Tag archieven: Tim Donker

Claire-Louise Bennett – Poel

Claire-Louise Bennett Poel recensie en informatie over de inhoud van de eerste roman van de Engelse schrijfster. Op 30 mei 2023 verschijnt bij uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de roman Pond van de Britse auteur Claire-Louise Bennett.

Claire-Louise Bennett Poel recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden de roman Poel. Het boek is geschreven door Claire-Louise Bennett. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe van de debuutroman van de Britse auteur Claire-Louise Bennett.

Recensie van Tim Donker

Van verwachtingen en wat ze met je doen sprak ik al eens eerder. Of misschien spreek ik daar wel elke keer over, want het is het licht. Het is het licht dat zet het licht dat kleurt het licht dat toont. Expect the worst and everything is fine zong Steve Westfield reeds waar is die Westfield nu eigenlijk maakt die nog muziek ik draai zijn platen niet zo vaak maar als ik ze draai vind ik het altijd weer fijn. En dat is mooi he, Westfield, als je ergens niks van verwacht en het blijkt toch heel mooi te zijn, dan is het nog een heel klein stukje mojer dan het feitelijk is maarja dat heb je niet in de hand, je kunt wel denken ik ga hier geen ene lor van verwachten maar je verwachtingen trekken zich van zulke denksels helemaal niks aan.

De verwachtingen – mijn verwachtingen – voor Poel waren torenhoog. Op het hysterische af. Theo kan ervan getuigen. Er komt een nieuwe Bennett-vertaling, er komt een nieuwe Bennett-vertaling, er komt een nieuwe Bennett-vertaling. Je hebt hem toch wel aangevraagd he, hij komt toch wel he, is hij er al. Ik was bang hem te missen. Ik was bang iets te missen. Ik wilde dit boek niet missen. Ik heb het niet gemist. En ik –

ofnee wacht. Eerst iets anders. Waarom stonden mijn verwachtingen gans in de hoogte tot het uiterste gespannen? Wel, ik had Kassa 19 gelezen. Ik had het in me op genomen. Ik had het verteerd. Dat boek leeft nu ergens diep in mij. Het beste boek ooit gelezen, ik weet dat ik dat vaker zeg, maar dit was met gemak één van de 388 beste boeken ooit gelezen en dat zegt niet niks. Ik heb er ook over gesproken, hier, ik heb erover gejubeld, hier, u heeft dat kunnen lezen, u heeft het niet gelezen, wie leest die dingen. De Standaard, die lezen ze. En die haadt gezeid dat het briljant proza is dat reist naar het einde van de nacht en weer terug. Waarom die lauwe Céline-vergelijking, rot toch op met je Céline, waarom hij weer. Kassa 19 was geen nachtboek. Kassa 19 was een prachtboek. Voortaan wilde ik, ging ik, moest ik alles opsnuiven dat uit Claire-Louise Bennett heur handen kwam. Ja dat ging ik, en dan kwam al rappekens na Kassa 19 de vertaling van dit hier Poel, en Poel, dacht ik, ging nog wel, voor zover mogelijk, een slag of twee beter zijn dan Kassa 19. Misschien wel drie. Poel. Haar debuut.

Ik dacht niet zozeer dat Poel beter dan Kassa 19 ging zijn omdat het haar debuut was. Of misschien ook wel. Hoe zit dat eigenlijk met schrijvers? Ik heb er nooit zo over nagedacht. Met bands en artisten is het bijna een gegeven, en veel muziekliefhebbers zullen het herkennen: de begintijd is vaak de beste. Oké, zo bont als Callahan maken misschien maar weinigen het. Afkomen met twee geniale albums: Sewn to the sky en Forgotten foundation (met gemak één van de 388 beste albums die ik ooit gehoord heb) (en dan zwijg ik nog van die twee inmiddels natuurlijk volstrekt onverkrijgbare kassettes, van die Tired tape machine ken ik wel zoon beetje alles, en van Cow ook wel maar dat ik sterven moet zonder ooit dat dertig minuten durende Vinyl cranium and camera crushed gehoord te hebben is een bijna onverteerbare gedachte);  Julius Ceasar en Wild love zijn niet slecht maar toch wel een tree of wat onder geniaal; vanaf The doctor came at dawn wordt het per plaat minder om vanaf Knock knock echt afgrijselijk te worden (al vond ik Dongs of sevotion nog wel zo zijn momenten hebben maar volgens the brees (the wrong man in the wrong plees die bijna liet zijn kees) kwam dat doordat dat een verzameling oudere liedjes was). Zo stijl is de weg naar klootloosheid voor de meesten niet. Nick Cave was wisselvallig in de oude dagen. Je zult mij niet betrappen op een grote liefde voor The Birthday Party (ik gaf mijn enige Birthday Party-cd aan mijn zoon; een enkele keer hoor ik het wel eens uit zijn kamer komen) maar From her to eternity is een geweldige plaat. Waarna er twee zwakkere volgen, een weer erg goede, een redelijke, een zeer zwakke, om met Henry’s dream en Let love in weer twee fantastiese titels af te leveren. Vanaf Murder ballads is het om zeep. The boatman’s call is één van de enige twee seedees die ik ooit in het vuilnisvat heb geworpen, ziedend, schuimbekkend, woedend. Tom Waits had zelfs vijf platen nodig om enigszins op stoom te komen; Blue valentine en Heartattack and vine zijn mooi; Swordfishtrombones, Rain dogs en Franks wild years met gemak drie van de beste 388 albums ooit gemaakt; met Bone machine slaat hij een inwisselbaarder pad in als u het mij vraagt u vraagt het mij niet, vanaf dan is elke plaat een herhalingsoefening. En Mogwai (namen in de hele coronasituatie trouwens ook een zeer dubieus standpunt in). En Hood.  En Low. O god zwijg me van Low. Naja. U weet. U begrijpt. Gaat het om een band gaat het om een artist gaat het om muzikanten en zangers liedjesschrijvers blijft u het liefst dicht bij het begin. Maar schrijvers? Ik nie weet nie, er zijn nie zoveel schrijvers nie die ik op de voet volg of ooit op de voet gevolgd heb, misschien alleen Jean-Marie Henri Berckmans. En die zun allervroegste begin was niet zo best eigenlijk. Vanaf Vergeet niet wat de zevenslaper zei heeft hij zijn momenten; waarlijk superieur zou ik Bericht uit Klein Konstatinopel, Ontbijt in het vilbeluik en Slecht nieuws voor Doctor Paf de Pierennaaier noemen; wat daarna komt biedt weinig nieuws meer maar alsnog: als u geen enkele titel van Berckmans in huis heeft, koopt u beter het late werk dan het vroege. Dat zou dan dus zeggen dat het bij schrijvers precies andersom zit dan bij musici maar ik kan toch die ene schrijver niet als kontrast bieden tegen die vele, die zeer vele bands en zangers die al hun moje kruit ergens in hun beginjaren verschieten? Goed. Dichters dan. Ik heb nog wel wat dichters in mijn kast die met meer dan één titel vertegenwoordigd zijn. Maar die dichters, al die dichters, Kreek Daey Ouwens, F. van Dixhoorn, Gerrit Krol, Wouter Godijn, Tonnus Oosterhoff, Micha Hamel, K. Schippers, B. Zwaal, Astrid Lampe, Jan Vissers, Sean Thomas Dougherty, Charles Bernstein, Elma van Haren, Tsead Bruinja, Jan Mysjkin, H.H. ter Balkt, K. Michel, bleken eigenlijk redelijk konsistent; een enkele maal kon je wel stellen dat de latere bundels beter waren dan de eerdere of dat de eerdere bundels beter waren dan de latere maar de verschillen in, resepsie, bij mij, waren klein.

Dus staak uw zever. Dus staak mijn zever. Dus staak ik hier mijn zever. Al deze woorden vuil gemaakt alleen maar om te zeggen dat het niet was omdat het heur debuut was dat ik zoveel verwachtte van Poel. Neen Het was de het boek vooruitgesnelde flaptekst waardoor ik me in de luren had leggen. “Poel is glinsterend en ongebruikelijk en eist te worden verslonden in snelle, grote brokken die je lang na de laatste pagina zult blijven proeven.”; zoveel had mijn oog reeds bereikt over dit boek en op grond van Kassa 19 kon ik me daar alles bij voorstellen. Dat boek had ik ook gulzig, hongerend, hijgerig, kwijlend bijna gelezen nee opgesnoven nee opgeslokt. Woorden als bedrieglijk en betoverend werden gebruikt, er was sprake van losse en intense stukken – Poel ging goed zijn, zeker; Poel ging misschien wel beter zijn nog dan Kassa 19, (het) (een van de 388) beste boek(en) ooit gelezen.

Met dat in mijn hoofd zette ik me aan Poel.

En u weet.

Die vakantie waarnaar u reeds het hele jaar uitkeek.
Die hele speciale fles wijn die te lang lag te wachten op die speciale gelegenheid die nooit echt helemaal gekomen is.
Die liefde die de liefde van uw leven ging zijn.

Daaraan kan geen enkele vakantie kan geen enkele wijn kan geen enkele liefde voldoen.

Daaraan kan geen enkel Poel voldoen.

Sorry Bennett dat ik er (te) veel van verwachtte.
Sorry Poel. Sorry mijzelf. Dat ik er teveel van verwachtte.

Poel bleek niet beter dan Kassa 19. Het was niet beter dan het beste boek ooit gelezen. Het kwam zelfs niet recht op daar met de 388 beste boeken. Het is misschien één van de vierhonderd beste boeken ooit gelezen. Of. Misschien 402. Soms tel ik ernaast.

Poel is wel gewoon een heel erg goed boek, namelijk. Met her en der briljante passages. Met ook, helaas, het en der, lichtelijk saje passages.

De naamloze vrouw die de hoofdpersoon van dit boek is, het zou maar zo een versie van Claire-Louise Bennett kunnen zijn, wie weet, leeft ergens achteraf, merendeels alleen, merendeels in afzondering. Hoewel ze in terzijdes wellerus praat over de druk bezochte feesten die ze organiseert (oganiseerde?); over werk, over lezingen; over sex en over (zomwijlen lichtelijk bizarre) sexuele fantasieën (maar daarover kom ik straks nog te spreek); hoewel er tegen het einde van het boek sprake is van een “je” en dat zou maar zo kunnen wijzen op een prille, ontluikende, nog wat onwennige liefde, maakt ze overheen het gehele boek genomen een solitaire indruk; niet perse eenzaam maar wel een eenling, een soms wereldvreemde eenling misschien zelfs. Iemand die niet heel veel meemaakt en voornamelijk al denkend leeft. Denkend aan wat ooit was, of denkend over bananen bij de koffie (want dat vindt ze lekker). Of over pap, amandelschaafsel, boosheid, tegen wil en dank tuinder zijn, de schoenen van de pastoor, liefde, toneel, Roland Barthes, PJ Harvey, Nick Cave, een broer die van een heuvel rolt, soep eten terwijl je aan de telefoon bent, de maan, de kou, de auto’s van de buren, een stok meenemen op de fiets, overhemden, pluchen beren in de vrieskist. Bennett spaart de lezer zeer zeker niet en kan dit soort gedachtegangen bladzijden lang laten aanslepen, ook als ze gaan over het kleinste, het miniemste, over het meest alledaagse.

Of juist over buitenissigheden. Ze loopt. Ze loopt daar in dat buiten van haar, dat afgelegen buiten, op één van de vele landweggetjes en in de verte ziet ze een jongeman aankomen en ineens is er een angst, is er de angst dat die jongeman haar verkrachten zal. Maar dat is nog niet eens haar grootste zorg; ze maakt zich er vooral druk om dat ze heel erg moet plassen en dat ze tijdens de verkrachting dan misschien op hem zal plassen en hoe moet dat dan? De jongeman is echter gewoon een jongeman die daar loopt, zonder iets in de zin, zonder enige interesse in haar, en wat eerst een angst was, ontpopt zich later als een verlangen waaraan niet tegemoet gekomen is. Dan loopt ze, enigszins ontgoocheld, weer terug naar huis, voorbij de koeien die daar altijd al staan en die eerder “raar” tegen haar gedaan hadden (maar dat stukje is eerder, dat is hiervoor nog, dat moet je zelf maar lezen): “De koeien stonden nog bij het hek toen ik langsliep, de heuvel af. Ik vertraagde even en dacht aan Jezus, ik weet niet waarom. Misschien denken jullie allemaal dat ik Jezus ben, zei ik, en keek toen naar de ramen van een naburige bungalow. Er stonden cactussen in bakken op de vensterbank. Al snel stond ik voor mijn eigen cottage en bewonderde de groene deur en verzonken ramen. Niet te geloven, dacht ik. Wat een heerlijke plek om te wonen. Toen kwam ik binnen en nadat ik uit mijn doorweekte laarzen was gestapt ging ik naar het bureau en begon langzaam een fotoboek van Clarence. H. White door te bladeren.”

Poel stroomt. Wat wonderlijk is voor een poel. Poel stroomt van grappig naar verstild, van poëties naar bizar, van landerig naar geëxalteerd, van dagdagelijks naar vervreemdend, van beschouwelijk naar gejaagd. In het korte, laatste hoofdstuk komt alles tot stilstand: de ik is de zij geworden, de broer en de zus zijn nog klein; slakken, een appel, een roepende moeder.

Dit boek bevat zoveel moois, zoveel prachtige bladzijden, zoveel dingen die ik vanaf de daken, schreeuwend, zou willen voorlezen. Zoals. Dit. “Daarachter en heel lang terug en nog verder daar voorbij. En zo was het sindsdien. Maar na alle schijn en wat vergooide middagen bleek het toch niet allemaal uit en over. Nee, nee. Niets geen weifeltwijfel op deez’ heuvel. Ach, maar dat was loos toen en verandering was niet doorgewinterd. Nee, nee. Niets geen twijfelweifel op deez’ eerste sport. Dus, zwaar omgegord en met nieuwe menigvuldigheden kwam een zon purper en leverde de hagel een jaar of twee in. En dat was niet alles. Nee, nee. Niets geen bomma bomma op deez’ gaande maan.” – o, en zo gaat dit nog drie bladzijden door en ik zou alles hier wel willen herhalen voor u, willen voorlezen voor u, willen blazen in uw oor voor u, willen sieteren al de drie bladzijden, met gemak de mooiste drie bladzijden uit dit boek, misschien wel drie van de 388 mooiste bladzijden ooit gelezen, maar ik denk dat dat gaat, ik denk dat dat te boven gaat, ik vrees dat dat mijn sietaatrecht te boven gaat, ooit heb ik het wel geweten van dat sietaatrecht, van hoeveel je maksimaal mocht sieteren in een bespreking, ooit is het me gezegd maar ik ben het vergeten maar dat het niet drie bladzijden bedroeg weet ik nog wel, ik weet er nog wel zoveel van dat ik het verbijsterend beperkt vond, dat sietaatrecht, uw rechten zijn altoos en overal veel berperkter dan juist zou zijn.

Waarom Poel dan toch niet aan mijn hiesteriese verwachtingen kon voldoen, is, nog los van de hysterie van die verwachtingen zelve: de ongekontroleerdheid van het schrijven.

Wat ik prachtig vind.
Waar ik van hou.

Want ze gaat zo lang door, zo fantasties lang door met haar schrijven, en dat levert dan b’voorbeeld die drie briljante pagina’s op waarover ik het net had, bijvoorbeeld, of heerlijke zinnen, zoveel heerlijke zinnen over een jas of een boodschappentas of oude spullen of tomatenpuree of regen op een bladerdak en dat neigt soms naar het absurdistiese (en alleen gode weet hoeveel ik hou van absurdisme) maar het vangt volgens mij vooral goed de sfeer van (lang) alleen zijn en je gedachten zonder teugels laten en je voor je het weet ineens vijf minuten lang heb zitten mijmeren over aan rare vlek op het aanrecht – maar.

Maar ook: ze gaat zo lang door, zo zomwijlen vervelend lang door, op gedachten van meer filosofiese of existentialisiese aard en dat kan af en toe dan een beetje ja, euh, saai zijn. Dat is. Dat zit erin. Dat komt met dit soort van schrijven: doorgaan en doorgaan, of het nu onderhoudend grappig mooi taai of onbegrijpelijk is. Soms ben ik mee in de stromen van Poel, soms sta ik erbuiten en kijk ik er alleen maar naar.

Zodat Poel juist niet dat boek werd dat ik in “snelle, grote brokken” “verslonden” heb, maar nu eens onafgebroken en dan juist weer met grote tussenpozen las en dat, op het eind, een minder overrompelende leeservaring bleek dan Kassa 19.

Doch misschien bewijst Bennett juist vooral haar genialiteit door met een minder goed boek nog altijd van onnavolgbaar grootse klasse te zijn.


Claire-Louise Bennett Poel recensie

Poel

  • Auteur: Claire-Louise Bennett (Engeland)
  • Soort boek: Engelse roman
  • Origineel: Pond (2015)
  • Nederlandse vertaling: Karina van Santen, Martine Vosmaer
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 30 mei 2023
  • Omvang: 224 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 23,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Recensie en waardering van de roman

  • “Sarcastisch, poëtisch, vaak koortsig en rusteloos… De wereld krijgt haar betovering terug” (De Standaard)

Flaptekst van de debuutroman van Claire-Louise Bennett

Poel, het debuut van Claire-Louise Bennett, is een bedrieglijke roman die met een betoverende virtuositeit het innerlijke leven van de naamloze hoofdpersoon beschrijft; een jonge vrouw die ver van de bewoonde wereld een bijzonder bestaan leidt. De losse, verhaalachtige, intense stukken concentreren zich, soms met veel humor, op de verschillende onderdelen uit haar dagelijkse leven; van wat is de beste manier om pap of bananen te eten, tot een ontmoeting met koeien, tot het ambivalente begin van een nieuwe relatie. Terwijl de verteller in al haar excentriciteit naar voren komt, soms pijnlijk en vaak hilarisch, zoekt ze naar een houding om zichzelf te kunnen en mogen zijn in de wereld.

Poel is glinsterend en ongebruikelijk, en eist om te worden verslonden in snelle grote brokken die je lang na de laatste pagina zult blijven proeven.

Bijpassende boeken en informatie

John Banville – Singulariteiten

John Banville Singulariteiten recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe roman uit Ierland. Op 16 mei 2023 verschijnt bij uitgeverij Querido de Nederlandse vertaling van de roman Singularities van de Ierse schrijver John Banville.

John Banville Singulariteiten recensie van Tim Donker

Pierre Michon, en ja daar denk ik wederom aan u. Want dat doet u soms, nee dat doet u eigenlijk met enige regelmaat: zomaar mijn brein binnenwandelen. En dan vooral dat excipiens van u. Het vulmiddel. De rompslomp van de roman. Soms denk ik dat dat raak is, zo raak. Hoeveel romans zijn er niet die uit misschien wel alleen maar vulmiddel bestaan, zware praat die alleen maar daar is om de lezer ervan te overtuigen hoe gespierd het brein van de schrijver is. Er ligt er nu een op mijn bespreektafel (naja, zo’n tafel is er niet, de te bespreken boeken liggen op grote stapels links en rechts van mijn leesstoel maar het boek waarop ik doel ligt toevallig, nu ik dit zit te schrijven, inderdaad tegenover me op de keukentafel waar het eigenlijk niet hoort te liggen maar het ligt er omdat ik na wc-bezoek te beroerd was het hele godganselijke eind naar de leesstoel te lopen en de keukentafel is zo’n beetje het eerste meubelstuk dat ik passeer terugkomend van de wc), en ik kom er in een andere, in een volgende bespreking misschien nog over te spreken (want over dingen spreken is wat men doet in besprekingen), misschien ook niet, het is alleszins niet het boek waarover ik het in deze bespreking wil hebben, het is een ander boek; één van bijkans zeshonderd bladzijden en ik schat de excipiens ervan toch zeker op een bladzijde of driehonderd. Het is van een Italiaanse Vlaming en het is uitgekomen bij De Geus, doe de puzzel nu maar zelf, Michon (dat kunt gij, hoewel Fransoos zijnde, denk ik best).

Andere keren, vaker eigenlijk, denk ik dat uw excipiens-idee ergens hapert, Michon. Uw eigen werk b’voorbeeld, hoe geconcentreerd veelal ook, bevat naar mijn smaak toch ook het nodige dat weggelaten had kunnen worden en dat dus allicht excipiens genoemd zou kunnen worden? Of ook, dat uw theorie een wel erg economisch soort van schriftuur eist. Ik weet niet of ik wel boeken lezen wil waarin alles heeldurtijd steeds heel erg ter zake doend is. Is naast de kwestie zeveren niet net zo mooi, zo niet mojer dan de kernachtige formulering? Zou een roman ontdaan van wat u “rompslomp” noemt niet akelig veel op een handleiding lijken?

Maar ik moest Singulariteiten lezen om -denk ik- voorgoed genezen te worden van mijn sympathie voor uw ideeën over met “excipiens” gevulde romans. Singulariteiten ja. Banville. John, u weet. Weet u ongetwijfeld, ik wist het niet. Ik had nog nooit iets van Banville gelezen voor ik Singulariteiten las; sterker nog: ik kende die hele John Banville nog geeneens (en dit moet dan naar het schijnt het laatste boek zijn dat hij geschreven heeft, zo hoorde ik doorheen de druivengaard). Dat vind ik mooi. Al tientallen jaren ben ik lezer, en bijna evenzovele jaren bespreek ik boeken. En nog altijd kan ik stuiten op gerenommeerde schrijvers met hele godganselijke oeuvres, zonder dat ik hun naam zelfs maar ken. Dat is geruststellend. Ik ben nog altijd blind, en dat is geruststellend. Ik weet nog altijd niets. En dat is geruststellend.

Maar nu ken ik Banville wel, een beetje toch. Ik las zijn Singulariteiten en plots wist ik wat er mis is aan heel de idee over excipiens: het gaat uit van, sorry Michon, een wel erg simplistiese kijk op literatuur. De kijk op literatuur die ons is aangeleerd op de middelbare school. De literatuurlessen. Hoe ons gezegd werd dat we een boek moesten lezen. Dat er een thema was, en motieven; hoofdfiguren en bijfiguren; dat elk boek een “waar het over gaat” had en dat dat was samen te vatten in één handgeschreven a4tje; je kreeg een hoog sijfer als je het zo deed en misschien nog een punt extra omdat je een verwijzing had gevat die niemand had gevat (het stond op bladzijde 144 geloof ik).

Zo kon je boeken lezen, zo kun je ze nog steeds lezen. En als je boeken zo leest, dan is alles wat niet in het verslag van de beste leerling van de school terecht gekomen is, overbodig. Extra. Franje. Versiering. Excipiens, zo u wilt. Misschien doe je die boeken dan geen recht. Misschien hoef je die boeken niet méér recht te doen dan dit. Er zullen best karrenvrachten boeken zijn die door elke gemiddelde middelbareschoolleerling op maximale waarde geschat kunnen worden.

Maar er is ook Singulariteiten. En waarover gaat Singulariteiten? Bijvoorbeeld over Adam Godley sr. Een briljante wetenschapper die een theorie over het bestaan ontwierp die de wereld ontredderd, losgeslagen, verweesd achter liet. Ik ga die tejorie hier niet trachten samen te vatten; het gaat misschien niet eens om de inhoud van de theorie, maar het gaat wel om wetenschap. Zou Singulariteiten over Adam Godley sr. gaan, dan gaat het boek voorzekers over wetenschap. Enerzijds zijn er de mensen die wetenschap beoefenen en aan hen valt dit op: alle wetenschappers in Singulariteiten zijn kompleet gestoord. Rasechte psikopaten de meesten, en de minst erge zijn nog altijd behoorlijk onsympathieke, eerzuchtige en egosentriese klootzakken. Ja. Wat voor beeld van wetenschap schetst Banville hier? Temeer daar de wereld nooit meer dezelfde zal zijn door wat in essentie toch niet meer is dan een theorie. Godley deed geen ontdekking, en hij maakte geen monsterlijke masjiene; hij ontwierp een theorie. Een wellicht nogal zwartgallige of op zijn minst ontmoedigende theorie maar toch niet meer dan een theorie. Dat de hele wereld daardoor lamgeslagen kan worden, doet denken aan hoe Mattias Desmet de met de verlichting gepaard gaande  “vergoddelijking” van de wetenschap omschreef. De wetenschapper die de wereld niet beschrijft maar haar creëert. Er is pas een probleem als de experts zeggen dat er een probleem is, en als de experts zeggen dat er een probleem is, dan hebben we ook een probleem. Ook Laurie Anderson zag het al. Kennen we dat nog van dat virus, Michon, niet zo heel lang geleden, en alle modellen en grafieken en sijfers die ons zeiden dat de wereld goed in brand stond. En iedereen krijste moord en brand, niet omdat ze om zich heen kijkend daadwerkelijk de vlammen zagen oprijzen maar wel omdat de experts op televisie zeiden dat ze er waren.

Gaand over Godley sr. en dus over wetenschap, wetenschappers, de waanzin van het intellect; een door wetenschappelijke ideeën (en modellen) gereguleerde, of onttakelde wereld; al het andere zou dan in Singulariteiten excipiens zijn.

Maarja. Mordaunt, niet zijn echte naam, mag het boek openen en ook weer afsluiten. Ik zou je niet voor gek verklaren als je vast zou houden aan het standpunt dat Singulariteiten in feite over Mordaunt gaat. Een ex-gevangene. Ik zou hem zelf niet snel tot hoofdfiguur bombarderen, maar ik zou je snappen als je meent dat het boek om hem draait. Ik vind hem de meest kliesjeematige figuur, bijna een plat karakter, krijgt, als mysterieuze, dreigende, duistere figuur ook alle vrouwen; ook intelligente, gesofistikeerde; want de dreiging, want het onkenbare, want de nooit geheel te doordringen hardheid, &c.; beetje afgezaagd. Ik zag de ganze tijd een figuur uit Beavis and Butthead voor me, ik weet niet meer hoe hij heette maar hij reed steeds rond in een sportwagen, had lang, enigszins onverzorgd haar, een vlassnorretje, een spiegelende zonnebril en als er iets was dat hij liever deed dan met zijn sportwagen over dingen heen rijden dan was het Beavis en Butthead in elkaar slaan. Hem zag ik voor me bij Mordaunt, ja een getekend figuurtje dus – toont wel aan hoe bordkartonnig hij in mijn beleving was. Maar Mordaunt loopt steeds rond in dat boek, eist veel porsies ervan op; hij zou evengoed het onderwerp van Singulariteiten kunnen zijn. Dan zou dit boek misschien een thriller zijn, dan gaat het over wat er in het donker verborgen ligt. Inderdaad gaat er van Mordaunt een voortdurende dreiging uit; dat hij in de gevangenis zat had iets met moord te maken, op zijn vriendin ofzo, het wordt nooit helemaal helder. Een vriendin van hem doet hem een bizar verzoek, bizarriteiten kleven aan Mordaunt. En iets animaals. Misschien is Singulariteiten wel een doodordinaire thriller, Michon, en is dat wetenschappelijke geneuzel gewoon gespierde excipiens.

Of. Wacht. William Jaybey is er ook nog. Hij krijgt de opdracht een biografie te schijven over Adam Godley sr., en hij aanvaardt; een beetje tegen wil en dank. Eigenlijk kan hij Godley sr. niet uitstaan; en in het huis van de Godleys -waar hij voor de duur van het schrijven van de biografie in residentie mag leven- vindt hij ook nauwelijks materiaal om hem verder te helpen met zijn opdracht. Zijn boek kwakkelt maar zo’n beetje, komt misschien nooit af; het interesseert Jaybey misschien ook niet, hij is veel meer geïnteresseerd in de vrouw van Adam Godley jr. (de Adam van wie hij de opdracht voor het schrijven van de biografie ontving) (de andere Adam is bij dan al lange dood); hij stommelt maar zo’n beetje rond in dat rare rare huis van de Godleys, hij hangt maar zo’n beetje rond; Singulariteiten zou ook over hem kunnen gaan en dan is het boek wellicht een psikologies drama over hoe het leven als water overal langs je heen golft maar zich nooit laat pakken en dan is Mordaunt daar de excipiens.

En ik had het over het huis van de Godleys, waarom is dat huis eigenlijk niet de hoofdpersoon? Dan is dit boek Danielewski-achtige horreur; een kaartenhuis, onnavolgbare huizen met meer kamers dan erin lijken te passen, altijd weer gangen, trappen, labarinties, huizendromen, wie van ons heeft nooit huizendromen, ik heb sedert mijn prilste jeugd minimaal één keer per week een fikse huizendroom, het zal wel voor iets staan en dat waarvoor het staat is waar Singulariteiten om gaat en al het andere is excipiens, Michon?

Tenzij je natuurlijk de bijfiguren tot hoofdfiguren bombardeert, waarom niet, kan best: de even enigmatiese als terminale Anna Behrens die Mordaunt dat bizarre verzoek doet en die naar het schijnt in een verleden nog een verhouding met Adam Godley sr. heeft gehad (maar wie heeft er géén verhouding met Godley sr. gehad; ook knorrige, zelfzuchtige, onhebbelijke, gevoelsarme en stokoude wetenschappers kunnen klaarblijkelijk alle vrouwen krijgen die ze willen) (als je maar een klootzak bent, is dat het, Banville?); de halfwas Adam Godley jr. en zijn licht alkoholieke vrouw Helen; de misschien wel misschien niet dementerende en ergens in dat monstrueuze huis misschien wel misschien niet vergeten weduwe van Adam Godley sr.; over hen, en voornamelijk over hen zou Singulariteiten kunnen gaan en dat zou dan een boek zijn over leven, leven in de schaduw van, een verleden, een naderende dood, een wereldberoemde vader, de alkool. Dan bevat dit boek bijna geen snipper excipiens meer, Michon, en de allerlaatste snipper gaat ook nog overboord als je voorstelt:

dat dit boek gaat over al het bovenstaande en daarmee een boek is over een bestaan zonder god, een bestaan met wetenschap als god, een onttoverd bestaan, een grimmig, leeg, liefdeloos en weinig zinvol bestaan.

(één gedachte nog, Michon, een gedachte die ik liever niet denk, een gedachte die ik daarom maar tussen haakjes plaats -en daarom staat dat hier ook tussen haakjes-: ik las, ieverans op dat verdomde internet, dat Banville Singulariteiten heeft laten bevolken met alle figuren uit al zijn voorgaande boeken -ik weet dat niet want ik las nooit wat van hem- en in dat geval is juist heel dit boek excipiens: het excipiens van al zijn andere romans, zoals bands zonder ideeën maar met een dwingend kontrakt er maar een seedeetje uit persen met de uitnames van vorige seedees om aan hun verplichtingen te voldoen)

Singulariteiten is een ongemeen rijk boek dat je op heel veel verschillende manieren kan lezen (je kunt het uiteraard op nog veel meer manieren niet lezen). Ergens in mijn aantekeningen, Michon, schreef ik dat je dit boek gelezen moet hebben om het goed te kunnen lezen. Maar wie heeft er voor herlezen tijd? Daarom neem ik maar genoegen met de ongetwijfeld onvolledige maar niettemin zeer aangename indruk die het boek bij eerste lezing op me maakte. Een bijna geniaal boek, meende ik. Waarom het niet werkelijk geniaal is? Omdat het misschien iets te geniaal wil zijn. Het overstijgt diverse zjanrûhs; het overstijgt alle tijdsaanduidingen (het kan zowel een futuristiese als een historiese roman zijn); in haast elk hoofdstuk is er een andere figuur aan het woord; het speelt met verschillende stijlen; het is filosofie en wetenschap maar ook platte sex en spanning; het is hoogbrouw en laagbrouw dooreen – het is het is het is. Het is net een beetje teveel. Sja. Komen we toch weer bij excipiens. He, Michon?


John Banville Singulariteiten recensie

Singulariteiten

  • Schrijver: John Banville (Ierland)
  • Soort boek: Ierse roman
  • Origineel: The Singularities (2022)
  • Nederlandse vertaling: Arie Storm
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 16 mei 2023
  • Omvang: 360 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 24,99 / € 13,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van John Banville

Een man met een valse naam komt op het landgoed van zijn jeugd aan met een – geleende – flitsende rode sportwagen. Er woont een nieuw gezin in het tochtige oude huis: de Godleys, afstammelingen van de wereldberoemde geleerde Adam Godley zaliger, wiens theorie van het bestaan de wereld in chaos achterliet.

De mysterieuze man met de sportwagen, die net een gevangenisstraf heeft uitgezeten, heeft het rare idee dat de tijd heeft stilgestaan, of uit elkaar is gespat, of op een vreemde manier opnieuw begonnen is. Hij moet de strijd aangaan met de eigenzinnige Godleys, met de recentelijk aangestelde biograaf van Godley sr. en met een rijke en mooie vrouw uit zijn verleden die hem een ongewoon verzoek doet.

De internationaal bejubelde en bekroonde auteur John Banville schreef een speelse en gelaagde roman over nostalgie, leven en dood en de kwantumtheorie, die begint met de comeback van een van zijn meest memorabele personages en diens ontslag uit de gevangenis.

Bijpassende boeken en informatie

Victor Jestin – Hitte

Victor Jestin Hitte recensie en informatie over de inhoud van de Franse roman. Op 11 mei 2023 verschijnt bij uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de roman La chaleur van der uit Frankrijk afkomstige auteur Victor Jestin. De debuutroman won zowel de Prix de la Vocation als de Prix Femina des lycéens.

Victor Jestin Hitte recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Hitte. Het boek is geschreven door Victor Jestin. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de eerste roman van de Franse auteur Victor Jestin.

Recensie van Tim Donker

Ah. Zomer. Zon. Zee. Kamping. Disko. En een beetje auto-asfyciatie om het af te maken natuurlijk. Want wat is een vakantie nu helemaal zonder wat schommelwurg? Het is laat. Vrijdagnacht. Augustus. Iedereen op de kamping slaapt, alleen op het strand zijn nog wat jongeren wakker. Léonard is daar niet bij, Léonard is daar nooit bij, niet bij zulke dingen. Wakker is hij nog wel. Een beetje verloren, een beetje verveeld, een beetje moedeloos slentert hij over de kamping als hij Oscar ziet, ten halve een vriend van hem misschien, in ieder geval een bekende, in het speeltuintje, op de schommel. Dronken. De touwen rond zijn nek. Hoe komt iemand die de speeltuintjesleeftijd reeds lang ontgroeid is op het een of andere onzalige uur terecht op een schommel met de touwen rond zijn nek? Léonard weet het niet en Oscar is niet meer echt bij machte het te vertellen. In plaats van Oscar te helpen, wat ieder normaal mens zou doen, staat Léonard stil om naar de langzame verstikkingsdood van Oscar te kijken. Pas als hij dood is, komt hij in actie en nog wel op de meest rampzalige manier mogelijk: hij begraaft het lijk en jat zijn telefoon. Hoewel Léonard Oscar dus niet vermoord heeft, is hij vanaf nu wel op een akelige manier betrokken bij diens dood.

De dood van Oscar en de rol die Léonard daarin gespeeld heeft, resoneert uiteraard doorheen heel Hitte maar ik zou het misschien niet eens het hoofdthema van het boek noemen. Dat is eerder nog de zoektocht van een tiener naar zijn plaats in de wereld, zijn plaats onder zijn leeftijdgenoten, zijn plaats op de kamping en in het zomervermaak. Er is de liefde voor Luce die van haar uit soms meer op een sadisties spelletje dan op liefde lijkt; een liefde waar Léonard bij wijlen geen blijf weet (zijn gevoelens voor haar benoemt hij nogal bagatelliserend: “Ik vond haar minder onuitstaanbaar dan de rest.”); een liefde dus, die misschien een normale puberliefde is, weet ik veel, ik had nooit lief als puber of misschien had ik wel lief maar ik werd in ieder geval nooit terug lief gehad.

Prachtig is de sieniese, afstandelijke, zomwijlen wat volwassen (een mens zou haast zeggen: vroegrijpe) blik van Léonard op wat hij ergens “het product vakantie” noemt. “Er kwam een stoet langs. Het roze konijn naam een stel jongeren mee naar het strand. Ze zongen. Van tijd tot tijd tilden ze hun armen op en leken ze naar de zon te wijzen. Ze kenden geen leed. Al een paar jaar werd het in de zomer steeds heter. De hitte begon elk jaar vroeger, deze keer al in februari, en we hadden haar zorgeloos verwelkomd, maar al te blij dat de winter voorbij was. De cafés hadden tafeltjes buiten gezet zonder erop te wijzen dat dit een slecht teken was. Het inferno voelde niemand aankomen. Ik vroeg me af bij hoeveel graden het teveel zou zijn. Dan zou alles kantelen. Iedereen zou wegvluchten van deze camping, zoals je uit een brandende flat springt, en het konijn zou alleen verder moeten dansen. Ik wilde bewegen. Ik haatte mezelf omdat ik daar maar lag te liggen en niets uitvoerde. Maar mijn ogen vielen dicht. De slaap haalde me eindelijk in. Veel slaap kreeg je hier nooit. Je ging laat naar bed en stond bij het eerste ochtendlicht weer op om samen met de anderen, in gesloten gelederen, het plezier tegemoet te marcheren.”; “Wat mooi, Les Landes, zei iedereen altijd. De lucht is er zuiver, het is er warm en de oceaan ligt vlak voor je neus. Niemand zei: wat vreselijk, Les Landes. De bedrieglijke vredigheid van de pijnbomen, het geraas van de golven waarvan iedereen weet dat ze doden op hun geweten hebben, en al dat gelach en die vreugdekreten die zich vermengen tot één doffe echo, een geluid dat je ook hoort in slechtverlichte binnenzwembaden met golven vol chloor en angst.”; “Ik vond ze allemaal afschuwelijk, met hun bonte handdoek om hun slappe, magere, gespierde, tot aan de oren gebruinde lijf, blij dat ze konden douchen voor ze aan de borrel gingen, blij dat ze waren, en toch allemaal triest en eenzaam op deze camping met zijn rottige drie sterren, die alle drie meteen afgepakt zouden worden zodra Oscars lijk werd ontdekt – was ik toch nog ergens goed voor geweest.” – en toch, door alle weerzin heen, schimmert een verlangen, een verlangen naar deel te nemen, er bij te zijn; de vechtpartijen, de disko, onhandige sex met een meisje dat je nauwelijks kent in de douches van de kamping.

Hitte gaat over een moeilijke jongen op een moeilijke leeftijd in een moeilijke situatie met een veel te moeilijk dilemma rond zijn nek. Het is broeierig, koortsig, drukkend. Jestins pen glorieert: hij schijft de kamping, de zomer, de jeugd en de hitte naar je toe. Ik schrijf deze woorden in een snoeiheet Zuid-Spanje maar ook toen ik het boek las, in een veel minder heet Nederland, een aantal weken terug, zette het het zweet op mijn lijf. Alleen het einde vond ik minder sterk maarja, hoe moet zoon boek aflopen, er was immers ook dat lijk nog, daar moest toch ook nog iets mee.

Maar de beklemming is niet het lijk.
De beklemming is de zomer.
En voor wie niet daar is weet Victor Jestin die beklemming uiterst voelbaar te maken. Een boek om te lezen met je blote voeten in het zeewater of in de herfst als de regen tegen de ruiten slaat. Voor de kracht van Jestins woorden maakt dat niks uit. De omstandigheden maken niet de woorden; de woorden maken de omstandigheden.


Victor Jestin Hitte recensie

Hitte

  • Auteur: Victor Jestin (Frankrijk)
  • Soort boek: Franse roman, debuutroman
  • Origineel: La chaleur (2019)
  • Nederlandse vertaling: Josephine Rijnaarts
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 11 mei 2023
  • Omvang: 128 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 19,90
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris
  • Winnaar Prix de la Vocation
  • Winnaar Prix Femina des lycéens

Flaptekst van de roman van Victor Jestin

De illusie van vakantiegeluk haarfijn ontleed.

Terwijl op het strand zijn ‘vrienden’ in de zinderende hitte feesten en drinken en wanhopig op zoek zijn naar liefde doolt de zeventienjarige Léonard alleen en verdwaasd door de laatste uren van zijn zomervakantie op een Franse camping. De afgelopen avond staat hem nog haarscherp voor de geest. Hij heeft een leeftijdgenoot zien sterven zonder hem te hulp te schieten: is hij verantwoordelijk voor zijn dood? Tegelijkertijd brengt de aantrekkelijke, iets oudere Luce hem in verwarring; samen raken ze verstrikt in een spelletje van aantrekken en afstoten.

Hitte is het ragfijne portret van een onzekere jongen die de illusie van het vakantiegeluk op de camping doorprikt en er desondanks dolgraag deel aan zou hebben.

Bijpassende boeken en informatie

Gerbrand Bakker – Moeder, na vader Privé-domein 324

Gerbrand Bakker Moeder na vader Privé-domein 324 Recensie en informatie over de inhoud van het autobiografische verhaal. Op 25 april 2023 verschijnt bij uitgeverij De Arbeiderspers het nieuwe autobiografische boek van de Nederlandse schrijver Gerbrand Bakker.

Gerbrand Bakker Moeder, na vader Privé-domein 324 recensie van Tim Donker

Mijn verhuis was een goede gelegenheid om hem eindelijk dat boek terug te geven. Het had daar maar gelegen, jaar na jaar, eerst op wat voor het de kamer van mijn dochter zou worden een werkkamer-in-wording was (al was er weinig wordends aan), later op de enorme boekenstapels tegen de muur van onze slaapkamer, later op zolder, later in een kast vlakbij de eetkeuken, later terug op zolder.

Het boek: Minder dan niks van Bret Easton Ellis, en te zeggen dat ik er in al die jaren geen letter in gelezen had zou maar een beetje overdreven zijn want ik had maar een paar zinnen gelezen. De hij van wie het boek was: Sergio. Dat was mijn toenmalige buur. Een goede mens, voor zover mensen echt goed zijn. Ach. Een akseptabele mens. Hij hield, net als ik, van lezen. Opmerkelijke literatuursmaak had hij. Voskuil. Grunberg. Faulkner. Knausgård. Alsof hij zijn smaak met zorg had laten samenstellen in de goedesmaakwinkel. Daar had hij dan vast die buitenissige whiksy’tjes die hij altijd had staan ook vandaan. Je wist meteen dat hij een lezer was.

Sommige avonden kwam ik bij hem over de vloer. Dan keken we een of andere muziekdocumentaire waarvan hij vermoedde dat mij die interesseren zou. Searching for the Wrong-eyed Jesus zag ik bij hem, en iets over Finse black metal. Dan dronken we bier, dan dronken we whisky. Dan praatten we wat. Over muziek, over boeken, over de mensen, over de dingen. Maar het mooiste vond ik het om hem op straat tegen te komen. Dan praatten we ook over muziek en boeken en de mensen en de dingen maar dan wist ik me gerust in de wetenschap dat ik altijd tegen hem kon zeggen dat ik ervandoor moest omdat ik de kinderen op moest halen, of boodschappen moest doen, of dat er nog het een of andere onduidelijke klusje binnenshuis op me wachtte (al moet ik zeggen dat hij het negen keer op tien was die zei dat het jammer was maar dat hij nu toch echt in de auto moest stappen, en dan stapte hij, in die domme auto van hem).

Hoewel hij nogal vaak uitweidde over het boek waarin hij op dat moment bezig was, en dat hij bijna altijd heel erg goed vond, en hij me nogal int begin van ons nabuurschap dat Easton Ellis boek uitleende, gaf hij me vrij zelden een direkte leestip. Hij benadrukte liever wat hij zelf goed vond. Eerder dan een zinnetje als “Dat is wel wat voor jou” uit zijn bakkes te wurmen, en dat was goed, want het angstzweet komt me altijd weer op de rug te staan van dat zinnetje.

Maar ik herinner me wel een keer. Ik herinner me zo’n fijne keer, zo’n keer op straat, zo’n gesprek dat dat onvermoed, onverwachts, ongepland ineens staat te groejen daar midden op het beton – en te weten dat je het op elk gewenst moment gewoon snoejen kunt. Het was een grijze dag geloof ik, of gok ik maar want er zijn meer grijze dagen dan andere. Sergio begon over Gerbrand Bakker. Of ik die kende. Of ik daar al wat van gelezen had, ooit. Want dat zou wel wat voor mij zijn. Dacht hij. Zei hij. Vond hij.

Als je de veertig gepasseerd bent, word je, denk ik, wat selektiever met tips. Want toen ik jonger was zoog ik het allemaal op. Ik wilde weten, lezen, horen, luisteren, kennen. Ik wilde het allemaal, in mijn boekenkast, in mijn seedeekast. Dit zou wat voor jou zijn, hoefde het maar te klinken en ik liep al. En dat was nog in de tijd dat je daar moeite voor moest doen. Of meer moeite toch dan een naam intikken op Google of YouTube of SoundCloud. Je moest naar de bibliotheek, of de boekhandel of naar een platenzaak. Je moest zoeken. In bakken of in rekken. En niet de moeite, of het zoeken is me tegen gaan staan. Maar dat het zo vaak mis was. En niet zo maar mis, maar faliekant mis. En dan stond ik daar, ontgoocheld, gedeprimeerd, verbijsterd…: deze rotzooi iets voor mij?, deze rotzooi iets voor mij??, deze rotzooi iets voor mij???, deze rotzooi iets voor mij????, wat voor beeld hebben die mensen dan van mij?????

Als je de veertig gepasseerd ben sta je daar meestal maar met je uitgestreken bek en je knikken en je jaja en je hm-m en je ik zal er eens naar kijken terwijl je denkt na mijn dood misschien. Maar als Sergio het zei, nam ik het iets serieuzer. Of toch: serieus genoeg voor SoundCloud of YouTube of Google. Een aantal dagen later. De kompjoetur, de zoekmasjiene, de naam. Gerbrand Bakker.

Ik kreeg een of andere blog ofzo, kan dat? Of hoe heet dat? Het ging over vogels. Het ging de hele tijd maar over vogels. Het was niet slecht geschreven maar het ging de hele tijd maar over vogels. Hum, ik dacht, een vogelaar. Ik heb iets tegen vogelaars. Zelf ken ik nog geen duif uit een zeemeeuw, en ik verdraag mensen die elke langsfladderende vogel op soortnaam kunnen benoemen slecht. Misschien is dat begonnen in mijn jeugd. Ik ben mijn hele leven al een verwoed kattenliefhebber geweest. Op een dag vertelde mijn vader mij dat hij als kind zeer bloedige kattenvallen plaatste omdat katten vogeltjes vingen, en hij zo dol op vogeltjes was. Het was voor het eerst dat ik walgde van mijn vader, en dat ik vogelliefhebberij in verband bracht met een abjekt karakter.

Mijn schoonfamilie maakte het, later, nog erger. Allemaal braafneuzerige, fantasieloze, saje, bekrompen, gezapige flauwgeesten, allemaal vogelliefhebbers, allemaal kattenhaters.

Vogelaars. Hum. Wat is er eigenlijk zo geweldig aan vogels? Alleen maar dat ze kunnen vliegen? Daar zijn ze niet de enigen in. En niet alles met vleugels moet meteen zo’n godvers lawaai maken in de ochtend hoor.

Ik vergat hem. Vergat Gerbrand Bakker. Vergat de vogelaar.

En dan, jaren later, jaren?, ja ik denk wel twee drie jaar later ofzo, ik sta daar, in de portiek van een flat, iemand drukt me Moeder, na vader in mijn handen. Een boek. Van Gerbrand Bakker. Onmiddellijk weet ik weer, was ik die verdomde vogelaar toch niet helemaal vergeten kennelijk! “Ik loop erin vast,” zegt degene die het boek in mijn handen drukt in ergens een portiek van ergens een flat ergens in de tijd op wat weeral een loodgrijze dag leek te zijn, “misschien is het wat voor jou.” Deze keer vond ik dan zinnetje niet eens zo erg.

Geen vogels? Ja. Wel vogels. En een vader, die 90 is, onkruid uit een droge sloot trekt, rugpijn krijgt, en dood gaat. En het daarna. En een moeder in dat daarna.

Moeder, na vader (hij zal wel erg gelukkig zijn geweest met die komma) is dagboekproza. Nee, het is geen dagboek. Het is het verslag van de tijd na vader. Maar stiekem is het toch dagboekproza. Ook na vader blijven de dagdagelijksheden doorgaan, en daarover kan gelezen worden in Moeder, na vader.

Ik heb iemand gekend die lijp was van schrijversdagboeken; zelve vind ik die meer dan eens wat zwaar op de hand worden. Met zo’n gast, zo’n schrijversgast die al op de eerste pagina van zijn dagboek in het vliegtuig naar Zuid-Amerika zit; zo’n gast, zo’n schrijversgast die onophoudelijk de politieke situaties in allerlei landen van voetnoten voorziet; zo’n gast, zo’n schrijversgast die steeds de dikke en moeilijke boeken die hij leest tot op de komma analyseert; zo’n gast, zo’n schrijversgast die het nooit kan laten met alle obligate filosofen te smijten die een mens maar bedenken kan. Alsof zo’n gast, zo’n schrijversgast op geen enkele dag gewoon maar in zijn tuin voor zich uit zit te staren en aan niks bijzonders denkt.

Hoe anders bij Gerbrand Bakker, zou ik bijna gezegd hebben.
Maar op het eind van dit dagboek dat geen dagboek is, is hij toch maar mooi naar Griekenland gevlogen om met een aantal andere auteurs een soort schrijvers-in-residentie achtige taak te vervullen.
En op tijd en stond praat hij in Moeder, na vader over de boeken die hij leest, en sommige zijn nog engelstalig ook! Een enkele maal komt het zelfs tot een heuse recensie (van een boek van Voskuil dan nog.
En ook van politiek wordt hier geplaudeerd.

En toch tiert het dagdagelijksisme herkenbaarder bij Gerbrand Bakker; dit hier zouden ook uw dagdagelijksheden kunnen zijn, of de mijne. Natuurlijk, we gaan niet allemaal naar het Boekenbal, we worden niet allemaal uitgenodigd voor Brommer op Zee of voor Nieuwsuur, we mogen niet allemaal voor Trouw een recensie schrijven waarin alles dat zweemt naar ik gewoon mag blijven staan, maar hee, de schrijver heeft ook een moeder en met die moeder voert hij heerlijk onzinnige en af en toe aandoenlijke telefoongesprekken. De schrijver heeft een man die soms M. en anders gewoon Marcel heet, en een hond die Floris heet. Hij heeft tantes en ooms, een familie-app vol gezeur, hij heeft met VT Wonen: Weer Verliefd op je Huis en De Grote Verbouwing een heel doorsnee “zondagavondroutine”, hij gaat eens uit eten, er komen eens vrienden of buren of familieleden over de vloer.

Moeder, na vader gaat wel over de vader, en meer nog over de moeder, maar ook, en misschien vooral, over de mens Gebrand Bakker. Een heel menselijk mens. Een, mogelijk, nabije mens. De schrijver werd me haast een bekende, geen vriend, dat niet, hoewel dat wel kan gebeuren met boeken als deze, laagdrempelig, oprecht, levensecht, een zekere dikte, over de driehonderd bladzijden, steeds maar weer getuige zijn van zijn leven, zijn verwanten, zijn gedachten, zijn bezigheden, dan kan, ik heb me erop betrapt, helaas, de schrijver als een vriend gaan aanvoelen, het soort vriend waarmee je alle vrijdagavonden in de kroeg zit (dat soort vrienden heb ik niet en heb ik nooit gehad maar ik kan me er niettemin iets bij voorstellen) en maar wat aanzevert over alles wat er deze week gebeurt is, op je werk en in je huis en in de wereld. Bakker bleef me ondanks de nabijheid van zijn schrijven toch op een zekere afstand (en ik denk dat Gerbrand Bakker daar blij om is). Geen vriend, maar een goede bekende, het soort van bekende dat je minimaal één keer per week op straat tegenkomt, als je naar de bakker gaat, ja, speciaal als je naar de bakker gaat (of zeg slager, ik wil niet de indruk wekken dat ik flauwe woordgrappen aan het maken ben met des schrijvers achternaam), zo iemand waarvan je na enige tijd alles weet – behalve misschien zijn naam (en na maanden en maanden van wekelijkse kletspraatjes op straat is het langzamerhand ook een beetje lullig om nog naar die naam te vragen).

Een bekende om mee te praten, te vragen hoe het ermee staat, te luisteren naar kleine gebeurtenisjes en wat grotere. Een bekende, ook, om mee te diskuteren. Want niet alleen over Bakkers bezigheden kun je hier lezen, veelal, ook geeft hij zijn visie op het nieuws en op wat daarin te berde wordt gebracht, op bepaalde patronen en verschijnselen, en op de humane kondisie in het algemeen.

En dan kun je het met hem eens zijn, of ook wel hardgrondig oneens – ik heb hier voor me zes kantjes met aantekeningen liggen waarin ik nu eens met veel enthousiasme onderschrijf wat Bakker op die-en-die pagina beweert maar dan weer, zij het zeldener, me opwindt over één van zijn meningen (op een of andere manier is de inkt daar dikker). Mijn oorspronkelijke idee was om mijn “diskussies” met Bakker onderdeel te maken van deze bespreking maar ik zie daar vanaf. Ook al omdat het zondagavond is, en laat, en koud, en ik wil graag nog iets nutteloos doen voor ik naar bed ga.

Laat ik het er dierhalve maar op houden dat ik het verrassend vaak eens ben geweest met wat Bakker in Moeder, na vader zoal beweert, dat ik hem verrassend vaak de vinger zeer goed op de zere plek van de tijdsgeest zag leggen, dat ik nogal eens moest lachen, dat ik nog vaak moet denken aan zijn woorden over het overmatig (en mijns inziens lichtvaardig) gebruik van het woord trauma, en die woorden zelfs aanhaalde niet lang geleden, het was vrijdag, het was regendag, de zoveelste regendag op rij, en ik zei En als het straks in de zomer weer drie weken droog is, gaan de mensen weer over een “droogteprobleem” beginnen, en we begonnen spreken over de paniekmaatschappij (gelukkig, weet ik, denkt diene mens hetzelfde als ik over de resente koronahysterie), ik begon over Bakkers uiteenzetting over trauma, hoe iedereen maar een trauma heeft, alles is trauma, we spraken, we dronken koffie, we lachten, later fietste ik doorheen de regen naar heeltemaal Leeuwesteyn toch wel zeker voor mijn eerste en mijn twede wijk en ik dacht Heeft die Gerbrand Bakker me toch maar mooi een heel fijn gesprek op een gruwelijke klotedag in de schoot geworpen.

Laat ik het erop houden dat ik Moeder, na vader met plezier gelezen heb. Ik kreeg het boek voor de zomer in handen (dus misschien werd het me toch niet op een loodgrijze dag in handen gedrukt), het is meegegaan naar Spanje, ik heb er overal in gelezen, ik heb er ook wekenlang niet in gelezen. Maar ik keerde altijd weer met plezier terug naar dit boek. En nu het uit is, mis ik het zelfs een beetje.

Nu het uit is, hoop ik die bekende snel weer eens tegen te komen als ik naar de bakker ga. Want het was altijd een plezier.


Gerbrand Bakker Moeder, na vader Privé-domein 324 recensie

Moeder, na vader

Privé-domein 324

  • Schrijver: Gerbrand Bakker (Nederland)
  • Soort boek: autobiografisch verhaal
  • Uitgever: De Arbeiderspers
  • Reeks: Privé-domein 324
  • Verschijnt: 25 april 2023
  • Omvang: 320 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 25,99 / € 7,49
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van Gerbrand Bakker over zijn moeder

Het niet zozeer plotselinge als wel onverwachte overlijden van Gerbrand Bakkers vader bezorgde zijn moeder veel verdriet. Als je na vierenzestig jaar huwelijk alleen overblijft, is het bijna onmogelijk de draad nog op te pakken. ‘De fut is eruit.’ Maar het leven loslaten is ook nog niet zo makkelijk. Gerbrand Bakker beschrijft een jaar uit het leven van zijn verweduwde moeder en de familiaire dingen die daarmee samenhangen. Daarnaast beschrijft hij, net als in Jasper en zijn knecht en Knecht, alleen, zijn eigen dagelijkse leven, dat een nogal verrassende wending heeft genomen nadat er een man en een hond bij hem zijn ingetrokken.

Bijpassende boeken en informatie

Drago Jančar – Bij het ontstaan van de wereld

Drago Jančar Bij het ontstaan van de wereld recensie en informatie over de inhoud van de roman uit Slovenië. Op 28 maart 2023 verschijnt bij uitgeverij Querido de Nederlandse vertaling van de Sloveense roman Ob Nastanku sveta van schrijver Drago Jančar.

Drago Jančar Bij het ontstaan van de wereld recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Bij het ontstaan van de wereld. Het boek is geschreven door Drago Jančar. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van de uit Slovenië afkomstige schrijver Drago Jančar.

Recensie van Tim Donker

Maar ook later kwam ik er nog wel eens. Op weg naar mijn tante fietste ik door de Lessinglaan. Toen die nog leefde, nog hier was, en kookte en praatte. Soms fietste ik er met mijn zoon achterop. Eén keer moest ik de Lessinglaan niet eens ver verlaten: toen zat ze niet in haar eigen huis in Kanaleneiland maar  in dat zorghotel aan de Kennedylaan. Ik zou er een avondje komen, samen met haar eten, het eten is hier goed, had ze gezegd en okee had ik gezegd, en ik kwam, met bonbons en een klein flesje port, ik wist eigenlijk niet of zulke dingen waren toegestaan in een zorghotel, ik wist niet of er in mijn tas zou gekeken worden, we zaten daar, in haar kamer, we aten bonbons, we dronken port, we praatten over vroeger, toen gingen we eten. Het eten was niet goed.

Altijd als ik doorheen die Lessinglaan fietste, keek ik even. Ik wist niet meer welk nummer het was, iets in de negentig geloof ik. Destijds onthield ik het nummer al nooit. Op een keer moest ik terugfietsten naar huis, toen ik al best wel ver was, om in mijn kleine zwarte boekje op te zoeken op welk nummer hij ook alweer woonde. De Willem. De man. De uitgever. Ik kwam graag bij hem totdat het stopte en het stopte niet omdat ik dat wilde. Hoe ik daar zat, hoe we praatten, hoe we koffie dronken. Dan vroeg hij of ik opgeschuimde melk op mijn koffie wilde. Dan zei ik ja. Dan deed hij warme melk in de melkopschuimer, dan pompte hij, dan praatten we, dan vergat hij de opgeschuimde melk, dan moest hij opnieuw pompen, dan praatten we, dan vergat hij de melk weer. Dat herhaalde zich meestal drie of vier keer. Als de gesprekken niet over muziek gingen, dan gingen ze over boeken. Ik herinner me één keer nog scherp. Zijn uitgeverij richtte zich toen allang niet meer louter op het experimentelere werk maar ik, ik richtte me toen nog wel louter op het experimentelere werk. Ik zat daar, enthousiast een lans brekend voor het één of andere experimentele boek dat ik kort daarvoor had gelezen. De man, de uitgever, de Willem, de melkopschuimende figuur daar in de kamer, hij zei: Die experimenten die ken ik nu wel, vertel me eerst eens een goed verhaal. Ik zweeg even, dacht na, en zei Die verhalen die ken ik nu wel, vertel ze me eerst eens op een interessante manier.

Tenminste, zo pleeg ik het verhaal te vertellen. Ik heb het verhaal al zo vaak op bovenstaande manier verteld, dat ik bijna begin te geloven dat ik dat ook daadwerkelijk zei. Maar het klinkt niet als mij. Zwijgen en knikken en ja zeggen, dat klinkt als mij. Het komt door mijn brein. Mijn brein werkt veel te traag. Het is ongeschikt voor diskussies. Het maakt niet uit wat de ander zegt, altijd denk ik Ja daar zit wel iets in, van die kant heb ik het nog nooit bekeken, misschien heb je wel gelijk. Zo heb ik me ooit eens op een haar na laten overtuigen dat ik me ook moest gaan laten vaccineren. Want als ik nu eens iemand besmette “die daar minder goed tegen kan”, beletselteken. De suggestie van wat de puntjes onuitgesproken lieten, was duidelijk: dan zou ik een moord op mijn geweten hebben. En ik dacht ja, misschien heb je wel gelijk, misschien eist de medemenselijkheid van mij dat ik me een experimenteel serum laat toedienen opdat ik het niet zal zijn die een ander “die daar minder goed tegen kan” de dood in gejaagd heeft.

En dan pas veel later. Op de fiets, terug naar huis. Of de volgende dag, onder de doesj of op de plee of op weg naar het winkelsentrum. Of soms zelfs pas vele dagen later. Denk ik Nee. Denk ik Toch niet. Denk ik Je hebt geen gelijk. Denk ik Als iemand daar minder goed tegen kan, is het aan hem om zich te “beschermen” met een experimenteel serum, niet aan mij. Denk ik Die verhalen ken ik nu wel vertel ze me eerst eens op een interessante manier.

Of tien, twintig jaar later. Denk ik Neem nu Drago Jančar, Willem. Neem nu Bij het ontstaan van de wereld. Nee dit is niet perse een experimentele roman, al zou ik je niet uitlachen als je dat zou beweren. Maar zijn kracht haalt het boek zeer zeker uit de stilistiek en niet uit de inhoud. Niet het “goede verhaal”, maar de manier waarop het verteld wordt, is wat er hier toe doet.

Ik heb ooit eens beweerd, toen ik jong en onnozel was, dat er feitelijk maar twee verhalen zijn: dat van de liefde en dat van de dood. En dat alle boeken en alle films variëren op één van deze twee thema’s, of op allebei. Voor Bij het ontstaan van de wereld is deze uitspraak nog niet eens zo gek: het gaat over liefde, het gaat over dood. En over opgroeien gaat het, en jaloezie, over illusies en over desillusies. Over maatschappelijke spanningen, over katholicisme, over socialisme, over fanatisme en over bekrompenheid.

Over dingen die al miljoenen keren eerder verteld zijn gaat het.

In een tijd net na de oorlog in een land dat toen nog Joegoslavië heette, de tijd van Tito, de tijd van het communisme, een nieuw juk, allicht, terwijl de wonden van de voorbije oorlog nog maar nauwelijks geheeld zijn.

In een tijd die al miljoenen keren eerder beschreven zijn speelt het.

De personages zijn een wondermoje jonge vrouw, een onzekere, twijfelende, dromerige puber, een goedmoedige slungel met grote voeten, een motorrijder met licht criminele inslag, een drinkende en partizanenliederen zingende vader die Hitler doodgeschoten had als hij had gekund maar ja toen Hitler in Maribor was, uitgerekend op die dag was Danijels vader bij zijn zus in Murska Sobota.

Personages die al mijloenen keren eerder gezien zijn spelen hier.

Ja Willem wat zeg je nu. Als een goed verhaal een nieuw verhaal is (en dat moet haast wel want anders zou het een afgezaagd verhaal zijn), dan vertelt Bij het ontstaan van de wereld geen goed verhaal. Maar Bij het ontstaan van de wereld is wel een goed boek. Het is één van de beste boeken van dit jaar, één van de beste boeken ooit. Ik vind niet gauw dat je iets moet lezen, niemand moet ooit iets lezen, de moetlees bestaat niet. Maar toch moet je dit lezen, Willem. Jij en verder elke andere wereldburger. Ja iedereen in de hele wereld moet dit boek lezen. Dit is zo’n fantasties mooi boek. En men zegt wel dat lijden loutert, maar schoonheid, Willem, loutert ook. Een schoonheid als in dit boek maakt mensen beter. Door Bij het ontstaan van de wereld te lezen word je een beter mens.

En als dat niet zit in het verhaal – waar zit het dan in? Ja presies. In hoe het verhaal verteld wordt. En nou heb ik je waar ik je hebben wil.

Ik zei al eerder dat Bij het ontstaan van de wereld niet persé te kwalificeren is als experimentele roman, maar het heeft wel kenmerken die bij experimentele romans vaak vallen aan te treffen. Er is surrealisme, vermenging van mythe met werkelijkheid, of droom met werkelijkheid, er is veel herhaling, er zijn uitgesponnen terzijdes die de lezer voor langere tijd uit het verhaal lijken te nemen, er is sprake van een onduidelijke vertelinstantie (mijn indruk is dat Danijel het verhaal vertelt aan degene die het uiteindelijk opschrijft maar expliciet wordt dat nergens), het is ijl, het is muzikaal, het is onwerkelijk, het is hard, het is ironies, het is schrijnend, het is mooi.

Het is een inéénademuit enerzijds en een boek waarvan je nooit de laatste bladzijde wil omslaan anderzijds. Op de ochtend van een werkdag, en ik wil niet werken, ik ben al ver na halverwege, ik kan van waar ik lees het einde bijna zien en ik wil dat dit moment: lezen in Bij het ontstaan van de wereld met koffie en met op de steerjoo het ongekend prachtige liedje Christmas soul van Mi and L’au zó ver opgerekt kan worden dat het een hele dag duurt. Nee. Een heel leven.

En niet omdat mij daar zo’n goed verhaal verteld wordt nee.

Of.

Naja. Er ís natuurlijk wel een verhaal.

Danijel die misschien niet misschien wel de verteller is maar door wiens ogen we in elk geval de gebeurtenissen meemaken is een jongen in een tijd waarin Hitler verslagen is en Tito vereerd wordt. Hij wordt verscheurd tussen het katholicisme in de vorm van zijn moeder en pater Alojzij en het communisme in de vorm van zijn vader en de klassenlerares annex docente aardrijkskunde, kameraad Benedetič. Danijel is geen strijder, hij is eerder een dromer. Daarom is hij gevoelig voor bijbelse verhalen, bijvoorbeeld het verhaal over koning David. Dat verhaal resoneert doorheen het hele boek. Ook komt hij graag bij professor Fabijan thuis, die mooi kan vertellen over vogels, over Patagonië, over ontdekkingsreizigers. In een voorjaar in die tijd, komt de moje Lena in de woning onder die van Danijel wonen, een jonge, wat raadselachtige vrouw die zeer tot Danijels verbeelding spreekt. En er is het meisje Vasilka – misschien iets van liefde. Het wordt een moje zomer.

Maar na een moje zomer volgt een grimmige herfst. Ruzies, konflikten, gevechten, verdwijningen, verwondingen, beroertes, verlammingen, razzia’s en erger. Maar schoonheid of ellende, alles in die verslavend prachtige taal van Jančar. De poëzie. De muzikaliteit. De gelaagdheid.

De eerder genoemde herhaling, b’voorbeeld, komt voor op het niveau van het verhaal maar ook op het niveau van de verteller. Zo verlopen de avonden dat de kameraden van Danijels vader op bezoek komen altijd hetzelfde. Dat is gewoon hoe het gebeurt. Dat is hoe de dingen gaan. Maar ook worden er over verhaalfiguren steeds dezelfde dingen verteld: hoe iemand een been is kwijt geraakt, dat iemand hele grote voeten heeft en bijgevolg ook hele grote schoenen, dat de broer van Danijel bij de marine zit, dat een oom in Amerika woont in een plaats die Bethlehem heet. Dat is hoe mensen praten, steeds dezelfde dingen zeggen, steeds dezelfde verhalen vertellen. Zo praat mijn collega ook. Die kan zelfs hetzelfde verhaal vier of vijf keer achter elkaar vertellen. Dan is het verhaal net klaar, en dan zegt hij iets als “Ik wist niet wat ik hoorde want…” en dan begint hij het verhaal dat hij zojuist verteld heeft vanvorenafaan opnieuw te vertellen en als ik een horloge had zou ik er dan op kijken en amai is het zo rap zeggen maar ik heb geen horloge dus probeer ik met blikken duidelijk te maken dat het tijd is want ik moet nog, ik moet nog helemaal naar dat verre Leeuwesteyn weet je niet hoe ver dat van het depot vandaan ligt, weet je niet hoe groot die wijk is, weet je niet hoeveel mensen daar wonen en hoeveel post die krijgen, al die huizen, al die mensen, al die brievenbussen moet ik nog.

De soepelheid waarmee Jančar schakelen weet tussen diverse lagen, geeft Bij het ontstaan van de wereld niet alleen de vaker genoemde muzikaliteit en poëzie maar paradoxaal genoeg ook iets spraaktaligs. En dat hallucinante: niet altijd is het duidelijk wat mythe, droom of werkelijkheid is; of herinnert Danijel zich iets wat onmogelijk op die manier gebeurd kan zijn en weet je niet goed of je het geloven, hoe je het opvatten moet.

Dat dus, Willem. Of zoals Jančar het zelf zegt:

“De wereld was bij haar geboorte precies hetzelfde als later, toen ze volgroeid was. Ze is niet wezenlijk anders, alle dingen zijn net zoals geschreven staat in de oude boeken, waarin de Prediker zegt: niets nieuws onder de zon. Maar het is wel zo dat ogen die net ter wereld komen op een andere manier kijken, want ze zien alles voor het eerst. Als de wereld volgroeid is, of al wat ouder, maakt ze een wegwuivend gebaar en zegt: Ach, dat gemaaide grasland en die besneeuwde vlakte, dat hebben we al eens gezien. Als de wereld jong is, nog heel jong is, zal het beeld van de sneeuw die de straat en de daken bedekt en op het mutsje valt van het meisje met wie Danijel mee naar huis loopt, en die op haar wangen smelt terwijl er vlokken blijven hangen aan haar blonde haarlokken die uitsteken onder het mutsje dat te klein is om al haar weelderige, lange haar te bedekken, zodat het er bij haar slapen onderuit komt en nat wordt van de sneeuw… als de wereld jong is, zal dat beeld diepe indruk maken: de straat langs het bos ziet er prachtig uit, helemaal wit, de lippen van het meisje zijn rood en de jongen en het meisje zijn buiten adem als ze naar haar huis lopen; maar als de wereld oud is, heeft ze daar geen oog meer voor, dat is de wereld slechts gegeven als ze nog jong is.”

Dus dat. Willem. Dus dat. Is wat Jančar doet. In Bij het ontstaan van de wereld geeft Drago Jančar ons onze ogen terug. Onze ogen van toen we jong waren. Hij laat ons dingen zien alsof we ze voor het eerst zien. De lezer golft mee met de vertelling en leest dingen die al miljoenen keren eerder verteld zijn nu, hier, voor het eerst. Dat is schrijven, Willem. Dat is wat schrijvers doen, echt goede schrijvers tenminste. Hun boek brengen alsof het het enige boek ooit geschreven is. Niet door het verhaal, Willem. Maar door hoe het is opgeschreven.


Drago Jančar Bij het ontstaan van de wereld recensie

Bij het ontstaan van de wereld

  • Schrijver: Drago Jančar (Slovenië)
  • Soort boek: Sloveense roman
  • Origineel: Ob Nastanku sveta (2022)
  • Nederlandse vertaling: Roel Schuyt
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 28 maart 2023
  • Omvang: 224 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek / ebook
  • Prijs: € 23,99 / € 13,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van de Sloveense schrijver Drago Jančar

De grauwe oorlogstijd is net voorbij, het is lente en in de puber Danijel ontwaken nieuwe gevoelens wanneer naast hem de mooie jonge Lena komt te wonen. Hij kan zijn ogen niet van haar afhouden. Wie is zij? En wie zijn de twee mannen met wie zij een intieme relatie onderhoudt? Als haar liefdesverhaal na een bewogen zomer op tragische wijze eindigt, weet Danijel ‘dat alles draait om de liefde, het grote verhaal van het leven, dat zich sinds het ontstaan van de wereld in ontelbare varianten afspeelt’.

Bij het ontstaan van de wereld is een verbeeldingsrijke roman over volwassen worden, over de aard van mensen, hun passies, hun schuld­gevoel en hun nobele beslissingen – tegen de achtergrond van de Sloveense naoorlogse periode als deelrepubliek van Tito’s Joegoslavië.

Bijpassende boeken en informatie

Chantal Akerman – Mijn moeder lacht

Chantal Akerman Mijn moeder lacht. Op 28 maart 2024 verschijnt bij uitgeverij Koppenik de Nederlandse vertaling van Ma mère rit van de Belgische filmregisseur Chantal Akerman. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek en over de uitgave. Daarnaast is er aandacht voor de boekbesprekingen en recensie van Mijn moeder lacht, de memoir van Chantal Akerman.

Chantal Akerman Mijn moeder lacht informatie

Chantal Akerman is 6 juni 1950 geboren in Brussel. Ze groeide op in een Joods-Pools gezin van Holocaust-overlevers. Als ze 18 jaar oud is gaat ze naar de Belgische filmopleiding van het Institut National Supérieur des Arts du Spectacle et des Techniques de Diffusion. Na haar opleing verhuisde ze naar New York en begon met het maken van films. Ze maakte zowel speelfilms en documentaires als installatiewerken en werkte zowel als actrice en als regisseur.

In 1975 maakte ze de film Jeanne Dielman, 23 Quai du Commerce, 1080 Brussel. De film werd geprezen als eerste feministische meesterwerk in de geschiedenis van de cinema en in 2022 door het British Film Institute (BFI) uitgeroepen tot de beste film aller tijden.

Op 5 oktober 2015 overleed Chantal Akerman, 65 jaar oud aan de gevolgen van zelfmoord kort nadat haar moeder met wie ze een gecompliceerde relatie had ook was overleden. In haar memoir Ma mère rit uit 2013 doet ze hier verslag van. Over het boek dat nu in Nederlandse vertaling verschijnt, kun je op deze pagina uitgebreide informatie lezen.

Chantal Akerman Mijn moeder lacht recensie van Tim Donker

Film heeft mij slechts kortstondig geïnteresseerd, en dan nog noodgedwongen.

De jaren negentig waren bezig, een millennium liep op zijn einde, ik studeerde, ik liep ergens rond in hallen, het beviel me maar matig, het beviel me niks, iemand anders liep daar rond en zei dat er in Amsterdam een studie bestond en dat heette tekstschrijven, het zou schrijven zijn, meerdere soorten schrijven, zakelijk, reclame, scenario, tijdschriftjournalistiek, het leek me niks maar die ander zei dat ze het ging doen, dan ben ik in ieder geval elke dag schrijvend bezig zei ze, dat trok me over de streep, elke dag schrijvend bezig zijn dat ging beter zijn dan dit hier, ja dat ging beter zijn dan alles, en ik wisselde van studie, na een zomer die een hel van een zomer was want iemand moest zo nodig naar Mallorca gaan en mij alleen achterlaten, na zoon soort zomer, na een hel van een zomer deed ik een andere studie, liep ik rond in andere hallen, het beviel me niks, het beviel me misschien minder nog dan de studie die ik eerst deed, alle dagen schrijvend bezig zijn ja maar dit was alle dagen rotzooi schrijven en het deed me langzaamaan een haat tegen het schrijven ontwikkelen en de trut die me overgehaald had deze studie te gaan doen was zelf niet door het toelatingsexamen gekomen en daar zat ik nu, iemand was nog steeds niet terug uit Mallorca, mensen komen nooit terug uit Mallorca, na een jaar ofzo was het tijd om een afstudeerrichting te kiezen, het was kiezen uit kwaden, dan maar scenario, daar leek me nog de meeste vrijheid en creativiteit mee gemoeid, ah!, daar ging ik afgestudeerd scenarioschrijver zijn en nu de omgekeerde beweging: nu moest ik me nog zien te gaan interesseren voor film.

Videokunst ontdekte ik al snel. Dat vond ik goed. Oprecht goed. Het kon bewegend schilderij zijn, een visueel poëem, een literaire videoclip, het kon straf zijn, het kon veelzeggend zijn, het kon iets zijn dat ik ook wel zou willen maken. Met een vriend in die dagen, een tijdelijk in Nederland studerende Fransoos die luisterde naar de onmogelijke naam Valentin, frekwenteerde ik een filmhuis hier ter stede. In Utrecht. Een filmhuis waar je vooraf ook een hapje kon eten. Wat we meestal deden. Ik geraakte een heel klein beetje bekend met de “alternatieve cinema” of hoe heet dat. Zag films. Saje films. Pretentieuze films. Onzinnige films. Vergezochte films. Maar ook moje films. Het schoonst vond ik films met veel leegte, lange shots, weinig dialoog, vrijwel geen actie. Ja. Zoiets ging ik wel kunnen maken, dacht ik, straks, als het dan toch moest, als afgestudeerd scenarioschrijver. Niet dat mijn docenten op de gehate opleiding als gidsen in die richting konden of wilden optreden. Ik herinner me een synopsis moeten schrijven, ik wilde iets doen dat zich in een kleine ruimte zou afspelen, een kale keuken, twee mensen aan weerszijden van een wrakke tafel op eenvoudige stoelen, veel stilte, geen filmmuziek behalve misschien af en toe wat grindcore op ongepaste momenten, of freejazz, het moest, alleszins, het tegendeel zijn van alle gebruikelijke “dienende” filmmuziek; ik wilde het geheel openen met een scene van één minuut waarin niets te zien zou zijn dan een muur en de tafel en de dan nog lege stoelen, de docente zei: dat is veel te lang, één minuut, dat moet je veel korter doen, ga maar eens op het station een minuut lang naar de klok kijken dan zie je wel hoe lang één minuut niks duurt. Ik kreeg minder en minder goesting om scenarioschrijver te worden. Uiteindelijk koos ik alsnog, uit armoede, voor tijdschriftjournalistiek (in mijn uiteindelijke scenario van voornoemd synopsis verving de één minuut muur + tafel + stoelen voor een minuut lang stationsklok).

(toneel, misschien zou ik ooit nog toneel willen schrijven)

De films van Akerman heb ik nooit gezien. Niet toen. Niet nu. Ze zouden me bevallen zijn, wed ik. Toen. Maar ook nu. Al moet ik zeggen dat zitten gaan, in de zetel, kop naar een scherm gericht en kijken tot het gedaan is me nu nog ongemakkelijker toeschijnt dan destijds. Nee dan lezen.

Een boek lezen.

Een cineast lezen.

Een film lezen.

Als ik er iets van zou weten zou ik kunnen beweren dat Mijn moeder lacht leest als één van Akermans films. Ik veronderstel dat ik er met die bewering niet eens ver naast zal zitten. Al weet ik er niets van. Maar “Ik schrijf graag op wat er gebeurt zelfs als er niks gebeurt”, schrijft Akerman in dit boek. Dat is wat het is. Leven. Mensen. En leegte. Leegte die ademt.

Het niks dat schuurt. Het niets dat nietst. Zegt Heidegger.

Het niets dat geen huis kan zijn.

Schrijft Akerman:

“Het lukt me niet om op het voorjaar te wachten. Ik ben in de winter met somber zwarte wolken die hier voorgoed lijken te blijven. Ik heb het gevoel dat het het einde is maar het is niet het einde. Ik weet niet wat ik ga doen en waar ik ga wonen en of ik nog ergens naartoe zal gaan. Misschien ga ik wel naar Parijs naar mijn appartement. Ik heb een appartement. Dat is thuis. Zo noem je dat, thuis. Maar ik voel niet dat ik een thuis of een andere plek heb. Ergens waar je je thuis of op een andere plek voelt. Soms denk ik ik ga naar een hotel, daar zal het een thuis op een andere plek zijn, daar zal ik kunnen schrijven.”

Misschien ben je thuis waar je kunt schrijven. Misschien kun je schrijven waar je thuis bent.

Of nog: misschien moet een mens zich een thuis schrijven. Misschien is dat waar de lezer getuige van is in Mijn moeder lacht: Akermans pogingen zich een thuis te schrijven.

Eigenlijk gaat het in dit boek maar over drie dingen: over de gezondheidstoestand van Akermans moeder, over de dysfunctionele relatie van Akerman met C., en over Akermans depressies.

Haar ontheemdheid. Haar wanhopige pogingen zich een thuis te schrijven.

Lees dit niet als je wilt weten hoe ze haar films maakte. Het gaat summier over film, alleen in een terzijde, hier of daar. Mijn moeder lacht is een zoektocht. Een zoektocht naar iets onvindbaars.

Soms is het wel wat zwaar. Al die twijfels. Al die somberte. Al die duisternis, die steekt in alles wat ze ziet, in alles waarover ze schrijft. Ik dacht aan die jongen die op mijn school zat toen ik de havo in Eindhoven deed. Ik weet niet hoe hij heette, ik weet niet of iemand hem kende, hij leek niet echt met iemand om te gaan. Wat we wisten was dat hij, als havist, reeds uithuizig was. Op kamers woonde, ergens in dat verrotte Eindhoven (of nee niet verrot ik heb mijn gelukkigste jaren gekend, daar). Als er een tussenuur was, ging hij boodschappen doen. Dan kwam hij terug op school en dan stak er een prei uit zijn schooltas. Altijd een prei. Die stomme prei uit die stomme schooltas van hem werkte geweldig op mijn zenuwen. Winkelopeningstijden waren in die tijd misschien nog niet zo ruim als nu, maar na schooltijd boodschappen doen leek mij ook toen zeker geen onmogelijkheid. Waarom moest die eikel zo nodig onder schooltijd boodschappen doen, en steeds weer met die aanstellerige prei verschijnen? Maar als je er iets over zei tegen een klasgenoot, kreeg je de voordehandliggende preek. Dat hij voor zichzelf moest zorgen, dat ik makkelijk praten had, zulke dingen, als je even wachtte kwam er ook altijd een “moeders pappot” in voor. Niemand scheen de evidentie van boodschappen doen na schooltijd te zien, er was nota bene een albert heijn tegenover onze school, die was nog uren open als we naar huis reden. Niemand scheen in hem de poseur te zien die ik in hem zag. Met de prei als symbool. Het symbool dat sprak en zei Kijk mij eens even op eigen benen staan, kijk mij mun eigen potje eens moeten koken, vanavond maak ik iets met prei jongens!

De depressies van Akerman waren me soms een prei die uit een schooltas steekt. De prei in de schooltas, dat is een goede titel voor een boek. Omdat ze alles verduistert met haar somberte, ook wat niet, vooral niet, duister is of ooit hoeft te zijn.

Maar dan spreek ik mezelf vermanend toe. Dat ik makkelijk praten heb, dat zij haar depressies inderdaad voortdurend met zich meedraagt. Als een prei in een schooltas. Dat zij de prei ook niet in haar schooltas wil, dat zij niet kiest voor de prei in haar schooltas.

En ik denk ook aan iets wat mijn allerliefste vriendin allertijden Iris ooit tegen mij zei, toen, in diezelfde Eindhovense dagen. Al zat ik niet meer die havo waar ik haar wel had leren kennen (heb haar eigenlijk nooit gevraagd wat zij van meneer Prei vond), ik deed al een studie, die ene, die eerste, die ik niks vond maar bij nader inzien misschien toch zelfs nog wel beter dan die andere, die twede. Ik voelde me verloren gelopen, daar in Utrecht waar ik al wel studeerde maar nog niet woonde, omdat ik het zag als een opstap naar de wereld, naar mensen waartoe ik mij moest gaan verhouden, niet op de vrijblijvende manier waarvoor je als puber misschien nog wel kunt kiezen, en ik twijfelde er sterk aan of ik wel iets wilde, of kon, met die wereld, met die mensen, met dat alles waar ik moest gaan wonen en werken en leven en zijn. De Eindhovense jaren liepen op hun einde, ik zag dat allemaal niet zitten, en van alle vrienden was alleen Iris nog over. We zaten in mijn kamer, mijn jongenskamer, waar alle hardrockposters nog hingen. Iris zei dat het zo moeilijk was om met mij een licht gesprek over niks te voeren. Ik wist dat niet. Ik wilde niet perse alles zwaar maken, ik wist niet dat ik dat deed, ik dacht juist goed te zijn in blödzin plauderen.

Dus ik ken dat wel. Ik ken de zwaarte van de moed in de schoenen wel. Ik weet wel hoe schuifelend dat lopen is. Ik ben er geloof ik nooit zo erg aan toe geweest als Akerman, maar iets ervan ken ik wel. Dus ik wil kijken naar de prei. Onbevooroordeeld kijken naar de prei. Met open gemoed kijken naar de prei. Met al mijn empathie kijken naar de prei.

Maar dat was soms nog lastig.

Andere dagen vond ik Mijn moeder lacht juist weer een wonderschoon boek. Ik weet een ochtend, ik geloof dat het een donderdag was. Ik had stralend weer verwacht, ik weet niet waarom, maar het was grauw en grijs. Het was nog vroeg op de ochtend, het was nog geen tijd voor boodschappen schoonmaken afwassen vloer vegen opruimen, ik zat daar nog, in mijn leesstoel, met koffie en Akerman en een seedee in de speler. Autistic Daughters. Uneasy flowers. Die seedee is f’domme vele malen beter dan ik me hem herinner, die seedee is goed! Hoe kon ik eigenlijk anders denken, Dean Roberts is al ei zo na een genie. Misschien kan niet alles zo goed zijn als Thela nee maar daarmee legde Roberts de lat ook wel ongekend hoog (is het met The Tower Recordings de verkeerde kan opgegaan toen hij stopte bandlid te zijn? dat zou ik eens moeten uitzoeken). Muziek en boek gingen een huwelijk aan, en het was adembenemend. Alsof ik nu pas echt las, vrij van ergernis over prei. Alsof Akerman me nabijer kwam dan voorheen.

Die taal. Die moje, zachte taal die leegte en stilte ademt.

Haar taal die zoekt, tast, ongedwongen poëties is, alsof poëzie de natuurlijke staat is van (haar) taal. Ze zet een voorzichtige pas naar voren, de toekomst in, en dan weer drie stappen terug het verleden in, waardoor ze in sirkelende bewegingen om haar onderwerpen heen draait, wat veel herhaling genereert. Waardoor er, weeral, muziek ontstaat.

Chantal Akerman. Ze is er niet meer. Ze deed wat ze beloofde, wachtte haar moeders dood af om haar eigen leven te kunnen beëindigen. Met Mijn moeder lacht laat ze een waardevol dokument na. Teer, maar zeker niet krachteloos. Het verscheen in 2013 al in het Frans, twee jaar voor haar dood. Deze fantastische vertaling brengt Chantal Akerman nog één keer op intieme wijze tot leven. Men kan niet anders dan buigen naar Koppernik, en naar vertaalster Martine Woudt.

Chantal Akerman Mijn moeder lacht

Mijn moeder lacht

  • Auteur: Chantal Akerman (België)
  • Soort boek: memoir
  • Origineel: Ma mère rit (2013)
  • Nederlandse vertaling: Martine Woudt
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 28 maart 2024
  • Omvang: 216 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 23,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de memoir van de Belgische filmregisseur Chantal Akerman

In 2013 werd de moeder van filmmaker Chantal Akerman ziek. Ze vloog van New York naar Brussel om voor haar te zorgen, en ondertussen schreef ze: ze schreef over haar jeugd, de ontsnapping van haar moeder uit Auschwitz waar ze niet meer over sprak, de moeilijkheid van haar om van vriendin C. te houden, haar angst voor wat ze zou doen wanneer haar moeder zou overlijden. Tussen de ontroerende fragmenten over haar leven plaatste ze stills uit haar films.

Mijn moeder lacht is zowel een samenvatting van de thema’s waar Akerman zich gedurende haar leven mee bezighield, als een versie van de eenvoudigste en meest gecompliceerde liefdesrelatie van allemaal: die tussen moeder en dochter.

Chantal Akerman Travelling recensieDiverse auteurs (België) – Chantal Akerman: Travelling
filmboek
Uitgever: Lannoo
Verschijnt: 5 maart 2024

Bijpassende boeken

A.N. Ryst – Bonsaibaby

A.N. Ryst Bonsaibaby recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Nederlandse roman. Op 24 maart 2023 verschijnt bij uitgeverij Querido de nieuwe roman Bonsaibay, geschreven door A.N. Ryst wat het pseudoniem is van schrijver Daan Remmerts de Vries.

A.N. Ryst Bonsaibaby recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de de roman Bonsaibaby. Het boek is geschreven door A.N. Ryst. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver A.N. Ryst.

Recensie van Tim Donker

Dat dat wel even een heel ander paar mouwen was, was wat ik de langste tijd dacht.

God, wat een geniaal boek had ik De Harpij gevonden. Surrealisties, sprookjesachtig, angstaanjagend, betoverend, hartverwarmend, ontluisterend, eng, lief, hard, poëties, mooi, spannend, meeslepend, keelsnoerend – het was bijna alles wat een boek mogelijkerwijs kan zijn. Ik had die zevenhonderdzestien pagina’s gegeten, werkelijk waar, rauw en zonder zout of peper. Dit was nu eens een boek waar je niets op tegen kon hebben (het had, gezien de thematiek, gemakkelijk gezwollen, hoogdravend, pretentieus kunnen zijn maar dat was het niet!), of, naja, ik geloof dat ergens iets stond over “Bete’s aantrekkingskracht op dieren” ofzo terwijl dat Emver had moeten zijn. Dit boek was te mooi, te doortimmerd voor slordigheden. Iemand had dat moeten zien. De schrijver of een corrector of een redacteur of hoe heten al die gasten bij zo’n uitgeverij en wat doen ze eigenlijk? Maar goed. Wat een ongemeen rijk boek dat was. Hoe polyfoon. Hoe fantasierijk. Zo’n boek schrijf je eenmaal in je leven ik denk.

Ik denk en ik dacht. Toen. Wanneer? Nou, toen ik aan Bonsaibaby begon natuurlijk let dan toch op. Ik dacht Moet ik hier wel aan beginnen. Na zo’n Harpij. Je moet naar het schijnt ook nooit teruggaan naar een plek waar je in je jeugd een moje vakantie hebt doorgebracht. Ofzo. Nee dat vergelijk gaat niet op. In ieder geval: ik dacht Na De Harpij kan alles, wat dan ook, van deze schrijver alleen maar tegenvallen. Mojer dan De Harpij wordt het niet dus het kan alleen maar slechter.

Doch toen wist ik me geslagen door mijn eigen gedachten. Moet zo’n man dan maar nooit meer een boek schrijven omdat hij toevallig één keer een briljant boek heeft geschreven? Of nog: moet bij alles wat hij schrijft iedere keer maar weer dat briljante boek op tafel gelegd worden, en dan wijzen, en dan zeggen Jaha Ryst, aardig boekje hoor, maar hier ga je nooit meer overheen kunnen gaan.

Dus ik vergat bovenstaande gedachten, vergeet u ze ook maar, en ik begon, onbevooroordeeld (ha! mocht je willen stombo!) aan Bonsaibaby.

Bonsai baby is gewoonstlevenproza. Verhalen uit de Aldag. Vergis ik mij, of is het toeval, of is het echt zo dat gewoonstlevenproza aan een opmars of een terugkomst bezig is? Als dat zo is, dan is het sowieso prijzenswaard. Ik werd zolang getrokken door literatuur maar wat mij op de middelbare school aan literatuur werd voorgeschoteld deed me zodanig niks dat ik me er jarenlang van afgekeerd heb. Het stond zo ver van me af. Dat kwam misschien omdat ik nog maar zestien was, en nog geen oorlog had meegemaakt ofzo. Maar ik herkende ook niet de volwassenen om mij heen in deze boeken, en bovendien haatte ik al die zogenaamde gelaagdheden. Al die mythen en sagen en bijbelverhalen en filosofieën en Klassieken en alles wat je eruit moest kunnen halen; om één zo’n boek te begrijpen moest je bijkans al een halve bibliotheek gelezen hebben en ik had geen halve bibliotheek gelezen en als het op deze manier moest zou ik ook niet heel veel zin om ooit wel een halve bibliotheek gelezen te hebben.

Ik was eindsweegs de twintig in toen mijn pad me boeken bracht die eigenlijk, sja, nergens over gingen. Over mensen die op een terrasje zaten en daarna naar huis liepen en onderweg misschien iemand zagen lopen die ze dachten te kennen. Over mensen die voor hun raam stonden en lusteloos naar buiten keken. Over mensen met geestdodende, uitzichtloze banen. Mensen met alledaagse gedachten, bijvoorbeeld over het mannetje in het voetgangerslicht. Mensen die nooit dachten aan Griekse filosofen. Literatuur ontdaan van alle pretenties maakte het me mogelijk me op de taal te konsentreren, de pure taal, de wendbare taal, de magiese taal, die het alledaagse evengoed gezegd kreeg als het onmogelijke. Dat ontstak mijn potentiële literatuurliefde. Dus ik heb niks tegen gewoonstlevenproza. Integendeel.

In Bonsaibaby zijn het Violetta en Lennard die ons verhalen van hun Aldag. Hun hele gewone leven. Ze hebben een moeizame relatie, het is al een paar keer uit geweest, er zijn andere mensen, andere namen, geschiktere liefdes misschien. Er is een scheiding die definitief lijkt, de punt gezet, klaar om verder te gaan, de bron opgedroogd. En dan mis je natuurlijk je water pas, we kennen het liedje allemaal.

Bij Lennard, we beleven het verhaal voornamelijk vanuit hem, begint de hunkering toch weer. En het lijkt, het lijkt weer goed te komen, misschien waren ze toch wel voor elkaar gemaakt, wie weet.

Doodgewone relatieproblemen tegen een doodgewone achtergrond. Natuurlijk haat Lennard zijn schoonouders, wie niet. Het is bijna spreekwoordelijk, en het is voer voor heel veel grapjes en in dit geval voor een roman. Natuurlijk word je afgestoten door degene waardoor je aangetrokken wordt. Natuurlijk kan zo’n Violetta heel goed zeuren. Natuurlijk is ze labiel. Natuurlijk zijn er honderdduizend dingen op haar aan te merken. Natuurlijk wil je haar terug. Natuurlijk is het allemaal doodgewoon en natuurlijk is dat niet erg.

Of.

Misschien.

Ja.

Toch.

Blijf dan maar houden van gewoonstlevenproza. Het kan ook een beetje te gewoon zijn. Alsof je je kollega voor de zoveelste keer hoort zeiken over zun vrouw.

Ja want dat was het ook. Omdat het gefocaliseerd wordt vanuit Lennard, ligt voornamelijk Violetta hier op de canapé. Het is haar gedrag, haar gemoed, haar familie, haar verleden dat hier doorlopend geanalyseerd wordt (over Lennard komen we bijna zo goed als niks te weten). Dacht ik even: is dit gezichtspunt of gewoon platvloers sexisme? De vrouw als hysteries wezen die een stabiele man nodig heeft om haar eventjes diets te maken waar het zoal is misgegaan met haar of gewoon het onvermogen om jezelf klaar te zien: de analysator ziet wel de splinter in het oog van zijn geliefde maar niet –

(maar in overwookte tijden zou een mens al bijna een heel klein beetje sympathie kunnen opbrengen voor sexisme ofnee vergeet ook dat ik dat gezegd heb)

Kwam ik me daar toch weer met mezelf in konflikt zeg. Gewoonstlevenproza ontstak de vlam voor literatuur in mij; komt daar een boek dat is alsof ik een kollega hoor praten, is het ook weer niet goed. Ja. Hoeveel gewoonheid is goed en hoeveel gewoonheid is net iets te gewoon, ik weet het niet, misschien hou ik er toch stiekem meer van als de gewoonheid met een klein scheutje mafheid wordt vermengd. Zoals toen Lennard op een begraafplaats zat te praten met een vrouw waarvan hij eerst aannam dat het Violetta was, en later gewoon zomaar een vrouw, en nog weer later blijkt daar helemaal niemand te zijn, en hij maar praten, bijvoorbeeld over dat liedje waarin ze zongen they talked about life but missed all the points en ik ah! denken en ik de twee toon beweging denken, maar dan weer waar zwets ik eigenlijk over? ik ken alleen maar the lunatics have taken over the asylum.

Of op het eind.

Ja op het eind.

Die ietwat afgezaagde i see dead people-achtige plotwending die ik desalniettemin niet had zien aankomen. Ik geloof dat ik op een bankje zat met iemand en dat die iemand me zei dat dat eind allang verklapt was op de radio. Ik zei Daar zou ik als schrijver niet blij mee zijn geweest. Mijn bankgenoot zei dat Ryst erbij was, toen, op de radio, en dat hij het ofwel zelf gewoon vertelde of anders er niks op tegen had dat het verteld werd.

En ik zweeg stil. En later fietste ik naar huis.

En al fietsend dacht ik dat dat niet juist was. Dat ik dat niet had moeten zeggen. Van dat “als schrijver zou ik daar niet blij mee zijn geweest”. Als schrijver, als ik ooit schrijver was geweest, of had kunnen worden, had het me vermoedelijk geen donder kunnen schelen. Je schrijft een boek en later vragen ze je er voor de radio iets over komen te vertellen, je praat, je hebt dat boek allang geschreven, wat kan jou het schelen hoe ver iedereen al is in dat boek en of ze al zijn aanbeland bij dat ietwat afgezaagde i see dead people-achtige plotwendinkje op het eind. Maar als lezer, misschien. Ik luister gelukkig nooit naar de radio dus als lezer wist ik van dat ietwat afgezaagde i see dead people-achtige plotwendinkje op het eind niks af. Waardoor het me een stomp gaf.

Ja een stomp.

De stomp die zei Hee jij dacht toch dat dit boek lezen zoiets was als je kollega horen praten? Nou dan heb je nog geen rekening gehouden met DIT. En dat DIT, dat ik ekspres kapitalizeer, was dus die stomp. Waardoor dit boek (nee geen De Har – ZWIJG) gewoonstlevenproza werd met een stomp.

Daarom zwijg ik over dat op de radio klaarblijkelijk lang en breed uitgemeten einde. Dat moet je zelf maar lezen. Voor zover je dit boek nog niet gelezen hebt. Want wie het nog niet weet: Bonsaibaby is gemakkelijk en rap weglezend gewoonstlevenproza met hier en daar een rare kitteling en een fikse stomp op het eind.


A.N. Ryst Bonsaibaby recensie

Bonsaibaby

  • Schrijver: A.N. Ryst (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 24 maart 2023
  • Omvang: 204 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 21,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van A.N. Ryst

Na een scheiding van enkele maanden keert Violetta terug naar haar woning in de stad. Lennard heeft op haar gewacht; eindelijk gaan ze praten over eigenheid, over verwachtingen, over hun voorgeschiedenis en over ijskasten – over alle obstakels, kortom, die er tussen hen waren opgerezen. Nog één keer krijgen ze de kans om bij elkaar te zijn…

Bonsaibaby is een magistrale, diepgaande, verrijkende vertelling over
gloed en over deemstering, spelend in een wereld tussen droom en
realiteit.

Bijpassende boeken en informatie

Joost Oomen – Lievegedicht

Joost Oomen Lievegedicht recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe dichtbundel. Op 21 maart 2023 verschijnt bij uitgeverij Querido het boek met nieuwe gedichten van de Nederlandse dichter en schrijver Joost Oomen.

Joost Oomen Lievegedicht recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Lievegedicht.  Het boek is geschreven door Joost Oomen. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe dichtbundel van de Nederlandse schrijver en dichter Joost Oomen.

Recensie van Tim Donker

God, wat was dit een verademing zeg.

Hè? Wat? Joost Oomen een verademing? En dat zeg jij?

Ja. Dat zeg ik. Ja ik weet. Ik vond dat Perenlied niet veel. Het was er wat mij betreft allemaal een beetje over. Gespierde fantasie. Zoon hele gespierde fantasie die breed over straat loopt te lopen, iedereen moet zien hoeveel fantasie ik ben. Een beetje te halfzacht ook. Maar gespierde halfzacht. Zoon heel gespierde halfzacht die breed over straat loopt te lopen, iedereen moet zien hoe erg halfzacht ik wel durf zijn.

En dan dat De Slimste Mens (misschien het meest overschatte televisieprogramma ooit?), en die vreselijke Jinek, en Humberto Tan ook nog, en de harten van het grote publiek stelen, als er een publiek is waarvan je de harten niet moet willen stelen dan is het wel het grote publiek. Stadsdichter geweest, om het nog even erger te maken. Of dat interview in Een mogelijk begin van veel waar hij weer zo ontzettend vrolijk moest doen, want dat is het typetje, het typetje Joost Oomen. Die lief is en grappig en zo ontzettend vrolijk en een beetje raar misschien. Want hij heeft opgetreden in Pisa en in kippenhokken en in kastelen in Portugal, ja hoe avontuurlijk allemaal, maar zoon gespierde avontuurlijk, en een beetje raar misschien ook, maar zoon gespierde raar.

Want bij typetje Joost Oomen is alles met nadruk zodat zelfs een blinde kip er niet naast kan kijken. Het moet wel gezien worden, hè. Het is ook opvallend dat het hele achterplat van deze bundel over Joost Oomen gaat en er geen woord wordt vuil gemaakt aan de inhoud.

Ja en ja en ja. Vond ik allemaal en ik begon dan ook met een lichte weerzin aan Lievegedicht. Dat begint met een brief aan sneeuw. Ja, een brief aan sneeuw verdorie. Ook alweer zoiets. De brief gaat over poëzie, waar sneeuw natuurlijk alles van weet want zelf zo poëties. Of iets dat zelf dichterlijk is meteen ook weet hoe gedichten werken is iets waarover je kunt twisten natuurlijk, en sneeuw is filmies en dichterlijk en muzikaal misschien ook (Tindersticks liet het althans ooit sneeuwen in f mineur), maar ook wel een beetje op een banale manier. Pleur er maar een beetje sneeuw in dan wordt het vanzelf wel mooi. Maar een dichter mag van mij ook best het banale aftasten, juist misschien zelfs en daar zit ook de losse stoeptegel die me over dit gedicht deed vallen: schrijft Oomen (over -naar ik aanneem- poëzie): “Ik wil weten waarom het er niet is als je een plak kaas op een snee witbrood legt, maar wel als je die kaas vervangt door een klaproos.”. Wat ik uitleg als: een wit broodje met kaas is geen poëzie maar een wit broodje met een klaproos wel. Wat ik uitleg als: alleen het maffe, het ongerijmde, het absurde en het ongewone boeren poëzie. Terwijl het niet aan het beeld ligt, maar aan het oog dat het beeld ziet. Plus daarbij: ik vind kaas op witbrood best heel poëties. Vooral oude kaas. Op witbrood. Met zeezoutboter. Vooral als er een kop koffie naast staat, en er een goede jazzplaat op de steerjoo ligt. Vooral als er nog een voorjaarszonnetje door de ruiten is om het af te maken.

En ik dacht dit wordt niks. Dit wordt helemaal niks.

Maar het werd wel wat. Het werd een verademing.

De bundel groeide. De bundel groeide op mij. De bundel groeide op mijn lichaam en zie daar: er stond een verademing op mijn lichaam te woekeren.

In De bananenboom heeft de bananenboom maar een bijrolletje. Het gaat over wonen aan zee (“want dan zit je haar altijd goed”), een kind hebben dat Pieteke heet of Bert, een wereldontvanger hebben, een trombone hebben. Een licht surrealisties liefdesgedicht en ik vond het goed.

Of Dan. Hoe relaties ontstaan, hoe relaties verlopen. “eerst heb je elkaar / nog nooit gezien”; en hoe gaat dat dan dan gaat het zo: “dan zoen je voor de eerste keer / dan wordt het opeens april / dan hou je van elkaar / dan deel je een nectarine”.

En ik word lezende allengs vrolijker (toch) en ik word lezende allengs lichter. En er is muziek, ik hou van het ritme en de herhaling van Oog en liplip; één van de meest dansbare gedichten die ik ooit las (een ballet voor oog, vinger en lip). Je kunt er onvervalste erotiek in lezen, dat is niet moeilijk. Maar je kunt ook gewoon zon, het was ochtend, het was nog voor school, mijn kinder aten druiven, en ik las Oog en liplip en had de zon voor het grijpen.

Toen greep iemand anders. Toen greep mijn zoon. Mijn moje lieve wijze grappige negenjarige zoon. Greep. Druiven waren op, hij greep. Hij liep op me af, op mijn mij in de leesstoel liep hij af en hij greep. Hij greep Lievegedicht uit mijn handen. Dat doet hij soms. Dat doet hij vaak. Als hij mij een dichtbundel ziet lezen. Uit mijn handen grijpen en staan voordragen. Hij draagt goed voor. Oomen, hij draagt je gedichten heel mooi voor.

En ik dacht Dit nu is geluk. Ik heb nog geen kop koffie gehad, ik moet nog lopen naar school, het licht is nog een weinig wankel en mijn zoon staat mij gedichten voor te dragen.

Goede gedichten. Moje gedichten. Fijne gedichten.

Die nacht b’voorbeeld. Weer dat dwingende, dat swingende, dat heerlijke ritme. Ik kan het niet meer lezen ik kan het nooit meer lezen zonder mijn zoons stem erbij te horen (hij kwam niet uit rododendron waarom kwam hij niet uit rododendron), of zijn commentaar (“pappa deze gedichten zijn zo raar en zo grappig”) (“pappa, was deze man dronken toen hij dit schreef?”) (“pappa, deze man is geniaal!”). Hij kon lezen tot Een lange i. Toen school. Liedje las ik toen ik weer alleen was. Wat je kan. Wat je bent. Wat je hebt. Zoiets is. Waarover dit gedicht gaat. En ik werd er door gekriebeld.

En ik las.
Heel de ochtend las ik.

In Een blok cement op zolder vinden las ik misschien wel het beste gedicht in tien jaar of vijf jaar of weet ik veel, ik hou het niet bij, wie keek er op zijn almanack, wie noteerde het in zijn agenda, enfin echt een fantasties gedicht gewoon en toen was ik zelf van zon gemaakt.

En niet de zon.
En niet de verademing.

Wat een zure stinkende shit lag er deze tijd op mijn recenseertafel. Al die dichters die maar stonden te preken en te zeiken en te zeuren. Al die mislukte Messiassen die als Laurie Andersons experts wel even gingen zeggen wat het probleem was en hoe het moest worden opgelost. En ik hou van duister. En ik hou van woede. En het meest irritante geluid dat ik ken is als iemand op slippers de trap afloopt.

En als je allervolst boos en zuur zit, komt Joost Oomen je met dit hier Lievegedicht doodleuk een hoofdmassage geven. En je wil alleen maar nog meer ergernis want was dat niet die stomme Slimste Mens-gast. Maar er is een punt, ergens in deze bundel, waar je verzet breekt. En dan is er alleen nog maar licht. En heel de kamer glimlacht.


Joost Oomen Lievegedicht recensie

Lievegedicht

  • Schrijver: Joost Oomen (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 21 maart 2023
  • Omvang: 80 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 20,00
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Joost Oomen

Tien jaar lang trok Joost Oomen langs de poëziepodia van Europa. Hij droeg voor in kippenhokken, Portugese kastelen, de tv-studio’s van Eva Jinek en Humberto Tan, metrostations en circustenten. Hij stal het hart van het grote publiek door zijn deelname aan De Slimste Mens, waarna zijn shows op De Parade, Lowlands en Oerol in groten getale werden bezocht. Ook zijn roman Het Perenlied, zijn reisverslag Visjes en zijn columns op Instagram en in de noordelijke dagbladen kennen een trouwe schare fans. Het enige wat nog ontbreekt? Een dichtbundel. Met Lievegedicht presenteert Joost Oomen zijn gedichten eindelijk weer op papier.

Bijpassende boeken en informatie

Sebastian Barry – De verre voortijd

Sebastian Barry De verre voortijd recensie en informatie over de inhoud van de Ierse roman. Op 28 februari 2023 verschijnt bij uitgeverij Querido de Nederlandse vertaling van Old God’s Time de nieuwe roman van de Ierse schrijver Sebastian Barry.

Sebastian Barry De verre voortijd recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman De verre voortijd. Het boek is geschreven door Sebastian Barry. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van de uit Ierland afkomstige schrijver Sebastian Barry.

Recensie van Tim Donker

Aantrekken en afstoten: een dans zo oud als de mensheid. En dit was de dans. Dit was de dans die ik danste. Dit was de dans die ik danste met Sebastian Barry. Of liever met zijn roman. Zijn roman De verre voortijd.

De dans was daar niet ineens. De boeken liggen in een stapel hier. Een grote stapel hoger nog dan de stoel waarin ik de boeken lees. Ik pak een boek van de stapel en lees er wat in. Wat ik probeer te lezen is het totale aantal pagina’s gedeeld door drie, zodat een boek niet te lang in de stapel blijft rondhangen. Want nadat ik wat gelezen heb in een boek, leg ik het op de stapel aan de andere kant van mijn leesstoel en pak ik het volgende boek. Waar ik wat in lees totdat ik het leg op de stapel aan de andere kant van mijn leesstoel en ik het volgende boek pak. Waar ik wat in lees totdat ik het leg op de stapel aan de andere kant van mijn leesstoel en ik het volgende boek pak. En zo verder. Tot er alleen nog maar vloer te zien is aan die ene kant van mijn leesstoel en alle boeken liggen aan de andere kant. Dan leg ik alle boeken weer terug: wat nu het bovenste boek is, wordt het onderste boek, en alles begint van vorenafaan.

De verre voortijd was al twee keer voorbij gekomen. Niet eens het totale aantal pagina’s gedeeld door drie, nee gewoon een miezerig hoofdstukje per keer. In meer had ik die eerste een, twee keer geen zin. En de hoofdstukjes in De verre voortijd zijn kort. Niets wees erop dat dit boek me ging grijpen, dat het een boek ging zijn waarin ik bleef hangen, een boek om alle andere boeken in de stapel mee te vergeten.

Tot die derde keer dat ik het in handen hield dus. En ik bleef lezen. Niet een hoofdstukje per keer. Niet eens het totale aantal pagina’s gedeeld door drie. Maar gans het boek ineens.

En toch. Ja. Toch.

Toch kwam die eeuwige dans toen pas goed los. Ik las, ik bleef lezen, ik verleende De verre voortijd voorrang boven al die andere, al die heel veel andere boeken in de stapel. En toch wist ik niet of ik het nou een goed boek vond of niet.

Om te beginnen is er de taal. Ja natuurlijk is er de taal. Dit is een boek, kluns, er is niks anders dan taal in een boek. En de woorden. Taal bestaat uit woorden. En er zijn woorden. Woorden als patat bijvoorbeeld, wat ik echt een afschuwelijk lelijk, een afgrijselijk boers, een ongekend lomp rotwoord vind (al moet ik toegeven dat “friet” nauwelijks een fractie beter is). Of een woord als “geprest” (voor “onder druk gezet”). Of “match” (voor “overeenkomst”). Of “shabby” (voor “amoedig”). Of “cottage” (waar je ook “huisje” kon zeggen, of voor mijn part “hut”). Maar dat is aan de vertaler, dat is niet in Barry’s handen. Wat wel in Barry’s handen is, is het overdadige gebruik van “o lieve God” en “Lieve Jezus, Maria en Jozef” dat na verloop van pagina’s lichtelijk pathetisch om niet te zeggen potsierlijk of zelfs ronduit belachelijk gaat aandoen. Ook zijn er net iets teveel ver gezochte als-vergelijkingen. “Tom pruttelde als de steelpan met bonen van een cowboy.”; een kruiwagen piept “als een hond die in het Grieks blaft”; “Het deksel van Toms hersenpan kwam omhoog en rommelde, als een pan aardappels die aan de kook raakt.”; het zijn er teveel en ze zijn ook niet allemaal zo tekenfilm-achtig absurdistisch al de hier gesieteerde die -bedoeld of onbedoeld- nog wel enigszins te lachen geven. O. Misschien zijn er wel iets teveel woorden tout court; de taalrijkdom wordt bij vlagen taaloverdaad: alsof het schrijven zelve soms overkookt. Maar ik ben de laatste om te spreken over een teveel aan woorden en ik weet ook iets te goed hoe heerlijk het is, hoe ongekend, bijna eroties geladen heerlijk, als de woorden maar blijven stromen uit je pen of uit het klavier van je laptop (hoe zou Barry schrijven?) (zijn hoofdpersonage in dit De verre voortijd, Tom Kettle, zou bijna op zeker met papier en pen schrijven of misschien met een heel ouderwetse tiepmasjiene maar ja: hoeveel Sebastian Barry zit er in Tom Kettle?) (Barry weet zoveel vlees te sprankelen aan Kettle’s botten dat het haast niet anders kan of er zit iets van het verleden van Sebastian Barry in dat van Tom Kettle).

En er is de toon.

Het is de toon die de muziek maakt, schreef een dosent op de opleiding ooit eens onderaan één van mijn stukken. Eigenlijk schreef hij het in Frans. Dat vond ik vervelend. Ik haat de Franse taal en zag ook daarbuiten geen enkele reden om in Nederland op een opleiding gewijd aan de Nederlandse taal onderaan een in het Nederlands geschreven stuk van een Nederlandse student iets in het Frans te schrijven. Maarja. De toon, de muziek: De verre voortijd is een gitzwart boek. Al dacht ik in het begin hier en daar nog wel een flard -zij het sieniese- humor te ontwaren.

He?

Wat?

Ja.

Humor. Dacht ik. Een beetje onderkoeld, een beetje sienies. Maar humor. Ik moest een paar keer hardop lachen. Het was maandagavond, iedereen behalve ik was naar bed, iets overbodigs stond op herhaling, niemand zei “glimlacht” (“glimlacht” niemand zei), en ik moest een paar keer hardop lachen. Ja ik zou kunnen zeggen waarom, ik zou een hiere of daare passage kunnen sieteren maar ik doe dat niet. Niets is zo efemeer als humor. Je kunt humor niet verpotten. Wat grappig leek op maandagavond toen iedereen naar bed was en er iets overbodigs op herhaling stond en niemand “glimlacht” zei, is misschien mogelijkerwijs wellicht (bijwoorden van twijfel) minder grappig als de klok donderdag slaat, jazz de ruimte vult, regen tegen de ramen slaat. Ik zag een vrouw fietsen zoals een duif loopt, en later ik liep met mijn kinder in ergens een winkelsentrum en ik zag een duif lopen en ik stootte mijn kinder aan en ik zei Zien jullie hoe die duif loopt jongens, met dat koppie dat steeds naar voor en naar achter gaat? (ze keken), Ik zag laatst een vrouw presies zo fietsen, ik zweer het bij God. En mijn kinder keekt naar de duif, en toen naar mij. En lachen. Wij: lachen. Heel hard lachen. Heel die middag lang deden we fietsende duiven na, en we hadden lol. En later, in de avond, wij allang weer thuis, ik zei iets over fietsende duiven en niemand lachte (ik ook niet). Het had ineens opgehouden grappig te zijn.

Ook in De verre voortijd later weinig humor meer. Misschien is dat niet Barry, misschien ben ik dat maar. Ik was zeventien toen ik in de bioscoop een vrouw de voeten van een man zag afhakken om daarna gepassioneerd te zeggen O god I love you. Ik lachte, want zo’n intense liefdesverklaring nadat je iemand ernstig hebt verminkt – daar zag ik een soort humor in. Maar ik was wel de enige. Mijn eenzame lach keihard doorheen een Eindhovense bioscoop. Ik sloeg verschikt een hand voor mijn mond. Misschien is mijn humor raar en bedoelde Barry nergens grappig te zijn. Niettemin: De verre voortijd lijkt wel met iedere bladzij een diepere tint van zwart aan te nemen.

En ik weet niet. Ik weet niet of het De verre voortijd past zo’n zwartgallige blik op het leven te bieden. Sommige boeken past het. Eden eden eden paste het. De koning paste het. In sommige boeken is het logisch om nergens nog een sprankje licht te krijgen, geen enkele zicht op hoop of troost. Maar De verre voortijd lijkt ondanks alles een redelijk normaal boek en moet een redelijk normaal boek je kop tot bloedens toe in de ellende en niets dan de ellende van het leven wrijven? Nee. Ja. Ik weet het niet.

En er is het verhaal.

Het verhaal is er altijd. Misschien een beetje laat om in een bespreking met het verhaal af te komen maar dit is het verhaal: Tom Kettle is een gepensioneerde politieman. Negen maanden met pensioen. Een zwangerschap met pensioen, het vergelijk wordt in het boek zelf getrokken (natuurlijk, in een boek dat zo tuk is op vergelijkingen). Dan laat zijn ouwe sjef hem vragen zijn licht te laten schijnen over een oude zaak (een “cold case”) (is er in Nederlandse politietaal echt geen beter woord daarvoor beschikbaar?) waar hij betrokken bij geweest is, waar hij meer dan betrokken bij is geweest om er maar het minste van te zeggen. Ten dele is dit boek dus gewoon een doodordinaire politieroman, een wieheefthetgedaan of hoezatdievorkindesteel, en later wordt het ook nog een watgaatergebeuren dan wel w’romdoetdepliessie niks – maar dan gaat het al ergens anders over.

Wil ik een politieroman?

Ach.

Ja.

Waarom niet.

Met deze sfeer.

De sfeer is fantasties. Je moet een roman maar in Ierland laten afspelen om verzekerd te zijn van een fantastiese sfeer. De zee. Het weer. De mensen. De gebouwen. O ja de gebouwen. Die Tom woont in een soort van oud kasteel ofzo, monumentaal pand, geweldig uitzicht, zijn buurman bespeelt de cello, ik herhaal zijn buurman bespeelt de tsjello. En anders schiet hij aalscholvers dood.

En er is de stijl.

Of.

Naja.

Ik meen dat het stijl is. Tom heeft hallucinaties. Vaak. Er is de dramaties aflopende hallucinatie waarin zijn dochter bij hem op bezoek komt, maar bij dan weet de lezer al dat die dochter dood is en dat de scene dus onmogelijk waar kan zijn. Maar Barry past de hallucinatie vaker toe, ook bij gelegenheden waarin de lezer onwetend is en dus Tom maar vertrouwt op zijn moje blauwe ogen. Praat hij met een vrouw, ziet hij een meisje. Komt de lezer later te weten dat ook die personages al jaren dood zijn. Gaat hij, de lezer, uiteindelijk twijfelen aan alles wat Tom beweert, zegt, meemaakt, zich herinnert. Denk ik is dat wat een schrijver wil? Dat je niks gelooft, dat je aan alles twijfelt?

Nee. Ja. Ik weet het niet.

Er is ook een droomscene. Tenminste. Er is gewoon een heel realistische scene en dat blijkt dan later een droom te zijn. Maar voor een droom is het veel te werkelijk, veel te saai, veel te geordend, veel te chronologisch. Mijn ervaring is dat dromen wel grepen doen uit het werkelijke leven maar dingen aaneen plakken op een manier die in dat werkelijke leven nooit zouden kunnen, omdat menig natuurwet getart wordt. Zo droomde ik laatst dat ik uit ging met een man die jaren geleden een collega van me was maar met wie ik indertijd nauwelijks contact had. Het was avond, we gingen uit, we zetten onze fietsen op slot, even later was het ineens ochtend en ik moest post bezorgen, de fiets was weg, ineens kwam mijn zoon erin voor, het regende, het was herfst, het was een zonnige zomeravond, er was iets met een openbaar gebouw, mijn fiets miste een wiel en toen weer niet. Een scene die traagweg verloopt, nooit ver blijft van de dagdagelijkse realiteit een paar pagina’s later willen verkopen als een droom: is dat amateuristische schrijverij, hollywoodiaans effectbejag of een gebrek aan controle?

Ik weet het niet.

Zeg het maar.

En er zijn de personages.

Of het personage. Tom. Tom Kettle. Maf. Rauw. Innemend. Hoe hij elk samenzijn weegt op de weegschaal van vriendschap. Wat een lieve man. Wat een rare man. Wat een intrigerende man. En wat zijn al die demonen die hij met zich meesleept?

Want ja. Dat is er ook. Informatie achterhouden. Dat moet je kunnen. Dat is niet niks. Allereerst moet de lezer wéten dat er informatie achtergehouden wordt: dat er iets te weten valt dat hij op dat moment klaarblijkelijk nog niet geheel weet. Gewoon zwijgen volstaat dus niet, dat is maar een zinledige stilte. Stiltes moeten geladen zijn – met verhalen die, hoop je, nog komen gaan. En dan komen de verhalen. God ja. Dan komen ze. Barry houdt ze lang achter, het komt alles pas bijna op het einde van het boek. Maar als ze komen, dan komen ze ook. Komt de ellende. Al die akelige verhalen. De een na de ander; allemaal in de laatste, zeg, zestig bladzijden van het boek. Ik las die zuchtend, kreunend, steunend, waarom vroeg niemand hier in huis wat er met me was? De verhalen zitten vol smart, leed, lijden, pijn. En je krijgt ze. Je krijgt ze allemaal. Je vroeg je af hoe dat zat met die vrouw van Tom, met zijn kinderen, met die zaak waarin om zijn mening was gevraagd: nou zo zit dat dus allemaal & leuk is het niet.

En weeral de vraag. Is hier een geraffineerd schrijver bezig, die na alle ellende waaraan De verre voortijd reeds rijk was een nóg bitterder toetje heeft opgekookt voor zijn lezers om elke laatste illusie uit handen te slaan of is dit einde (als heel het boek) gewoon ongecontroleerd, improvisatories, al schrijvend ontstaan?

Hoe. Ja. Ik weet het niet.

En ik las, en ik bleef lezen, en toen was het boek uit. En ik nam het volgende boek van de stapel. Huis vrede breuk heette dat boek en god wat een Amsterdams, slecht geschreven hipsterboek zeg. Dan buig ik alsnog, in terugblik, het hoofd voor Sebastian Barry. NRC sprak krom, krommer nog dan krom, met te zeggen dat Barry’s boeken “kruipen” “bijna onmerkbaar” “onder je huid”. Al ken ik alleen maar dít boek van Sebastian Barry: onmerkbaar ging het niet en van kruipen was geen sprake. Het werd op boeklengte geïnjecteerd. Onder mijn huid. Een boek dat nog lang de maat zal nemen. Een boek dat zich voorlopig niet wegwassen laat. Een boek dat me nog lang zal bijblijven.


Sebastian Barry De verre voortijd recensie

De verre voortijd

  • Schrijver: Sebastian Barry (Ierland)
  • Soort boek: Ierse roman
  • Origineel: Old God’s Time (2023)
  • Nederlandse vertaling: Jan-Willem Reitsma
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 28 maart 2023
  • Omvang: 240 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 23,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris
  • Longlist Booker Prize 2023

Flaptekst van de nieuwe roman van Sebastian Barry

Politieman Tom Kettle is onlangs met pensioen gegaan en geniet van zijn rust in zijn nieuwe huis met uitzicht op de Ierse Zee. Maandenlang ziet hij nauwelijks een levende ziel, en vangt hij alleen af en toe een glimp op van zijn excentrieke huisbaas en de nerveuze jonge moeder die naast hem is komen wonen. Hij heeft alle tijd om te mijmeren, bijvoorbeeld over zijn geliefde vrouw June en hun kinderen. Tot twee voormalige collega’s aanbellen met vragen over een decennia oude zaak, een zaak die Tom nooit helemaal achter zich heeft kunnen laten, en hij verstrikt lijkt te raken in de duistere uithoeken van zijn geheugen.

De verre voortijd is een roman over een van de zwartste bladzijdes uit de Ierse geschiedenis, geschreven door een meesterverteller op de toppen van zijn kunnen.

Bijpassende boeken en informatie

Adania Shibli – Een klein detail

Adania Shibli Een klein detail recensie en informatie over de inhoud van de Palestijnse roman. Op 23 februari 2023  verschijnt bij uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de roman van de Palestijnse schrijfster Adania Shibli.

Adania Shibli Een klein detail recensie en informatie

Als de roman gelezen is door de redactie, kun je op deze pagina recensie en waardering vinden van de roman Een klein detail. Het boek is geschreven door Adania Shibli. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden te vinden. Bovendien bevat deze pagina informatie over de inhoud van de roman van de Palestijnse schrijfster Adania Shibli.

Recensie van Tim Donker

Je kunt, René.
Je kunt de tijd, René.
Je kunt woestijnen en de heuvels en de wegen en de tijd, René. Vooral de tijd. Kun je. Kun je allemaal.

Want ha! weer een collega op depot die over boeken praat. Waarmee je over boeken praten kunt. Hij leest boeken, René. Soms zegt hij daar iets over. Soms zeg ik dan iets over een boek dat ik gelezen heb, of nog aan het lezen ben. Moje gesprekken zijn dat. Zo kun je met niet iedereen praten. Zo kun je praten met bijna niemand.

Laatst wou ik met hem praten over Een klein detail. Maar hoe gaan die gesprekken. De woorden kiezen elkaar uit. Niet gijlie nie maar de woorden leiden het gesprek. Of een andere collega komt iets in de melk brokkelen, en dat gaat dan niet over boeken. Hoe ook. Adania Shibli vond haar weg niet, en Een klein detail bleef ongenoemd.

Maar dit is een boek waarover ik praten wil.
Dit is een boek waarover ik dingen zeggen wil.
Dit boek had me. Dit boek had me helemaal.

Het lijkt niet eens één boek te zijn. Het zijn er twee. Twee boeken (laat ik liever “romans” zeggen, aangezien “boek” ook wel eens gebruikt wordt voor “boekdeel”, en dit boek bestaat inderdaad uit twee delen) over één onderwerp. Maar dat is niet wat ik erover zeggen wil.

Twee perspectieven is het opmerkelijke niet. Van Schendel had er meer. Queneau had er meer. Meerderen hadden er meer.

Goed. Het is zomer. 1949. De Arabisch-Israëlische oorlog is nog maar een jaar gedaan. Een troep Israëlische soldaten is belast met de taak het zuidwestelijke deel van de Negev-woestijn uit te kammen en te “zuiveren” van alle Arabieren die ze tegenkomen. Daartoe maken ze geregeld patrouilles in de omgeving van hun kamp. Hierbij stuiten ze op een dag op een bedoeïenkamp. Ze vermoorden iedereen, maar een nog jonge vrouw nemen ze levend mee terug. Na haar een paar dagen te hebben opgesloten vermoorden ze haar alsnog, echter niet zonder haar eerst verkracht te hebben. Het lijk begraven ze in het zand.

Dat is het eerste deel. Dat is de eerste roman. 1949. Gruweldaden in de woestijn. De verteller is een “hij” die iets hoogs is in het leger, ik weet niet precies wat, ik ken daar niet zoveel van, hij heeft in ieder geval de macht anderen bevelen te geven. Volgens J.M. Coetzee is hij een psychopaat. Ik weet het niet zo net. Misschien alleen maar in zoverre elke militair een psychopaat is, puur en alleen om militair te willen en te kunnen zijn (mogelijk bedoelde Coetzee het dan ook als rang. Opperpsychopaatbevelhebber ofzo). Helemaal fris is hij niet nee. Maar dat krijg je. In de woestijn, in 1949, een jaar na de oorlog, als je veel te goed denkt te weten dat jij bij de goeden hoort en dat de anderen de slechten zijn en de slechten geen greintje medemenselijkheid verdienen. Dat is oorlog. Dat zijn soldaten. Dat is dan hoe de mensen zijn.

Het eerste deel, de eerste roman, is hijgerig, hallucinant, broeierig. Maar wat wil je onder de reeds geschetste omstandigheden. “De luchtspiegeling was het enige wat bewoog.”, zo luidt de eerste zin en die kan tellen als opening. En eigenlijk gebeurt er -afgezien van het moorden en het verkrachten- inderdaad vrij weinig. Er is veel herhaling. Dat is altijd mooi herhaling. Of dat vind ik toch. Ik hou ook van minimale muziek. Herhaling kan me in trance brengen – en iets trance-achtigs kleeft ook aan deze bladzijden van het boek. De ritualistische handelingen: het wassen met het teiltje water; de patrouilles; een steeds erger wordende insectenbeet reinigen; de hut controleren op insecten – het komt telkens terug, kleine verschuivingen in de zinderende, koortsige woestijndagen.

Het twede deel lijkt in eerste instantie een totaal andere roman. Er is een ik-verteller, en het kost de lezer even om te ontdekken dat het hier om een vrouw gaat. Het is allang geen 1949 meer, het is iets dat lijkt op deze tijd. Geef of neem een paar jaar. De vrouw heeft een nieuwe baan, en een nieuw huis. In Ramallah. “Ik had mijn glazen tafeltje voor het grootste raam gezet.”, vertelt ze. “Daar zou ik elke ochtend mijn koffie drinken, voordat ik naar mijn nieuwe werk zou gaan. De buren zouden met hun drie kinderen langslopen en naar me wuiven, wat me de illusie zou geven dat ik een prettig leven had, met uitzicht op een achtertuin die voor niemand anders zichtbaar was.”

De illusie van een prettig leven kan ze wel gebruiken, want er prettig doet het leven daar onder bezetting niet aan. Het land is opgedeeld in zones, en niet zomaar iedereen mag naar elke zone reizen; er zijn overal militaire patrouilles; bombardementen; soldaten die om niks beginnen te schieten of zelfs hele gebouwen opblazen: “Het leger had alle bewoners van de wijk gewaarschuwd dat een van de naburige kantoorgebouwen, waarin drie jongens zich hadden verschanst, zou worden opgeblazen. En dat was precies wat er een paar minuten later gebeurde. Er was één raam dat de collega had vergeten open te zetten, en het glas was, op het moment dat het gebouw tot ontploffing werd gebracht, in één klap versplinterd. Toch had het openen van het raam in mijn kantoor desastreuze gevolgen, want na de explosie, die het kantoor op zijn grondvesten deed schudden, waaide er een dikke wolk stof naar binnen, waarvan een deel op mijn papieren terechtkwam en zelfs op de hand waarmee ik mijn pen vasthield. Het lukte me niet meer te werken, want ik kan totaal niet tegen stof, en vooral niet tegen die grove korrels, die een huiveringwekkend geluid maken als papieren tegen elkaar schuren, of als iemand er met een pen op schrijft. Pas nadat ik het laatste korreltje van mijn bureau had verwijderd, kon ik weer aan de slag.”

Wie is die vouw die zich druk maakt om waar een tafeltje moet staan opdat ze de buren zal kunnen zien in de ochtend of om stof op haar papieren, terwijl er overduidelijk nijpender zaken spelen? Coetzee zegt dat ze een “hoog autismegehalte” heeft (Coetzee is nogal de diagnoseblije amateurpsycholoog) (aan diagnoseblijheid) (ja van trekkerblij ja) (aan diagnoseblijheid dus gaan deze tijden duidelijk ten onder) (wat zeggen wil) (wat zeggen wil bijvoorbeeld) (wat zeggen wil bijvoorbeeld dat er geen grijze gebieden meer mogen zijn want alles moet benoemd worden alles moet een naam hebben alleen als het een naam heeft bestaat het) (ik heb een naam dus ik besta) (kijk naar woke) (ik kijk vaak naar woke) (hoe denk je als je je niet herkent in de bestaande hokjes er wel te kunnen komen door er maar honderdmiljoen hokjes bij te timmeren?) (iedereen in zijn eigen hoogstpersoonlijke hokje) (zittend) (of staand) (of liggend) (daar) (elk in een eigen hokje) (elk hokje gesierd met een letter) (een l) (of een g) (of een b) (of een t) (of een q) (of een i) (of een a) (en voor mijn part verzinnen we nieuwe letters) (en nog meer hokjes, steeds meer hokjes) (maar nog is er geen wederzijds begrip) (nee gek he) (laten we eens beginnen met één hokje en het mens noemen en daar met zijn allen in gaan staan, hoe vind je dat?) en ik vind het jammer die bril opgezet gekregen te hebben nog voor ik één letter gelezen heb in Een klein detail want door die verdammte Coetzee las ik alle idosyncrasieën van de hoofdpersoon van deel twee als hoogst symptomaties voor autisme; onder andere haar hebbelijkheid zich te verliezen in details (uiteindelijk ook de titelgever) en weet ik niet of ik zonder dr. Coetzee tot dezelfde conclusie zou zijn gekomen. Misschien had ik haar veeleer wereldvreemd gevonden, een beetje naïef misschien, lichtelijk kinderlijk wellicht, of nog: gewoon een sjarmante, unieke, onalledaagse persoonlijkheid.

Een wending komt -& welja: misschien zelfs een derde roman?- als de vrouw leest over de verkrachting en moord in 1949 waar het in het eerste deel over ging; en hier komen de twee (of drie) romans langzaamaan op elkaar te liggen, al blijft Shibli’s stijl dermate elasties dat je bijna kunt geloven dat er zelfs twee schrijvers aan het werk zijn geweest (!). De vrouw raakt begaan met het wrede lot van de onder het zand geschoffelde vrouw. De aanleiding daarvoor is -natuurlijk- lichtelijk bizar; een of ander niet geheel ter zake doend detail maar voor haar van groot belang. Het leidt tot een missie, een moje en nobele missie: de vrouw als het ware vanonder het zand halen en haar alsnog een stem geven want in het artikel dat ze leest over de gruwelijke daad gaat het alleen maar over de daders.

Om goed onderzoek te kunnen doen naar wat inmiddels al weer enige tijd geleden is, moet de vrouw reizen naar een zone waar zij op haar eigen groene identiteitskaart onmogelijk kan komen, dus leent ze de blauwe kaart van een collega.

De tocht die volgt is prachtig beschreven. Een beklemmende reis door een grauw, desolaat landschap; de zenuwen die ook bij de lezer door het lijf gieren bij elke controlepost (vanwege die geleende identiteitskaart); het door bezetting totaal verwoeste land zodat er meerdere landkaarten (oudere en nieuwere) nodig zijn om alsnog maar een flauw benul te verkrijgen van waar men zich bevindt; de uitzichtloosheid; de armoede; de ellende.

Bladzijden die drukken, drukken op je borst; bladzijden die iets met je doen; dit is een schrijven dat dwars door het papier gaat; het einde verwarde me en schokte me; in consternatie bleef ik achter.

Gedesillusioneerd bleef ik achter.

Geroosterd bleef ik achter.

Dat, René.

Dat Adania Shibli de woestijn je kamer in kan schrijven.
Dat Adania Shibli de tijd van weleer (1949) in je huid kan krassen.
Dat Adania Shibli twee of drie schrijvers in één is.

Dat je Een klein detail leest met zand in je haar, hitte schroeiend op je gezicht en ’s werelds vreselijkste demonen op je schoot. Dat dat niet leuk is, René, had ik willen zeggen, maar wel een proeve van fenomenaal schrijverschap.

Dat had ik willen zeggen, René. Maar ik zweeg.

Maar zwijgen is natuurlijk het allerbeste. Men moet immers zwijgen als men leest.


Adania Shibli Een klein detail recensie

Een klein detail

  • Schrijfster: Adania Shibli (Palestina)
  • Soort boek: Palestijnse roman
  • Origineel:  تفصيل ثانوي
  • Nederlandse vertaling: Djûke Poppinga
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 23 februari 2023
  • Omvang: 128 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 21,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris
  • Tim Donker recensie: Bladzijden die drukken, drukken op je borst; bladzijden die iets met je doen; dit is een schrijven dat dwars door het papier gaat; het einde verwarde me en schokte me; in consternatie bleef ik achter. Gedesillusioneerd bleef ik achter. Geroosterd bleef ik achter…lees verder >

Recensie en waardering van het boek

  • “Een meditatie over de herhalingen van de geschiedenis, over het verleden als een terugkerend trauma.” (New York Review of Books)

Flaptekst van de roman van Adania Shibli

In de zomer van 1949, een jaar na de oorlog die onder de Palestijnen bekendstaat als De Catastrofe en die door de Israëliërs als de Onafhankelijkheidsoorlog wordt gevierd, moorden Israëlische soldaten een kampement van bedoeïenen in de Negev-woestijn uit. De enige overlevende, een jonge Palestijnse vrouw, nemen ze mee naar hun kamp, waar ze haar verkrachten, vermoorden en begraven in het zand. Jaren later, bijna in het heden, onderzoekt een jonge vrouw in Ramallah de verkrachting en moord. Een obsessieve zoektocht volgt tot ook voor haar de grenzen van het bevattingsvermogen zijn bereikt.

In Een klein detail schuift Adania Shibli op meesterlijke wijze de twee indringende verhaallijnen over elkaar om een heden op te roepen dat wreed en onontkoombaar door het verleden wordt achtervolgd.

Adania Shibli werd in 1974 in Palestina geboren, is gepromoveerd aan de University of East London en heeft drie romans in het Arabisch gepubliceerd. Ze woont en werkt in Berlijn en Jeruzalem.

Bijpassende boeken en informatie