering en teleurstelling gingen hand in hand. Ik zei het al. Ik vond Participation mooi, maar niet zo mooi als ik had verwacht. Niet zo mooi als ik had gehoopt. Niet zo mooi als het had kunnen zijn.

Soms zit het boek tegen het cerebrale aan. Of zeg, tegen intellectualisme. Er wordt erg veel gedacht, en erg veel gepraat in Participation. Over liefde. Over drugs. Over seks. Over boeken. Over tijd. Over intimiteit. En soms zit je dan vast. Soms zit je als lezer vast in niet al te interessante ideeën over niet al te interessante onderwerpen. Dat vast zitten in, dat had ik niet verwacht. Ik dacht de woorden te zullen indrinken, ik had niet verwacht dat ik soms ook (lang) moest kauwen. Dat is hem. Dat is die teleurstelling.

Maar dan weer: welke schrijver kan me teleurstellen met een boek dat ik prachtig vind? Alleen Anna Moschovakis kan me teleurstellen met een boek dat ik prachtig vind. Een stem die zelfs in teleurstelling er nog hoog bovenuit blijft klinken.


Anna Moschovakis Participation recensie.

Participation

  • Schrijfster: Anna Moschovakis (Verenigde Staten)
  • Soort boek: Amerikaanse roman
  • Uitgever: Coffe House Press
  • Verschijnt: 8 november 2022
  • Omvang: 216 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook

Flaptekst van de roman van Anna Moschovakis

In the latest novel from Anna Moschovakis, two reading groups, unofficially called Love and Anti-Love, falter amidst political friction and signs of environmental collapse. Participation offers a prescient look at communication in a time of rupture: anonymous participants exchange fantasies and ruminations, and relationships develop and unravel. As the groups consider—or neglect—their syllabi, and connections between members deepen, a mentor disappears, a translator questions his role, a colleague known as “the capitalist” becomes a point of fixation, and “the news reports” filter through in fragments. With incisive prose and surprising structural shifts, Participation forms an alluring vision of community, and a love story like no other.

Anna Moschovakis is the author of the novel Eleanor, or, The Rejection of the Progress of Love and of three books of poetry, most recently They and We Will Get Into Trouble for This. Her translation of David Diop’s At Night All Blood Is Black (Frêre d’âme) was awarded the 2021 International Booker Prize. Raised in Los Angeles, she has lived in New York since 1993 and currently makes her home in the Western Catskills.

Bijpassende boeken en informatie

Anne Vegter – Zam Zam stadsgedicht Rotterdam

Anne Vegter Zam Zam stadsgedicht Rotterdam 2021-2022 recensie en informatie over de inhoud van de bundel. Op 26 januari 2023 verschijnt bij uitgeverij Querido, als markering het einde van Vegters stadsdichterschap Rotterdam, de nieuwe bundel met poëzie van Anne Vegter.

Anne Vegter Zam Zam stadsgedicht Rotterdam recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van Zam Zam, stadsgedicht Rotterdam 2021-2022. Het boek is geschreven door Anne Vegter. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe dichtbundel van Anne Vegter.

Recensie van Tim Donker

&. & dag, en licht valt. licht valt traag en zacht en wat een moje seedee is Pansophical Cataract van Man Forever toch eigenlijk & staan. & staan, de boodschappen gedaan (een hele moje vrouw in gangpad twee scheen mij te kennen of zei anders gewoon maar hallo). & staan, de afwas gedaan (lang voordat wat zwart is geblakerd werd, maakten grijze bloeisels moeder lieflijk). & staan, in vrijtijd, wat zeggen wil in even niks, staan dus, en je afvragen wat je moet met Anne Vegter. O. Wijltjens lee, je wist het wel. Wat te moeten met Anne Vegter. Haar woorden indrinken als een idioot, dat was wat te moeten met Anne Vegter. Haar woorden in je glas. Nee. Haar woorden in je bloed. Dat moest er met haar woorden, dat moest er met Anne Vegter. Harries hoofdingang. 1999. Spamfighter. 2008. Die woorden. Dat glas. Die Anne Vegter. Dat bloed. Je wist dat er meer woorden te vergaren waren en je was altijd op jacht. Of jij misschien niet. Maar ik wel. Maar er waren wegen te gaan, en er waren wegen zeker niet te gaan. Toen. In die dagen. In die dagen ik vond: een boek, dat moet een toevallige ontmoeting zijn. Lijflijk. Het liefst in een elders maar als het niet anders kon volstond de thuisstad ook. Wat zeggen wil, aan bestellen deed ik niet. Ik schuimde de antiquariaten af. Die bestonden toen nog. De Slegte ja. Die ook. Maar ook de kleine onafhankelijke antiquariaten. Meestal werden die geleid door een man en meestal was dat een autist. Een man die je niets moest vragen, en al helemaal geen ijdele praatjes mee moest slaan. Hij zat daar verscholen achter die boekenberg die een toonbank voor moest stellen. Daar moest je hem laten, ongemoeid, tot je je vondsten kwam afrekenen. Zat daar iets tussen dat hem beviel, gromde hij wat. Anders was het niets, geen woord, niet eens goedendag. Afrekenen in stilte en gaan. Je hoorde alleen de winkelbel. Zo had ik die antiquariaten het liefst. Elke (middel)grote stad was er minimaal één rijk, bezijden de obligate De Slegte bedoel ik. Daar zocht ik mijn boeken, daar joeg ik op woorden, daar trachtte ik (onder andere) Anne Vegter te vinden. Meestal vond ik haar niet, kennelijk was ze geen schrijfster die je van de hand deed als je haar eenmaal in je kast had. Verder dan Harries hoofdingang en Spamfighter was ik dus nog niet gekomen toen. Toen het zoeken tot een abrupt einde kwam. Want antiquariaten begonnen stilaan te verdwijnen? Ja. Want mijn kinderen werden geboren? Ook ja. 2013. In dat jaar werd mijn zoon geboren. Mijn zoon, de oudste. Mijn moje lieve wijze grappige unieke zoon. Werd geboren. In 2013. Ook in dat jaar werd Anne Vegter Dichter des Vaderlands.

Gode ja. Dichter des Vaderlands.

Ik had nog feesboek in die dagen. En ik herinner me nog schrijven, “postten” heette dat geloof ik: “En nu heb ik zin om Spamfighter en Harries hoofdingang het raam uit te kegelen!”. Iemand, ik meen dat het Jeany was, zei: “Je moet altijd je intuïtie volgen.”

Ik volgde niet.

Dat heet: ik kegelde niet.

Maar, Gode. Dichter des Vaderlands (waarom die hoofdletters?) (waarom vaderland?) (waarom vader?) (te sterven voor zijn moederland is niet de wens van elke vader). Past het een dichter wel om enige binding met het “vaderland” te voelen? Is des dichters ziel naar haar aard juist niet ongebonden, dolend, thuisloos, zoekend, vlinderend, zonder zeker- en zonder vastigheden? Waarmee ik niet bedoel dat de beste dichters reizigers zijn, nee helemaal niet, integendeel zelfs: de beste dichters laten me het stof op de kasten in hun slaapkamer zien alsof het Ierland is. In ieder geval is de dichter het tegendeel van lokaal, bekrompen, begrensd (God schiep eerst de nationalisten en toen de apen, en dat was al een hele verbetering). Horizonloos is wat de dichter is, waarbij ik nogmaals wil benadrukken dat een mens heel goed horizonloos op een zolderkamer kan zijn (misschien een aardige titel voor een dichtbundel: horizonloos op zolder).

Dichter des Vaderlands. Kan het erger?

Ja. Het kan erger. Het kan nog veel erger. Een mens kan zijn territorium zelfs nog korter pissen en stadsdichter worden. Van Rotterdam dan nog. Stadsdichter = gelegenheidsdichter. En gelegenheidsdichter = een contradictio in terminis. Poëzie schiet juist dáár op waar er gaar geen gelegenheid is. En Rotterdam. God ja. Rotterdam. Het is een vooroordeel, dat geef ik toe, en om vooroordelen mag u mij veroordelen maar sjee, wat héb ik een hekel aan Rotterdam! Niet zo’n erge hekel als aan Amsterdam, nee. Bijlange niet. Vergeleken bij Amsterdammers zijn Rotterdammers me haast lief. En hun tongval smaakt me vele malen beter. Maar toch. Ik weet niet wat het is, ik ben in heel mijn vijftigjarig bestaan maar drie keer in die stad geweest of laat het vier keer zijn. Eén keer heb ik er opgetreden. Bij ver het mafste optreden dat ik ooit heb gedaan. We gingen als razenden te keer, die dag, ik op guitaar en mijn kompaan op accordeon, en ergens daardoorheen klonk ook nog een teep waarop ik een op zijn zachtst gezegd nogal experimenteel verhaal had in gesproken. Zelfs ik vond ons bizar die dag. En toch die dag, kwam er na ons optreden een nog jonge vrouw naar me toe om te zeggen dat ze het zo mooi had gevonden. Dat was lief want we waren maf, die dag. Ik had haar een koffij moeten aanbieden, of een bier, of een roodwijn, maar ik zei alleen maar Dank je, ik was te verbijsterd te horen dat iemand het mooi gevonden wat we daar gedaan hadden. Ik was zonder spraak, ik vond maar twee woorden en bezijden Antonio was de sociale was ons twee. Maar Antonio was daar niet bij, die stond helemaal achter in de zaal te ouwehoeren met de geluidsman. Daar ging ze. Een moje vrouw, een lieve vrouw, onze enige fan. Misschien wel een Rotterdamse. En toch. Alle keren dat ik Rotterdam was, wilde ik er zo snel mogelijk weer weg.

Vind ik nu op mijn besprekerstafel: Zam Zam. Van Anne Vegter. Van ná dat ze Dichter des Vaderlands was. Van ná dat ze benoemd werd tot stadsdichter van Rotterdam. Sterker nog: Zam Zam zijn stadsgedichten over Rotterdam (al houdt het omslag het om welke reden dan ook enkelvoudig). Had ik mijn intuïtie gevolgd, lieve Jeany (hoe gaat het eigenlijk met je?), dan zou ik Zam Zam het raam uit hebben gekegeld.

Maar ik volg niet.

Ik kegel niet.

Ik ben inmiddels ten halve een serieus bespreker geworden. Halfserieuze besprekers kegelen niet, die openen eerst.

(in die dagen, mijn feesboekdagen, de dagen van weleer, was ik ook bespreker, voornamelijk van mjoeziek, maar de halfserieusheid had ik toen nog niet bereikt)

Dus ik open. Voila. Ik open Zam Zam. Het werk van een stadsdichter. Een stadsdichter die ook nog Dichter des Vaderlands was ook, om de ramp compleet te maken. Maar halfserieus opent niettemin.

Wat dan opvalt is de prachtige vormgeving. Er zijn bloedmoje foto’s. Echt adembenemend bloedmooi. Overheen bloedmooi zijn teksten. Dat zullen dan wel de gedichten zijn. En het komt. Het komt in golven.

Eerst grijpt me nog slechts een zin. Een zin als:

je kunt wel overal hebben gewoond
je kunt wel iedereen zijn
Het vele zwart. De woorden veelal wit. En zinnen. Dan meerdere zinnen. Zinnen als:

ze zeggen makkelijk praten
als je hier niet woont
makkelijk praten
als je ijskast vol ligt
makkelijk praten
als je makkelijk praat

(en hoezee alleen al voor het woord ijskast, ik hou van het woord ijskast, ik hou van iedereen die ijskast zegt, ik wil trouwen met alle mensen die ijskast zeggen, wees op uw hoede voor mensen die het koelkast noemen en vlucht voor mensen die uw ijskast wensen te “verbeteren” in koelkast)

(er is maar één mens erger dan de ijskastkoelkastverbeteraar en dat is de mens die paprika uitspreekt als paaprika)

En dan heet er een gedicht Iedereen is dood behalve wij en even, echt heel erg eventjes even, sta ik mijzelf toe te denken dat Anne Vegter dat gejat kan hebben van mij. In een elders en een vorig schreef ik menig in memoriam onder terugkerende titel Iedereen Is Dood Maar Wij Leven Nog (zelf jatte ik het trouwens weer van Gorki (de band, niet de schrijver): “punk is dood / en wij leven nog”), en een eventjes van een eventjes sta ik die gedachte toe me vrolijk te stemmen.

En hoe prachtig is Hoogvliet nxt lockdown:

Wat begon als ziekte eindigde
als besluit ik werd in je gedicht
wakker ik wilde mijn bed kleiner
maken mijn huis groter maken
mijn straat kleiner maken mijn
buurt groter maken mijn stad
kleiner maken mijn continent
groter maken ik maakte je zee
kleiner ik maakte je geschiedenis
groter ik groef je pleinen uit
ik groef je torens uit ik groef
je stilte uit toen ik wakker werd
in je gedicht stuurde je liefde uit
eens begroef je de woeste planeet

(hoe waar ook die eerste zin: “corona” was veel meer “beleid” dan wat voor “crisis” dan ook)

En hoe prachtig ook hoe Anne Vegter in Eigen regels uitlegt hoe ze invulling heeft willen geven aan haar stadsdichterschap, ik zou dat hier graag in zijn geheel sieteren maar het is waarlijk te lang. Laat ik volstaan te zeggen dat het mijn vooroordelen tegen het stadsdichterschap verbrijzelt. Of niet verbrijzelt, dat is te sterk, maar het sloeg er toch wel een flinke barst in.

Deze bundel greep me. Eerst in delen. De kleur, de belichting, de foto’s, een hiere of dare zin, een deze of gene tekst, zet me voor, zet me tegen (ik bedoel: een gedicht als Wat is een gelukkige stad? kan maar beter spottend bedoeld zijn, of laat het een readymade wezen ofzo: het is een aaneensluiting van lauwe, wollige, glijerige verkiezingspraat van het slag politici dat precies denkt te weten wat er speelt onder Het Volk – laat dit een meedogenloze persiflage zijn want anders kan ik bijna niet anders dan concluderen dat het dus toch waar is dat het stadsdichterschap korrumpeert – om nog maar te zwijgen van fucking Dichter des Vaderlands met hoofdletter D hoofdletter V) (waarom vader) (waarom land) (te sterven voor zijn moederlands is niet de wens van elke vader).

Deze bundel greep me. Eerst in delen. Toen helemaal:

Want Zwethka zwijgt is gewoon een heel erg mooi gedicht.
En Buurtkinderen van is gewoon een heel erg mooi gedicht.
En Stadswoede zonder bedrijfsbelang is gewoon een heel erg mooi gedicht.
En Rotterdam circulair is gewoon een heel erg mooi gedicht.
(mojer nog omdat mijn zoon, mijn moje lieve wijze negenjarige zoon de bundel uit mijn handen greep en dit gedicht aan me voorlas)
En 4 mei is gewoon een heel erg mooi gedicht.

(alleen jammer, een beetje, van die laatste zin die iets te nadrukkelijk poëzie staat te zijn) (niet mooi maar de idee van mooi) (geen poëzie maar wat mensen die nooit poëzie lezen of schrijven denken dat poëzie hoort te zijn) (en wie had het ook alweer steeds over ruggelings het nieuwe millennium in, ergens in 1999 was dat)

En Utopia / Dystopia is gewoon een heel erg mooi gedicht.
En Rotterdam, mon amour is gewoon een heel erg mooi gedicht.

Deze bundel greep me. Stadsdichter of niet; Dichter des Vaderlands of niet. Wat meer is: deze bundel liet me kortstondig houden van Rotterdam. En wie heeft opgelet, weet dat dat niet anders kan betekenen dan dat Zam Zam een verpletterend mooi boekwerk is dat gelezen moet worden door iedereen die lezen kan.


Anne Vegter Zam Zam stadsgedicht Rotterdam recensie

Zam Zam

stadsgedicht Rotterdam 2021-2021

  • Schrijfster: Anne Vegter (Rotterdam)
  • Soort boek: gedichten, poezie
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 26 januari 2023
  • Omvang; 88 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 21,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het stadsgedicht van Rotterdam

Rotterdam is ‘snel en vernieuwend’ en bekend om zijn havens en moderne architectuur. Alles lijkt er groot en fonkelnieuw, maar er is ook armoede, dakloosheid, isolement. Anne Vegter woont al dertig jaar in Rotterdam en onderzocht welke verhalen verteld moesten worden. Als stadsdichter doorkruiste ze de stad van Hoek van Holland tot Nesselande en van Schiebroek tot IJsselmonde. Geflankeerd door een team kunstenaars bewerkte ze Rotterdam tot een levend atelier. Na een bezoek aan een wijk schreef ze nu eens lyrische, dan weer verhalende, soms activistische gedichten over en voor de stad.

Zam Zam verschijnt bij het einde van Vegters stadsdichterschap en bevat niet alleen al haar Rotterdamse gedichten: beeldend kunstenaar Kamiel Verschuren maakte een fotoverslag waarin we de stad aan de Maas zien zoals we die niet eerder zagen en compagnon Xandra Nibbeling tekende voor een begeleidend essay.

Bijpassende boeken en informatie

Louise Kennedy – Verboden terrein

Louise Kennedy Verboden terrein recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe roman over The Troubles in Noord-Ierland. Op 13 oktober 2022 verschijnt bij Uitgeverij Pluim de Nederlandse vertaling van Trespasses, de nieuwe roman van de Ierse schrijfster Louise Kennedy.

Louise Kennedy Verboden terrein recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman over Noord-Ierland, Verboden terrein. Het boek is geschreven door Louise Kennedy. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden te vinden. Bovendien kun je op deze pagina informatie over de inhoud van de roman van de Ierse schrijfster Louise Kennedy.

Recensie van Tim Donker

Wel. Hum ja. Dat kan dus ook. Een boek goed vinden, en er toch niks over te zeggen hebben. Ja. Ik zat daar, en ik las het boek. En nu zit ik hier, en het boek is uit. En ik vond het goed, maar wat kan ik erover zeggen? Ik maakte in al die tijd dat ik het las maar één aantekening: “haar moeder wordt afwisselend “haar moeder” en “Gina” genoemd”. Dat schreef ik, toen ik nog maar een paar pagina’s ver was in Verboden terrein. Maar vul daar maar eens een bespreking mee.

Ik denk dat ik dat schreef omdat ik dacht het boek door te hebben. Soms heb ik dat. Dan ben ik nog maar een paar pagina’s ver en dan denk ik al wel te weten welke kant het zal uitgaan met deze schrijver, met deze roman, met dit boek. Verboden terrein is niet het eerste boek dat ik lees. Soms meen je dan als veellezer vroegtijdig bepaalde patronen te kunnen detekteren. Je kent je pappenheimers immers, denk je. En soms denk je er dan niet eens naast.

Ik dacht, Verboden terrein wordt vast zo’n verkeerdebeen-boek. Die Kennedy is vast zo’n tiep die de lezers in verwarring wil houden. Ow, dit gaat mooi zijn. Ik hou van verkeerdebeen-boeken, ik hou van verwarring, ik hou ervan om met een beetje hulp van de schrijver steeds het verkeerde te denken. Hield ik die Gina toch mooi een paar minuten lang voor een zus of een tante ofzo, ha!, blijkt “Gina” en “haar moeder” gewoon één en dezelfde persoon te zijn! Ben ik daar mooi tuk gehad gewezen, dat gaat mooi zijn.

Maar Verboden terrein is geen verkeerdebeen-boek. Of niet per se. Geregeld schrijft Kennedy eerst, en stelt dan pas vragen. Dierhalve zijn sommige passages niet bij aanvang reeds helder. Maar het lijkt me niet dat Kennedy er echt op uit is verwarring te zajen. Het is gewoon hoe de dingen gaan. En het is misschien niet in de eerste plaatst waarom ik Verboden terrein zo mooi vond.

Nee ik weet niet waarom ik Verboden terrein zo mooi vond.

Was het de schrijfstijl?

Nee het was niet de schrijfstijl. Kennedy heeft een vrij afgemeten stijl. Korte zinnetjes vaak. Deed me af en toe denken aan Cormac McCarthy. Dat weglaten van aanhalingstekens bij directe rede bijvoorbeeld. Zodat je soms niet weet wie er aan het woord is, of iets gezegd of gedacht wordt, of dat het alleen maar de woorden van de verteller zijn. Een onderkoelde stijl, zou je kunnen zeggen. Tot daar ineens een brokje poëzie doorheen breekt; een zinsnede als “Het zonlicht lag in scherven op het gras”, bijvoorbeeld (die moest ik terugzoeken, net, want zoals gezegd maakte ik haast geen aantekeningen terwijl ik las). Dan wordt de beklemming verlicht. Ja misschien was het toch de schrijfstijl.

Was het het onderwerp?

Nee het was niet het onderwerp. Ierland, jaren zeventig. Midst wat zo onhandig wel met “the troubles” werd aangeduid. Noem het gerust een burgeroorlog. De jonge, katholieke basisschooljuf Cushla woont met haar moeder in een klein dorpje nabij Belfast. Ze springt af en toe bij in de pub van haar broer waar ze de oudere, protestantse, getrouwde advocaat Michael ontmoet en naja – u raadt het al. Daar komt natuurlijk een verhouding van. Capuleti en Montecchi tussen het tuig en de dronkaards. In een tamelik nabij verleden. In een tamelik nabij land. En dan nog zo wezensvreemd. Ja misschien was het toch het onderwerp.

Was het het diep menselijke hoofdpersonage?

Nee het was niks met diepe menselijkheid. Overal is diepe menselijkheid. Het is diep menselijk om te ontbijten met een gepocheerd ei op een geroosterd broodje, een kop koffie ernaast en Maurice McIntyre op de speler. Het is diep menselijk om de was op te hangen, of doorheen de kou te moeten om snijbonen en aardappelen en vlees te halen. Overal is diepe menselijkheid. De dag zit er vol mee. Ik moet maar uit mijn raam kijken om diep menselijke mensen te zien. Maar dan zie ik Cushla niet. Met haar altijd bezopen maar toch best lieve moeder. Met die kinderen uit haar klas en dan vooral die ontwapenende prachtige fantastische Davy McGeown wiens vader zo ongenadig in elkaar werd geslagen dat hij er blijvende schade aan overhield. Met die stomme broer en zijn domme pub en die bijna aandoenlijk idiote stamgasten. Met die Michael die best van haar houdt maar ook een baan heeft, en een gezin, en misschien zoiets als “verantwoordelijkheden”, en er politiek “gevaarlijke” meningen op na houdt (en met iets bezig is, maar dat kom je op het eind pas te weten). Met die schattige collega Gerry die er steeds maar weer voor haar is. Met alle dingen die zij doet, zij, Cushla, al die diep menselijke dingen die haar steeds verder de vernieling in helpen. Ja misschien was het toch dat diep menselijke van het hoofdpersonage.

Was het de spanning die doorheen heel het boek voelbaar is en tegen het eind schoksgewijs tot ontlading komt?

Ach. Nee. Waarom. De lateavond-film is spannend. Spanning is slaapverwekkend. Het moet vroeg in de negentiger jaren zijn geweest toen ik met mijn toenmalig beste vriend Patrick naar de bioscoop ging om Silence of the lambs te zien. Ik werd wakker toen hij in mijn zij porde en zei: “Spannend he!”. Echter, Verboden terrein is geen film laat op de avond (grote stukken ervan las ik evenwel wél laat op de avond). De spanning is niet formulematig van opbouw, niet geconstrueerd volgens de wetten van Hollywood. Een contante dreiging zit enerzijds in de grauwzaamheid. Niemand in die omgeving maakt zich illusies en iedereen weet dat er niet veel goeds van kan komen daar te zijn. Anderzijds zit de lezer Cushla zo dicht op de huid dat hij, de lezer, op geen moment méér weet dan Cushla. Deze blikvernauwing zet steeds opnieuw de stuipen op uw lijf. Je kunt de bijl uit elke hoek verwachten, maar toch valt hij steeds bij verrassing. Ja misschien was het toch wel de spanning.

Was het het altoos onuitputtelijke gegeven van de verboden liefde?

Ach welnee. Rot op met je verboden liefde. Liefde is naar haar aard verboden. Van zodra liefde toegestaan is wordt zij al te rap gewoon en liefde en gewoonheid verdragen elkaar niet. “Gewone liefde”, dat is ten beste genegenheid. Of nog: verdraagzaamheid. Liefde brandt het hevigst daar waar het niet zou mogen branden. Verboden hout knettert het best, of zoiets zou ik kunnen zeggen als ik dingen zou willen zeggen als verboden hout knettert het best. Geen zoete vruchten echter, dit is in het wild gegroeide liefde, oncontroleerbaar, dit is dodelijke ernst, dit is liefde op leven en dood, zo verboden maakt de gemiddelde mens zijn verboden liefde niet mee. Hoe moeizaam Cushla sentimeters “verboden terrein” verovert, feitelijk tegen haar eigen wil in. Michael woont ergens in een betere wijk met zijn gezin maar huurt ook nog ergens een appartementje en dat is Cushla’s domein; de tweestrijd: ze wil het wel, ze wil het niet, de liefde liefhebben en de liefde haten; er is “iets” met Michael maar dat kom je op het eind pas te weten en alles alles alles spelt dat ze deze man maar beter niet lief kan hebben, maar ze heeft hem lief, totaal, fenomenaal en integraal en god hoe mooi kan lelijkheid zijn. Ja misschien was het toch wel die verboden liefde.

Was het de overweldiging van het geweld?

De almanack spelt inmiddels 2023 en we zijn er nog (in de jaren zeventig zongen The Scorpions nog: ’94, ’95, if the world is still alive…), we hebben ons porsie geweld wel gehad, waardoor wordt de nihilistische mens dezer dagen nog overweldigd? Naja. Te weten dat dit écht is natuurlijk. Te weten dat mensen van verschillende geloven elkaar écht naar het leven stonden, te weten dat die autobommen, die molotov cocktails, die aanslagen, al die haat, al die wraak wederom wraak, al dat gebrek aan mededogen, de ander het licht in de ogen niet te gunnen; te weten dat dat in het noorden van een eiland hier niet al te ver vandaan dagdagelijkse realiteit is geweest, iets waarmee je je dag, je lessen opende, ja dat te weten doet de keel wellicht een weinig snoeren. Ja. Misschien overweldigde ook dat me.

Of.

Nee. Ik weet niet waarom ik Verboden terrein zo mooi vond.
Of dat heet. Ik weet wel waarom ik Verboden terrein zo mooi vond. En nu weet u het ook.

Louise Kennedy Verboden terrein recensie

Verboden terrein

  • Schrijfster: Louise Kennedy (Ierland)
  • Soort boek: Ierse roman
  • Origineel: Trespasses (2022)
  • Nederlandse vertaling: Sandra Boersma, Leen Van Den Broucke
  • Uitgever: Uitgeverij Pluim
  • Verschijnt: 13 oktober 2022
  • Omvang: 352 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 23,99 / € 14,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman over The Troubles in Belfast

Het is midden jaren zeventig. Het Ierse nieuws wordt gedomineerd door berichten over ontploffende autobommen en mensen die worden beschoten, mishandeld of vermoord.

Cushla Lavery woont met haar moeder in een dorpje vlak bij Belfast. Ze geeft les op een basisschool en draait regelmatig bardiensten in de pub van haar familie. Daar ontmoet ze Michael Agnew, een oudere, getrouwde advocaat. Qua status en klasse konden ze niet meer van elkaar verschillen. Ze storten zich in een stormachtige affaire.

Als de vader van een van haar leerlingen slachtoffer wordt van een brute aanval helpt Cushla de familie waar ze kan. Het conflict tussen haar wereld en die van Michael wordt steeds groter. De politieke spanningen lopen op en alles wat Cushla zo zorgvuldig heeft opgebouwd dreigt uit elkaar te vallen.

Verboden terrein is een kwetsbaar en tegelijkertijd onverschrokken verhaal, een intiem portret van mensen die gevangenzitten in het grensgebied tussen het persoonlijke en het politieke, waar wie je bent minder gewicht draagt maar welke keuzes je maakt des te meer.

Bijpassende boeken en informatie

Maria Judite de Carvalho – Lege kasten

Maria Judite de Carvalho Lege kasten recensie en informatie over de inhoud van de Portugese roman uit 1966. Op 17 januari 2023 verschijnt bij uitgeverij De Bezige Bij de Nederlandse vertaling van de roman Os Armários Vazios van de Portugese schrijfster Maria Judite de Carvalho.

Maria Judite de Carvalho Lege kasten recensie en informatie

Zodra de roman gelezen is door de redactie, kun je op deze pagina recensie en waardering vinden van de roman Lege kasten. Het boek is geschreven door Maria Judite de Carvalho. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden te vinden. Bovendien bevat deze pagina informatie over de inhoud van de roman uit 1966 van de Portugese schrijfster Maria Judite de Carvalho.

Recensie van Tim Donker

De dingen dus maar weer. En hoe die gaan. Toch zoals ze gaan, namelijk.

Ik hoorde voor het eerst van de dingen in een auto. Het was een warme nee zeg maar snikhete dag en we waren op weg naar het strand. Iemand zat aan het stuur en zei De dingen gaan toch zoals ze gaan. Dat had ze van haar moeder, geloof ik. En ik, ik wist dat niet. Van die dingen. En hun gaan. Ik denk dat het vooral dat “toch” was dat me trof.

Ik dacht weer aan de dingen toen ik Lege kasten las. Misschien kwam het ook door het achterplat. “Lege kasten […] is een kraakheldere en genadeloze aanklacht tegen een door mannen gedomineerde wereld waarin vrouwen alleen maar een rol mogen spelen.” En: “vrouwen […] moeten […] overleven in een wereld waarin hun hele identiteit is bepaald door miskleunende mannen die geen enkele verantwoordelijkheid dragen.” En bovenaan, een sietaat uit The New York Review of Books: “[Carvalho] laat geen spaan heel van opschepperige mannen en hun afhankelijke vrouwen.”

Ik las dit niet toen ik Lege kasten las.
Ik las geen aanklacht.
Ik las geen kraakhelder. Ik las geen genadeloosheid.
Ik las van geen identiteiten die in hun geheel bepaald waren.
Ik las geen miskleunende mannen die geen enkele verantwoordelijkheid dragen. Of. Naja.

Wel – in het boek komen eigenlijk maar twee mannen voor en één daarvan is al dood op de eerste bladzijde. Dus ja. Die twede is wel een behoorlijke eikel. Dat wel. Ja.

Maar toch snap ik niet zo goed waarom je het boek vanuit deze hoek zou belichten. Dit is de tijd. Dit is de tijd van wokeïsme en van MeToo en van “grensoverschrijdend gedrag” (en al diegenen die grenzen overschrijden mogen nooit meer terug bij de mensen komen, die hebben hun menselijkheid moeten opgeven). Dit is de tijd waarin alles duidelijk is. Dit is de tijd waarin de vijanden gekend zijn: de ongevaccineerden zijn de vijanden. En de Russen zijn de vijanden. En mannen. Omdat ze man zijn. Ging daar zelfs niet een keer een heel nummer van nY over (en wordt nY zeer tot mijn ergernis niet meer en meer het politiek korrekste jongetje van de klas?). Dit is de tijd waarin je niet meer met elkaar van mening mag verschillen. Omdat alles duidelijk is. Wie de daders zijn, en wie de slachtoffers. In de tijd “vermarkt” je boeken misschien best door met kraakhelder en genadeloos en aanklacht en miskleunende mannen op de proppen te komen. Maar waarom moet alles “vermarkt” worden?

Ik las een nu eens warmbloedige, dan weer wat verstilde, een bij vlagen zeer poëtiese, een opmerkelijke, een heel erg moje, een gloedvolle, een aangrijpende roman.

De vertelinstantie vond ik al mooi. Het boek gaat over de weduwe Dora, maar Dora is niet de verteller. De verteller is Manuela, en die heeft maar zijdelings iets met het hele verhaal te maken: “Ik maak geen deel uit van dit verhaal -als je het zo kunt noemen-, ik ben een simpel nevenpersonage van het soort dat de aftiteling niet haalt, zelfs niet de aftiteling van andere verhalen die er een vervolg op zijn, en wel vanwege een totaal gebrek aan dramatische roeping.”, zegt ze, zegt Manuela, zegt de ikverteller. Die dus het verhaal vertelt van een ander, van Dora.

Die Dora was ooit getrouwd met Duarte. Dat zal dan wel een van die “miskleunende mannen” zijn.  Duarte ging dood, zoals mensen wel vaker plegen te doen. Hij was een wat ambitieloze man, die genoegen nam met een eenvoudig bestaan. Dierhalve liet hij Dora en Lisa (hun dochter) geen schatten na, geen hopen geld voor een onbekommerd leven. Zou dat bedoeld worden met dat “geen enkele verantwoordelijkheid dragen”? Dat zou dan wel erg sexisties zijn (& zou je als man wel arm en berooid mogen sterven als je alleen gebleven bent?). Daarenboven zijn ambitieloosheid en eenvoud prijzenswaardige eigenschappen; prijzenswaardiger alleszins dan een onbegrensde hang naar geld, status, aanzien, meer. Er moeten einden aan elkaar geknoopt worden, en aldus komt Dora te werk in een antiekwinkel. Een bestaan in de schaduw, ook al omdat ze haar rouw haar laat overheersen. Aan die rouw komt pas een eind als de moeder van Duarte, de wat vileine Ana, een schokkende bekentenis doet over haar zoon waardoor Dora haar huwelijk anders gaat bezien. Ze stopt met rouwen en begint met leven. Of: ze stapt uit de schaduw, en in het licht.

Daar, in dat licht, wordt ze gezien door Ernesto. De enige andere man in Lege kasten. En inderdaad wel een behoorlijke opschepper. Er is iets, Ernesto komt naar de antiekwinkel, hij ziet, hij handelt, er gebeuren dingen, ook bij hem thuis, later is er een ongeluk, ja dat was wel een behoorlijke miskleun ja, en het wordt erger nog als Ernesto bij Dora thuis komt en Lisa ziet – de ontwikkeling die dan volgt is te walgelijk voor woorden maar wordt wel aangemoedigd door Ana en dat is toch duidelijk geen man. En Lisa, ook geen man, gaat er om de meest opportunistische redenen nog in mee ook.

Niet de identiteitsbepalende en onverantwoordelijke mannen vormen volgens mij het wezen van dit boek. Evenzogoed zou je iets kunnen beweren over schoonmoeders: Ana speelt hier echt geen moje rol. Of mompel “generatiekloof” en wijs op het herhaaldelijke onbegrip tussen Dora en de soms net iets te wijsneuzerige Lisa. Of zeg dat het gewoon weer die dingen zijn, die gaan zoals ze gaan. De dingen die levens uitmaken. De dingen die zijn wat leven heet. En ineens ben je tien jaar weduwe en weet je niet wat het geweest is allemaal.

Maar de aksenten die je op de inhoud kunt leggen zijn één ding. Of het de miskleunende mannen waren, of de harteloze schoonmoeder, of toch maar weer de jeugd zonder scrupules of moraal, of misschien alleen maar de dingen die gaan zoals ze gaan – je leest met wat er in je eigen hoofd zit dus onontkoombaar leest iedereen een ander boek (het grootste gedeelte van dit boek, het is niet dik, las ik op een avond nadat ik de hele dag met mijn kinderen in een zwembad was geweest (er zat dacht ik nog wat water in mijn oor), het was zo laat in de avond dat je het misschien vroeg in de nacht kon noemen, er schoot nog een fruitbom over en daar was ik blij mee -dank gode voor de moersleutel dan maar weer-, op de steerjoo speelde zachtkens The conference of the birds van Saddar Bazaar, en met een ander glas, met een andere seedee, met een andere dag had ik misschien al een ander boek gelezen, wie weet). Het zijn ook niet de mannen of de aanklacht of de spanen die niet heel gelaten zouden worden die Lege kasten maken tot wat het is. Het is de taal.

God, wat een wonderschoon boek is dit. De opening alleen al: “Het was een voorjaarsdag die begon en eindigde als alle andere, althans in schijn, zou ze hebben gezegd, of eerder gedacht, want ze was nooit een vrouw van veel woorden geweest. Ze zei het noodzakelijke, maar beperkt tot het absolute minimum, en soms begon die noodzaak halverwege moe te worden en te haperen, alsof ze ineens besefte dat doorgaan zinloos zou zijn, want verspilde moeite. Dan zat ze stil, bewegingloos, te aarzelen aan de rand van haar gedachtepuntjes als iemand aan de rand van een water in de winter, en op zulke momenten verloor ze alle glans uit haar ogen, als was die geabsorbeerd door een vel vloeipapier. Misschien is dat nog steeds zo, dat weet ik niet, ik heb haar nooit meer gezien.” Of de herhaling op het eind: “Het bleef maar regenen, een zachte, gelijkmatige, bijna trage regen die lusteloos omlaagviel, als het ware passief neerdroop uit een zieke, oude, huilerige lucht die het bestaan moe was. Het was een dag als zovele andere, nu ik alleen was.” Of de scene waarin Ana Dora de confidentie doet over Duarte, prachtig hijgerig, stamelend, ijlend, repetitief geschreven – dáár ligt Carvalho’s kracht. Niet aanklagen. Maar zingen. Niet genadeloos maar genadelozer zelfs. Krassend in je huid. Zoals het leven zelve doet.

Daarin leeft ook het boek. Een boek over miskleunende mensen, miskleunende levens. En over de dingen. Die gaan zoals ze gaan. Op al hun ontelbaar miskleunende manieren.


Maria Judite de Carvalho Lege kasten Portugese roman uit 1966

Lege kasten

  • Schrijfster: Maria Judite de Carvalho (Portugal)
  • Soort boek: Portugese roman
  • Origineel: Os Armários Vazios (1966)
  • Nederlandse vertaling: Kitty Pouwels
  • Uitgave: De Bezige Bij
  • Verschijnt: 17 januari 2023
  • Omvang: 128 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 12,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman van Maria Judite de Carvalho

Dora is al tien jaar lang weduwe. Haar geliefde man leefde op zeer bescheiden voet en voor Dora en haar dochter blijkt er na zijn dood geen erfenis te zijn. Dora klampt zich heel traditioneel vast aan haar rouw, maar dat verstokte ritueel maakt haar afhankelijk van de hulp van vrienden en bekenden. Pas als haar schoonmoeder een ongelooflijk geheim over haar huwelijk onthult zal Dora moeten inzien dat ze haar jaren als weduwe heeft verkwist. Drie generaties vrouwen – Dora, haar dochter en haar schoonmoeder – moeten nu overleven in een wereld waarin hun hele identiteit is bepaald door miskleunende mannen die geen enkele verantwoordelijkheid dragen.

Lege kasten verscheen voor het eerst in 1966 en is een kraakheldere en genadeloze aanklacht tegen een door mannen gedomineerde wereld waarin vrouwen alleen maar een rol mogen spelen. Het boek is recent herontdekt en maakt nu wereldwijd furore.

Bijpassende boeken en informatie

Charles Ferdinand Ramuz – Schoonheid op aarde

Charles Ferdinand Ramuz Schoonheid op aarde recensie en informatie over de inhoud van de Zwitserse roman uit 1927. Op 13 januari 2023 verschijnt de Nederlandse vertaling van de roman La beauté sur la terre van de Franstalige Zwitserse schrijver Charles Ferdinand Ramuz.

Charles Ferdinand Ramuz Schoonheid op aarde recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Schoonheid op aarde. Het boek is geschreven door Charles Ferdinand Ramuz. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de roman uit 1927 van de Zwitserse schrijver Charles Ferdinand Ramuz.

Recensie van Tim Donker

Maar zoon boek vertaalt zichzelf niet, het komt, helemaal vanuit de eerste helft van de vorige eeuw komt het, van een Franse uitgever, Bernard Grasset, de befaamde Franse uitgever u weet, is het gekomen, in het Frans, het Frans van een Zwitser, vanuit het Frans van de Zwitser Ramuz is het gekomen, naar hier, naar 2023, naar het Nederlands en zoon boek vertaalt zichzelf niet, nee nee nee dat deed de Rokus natuurlijk weer, de Hofstede, die van de schwung en het snobisme of hoe was dat ookalweer, of miniskule levens nakomelingen waren van imaginaire levens, u weet, Pierre Michon, u weet, Marcel Schwob u weet, of denk iemand als Régis Jauffret, denk Wereld, wereld!, of denk Henri Roorda, denk Mijn zelfmoord, of denk Joris-Karl Huysmans, denk Aan de vrouw en laten we Perec niet vergeten, zulke boeken vertalen zichzelf niet, dat doet de Rokus, dat doet de Hofstede, soms alleen soms met Martin de Haan en soms is er ook nog een derde bij, dan zijn ze een vrouw, dan zijn ze Marjan Hof waardoor ik nog even het vermoeden heb gehad dat zij ook Marianne Kaas waren, misschien met een vierde vertaler erbij ofzo, waarom niet, waarom hadden zij Dat waren wij niet kunnen vertalen, maar neen, Marianne Kaas is geloof ik heel echt Marianne Kaas en een hele echte vrouw of zijn dat geen woke kwalifikasies meer in deze tijd “echte vrouw”, past dat nog wel in dat achterlijke akroniem met al die achterlijk vele letters erin en dan ook nog zoon debiel plusje erachter zodat iedereen overig oninpasbaar ingepast kan worden om met genoeg erbij getimmerde hokjes fijn voort te kunnen doen met in hokjes te denken, maar komt dus, wil ik zeggen, was ik aan het zeggen, komt uit voorbije tijden uit een ander land in een andere taal Ramuz naar hier, naar nu, naar ons schoon Nederlands, zodat dankzij de Rokus dankzij de Hofstede Schoonheid op aarde ontsloten wordt voor elkendeen die het met een woord als “bureau” alweer genoeg vind voor één dag met die lelijke taal, die met gemak de allerlelijkste taal ter wereld is –

waarmee ik maar wil zeggen: ik weiger mordicus meer Frans te lezen dan de afgrijselijke leenwoorden waaronder onze taal helaas gebukt moet gaan maar Schoonheid op aarde had ik niet willen missen.

Want dit is weer dat soort boek. Het soort boek waarin je geheel kunt verdwijnen. Niet dat je Schoonheid op aarde in één adem uit leest terwijl je de wereld om je heen vergeet; nee: zolang je dit boek leest wordt het je wereld. Ook als je er even niet in leest, ben je ermee bezig. Ikzelf, in elk geval, vond me terug, denkend aan Schoonheid op aarde terwijl ik de afwas deed met The collected short stories of Carrie Anne Crowe van The Sad Bastard Book Club op de steerjoo of terwijl ik aan het werk was of terwijl ik op de fiets naar de supermarkt ging, slapeloos in bed naar het plafond lag de staren, op mijn hurken plee doesj of bad aan het kuisen was. Dan streelden, krieuwelden en warmden Ramuz’ woorden, zinnen en beelden me weer; dan bevond ik me weer tussen de personages; dan dacht ik weer na over de plaats van schoonheid op aarde (zingt Grandaddy: it was quite beautiful / and far away / ‘cause everything beautiful is far away).

Goed. Je hebt dus die gast die Milliquet heet en die in een klein dorp aan het meer van Genève woont. Hij baat een, hoe noem je zoiets, een etablissement uit, een soort van herberg, of noem het een eetkaffee, je kunt er geloof ik ook bowlen. Die Milliquet heeft een broer die Georges-Henri heet maar dat mag je meteen vergeten want ik moet eigenlijk zeggen had een broer die Georges-Henri heette want die broer is op de eerste pagina al dood. Overleden op Cuba waar hij leefde en een dochter had en verder klaarblijkelijk niks of niemendal want die Cubaanse dochter, Juliette, 19 jaar oud zou, volgens zijn wil, onder de hoede gesteld moeten worden van die Zwitserse kaffeebaas. Milliquet zit daar niet direkt om te springen maar zijn vriend Rouge weet hem over te halen en dus komt ze, in de lente, ook al in de lente, in alle boeken die ik de laatste tijd lees begint alles in de lente.

Alles verloopt stroef en ongemakkelijk, zo je peinzen kunt, en na een rare scene (waarover later meer, want hierin schuilt Ramuz’ kracht maar over Ramuz’ kracht kom ik nog te spreken) waarin Juliette, een Savoiaard, een accordeonist en een mes de hoofdrollen vervullen, komt Juliette op straat te staan waarna ze liefdevol wordt opgevangen door Rouge en diens halfblinde zijschop Décosterd. Dit is misschien wel het schoonste deel van het boek. De dagen in het huis van Rouge zijn harmonieus en iedereen is er op zijn plek. Rouge en Décosterd hebben aardbeien voor Juliette, de eerste aardbeien van het seizoen, en het is alles bijna lief, en het is alles bijna mooi, Juliette helpt mee met de visserij, en in dat kleine huis, in dat simpele huis, is er een stil leven, een eenvoudig leven, een mooi leven, en als er plaats is voor schoonheid op aarde dan is het daar wel.

Maar het moet zijn dat Ramuz ons vertellen wil dat er voor schoonheid op aarde helemaal geen plaats is en dus geraakt helaas der helazen ook in Rouges huis weeral snel stront aan de knikker. De Savoiaard roert zich weer en Milliquet dreigt met een rechtszaak, er is rep, er is roer, er zijn er die schande spreken, er is tiepiese dorpse bekrompenheid, Juliette laat zich in het eertijds De Coquette geheten maar later tot De Juliette omgedoopte bootje op sleeptouw nemen door twee jochies op een vlot en zulke dingen kunnen niet, zulke dingen kunnen echt niet, de jochies worden zonder eten naar bed gestuurd (waarom???) (nee echt, in godsnaam: WAAROM???), en ook daarover, tijdens die momenten dat ik niet las, liet Ramuz me nadenken: over de kleingeestigheid & over hoe kleingeestigheid altijd weer schoonheid doodt. Misschien dat, zo peinsde ik, fietsend, kuisend, liggend, wassend, kokend, misschien dat, maar mogelijkerwijs sla ik nu door, misschien dus dat Schoonheid op aarde, in essensie gaat over de friksie tussen een “natuurlijke” zijnsstaat, die harmonieus is en golfbewegingen kent en seizoenen volgt, en leeft van wat het land brengt, en het geurbanizeerde leven waarin alles strak is, zijn afgebakende plaats kent en alle afwijkingen begroet met een boze frons (iets diergelijks kwam trouwens ook in mij op toen ik liep in de mist van Nastassja Martins hallucinante roman Geloven in het wild). Zo bezien zou je kunnen stellen dat Ramuz’ omgevingen niet louter (toevallige) omgevingen zijn maar participanten in het verhaal.

De onrust die later bij Rouge ontstaat is wat dik aangezet, iets te dik misschien. Rouge had immers de beste bedoelingen maar de lezer vindt hem bijna terug in de rol van schuimbekkende idioot, en het wat hijgerig geschreven einde overweldigt een beetje. Maar het gaat niet louter om het punt dat gemaakt wordt, het gaat meer, het gaat vooral om hoe dat punt gemaakt wordt.

Charles Ferdinand Ramuz was een meesterlijk schrijver. Zijn tijd ver vooruit bovendien. Hij bedient zich van montagetechnieken (perspectiefwisselingen, tijdssprongen, in- en uitzoomen) die in hedendaagse ogen “filmisch” aandoen maar dit werd wel geschreven in een tijd dat Hollywood nog niet de standaard was. De scene met de Savoiaard, de accordeonist, het mes en Juliette, ja ik zou erop terugkomen en hier kom ik dan, wordt bijvoorbeeld vanuit verschillende personages beleefd en afwisselend direkt of in retrospekt verteld. Zo duurt het lang voordat de lezer begrijpt wat er precies gebeurd is, zo hij dat al ooit helemaal doet. En Ramuz wisselt vaak van vertelperspektief, eigent zich af en toe het ik van zijn personages toe, wordt het ineens een ik-roman of een wij-roman; laat af en toe een “men” zijn visie op het gebeuren geven en laat hiermee en met andere stijlmiddelen dingen soms in het vage.

Ook zijn taal. Het spreektalige. De poëzie. Het wisselen in werkwoordstijden. Alles wat dit boek zo intens, zo mooi, zo onontkoombaar maakt. Hij zet drie mensen op een muurtje in de prachtigste bewoordingen: “Daar zitten ze alle drie, op die muur. Je ziet het meer tussen hun hoofden. Er is tussen hun hoofden veel plaats voor alle dingen die komen, de doodsaaie lucht met erin een vlieg en een gele of witte vlinder, of anders weer een zeil.” En het kon een foto zijn, of je kon daar zelf staan of lopen. En zo schrijft hij. Hij schrijft, hij spreekt, hij toont. Je loopt, je ziet, je hebt de zon op je huid. Of hij komt af, totaal achteloos, met een onvergetelijk aforisme. Zegt hij: “je schaduw draait om je heen tot je dood bent, dat is alles.” Of: “Het was mooi op de wereld, alleen duurt het soms lang voordat je in de gaten hebt dat het er mooi is.” En je ziet, je hoort, je loopt, je voelt de zon op je huid. En hij geeft je te denken, of hij laat je zinderen van puur taalgenot: dit boek bevat vele bladzijden die tot de mooiste uit de wereldliteratuur gerekend mogen worden: de scene, helemaal aan het begin van het boek, waarin Juliette zich verveelt, zich niet thuis voelt, heimwee heeft in haar kamer in Milliquets huis: prachtig; bijna alle scenes Émilie: prachtig, prachtig; de boten het meer hoe het licht valt en hoe dat allemaal beschreven wordt: prachtig prachtig prachtig. En dit boek is bijna honderd jaar oud, en hoe levend het nog is, hoe levendig, hoe sprankelend, hoe fris, hoe nieuw. Zo’n boek vertaalt zichzelf niet, zo’n boek schrijft zichzelf niet. Zo’n boek wordt, zo lijkt het me bijna, geboren. Eens in de honderd jaar.


Charles Ferdinand Ramuz Schoonheid op aarde Roman uit 1927

Schoonheid op aarde

  • Schrijver: Charles Ferdinand Ramuz (Zwitserland)
  • Soort roman: Zwitserse roman
  • Origineel:  La beauté sur la terre (1927)
  • Nederlandse vertaling: Rokus Hofstede
  • Uitgever: Van Oorschot
  • Verschijnt: 13 januari 2023
  • Omvang: 216 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,50 / € 13,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman uit 1927 van Charles Ferdinand Ramuz

‘Je moest over de tafel buigen om haar gezicht te zien; je probeerde haar te zien door je nek uit te steken en omhoog te kijken, en daar lachten de mensen om. Opeens lachten ze niet meer. Ze werden verlegen. Dat was wanneer ze opkeek. Ze waren begonnen iets te zeggen, ze verstomden. En nu durven ze haar niet meer aan te kijken.’

In de lente arriveert Juliette, een negentienjarig Cubaans weesmeisje, bij haar oom Milliquet, cafébaas in een dorpje aan het Meer van Genève. Het meisje is jong en aantrekkelijk. De mensen beminnen, begeren, bevoogden en benijden haar; tegen haar wil richt ze ravages aan in de kleine dorpsgemeenschap. Als de zomer afloopt verdwijnt ze weer, in gezelschap van een mismaakte Italiaanse muzikant. Is er een plaats voor schoonheid op aarde? Die hoopvolle vraag stelt de verteller van deze roman, zonder zijn lezer veel illusies te gunnen over het antwoord. Al wordt die sombere kijk op de wereld tot op zekere hoogte misschien gelogenstraft door de beeldende, poëtische verwoording ervan.

Bijpassende boeken en informatie