Tag archieven: Tim Donker

Joana Estrela – Pardalita

Joana Estrela Pardalita recensie en informatie over de inhoud van de graphic novel over nietsonziende verliefdheid. Op 24 augustus 2023 verschijnt bij uitgeverij Querido de Nederlandse vertaling van Pardalita van de Portugese graphic novel auteur en tekenaar Joana Estrela.

Joana Estrela Pardalita recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de graphic novel Pardalita. Het boek is geschreven en getekend door Joana Estrela. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud de de Portugese graphic novel voor lezers van 14+ jaar.

Recensie van Tim Donker

Dat was dan twee keer nieuw voor mij. Ik las nooit eerder een graphic novel en ik las nooit eerder een young adult book. Twee dingen die zo nieuw zijn dat er niet eens meer moeite gedaan is er een behoorlijk Nederlands ekwievalent voor te vinden. Dat Glow van Keerido is trouwens ook iets nieuws, en dus is het ook weer Engels. Later zullen er zoveel nieuwe dingen zijn dat het Nederlands niet meer bestaat.

De greffik nofful eerst dan. De greffik nofful is geen strip maar een, ja, grafische roman. Een literair soort strip misschien? Verzin jij eens iets. Misschien ga ik hiermede alles wat ik nu of ooit nog ga zeggen mee diskwalificeren, maar strips heb ik altijd graag gelezen. Vroeger, toen ik een kinderken waart. Maar ook nu nog lees ik graag, in de ochtend, bij mijn ontbijt, een strip. Het moeten weekdagen zijn, en niemand mag tuis zijn. Het moet zijn na de ochtendhektiek met lunchbakjes en tienuurtjes en ontbijten maken voor de kinderen, de tassen in pakken, ze naar school helpen. Iedereen moet naar school zijn, en naar werk. Het huis alleen. Een moje seedee in de speler, het liefst, in de ochtend nog, eentje van het slag dat niet al teveel laweit maakt. Een zwarte koffij. Een droge schapenkaas op een rozemarijnwafel. En dan dus een strip, ook nu nog, een halve eeuw oud, een reeds lang en diep en breed en ver volwassen man. Toen ik nog maar net een volwassen man was, las ik ook nog graag strips, in die dagen geloof ik juist liever saavonts laat met een biertje en wat nootjes. Je moest er altijd een beetje stil over doen, of ik deed dat tenminste, ik kende andere stripliefhebbers maar die lazen dingen die geloof ik uit Amerika kwamen, en wat duisterder en experimenteler waren, nog geen grafische romans misschien maar de term ook al Engels: comics. Je las geen strips maar je las comics. Dat was goed, want dat werd met een Engels woord aangeduid. Dan was het goed. Dan was het hip.

De tekenstijl van Estrela is simpel. Of hoe zeg je dat. Eenvoudig. Sjarmant? Elementair? Klaar? Zuiver? Ik weet het niet. Ze presteert het, in ieder geval, om met een paar lijnen veel te tonen. In een scene waarin Raquel op een weinig bruisende zondagmiddag op het balkon staat, zijn vrijwel alleen horizontale en vertikale lijnen te zien en toch is de sfeer van de buurt, de flats, de leegte, alles duidelijk voelbaar. Ik dacht aan Barbara Stok af en toe, maar wat is dat toch, hoe gaat dat in mensenhoofden, waarom moeten we bij het ene altijd aan iets anders denken, we zien X en dat doet ons dan aan Y denken, waarom kunnen we bij X niet alleen maar aan X denken, en ik al helemaal, waar praat ik van, ik wist toch immers niks van greffik noffuls nee grafische romans nee literaire strips? Prachtig vind ik haar, Estrela’s, opmerkelijke perpektieven (lap daar had ik bijna van kamerahoeken gewaagd), haar vervreemdende close-ups, de manier waarop ze soms kleine details onherkenbaar opblaast, de omgevingsvervagingen. Een meisje in het ziekenhuis, b’voorbeeld, van toen ze twaalf was, en dat meisje had overal sproeten, ook op haar benen, en je kon die sproeten doorheen haar zwarte panty zien, en, van plaatje tot plaatje, schiet er steeds minder meisje over, en steeds meer sproeten, totdat het laatste plaatje alleen nog maar een sproetenzee is. Veelal zijn er tekeningen die, met weinig tekst of soms zelfs geheel tekstloos, een hele pagina beslaan of ook wel twee overliggende pagina’s. Ook daarin speelt Estrela naar hartenlust met haar biezondere blik. Een aktieve toneelrepetitie (“Bij toneel hebben we / gerend / gesprongen / gezweet / gezwierd / gestrekt / gedraaid / gekraakt / gebogen / gedanst / getrild / gebeefd / gestretcht / gestampt / geschud”) toont wervelende lichamen die in de loop van een achttal pagina’s verworden tot reeksen gebogen lijntjes. Dit soort ingrepen geeft het boek een filmies soort verstilling, een prettige traagte, als het soort film dat het eerder zoekt in stilte en lange shots dan in aksie en harde filmmuziek. Alleen het boek doorbladeren is al een genot, maar dan is er ook nog een verhaal.

Ja er is een verhaal. Het verhaal verhaalt. Het is een verhaal van jong volwassenen, klaarblijkelijk, of in ieder geval over jong volwassenen, in dit geval Portugese jong volwassenen, het meisje Raquel voorop, die zestien is, en een vriendje heeft maar heimelijk verliefd is op Pardalita, geen diamantvogel maar een meisje. Dan ben je zestien, dan ben je jong volwassen, dan ben je misschien verliefd op iemand van hetzelfde geslacht, dan ben je “het” misschien. Dat vraagt ze zich af: of ze “het” is. (“Er zijn meer mensen die het zijn, natuurlijk / Je hebt beroemdheden. / Die actrice in Amerika. / Het kwam zelfs op de cover van een magazine / toen ze zei dat ze het was.”)  (misschien alleen jammer dat dat de “cover” van een “magazine” moest zijn, kon dat niet gewoon het omslag van een tijdschrift zijn, ik weet het niet, misschien stond dat er in het Portugese orzjieneel ook zo, misschien praten jong volwassenen zo, misschien kennen die van veel woorden alleen nog maar het Engelse alternatief) (het boek is, verder, mooi, ook tekstueel, op het poëtiese af, geregeld, mooi geschreven, mooi vertaald denk ik dus ook, door Finne Anthonissen) (Finne Anthonissen) (Finne Anthonissen) (hee ken ik die niet uit dat fantastiese lusofonie-nummer van Terras, dat las ik vorige zomer geloof ik, op een strand hier in de buurt, ik was daar met mijn kinderen, ik dronk een motorolie en las van lusofonie, het mocht een geslaagde dag heten) (wat ik over tekst gesproken ook nog wilde zeggen, wat ik mooi vond, was dat er niet alleen bladzijden zijn met alleen maar tekeningen en (soms bijna) niks geen tekst maar ook bladzijden met alleen maar tekst en geen tekeningen) (hee dat was mijn idee) (toen ik, twintig of dertig jaar geleden mijn “romanheld” -de roman is er nooit gekomen- WEERZINWEKman wilde gaan “verstrippen” en ik een vage kennis had die wel kon tekenen, toen wilde ik een stripboek maken waarin misschien ook pagina’s en pagina’s lang geen tekening te zien zou zijn). Ze denkt terug aan toen ze dertien was en klasgenoten zeiden dat je aan je vingers kon zien of je homosexueel was: “Als je ringvinger langer is dan je wijsvinger, dan ben je het.” (en ik, toch, even kijken, en links is mijn ringvinger even lang als mijn wijsvinger maar rechts is mijn ringvinger bizar lang, zelfs langer dan mijn middelvinger, was dat altijd al zo of is dat pas sinds mijn resente val?). Dus komt ze, om Pardalita, bij de toneelgroep terecht en dus reist ze, uiteindelijk, om een of andere vage reden, samen met Pardalita naar Lissabon: een reis die even mooi beschreven als getekend wordt.

Wat is er nog als je jong volwassen bent? Er zijn beste vrienden en gelukkig heeft niemand het over bie ef efs. Er is een vader. Die is niet meer bij de moeder. Die heeft, misschien, wel een nieuwe “haar”. Er is een moeder. Die is politiek geëngageerd, links, maakt zich druk om alles (wat een, euh, “elegante” (?) (ik wilde dat woord eigenlijk gaan vermijden) manier is om toch grote(re) thema’s aan te stippen zonder prekerig te worden). Er is school, want school is er altijd (de middelbare school is een aquarium, zegt Raquel, en ik dacht aan de ramen in het gebouw maar ook aan het onophoudelijke gezien worden: of je schoenen wel deugen, of je jas wel deugt, of je kapsel wel deugt, of je fiets wel deugt, of jij wel deugt). Er is een P in je hand, een steen op je maag, er zijn de watten in je hoofd. Er is leven, er is liefde, er is niet weten wat te doen.

Pardalita is innemend boek dat met leegte -in woord maar ook in tekening- erg veel weet te zeggen. Een boek dat je kunt lezen als je jong volwassen bent, en in Portugal woont, of in Nederland, en verliefd bent op iemand van hetzelfde of het andere geslacht. Of als je een man van vijftig bent met verdacht lange ringvingers. Grafies, strip, roman, poëzie, weet ik veel – dit vond ik gewoon mooi. Gewoon heel erg mooi. En dat is waar het om gaat bij boeken. Niet om hokjes, niet om glow, niet om letterreeksen, niet om jong of oud. Maar om geraakt worden. En door Pardalita wist ik me geraakt.


Joana Estrela Pardalita graphic novel recensie

Pardalita

  • Auteur: Joana Estrela (Portugal)
  • Soort boek: graphic novel (14+ jaar)
  • Origineel: Pardalita
  • Nederlandse vertaling: Finne Anthonissen
  • Uitgever: Querido Glow
  • Verschijnt: 24 augustus 2023
  • Omvang: 216 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 17,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de graphic novel van Joana Estrela

De zestienjarige Raquel woont in een kleine stad in Portugal waar iedereen elkaar kent. Haar ouders zijn gescheiden en dat is klote. De leraren op school doen vervelend, maar gelukkig heeft ze haar vriendinnen.

Als het wat oudere en opvallende meisje Pardalita bij haar op school komt, kan Raquel niet meer helder denken. Ze wil alleen nog maar in de buurt van Pardalita zijn. Haar vriendje Miguel ziet ze niet meer staan. ‘Ben ik dit?’ vraagt Raquel zich af. Is ze verliefd geworden op een meisje?

De jonge Joana Estrela is illustrator en auteur. Haar eerste prentenboek won meteen belangrijke buitenlandse prijzen. Pardalita is een poëtische graphic novel over de aardbeving die Pardalita teweegbrengt in het tienerleven van Raquel. Een vrolijk en hoopgevend relaas.

Bijpassende boeken en informatie

Henk Ester – Kameren van vuur

Henk Ester Kameren van vuur recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe dichtbundel. Op 15 augustus 2023 verschijnt bij uitgeverij De Arbeiderspers het nieuwe boek met gedichten van de de Nederlandse dichter Henk Ester.

Henk Ester Kameren van vuur recensie van Tim Donker

Wat kunst vermag: (kunst is een sietaat).

Omdat ik zo’n Ester helemaal niet ken, en omdat ik Bijgeluiden I t/m LXVII klaarblijkelijk helemaal gemist heb (ik luisterde de andere kant op), stap ik hier in. Bijgeluiden LXVIII t/m LXXXVIII, Kameren van vuur heet het.

En ik sukkel. Ik slenter. Ik strompel en ik stombel. Langsheen wat Ester hier zoal ontbotten laat. In een bos gelijk dit staat slechts hier en daar een zin in volle bloei. Volmaakt hermetiese poëzie, dacht ik eerst – maar bij nadere beschouwing blijken sommige flarden toch heel verteerbaar.

Flarden als: “alleen al door te / kijken duurt de tuin gemiddeld fruit”
(het fruit in de tuin ik trachtte er vorig jaar nog jam van te maken & het pannetje & de hitte & de geleisuiker & hoe ik dacht)

en

flarden als: “hier kameren woorden een balkon”

(zoals een dag als vandaag, de mjoeziek van Ana Roxanne kamert me een huis kamert me een waterig zonnetje doorheen mijn raam kamert me koffie in mijn kop en ik weet wel ik denk wel te weten waarvan die Ester hier plaudeert)

of flarden als

“Poëzie verbijstert door te zien / dat zij een tafel is die schrijft”

(wat misschien niet de allerbeste definisie van poëzie mag heten maar het is een poging een hele goede poging en ook nog zeer sietabel als u het mij vraagt, ik zie mij daar al bezig, op de feesjes, de feesjes van de famielje want andere feesjes zijn er niet, ze komen, ze vragen me wat is poëzie, ik kijk ze aan en zeg – )

Maar dan. Is. Even later. Diezelfde Ester. “Teleurgesteld [in] wat kunst vermag”? Sja. Maar. “Een / plaats. Alomtegenwoordig tot kamer teruggebracht. / Dat is wat kunst vermag.” – en ik denk daar spreekt gij recht en niet krom, Ester. Al is wat ik niet weet: is kunst een plaats? En hoe de alomtegenwoordigheid (en wie door vuur en wie in de meimaand en wie kan ik zeggen dat gebeld heeft)? Misschien alomtegenwoordigheid tot in je kamer teruggebracht, en misschien is dat wat kunst vermag?

(al neigt Ester er denk ik ook wel een beetje teveel toe om kunst te laten samenvallen met beeldende kunst, en hier zijn we: aan het begin van een diskussie over waar kunst begint en waar het eindigt)

En dan dat woord “kameren” van hem. Je kunt het zien als een ouderwetsig meervoud van kamer maar ik denk het te zien als werkwoord. De liefde kamert, de kachel kamerde toen bij Zjeraar (of hoe heette die gast ook alweer, weet jij dat nog?), we kameren, en daar was al wat gekamerd werd. En je kunt kameren denken als beperken, in een kooi plaatsen, scherpe grenzen bepalen. Maar je kunt het ook denken als dat wat een thuis geeft, wat veiligheid en rust en warmte biedt. En dan vind ik kameren mooi. En dat dat passie of temperament of bulderen niet uitsluit; het kameren kan ook een kameren van vuur zijn. En dan vind ik kameren mooi. Mooi in een dichtbundel van 75 bladzijden. Waarin ook, in de beschikbare ruimte. Dat woord. Kameren. Eigenlijk best gaat vervelen na een tijd. En ik denk. Een woord munten, en de waarde van die munt in een tijdsbestek van slechts 75 bladzijden weer laten ontwaarden. Ook dat is wat kunst vermag.

Of.

Willekeurige daden van zinloosheid. De tuin uit lopen. Zeer open asfalt beton. Slagers en componisten. Kan het brein uitzichtzelf breken? Of is dat wat (alleen) kunst vermag?

Later zegt het achthonderdveertig keer, volgens Ester. Daar heb je iets. Vexations. Satie. Speel 840 keer hetzelfde motief. 840 keer want: zijnde het meervoud van drie van vier van zeven en van twaalf. Op de piano en speel, afhankelijk van het gekozen tempo, twaalf tot vierentwintig uur lang. Daar wist John Cage wel raad mee, toen. Dat was zen, dat was spektakulaire mis. Maar het is ook hoe het licht mijn kamervloer raakt – hoe je hart klopt – hoe adem stokt. Meubelmuziek. En ik denk aan een variant daarvan in de dichtkunst. Meubelpoëzie. Ook dat is wat kunst vermag.

Al mikt, toch, Ester, teveel op een teveel. Teveel onmiddellijkheid. Teveel bijvangst. Teveel vuur. Teveel verlaten. Teveel vergeten. Teveel honing en teveel mede.

Wat ik zag als volmaakt hermetiese poëzie is misschien zoveel als volmaakt statiese poëzie. Zoekt Ester met zijn voorliefde voor beeldende kunst zijn poëtica in stilstand? Zulke dingen kunnen. Waar gedichten foto’s worden. Ja. Ook dat is wat kunst vermag.

Henk Ester Kameren van vuur recensie

Kameren van vuur

  • Auteur: Henk Ester (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: De Arbeiderspers
  • Verschijnt: 15 augustus 2023
  • Omvang: 80 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Henk Ester

In deze nieuwe bundel onderzoekt de dichter het vuur van de hartstocht. Met een uitslaande brand is niets te beginnen. Dat weten priesters in Kerala, India, al duizenden jaren. Ieder jaar offeren zij het gekoesterde vuur aan de vuurgod. Ze steken een nagebouwd dorp in brand, terwijl jongens klanken reciteren waarvan de betekenis nog niet is achterhaald. En na afloop nemen ze gloeiende kolen mee terug naar huis, daar moeten zij het weer een jaar mee doen. Om vuur hanteerbaar te maken, dient het gekamerd te worden. Met de hartstocht is het niet anders. Raamsopranen bespelen het plein, schrijft de dichter (LXXXII.I). Poëzie is gekamerd vuur.

Bijpassende boeken en informatie

J.Z. Herrenberg – Opperhalfrond

J.Z. Herrenberg Opperhalfrond recensie en informatie over de inhoud van deel 2 van Door het oog van de cycloon. Op 8 augustus 2023 verschijnt bij uitgeverij Wereldbibliotheek het nieuwe boek van de Nederlands-Surinaamse auteur J.Z. Herrenberg.

J.Z. Herrenberg Opperhalfrond recensie van Tim Donker

Maar die keer daarop vond ik hem al een heel stuk minder aardig. Hij, collega, ooit, nieuw, nu gedetineerd in Zuid-Amerika geloof ik maar toen hier, in depot, collega, nieuw daar, of naja, zo’n week of vijf, hoe lang blijft iemand nieuw? Journalist, ooit, hij, en motorliefhebber, hij, nog steeds. Wat boeken op zijn naam ook. Schrijver en literatuurliefhebber, kom dat tegen. Voor de vijfde week op rij bleek zijn Wat ben je nu aan het lezen? een vraag aan het begin van de dag & ook vormde het het begin van een gesprek. Of. Naja. Eén keer had ik enthousiast gesproken over het boek dat op dat moment op mijn recenseertafel lag, was het, misschien, meer een monoloog geweest; een andere keer had ik maar wat gemompeld. Eén van de laatste keren was ik bezig met een boek waarover hij al een recensie had gelezen, het was slecht besproken, hij zei, in een of andere krant en hij liet het me lezen, die een of andere krant, het waren niet precies lovende woorden nee maar het werd toch ook niet zo neergesabeld als hij zei, ik bromde dat ik nog maar op bladzijde honderd was ofzo (het ging om een dik boek) maar dat ik het totnogtoe niet slecht vond, lang niet slecht zelfs. Toen zei hij dingen & zei ik dingen & dat was misschien een gesprek. Maar nu had ik er op de fiets al zin in. Ik was halfweg Opperhalfrond en wat een geniaal boek, dat en wat kon er niet over gezegd worden, wat een moje dialoog ging dit kunnen worden. Het zou de laatste week blijken te zijn dat hij het vroeg (maar dat wist ik toen nog niet): Wat ben je nu aan het lezen?, en ik, struikelend over mijn woorden: “Herrenberg, ken je hem, het is het twede deel van een sieklus, het gaat een trilogie worden, of wie weet, langer nog, zoals Michiels al zijn werk in ruwweg twee sieklie opdeelde, Opperhalfrond heet dit deel en…” “Waar gaat het over?” was de vraag, de zijne, die alles dood sloeg. Waar gaat het over? Waar gaat het over? Waar het verdorie over gaat? Sja. Het gaat over alles wat was, wat is, wat komen zal. Het gaat over dit land en over alle andere landen. Het gaat over mensen. Het gaat over een sluimerend totalitarisme. Het gaat over politiek over onderwijsinstellingen als fabrieken over de unificatie van alles en iedereen en over het vertrappen van wat zich niet kan of wil laten unificeren. Ik zweeg een wijle. “Waar het over gaat… Ja… Het gaat over waar we nu zijn denk ik… maar…. Zijn taal is zo explosief… Het is niet zo’n boek met een isoleerbaar narratief… Het is geen afgesloten vertelling met een paar aanwijsbare hoofdpersonen… Ach, het is ook zo’n idiote vraag “Waar gaat het over?”, het gaat niet over waar gaat het over, dit boek, het is ingewikkelder dan dat, het barst uit zijn voegen van ideeën thema’s experimenten, sommigen zouden het misschien een “moeilijk” boek noemen…, ik….” “Moeilijk? O, dan ben ik heel snel weg. Nee, daar heb ik niks mee” – de ruwe onderbreking, en enkele collega’s die in de buurt stonden en die laatste woorden gehoord hadden mengden zich in, begonnen zich vrolijk te maken over “moeilijke boeken”, korte zinnen, eenvoudige en spannende verhalen, daar hielden ze van, een schrijver moest je wel bij de les houden.

Welk tiepe lezer is een lezer? De lezer van eenvoudige en spannende verhalen is misschien wel het meest voorkomende tiepe. Maar je vermoed dat een lezer die ook schrijft, dat een schrijver een ander tiepe lezer is, dat hij kijkt naar het materiaal waar hij zelf ook mee bezig is: de woorden, de zinnen, de taal, dat hij houdt van wat een ander daarmee doen kan omdat hij uit eigen ervaring weet hoe ongelimiteerd taal feitelijk is. Deze mens, ooit collega, nu gedetineerde, maar schrijver bovenal, was me tegengevallen, weer iets dat me tegenvalt zou de mier zeggen. Het was me tegengevallen dat hij klaarblijkelijk zijn brein niet wenste te gebruiken bij het lezen van een boek –

Of. Naja. Moet je je brein gebruiken als je Opperhalfrond leest? Of dient het eerder nog te dalen tot in je ingewanden?

Een ingewandgevoel was wel net dat wat Herrenberg aansprak toen ik voor het eerst iets las van wat Door het oog van de cycloon zou worden. Wanneer was dat, dat was vlak voor/vlak na de millenniumwende, het was in het huis van de uitgever, de uitgever liet me iets lezen waarmee hij zou komen, een boek, binnenkort, een nog onbekende schrijver, Herrenberg, Door het oog van de cycloon, het zou bij hem verschijnen, hij gaf me een literair tijdschrift mee waarin een voorpublicatie stond, en ik ging terug huiswaarts en las het, ik weet nog waar ik zat, op een bank die ik allang niet meer heb, in een huis waar ik allang niet meer woon, het eindigde ermee dat ik op de vloer lag, wat was dit goed, op een computer die ik allang niet meer heb, mailde ik de uitgever, wanneer ging hij nu eindelijk eens komen met dat Door het oog van de cycloon, snel zei hij, maar aldoor werd later, aldoor werd het uitgesteld, en in een ander later stelde ik de vraag minder frekwent, in het laatste later vergat ik er naar te vragen, toen geraakte Door het oog van de cycloon uit mijn geheugen, daarna kwamen tijden, andere tijden en verwaterde het contact met de uitgever.

En toen. In 2018. Nederhalfrond. Door het oog van de cycloon I. Bij Wereldbibliotheek. Wat niet de uitgever was die me vlak voor of vlak na de millenniumwende gezegd had dat hij het uitgeven zou.

En.

Toen.

Is nu. Of eerder. 2023 (dit is niet een boek om in twee dagen uit te lezen), en het twede deel van Door het oog van de cycloon ziet het licht. Opperhalfrond. En het kwam. En ik zag. En ik las. En ik wilde praten, met collega die inmiddels niet meer collega is, over boek, over dit boek, het opperste van het halfrond. Het achterplat zegt dat Opperhalfrond verder gaat waar Nederhalfrond eindigde. Daar spreekt het achterplat juist maar ook een weinig gemakzuchtig: de uit hun voegen barstende schrijverijen van Herrenberg gaan immers verder waar zo’n beetje alles geëindigd is. Deze cyclus is net zo goed ontstaansmythe als “ongemakkelijke waarheid” van de huidige stand van zaken als, tenslotte, de aankondiging van een algehele apocalyps.

Waar? Hier. In een goed herkenbaar Nederland.

Of Hoefbeek toch in ieder geval. De kinderreuzen wandelden op aarde: Zonnestraal (zon straalde taal op weide en wangen) en Hel, ze maakten jaren; de jaren deden een stad ontstaan, de stad van Zonnestraal en Hel: Hoefbeek, een moderne en enigszins verloederde middelgrote stad aan de Warsel (zijn winkels, zijn kaffees, zijn rosse buurt) (Hoefbeek bestaat echt in het Digitalium)

Een Hoefbeek, dat je maar zo zou kunnen situeren ergens nabij Arnhem en Nijmegen.

Een Nederland, dat, zei ik, goed herkenbaar is, maar ook fictief – tot op verontrustend niet-fictieve hoogte.

Dit Nederland is een “communocratie van totaalconsumenten”, ofwel een totalitaire staat waarin de absolute gelijkschakeling wordt nagestreefd. Het onderwijs is verhipt en vermarkt, dat zagen we in het eerste deel (ongetwijfeld heeft Herrenberg Naomi Kleins onlangs heruitgegeven No logo gelezen); dit deel konsentreert zich meer op politiek en rechtspraak. Dat is niet “moeilijk” zoals uw kleingeestigere kollega ongetwijfeld menen zal, dat is doodeng. Opperhalfrond is huiveringwekkender dan menig politieke thriller.

Er is een als Willem Alexander te identificeren koning, maar dat is een schertsfiguur van geen betekenis; hij wordt wel de “Burger King” als ook de “fantavorst” genoemd. De werkelijke koers, eng genoeg met “de Vierde Weg” aangeduid wordt uitgestippeld door politici onder leiding van Anneke Knol, want dit Nederland heeft een vrouwelijke premier. Eindelijk, denkt u misschien maar Knol staat helaas niet voor een tijdperk van vrijdenkers. Dit “kapitalisme met een goddelijk gezicht” (ongetwijfeld gaat Herrenberg Aasgierkapitalisme van Grace Blakeley lezen) dient gezuiverd te worden van alles dat anders is, anders denkt, anders wil en anders doet. Met deze “zuivering” houdt het Buro zich bezig; een boven de politie uitstijgend FBI- dan wel CIA-achtig orgaan dat de meest verregaande methoden hanteert om iedereen die zij als “crimineel” wens te bestempelen op “betere” gedachten te brengen.

De “Buronen” volgen we, wij, de lezer, soms.

&

De politici.
De nationale gebeurtenissen, als zaten we voor de tv, alles waarover nu weer verontwaardiging bestaat (met duidelijk aanwijsbare schuldigen, uiteraard).
Jezetha van Zanareth tot Hoefbeek (die misschien wel, misschien niet een beetje op JZ Herrenberg lijkt).
Mensen. Familiefeestjes.
Een baksteen die Twan O. Padewijn heet (en die misschien wel, misschien niet de moordenaar werd van die arme Huib Blonk).
Een hele enge rechter die zijn populistiese rechtspraakjes voor de camera houdt (en die later misschien wel, misschien niet is doodgegaan).

En Enno van der Zee.
En altijd maar dat lopen, doorheen vinexwijken, of door Den Haag.
En wat te zien bij de mensen in hun huizen –

Opperhalfrond kent misschien nog meer perspectiefwisselingen dan Nederhalfrond, zit nog een klein beetje voller gepropt met alles dat een lezer te denken geeft.

Seminonfiksjonele semifiksie.

Dit, het digitalium, het totalitarisme, de politiek, lijkt in de verte een heel klein beetje op wat Giuseppi Minervini poogde te doen in zijn Krank. Maar dan vele malen beter. Minervini kan als schrijver nog niet eens staan in de schaduw van Herrenbergs schaduw. Ook zag ik raakvlakken met Aannex van Blake Butler maar dan wel een tikje minder experimenteel (sja het zou nogal kunnen om iets te schrijven dat experimenteler is dan Aannex) want tezamen met dat boek is Opperhalfrond één van de orzjieneelste dystopiese romans die ik ooit las. Maar evengoed een boek dat van alle tijden is (daar is de “honingbij”; “Een arbeidsproject voor moeilijk te bemiddelen individuen, geïnitieerd door minister Honing van Sociale Zaken”, wat sterk doet denken aan de melkertbanen van weleer) (in dit land van melk en honing); hoe het bijvoorbeeld teruggrijpt op structuren die doen denken aan Dos Passos – een eindeloze stoet personages, een duizelingwekkende wisseling aan gezichtspunten. Maar de werkelijke hoofdrolspeler is hier de taal. Stampvol neologismen, bruisend, een Claude Krijgelmans of Pjeroo Roobjee gelijk, duister, bijbels, broeierig, hallucinant.

Prachtig. Ja. Zo mooi en overrompelend kan de zwartgal zijn.

Het enige bezwaar dat ik ertegen heb, is dat ik het nu uit heb. Dus. Schiet op met dat derde deel, Herrenberg!

J.Z. Herrenberg Opperhalfrond recensie

Opperhalfrond

Door het oog van de cycloon 2

  • Auteur: J.Z. Herrenberg (Nederland)
  • Soort boek: dystopische roman
  • Uitgever: Wereldbibliotheek
  • Verschijnt: 8 augustus 2023
  • Omvang: 400 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 29,99 / € 12,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het tweede boek van Door het oog van de cycloon

Het afsluitende deel van een duizelingwekkend, literair waagstuk

J.Z. Herrenberg werkte twintig jaar aan Nederhalfrond, het eerste deel van Door het Oog van de Cycloon. Samen met dit tweede deel is het een ongekend ambitieuze cyclus geworden. Zijn ziel en zaligheid stopte hij in dit dystopische kunstwerk, in de ritmische en swingende zinnen.

Opperhalfrond gaat verder waar Nederhalfrond eindigt. Het is een groot spiegelpaleis, waarin de auteur de werkelijkheid nu eens op de korrel neemt, dan weer met mededogen over zijn hoofdpersonen schrijft. Die weten ook niet hoe ze hun bestaan richting moeten geven in een wereld die geregeerd wordt door media, die steeds sneller draait, die uiteen valt en waarin de verbanden oplossen. Het mag met recht een leesavontuur worden genoemd. Laat u meeslepen door de beats op de Lennteparty, verleiden door het duizelingwekkende aantal personages, en verdwaal in dit literaire spiegelpaleis.

Bijpassende boeken en informatie

Rik Van Puymbroeck – Treurwil

Rik Van Puymbroeck Treurwil recensie en informatie over de inhoud van het nieuwe boek. Op 24 augustus 2023 verschijnt bij uitgeverij De Bezige Bij het nieuwe boek van de Vlaamse schrijver Rik Van Puymbroeck. Hieronder lees je de Tim Donker recensie van Treurwil de nieuwe dichtbundel van Rik Van Puymbroeck

Rik Van Puymbroeck Treurwil recensie van Tim Donker

In Moeder, Na Vader zegt Gerbrand Bakker dat al dat rouwen na een overlijden niet te gek moet worden. “Je moet er wel een beetje sportief mee omgaan.”, zegt hij. Het wordt gezegd in ergens een dialoog, en zijn gesprekspartner is het met hem eens.

Ik vond dat een lompe, kilhartige en uiterst onsympathieke uitspraak. Onsympathieker nog, dat dat zo onbeschaamd in een boek terecht gekomen is (hoewel het wel weer iets sympathieks heeft om onbeschaamd onsympathiek te duren zijn) (te vrezen valt echter dat Bakker het niet per se bedoeld heeft als onsympathieke uitspraak). Er rust in dit land, of misschien wel in het gehele westen, een raar soort verbod op pijn, ziekte, leed, ellende en droefnis. Niemand zal ooit tegen een ander zeggen dat het nu maar eens uit moet zijn met dat gezond en gelukkig zijn van hem, dat wordt stilaan vervelend, daar moet je nu maar eens overheen groejen, maar verdriet dat moet je zo snel mogelijk overwinnen. Tegen een ziekte moet je vechten. Pijn moet je verbijten. Hoe heroïsch allemaal. Die vreselijke terminologie alleen al. Dat “sportief” van Bakker bijvoorbeeld. Alsof het allemaal teruggevoerd kan worden op “winnen” en “verliezen”. En de winnaar zijn dan diegenen die “sportief” met hun verlies omgaan? De schouders ophalen en weer doorgaan. Gek hoe de schaduwkanten van het leven niet mogen bestaan, hoe we steeds in het licht dienen te blijven. Schouders ophalen. Doorgaan.

Nee, dan Treurwil. Een ruim tweehonderd bladzijden dik boek over alle betreurde doden uit het leven van Van Puymbroeck. Het verdriet koesteren, het laten bestaan, het verdriet willen. Treurwil is een moje wil. Treurwil is goed. Treurwil is nobel. Laat al die gevoelsarme Bakkers van deze wereld maar eens zien dat sport geen zak met rouw te maken heeft.

Ja. Goed. Maar toch. Tweehonderd pagina’s. De ene dode na de andere. Begraafplaatsen. Ziekenhuizen. Gedachten over dood, over verlies en afscheid, over levenseinde. Tweehonderd pagina’s lang. Ben ik een verrader van mijn eigen principes als ik dat wel wat veel vind? (ja, Van Puymbroeck, je moet er wel een beetje sportief mee omgaan, jong)

Het boek is opgehangen aan drie grote doden: die van een vriend toen ze allebei nog kind waren; die van zijn broer; die van zijn moeder. Maar doorheen verweven zijn zovele anderen die ook stierven, en die hem ook na waren. Kruusjaal lijkt daarbij de datum 24 augustus; velen gingen heen op 24 augustus. De overlijdens blijven komen. Hoeveel overlijdens kan een gemiddelde lezer dragen?

Een doodsboek. Ik jij wij kunnen er allemaal één schrijven. Wij zijn mensen, wij zijn veertig of vijftig of zestig, we hebben veel mensen verloren, iedereen is dood maar wij leven nog. Ik snap, ik zou ook kunnen, ik zou kunnen schrijven, een boek als dit, een doodsboek. De drie grote doden? Mijn moeder, mijn vader, en in 2023 nog maar: mijn lievelingstante (de laatste van de broers en zussen van mijn moeder die nog in leven was; mijn hele kindertijd ben ik elke schoolvakantie bij haar komen loozjeren, en later, met mijn kinderen, vele etentjes, vele avondjes, vele jaren oud-en-nieuw). Nicht Anne is er ook niet meer, als kind zag ik haar veel. Zij was toen al volwassen, ze was de enige volwassene die de strips die ik maakte en de verhalen die ik schreef serieus nam, aandachtig las, dat betekende veel voor me. In mijn studentenjaren nam ze me geregeld mee uiteten, of ik kwam bij haar of bij haar vriend Hans van Z., die ik erg graag mocht en die er, zo vernam ik laatst, inmiddels ook niet meer is. Een Australische vriendin, Fiona, waarmee ik als puber jarenlang gecorrespondeerd heb. Een tante die bij de Jehova’s zat en niet helemaal goed bij haar hoofd was maar wel zeer innemend en altijd vrolijk en altijd vriendelijk. Ik zou kunnen, zou ik kunnen? Zou ik over hen en over anderen een boek kunnen, een boek willen schrijven?

Is dood kunst?, vraagt Phil Elverum zich af op de plaat die hij maakte na de dood van zijn vrouw? Dood is echt, dood is al te echt – zo beantwoordt hij zijn eigen vraag. Maar die plaat is er. En het is een moje plaat, misschien niet zo mooi als hij had kunnen zijn, en zeker niet de mooiste plaat die Elverum ooit maakte maar wel hier, en in mijn kast, en soms in mijn seedeespeler.

Misschien lijk ik meer op Bakker dan ik hoop want ik voel steeds een lichte gêne bij dit soort openbare treurnis. Alsof dat onbehoorlijk is. Alsof iemand je iets laat zien dat eigenlijk verborgen moet blijven. Maar ik overwin, ik moet, want ik steun Van Puymbroeck in deze missie. Druk de droefnis niet weg, omarm haar. De wil tot tranen; het gemis der doden niet bedekken met het zand van de tijd. En langzaam maar zeker word ik Treurwil in gezogen. Waar ik eerst nog koketterie zag, zie ik steeds vaker, steeds meer schoonheid. Zoals in deze prachtige regels over zijn moeder:

“Moeder mocht niet studeren. Ze was achttien en haar vader Gustaaf, eervol voorzitter van de Christelijke Mutualiteiten, besliste dat zijn dochter secretaresse moest worden in het lokale kantoor. Dat frustreerde haar tot aan de dood, zo erg dat ze hoopte dat haar drie zonen op de universiteit revanche zouden nemen. Zodat zij tussen al het andere intellectuele familiegeweld van directrice, classicus, dokter en ingenieur, kon zeggen: Zie je wel, ik had het ook gekund. We stelden haar teleur, toen ze werd begraven, sprak ik moeder – zij die de woorden niet meer kon horen – toe: ‘…er moesten konijnenkoten gebouwd worden en onze tuin moest kapot gevoetbald worden, we moesten wereldkampioen wielrennen worden op de brug in Halewijn en in de winter moesten we de sterkte van het ijs op de vijver van de Campagne en in de Kale uittesten. Wanneer hadden wij dat moeten doen, al dat studeren voor die universitaire diploma’s?’”

Of toen ik las: “Daarin zit de spijt. Ik kan haar niks meer vragen.”, wat ik zo goed herken in mijn eigen spijt, in mijn eigen gemis, alle dagen, ofnee niet alle dagen maar wel vaak: dat ik ze, mijn ouders, niks meer kan vragen, niks meer kan zeggen, nooit meer met ze kan praten (dat was de dag, denk ik, dat ik mamma wou vragen of ze She cried van Frank Yamma zo mooi vindt als ik denk dat ze vindt) (het zat in de mjoeziek, kdenk, want het was ook de dag dat ik pappa iets wou zeggen over Spooky Tooth en dat ene liedje van ze, Better By You, Better Than Me, dat vele jaren later nog is gecoverd door een befaamd NWOBHM-bandje, en die laatste versie is, nog vele jaren later, voor twee Amerikaanse idioten aanleiding geweest om zich een kogel door de kop te jagen en een van die twee Amerikaanse idioten overleefde dat wonderwel en zijn ouders klaagden dat NWOBHM-bandje aan en op een avond, ik meen een donderdagavond, hebben mijn vader en ik naar een documentaire over dit absurde drama zitten kijken en daarom moesten we steeds vreselijk lachen, of je dat nog weet, pappa, weet je nog dat we daarom zo moesten lachen, weet je nog dat we die zanger van die band zo’n vreselijk humoristiese man vonden?)

Of als ik dat einde lees, over zijn dochters, ja god, dan ben ik diep ontroerd, dat staat het kippenvel overheen mijn hele lichaam (& de tranen me in de ogen) – zo mooi, zo lief, zo menselijk (& ik ben ook die vader, die vader die de kinder de trap op draagt, die misschien net iets te zachtaardige vader).

Een boek dat zachtjes zingt. In mineur misschien. Maar het zingt.

Rik Van Puymbroeck Treurwil recensie

Treurwil

  • Auteur: Rik Van Puymbroeck (België)
  • Soort boek: Vlaamse literatuur
  • Uitgever: De Bezige Bij
  • Verschijnt: 24 augustus 2023
  • Omvang: 208 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 21,99 / € 12,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het nieuwe boek van Rik Van Puymbroeck

Op de laatste avond van oktober 1984 ziet een jongen hoe zijn beste vriend verongelukt. Het is zijn laatste avond als kind, voortaan moet hij flink zijn en vooruitkijken. Maar wel met een verdriet dat aan niemand uit te leggen is, en met schuldgevoel, met rouw, met gemis en met de dood die er niet genoeg van krijgt. Want in de zomer van 1998 verliest een broer zijn broer en jaren later, op dezelfde dag, een zoon zijn moeder.

De jongen is inmiddels geliefde geworden, man en vader, ook door die doden. De dagen worden mede door hen bepaald. Ze zitten in zijn schrijven, in het zijn en in het liefhebben, ze zitten in alle twijfels, struikelingen en worstelingen. Ze reizen mee naar verre landen. Ze zijn thuis waar hij woont.

Dan wordt het 2022 en hij plant een boom.

In Treurwil zoekt Rik Van Puymbroeck naar verdriet van vroeger en hoe je dat niet kan loslaten, maar juist wilt vasthouden en vorm wilt geven. Hoe de rouw minder rauw wordt, al verwoordt de tweeklank treffend de toch onmiskenbaar blijvende pijn.

Rik Van Puymbroeck werkt voor de krant De Tijd en werd door de Stichting voor Verhalende Journalistiek drie keer uitgeroepen tot Meesterverteller. Hij schreef eerder Thuis en ver van huis over het leven in de Turkse gemeenschap in Vlaanderen en Weduwen, een boek met getuigenissen van twaalf vrouwen die hun man verloren. Ergens onderweg was een bundeling van zeventien kranteninterviews. Treurwil is zijn literair debuut.

Bijpassende boeken en informatie

Henk van Straten – Het kraaienschip

Henk van Straten Het kraaienschip recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe roman. Op 20 juni 2023 verschijnt bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Henk van Straten.

Henk van Straten Het kraaienschip recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Het Kraaienschip. Het boek is geschreven door Henk van Straten. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van de Nederlandse auteur Henk van Straten.

Recensie van Tim Donker

Dit heb ik waarschijnlijk al eens verteld. Dit heb ik waarschijnlijk al vele malen verteld. Het was in het van de gele hond gescheten jaar 1995, toen er wel meer dan de verdommenis was gegaan of anders wel bezig was te gaan. Ik zat ik een lokaal waar ik niet wilde zijn in een gebouw waar ik niet wilde zijn een opleiding te volgen die ik niet wilde volgen. Vooraan stond de docent. De docent stond te doceren. Hij leek op een mislukte Jim Henson-pop. Het was een van die vakken waarover je eigenlijk geen les kunt geven. Creatief Schrijven. Er was, eerder al, een opdracht gegeven. Het soort van tiepiese kreatiefschrijven-opdracht waarmee je lachen zou als je er niet mee aan de slag moest. Schrijf een verhaal. Ja. Schrijf een verhaal maar daar blijft dat soort opdrachten zelden bij. Schrijf een verhaal over twee mensen en de één weet iets wat de ander niet weet en het moet zich in een ruimte afspelen waar de ene bekend mee is maar de ander niet. Zoiets. Ik had een semi-autobiografies verhaal geschreven, of hoe heet dat, het was niet echt gebeurd maar het had echt gebeurd kunnen zijn. Het ging over een jongen die was opgegroeid in Brabant maar onlangs naar de randstad was komen wonen. Die jongen was ik. Hij kreeg een vriend op bezoek die hij ontgroeid dacht te zijn, of liever: hij vond dat hij nu hij student was en naar de randstad was komen wonen die vriend ontgroeid zou moeten zijn. Hij deed heel erg uit de hoogte tegen hem, draaide moderne muziek, gaf om de haverklap sieniese antwoorden op de dingen die die vriend zei. De vriend, uit Brabant gekomen voor dit bezoek, had niet in de gaten dat zijn voormalige makker geen zin had in hem, in dat bezoek, en ook niet dat hij steeds belachelijk werd gemaakt. Dat was het verhaal. Het was niet echt gebeurd maar ik had het wel echt opgeschreven. En die vriend was iemand die ik kende, in het verleden rot behandeld had en inmiddels heel erg miste.

Ik moest dat verhaal voorlezen daar in dat lokaal. Toen het uit was vroeg de docent met dat hoofd van een afgekeurde Jim Henson-pop: Wie is de sympathieke figuur in dit verhaal? Ik zweeg stil. Wie was de sympathieke figuur in dat verhaal? Dat was nu eens een vraag waarmee ik met schrijven of voorlezen totaal geen rekening gehouden had. Wie was de sympathieke figuur in dit verhaal, wist ik veel. Het waren gewoon twee gasten. Een gast die nogal leek op mij en een gast die nogal leek op iemand die ik kende. Aarzelend begon ik mijn antwoord te formuleren: “Nou… Die Brabo is natuurlijk wel een beetje een botte hark dat hij totaal niet doorheeft dat zijn vriend veranderd is, of in ieder geval veranderd wil zijn. Maar die ander is ook wel een klojo. Een jongen die jarenlang zijn vriend is geweest ineens beneden zijn waardigheid achten alleen maar omdat hij verhuisd is…” –

“Dat kan niet,” zei de mislukte Jim Henson-pop.
“Dat kan niet?”
“Nee. Dat kan niet. Je kunt in een verhaal niet twee personen tegelijk wegzetten.”
“Wegzetten?” Ik voelde me een beetje een oetlul door steeds alles was die rare popman zei steeds vragend te herhalen maar hij sprak verdorie in louter mafheden.
“Ja, de sympathie van je lezers moet altijd minimaal op de hand van één van je verhaalfiguren zijn. Je kunt niet alleen maar slechteriken opvoeren.”

Weer zweeg ik. Als ik niet verbijsterd kon herhalen wat ze zeiden, dan zweeg ik. Daar. In dat lokaal. Op die opleiding. In het van het gele hond gescheten jaar 1995.

In 2007 publiceerde Patrick Delaere er in Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte nog een essay over: “the paradox of caring”; het, in de filosofie kennelijk ruimer besproken fenomeen om te geven om moreel verwerpelijke personages. Delaere ging in dit essay uit van de figuur Tony Soprano uit de televisieserie The Sopranos waarvan ik helaas der helazen nog nooit een aflevering heb gezien. Misschien omdat hij zich op een televisieserie baseert, komt Delaere tot naar mijn smaak niet ganzelijk overtuigende konkluzies; onder andere dat we kunnen meeleven met of geven om abjecte personages omdat ze binnen het gegeven van een bepaald verhaal nog de beste optie zijn.

Sja. Zou dat de jimhensonman niet alsnog gelijk geven? We willen kunnen geven om fiktieve figuren en als we uit alleen maar eikels kunnen kiezen, dan kiezen we maar de minst eikelige eikel. Ofzo. Waar ik mee zat, toen, in dat jaar, in dat gebouw, in dat lokaal, is dat de schrijftip van die dosent misschien opgaat voor wie romantische komedies wil schrijven, of een meeslepende thriller met een duidelijke held. Maar wat als je als schrijver een wereld wilt tonen waarin helemaal niemand deugt? Of als je gewoon over het leven schrijft, het leven zoals dat is, een leven met mensen die nooit volledig deugen maar ook zelden totaal verrot zijn. Twee jongens in een vriendschap die op zijn einde loopt, bijvoorbeeld. Wat als het niet gaat om mogen, om sympathiek zijn, om herkenning, om meeleven met? Ik heb boeken gelezen met alleen maar afschuwelijke onmensen in, met niemand erin die bij benadering ook nog maar iets sympathieks heeft. En toch bleef ik lezen. Omdat ik me gefascineerd wist door wat mogelijkerwijs de visie van de schrijver op de mensheid was. Ik heb ook boeken gelezen met alleen maar slechte mensen en dan vond ik er toch één of twee nog iets hebben, iets dat maakte dat ik ondanks hun slechtheid met ze ging meeleven, inderdaad een paradox of caring. Dat zal. Maar hier. En nu. Speelt een andere paradox me parten.

Noem het the paradox of blijven lezen.

Dit hier Het kraaienschip. Walter Broers is gescheiden van zijn vrouw Hester; samen hebben ze een zoon die Ben heet. Ben is een rondhangpuber. Veel op straat. Met gasten die een bende vormen, of zo’n beetje bendetje spelen, weetikveel, hoe gaat dat met pubers, in ieder geval, er is die groep waartoe Ben behoort en dan is er nog een andere groep en die twee groepen liggen elkaar niet. Eufemisties gezegd, want iemand van Bens groep steekt iemand van de andere groep dood en daardoor is er natuurlijk een hoop heisa, gedoe, doodsbedreigingen, onheil. Het lijkt Walter beter om even met Ben van het toneel te verdwijnen en als een sportschoolmaat hem een bouwvallige hut aan zee in Portugal aanbiedt, vertrekt Walter, nogal hals over kop, samen met Ben naar daar. Om veilig te zijn, om op adem te komen, om de relatie met zijn zoon te hernieuwen, om zich aan een ander leven te laven. Strikt genomen ontvoering natuurlijk, maar gezien de omstandigheden begrijpelijk.

(“Hoe anders kan hij die jongen beschermen?”, vroeg het achterplat al, en stoort dat “die jongen” u ook zo, of heb alleen ik daar last van)

Een vader, een zoon. Ik begrijp dat. Ik had een vader, ik was een zoon. Ik heb een zoon, ik ben een vader. Mijn zoon is gelukkig nog niet in de puberteit maar ik snap het wel. Ineens is er kloterij, je was er niet bij maar je kan het wel oplossen. En Portugal is een mooi land, en hij rijdt helemaal naar daar met zijn zoon, en dat is een moje tocht, en natuurlijk komen ze door de Spaanse regio Galicië en die regio ken ik best goed, daar ben ik in mijn jeugdjaren veel geweest, en het is mooi daar, en alles is goed. En Van Straten heeft wat ik zou willen noemen een snelle schrijfstijl, noem het gestroomlijnd, of dinamies, de pagina’s smelten in je hand. Korte hoofdstukjes waarin heden en (een steeds nabijer) verleden elkaar afwisselen, informatiespreiding, dat heeft Van Straten goed geleerd. En oké het is misschien een beetje goedkoop dat er in de heden-lijn pas toespelingen op bepaalde aspekten uit het verleden worden gemaakt als die aspekten in de verleden-lijn al aan bod zijn geweest (want anders snapt de lezer niet waar dat over gaat he, en de lezer moet niet te vaak in verwarring zijn, daar zou de man met het mislukte jimhensonpop-gezicht het onmiddellijk mee eens zijn). En oké al die lui daar heten allemaal Marcel en Walter en Gerard en Hester, wat zijn dat voor lullige namen, het lijkt wel de presentielijst van de klas van 1983. Maar het leest, en het leest rap.

Punt is: ik mag die Walter niet zo.
Nee, ik verfoei die Walter.
God, wat vind ik die Walter een ongelooflijk stomme eikel.

Het begint al met die sportschool, had ik al iets gezegd over de sportschool? Walter is gespierd. Walter is heel erg gespierd. Walter werkt met gewichten. Het achterplat noemt hem een gewichtheffer maar dan lijkt het net of hij er zijn brood ermee verdient, of ja, kan dat wel, je ziet wel eens van die kerels op televisie bij sportevenementen met veel gebrul een halter de lucht in tillen om hem vervolgens weer heel boos op de grond te smijten, zijn dat professionele gewichtheffers?, is dat hun baan?, verdienen die zo hun geld zoals voetballers met voetballen hun geld verdienen?, ik weet eigenlijk niet of dat bestaat: professioneel gewichtheffer. Maar Walter komt er niet mee op televisie en doet het sowieso als hobby. En ik snap dat niet. Waarom al die spieren kweken, ik snap zulke gasten echt niet, waar heb je in godsnaam al die spieren voor nodig? Ik kan dat nog verstaan als je voor je werk heel vaak met stenen moet sjouwen, of met stalen balken ofzo. Of als je een huisgenoot hebt die niet helemaal spoort en elke maand de inrichting wil omgojen zodat je geregeld met bedden en kasten en bureaus op je rug door de kamers moet gaan en als het tegenzit een of twee trappen af. Of als je mantelzorger bent van iemand die 120 kilo weegt. Ik bedoel, ik kan me best situaties voorstellen waarin het handig kan zijn om gespierd te zijn. Zomaar voor de lol een beetje hele grote spieren gaan zitten kweken echter, dat gaat mijn verstand te boven zoals de oom van Sinay zou zeggen (laat maar, iemand die ik ken). Een Körperkultur die ver van me af staat en waar ik eerlijk gezegd ook een beetje van gruwel.

Doch deze treurige, opgeblazen he-man nagelt zichzelf dan ook nog eens voortdurend aan zijn zelfverkozen kruis. Hij betrekt alles op zichzelf, vertaalt alles in “slagen” of “falen”, is onophoudelijk bezig zichzelf met alle anderen te meten. In Portugal heeft hij zijn gewichten niet, kan hij niet trainen zoals hij gewend is, worden zijn spieren allengs een fractie minder massief, en ook daar maakt hij drama van, altijd maar zit hij te jammeren over het afnemen van zijn spieren. En dan dat misplaatste gevoel van trots van hem steeds, de oermens die zijn stam moet verdedigen, volgens hem de enige aanvaardbare levenshouding.

Ik kan die Walter niet luchten.

Maar ik blijf wel lezen.

En ik dacht aan Patrick Delaere want toen, eens in Portugal, Ben en Walter werden opgezocht door Hester, was ik wel op Walters hand en grijnsde ik inwendig toen Ben aangaf nog even in Portugal te willen blijven, minstens voor de duur van een surfkamp. Maar dat heeft die Van Straten handig gedaan natuurlijk. Zo’n heel boek lang doorheen de ogen van Walter en hij heeft nog steeds bitter weinig vlees op de botten p’don ik bedoel op zijn spieren, maar alle andere verhaalfiguren zijn nog platter gebleven, bijna tiepetjes: het ongeïnteresseerde puber-tiepetje; het spirituele, houten kralenketting-tiepetje; het carrièrevrouw-tiepetje – met die bordpapieren karakters is zeker niets aan te vangen en dus blijft Walter nogal als de meest menselijke over.

Misschien een boek om niet teveel over na te denken.
Gewoon lezen ja, lezen doe je dit boek gemakkelijk.
Aan het zwembad in Portugal ofzo, al komt deze aanbeveling voor hen die aan het hoogseizoen gebonden zijn een beetje laat (zelve las ik delen ervan aan een zwembad in Spanje trouwens).

Dit is een boek en ik heb het gelezen en wat meer kan je willen van een boek.

Dan nog dit: dat Henk van Straten, meer nog dan alle schrijvers die boeken schreven vol wreedaards en sadisten, voor eens en voor altijd het ongelijk van mijn toenmalige dosent bewijst: om te blijven lezen hoeft helemaal geen enkele verhaalfiguur je sympathie te hebben. Niemand hier mocht ik en toch bleef ik lezen. Dosent kan nu naar huis en daar blijven. Daar blijf ik Van Straten eeuwig dankbaar voor.


Henk van Straten Het kraaienschip recensie

Het kraaienschip

  • Auteur: Henk van Straten (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Nijgh & Van Ditmar
  • Verschijnt: 20 juni 2023
  • Omvang: 240 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 13,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Henk van Straten

Een vader ontvoert zijn zoon. Hoe anders kan hij die jongen beschermen?

Walter Broers, gescheiden vader en gewichtheffer, en inmiddels al een poosje werkloos, ziet zich gedwongen om een radicaal plan uit voeren. Nadat zijn tienerzoon betrokken is geraakt bij een steekpartij en sindsdien wordt bedreigd, besluit hij om de jongen halverwege het schooljaar mee te nemen naar een afgelegen, vervallen huisje aan de westkust van Portugal. Daar, achtervolgd door mails en telefoontjes van verscheidene instanties en zijn ex, probeert hij te geloven in een ander leven, ver weg van alles, voor hem en zijn zoon.

Henk van Straten (Rotterdam, 30 augustus 1980) is schrijver
en journalist. In 2015 verscheen zijn roman Bidden en vallen, gevolgd door zijn twee memoires Wij zeggen hier niet halfbroer (2017) en Berichten uit het tussenhuisje (2018). In 2020 publiceerde hij de maatschappelijk beladen thriller Kwaad bloed (eerder verschenen als het eerste Brabants Boek Present) en de roman Ernest Hemingway is gecanceld.

Bijpassende boeken en informatie

Graeme Macrae Burnet – Een casus

Graeme Macrae Burnet Een casus recensie en informatie over de inhoud van de roman Schotland. Op 20 juni 2023 verschijnt bij uitgeverij De Arbeiderspers de Nederlandse vertaling van de roman Case Study van de Schotse schrijver Graeme Macrae Burnet.

Graeme Macrae Burnet Een casus recensie van Tim Donker

Wat het dan eigenlijk wel was met dit boek.

Hum. Ja. Toch dat ik meer en meer ging peinzen dat die gast echt bestaan heeft, denk ik.

Want het gegeven is me te dun. Een vrouw meent dat haar zus zelfmoord heeft gepleegd door toedoen van haar psychotherapeut en gaat om dit verder te onderzoeken met een valse identiteit bij hem in therapie. Van haar bevindingen houdt ze een dagboek bij.

Welaan. Daar heb je klip en klaar een literaire thriller, van het slag dat nog wel eens verfilmd gaat worden ook nog ook (om de zaken nog erger te maken). Is wat ik dacht. Plus daarbij: niemand kan verantwoordelijk worden gehouden voor de zelfmoord van een ander. Zelfmoord doe je zelf, net daarom dat het zo heet. Wat een ander zegt of doet, zelfs al is het jou het touw aanreiken, is geen reden. Je hebt geen andere reden nodig dan jouzelf want zonder jouzelf valt er immers niemand te doden.

Ik zette me dus met de nodige wrevel of naja, met de nodige skepsis in ieder geval was het dat ik zette, dat ik me lezend zette. Aan dit boek. Dat begon. Met zo’n voorwoord, weetjewel, zo’n voorwoord, jekentdatwel, dat zeggen moet dat niet G.M.B. schrijver dezes is, maar dat hij de woorden hierin slechts opgedolven heeft; iemand kwam met schriftjes aan, schriftjes die G.M.B. best zouden interesseren, schriftjes waar het allemaal in stond.

En ik zuchtte. Ja. Wees gerust dat ik zuchtte. De flauwste literaire truuk allertijden. Het gevonden manuscript. En ach en oh en mysterie. Moet dat nou? Mag ik me al onlezend zetten? Ik ben pas op bladzijde 10, van Sergio zou ik nog niet de handdoek in de ring mogen werpen, hij was ooit mijn buurman, hij had een maatstaf, hoe noem je dat, een ultimatum, als je een boek na een bepaald aantal pagina’s nog steeds met tegenzin las, mocht je er van hem zeker van zijn dat het je ook niet meer ging grijpen, leg het dan maar weg, zei hij, begin aan een nieuw boek. Ik vergeet aldoor welk paginanummer hij daarbij als ijzeren regel hield maar het zal toch wel verder dan bladzijde 10 geweest zijn. Dus ik lees. Dus ik ben nog altijd gezeten. In leesstoel. Lezend.

Na het voorwoord komt Het eerste schrift. Dat zou dan dus geschreven zijn door de zus van die zelfmoordenaar. Althans zulks is de suggestie. De stijl is levensecht. Zo zou zo’n zus kunnen schrijven. Het ratelt. Het ratelt prettig naast de kwestie. Niet voor lang: tegen het einde van de eerste bladzijde uit haar schrift valt dan de naam van die psychotherapeut die haar zus tot zelfmoord gedreven zou hebben: Colins Braithwaite. “Je zult hem in de pers zijn tegengekomen als ‘de gevaarlijkste man van Engeland’, vanwege zijn ideeën over psychiatrie.”, schrijft ze. En toen was ik gefascineerd. Toen wilde ik meer.

Ja, hoe gaat dat. Hoe werkt dat in een lezersbrein. In dit lezersbrein zegt het dan al vrij snel: goed volk. Het waren de laatste tijd in mijn ogen niet de slechtsten die volksgevaarlijk werden verklaard. Als iedereen panikerend één kant op holt, moet je alleen maar naar voren brengen dat er misschien nog andere kanten zijn waarheen een mens hollen kan en hop – dan ben je al asociaal, gevaarlijk, opruiend, of minstens toch een wappie. De ideeën van Braithwaite over psychiatrie (een vakgebied dat om meerdere redenen mijn interesse heeft) gingen nog wel eens heerlijk ontnuchterend kunnen zijn. Is wat ik dacht.

Ze schrijft ook dat ze Colins Braithwaite al eens op televisie had gezien, in een programma van Joan Bakewell. Die opmerking is een voetnoot waard: “Deze aflevering van de Late Night Line-Up werd op BBC2 uitgezonden op zondag 15 augustus 1965. De andere deelnemers waren Anthony Storr, Donald Winnicott en de toenmalige bisschop van Londen, Robert Stopford. R.D. Laing was ook uitgenodigd maar weigerde het podium te delen met Braithwaite. Er is helaas geen opname bewaard gebleven van het programma, maar Joan Bakewell schreef later dat Braithwaite ‘een van de arrogantste en onaangenaamste individuen’ was die ze ooit tot haar spijt had moeten ontmoeten.”. En ik. Gefascineerd. En ik. Meer.

Want wacht. Ronald D Laing ken ik. Ik las ooit zelfs een boek van hem. toestanden, zo heette dat, en ik heb het indertijd benaderd als experimentele poëzie en als zodanig vond ik het steengoed. Pas later leerde ik dat hij psychiater was, of naja, dat zei het achterplat van toestanden ook al, maar dat hij, dus, een grote stem was in de anti-psychiatrie, dat leerde ik pas later. Zo een man. Die werd in zomaar een voetnoot geplaatst naast of bij of tegenover die Colins Braithwaite, die dan ook weer een boek had geschreven. Untherapy. En hoe is dat als titel. Een boek over “bezoekers” -geen patiënten, want ook Braithwaite draagt de anti-psychiatrie een warm hart toe- die hij er alleen maar van wilde overtuigen dat ze geen therapie nodig hadden. (Schrijft de zus: “zijn missie was het ‘broddelwerk’ van de psychiatrie af te breken.”). In één van de bezoekers herkent de ikfiguur haar zus Veronica. Braithwaite bedacht haar met een heel hoofdstuk onder de gefingeerde naam Dorothy. De ikfiguur acht het belang van dat hoofdstuk zo groot, dat ze het integraal invoegt in haar schrift. Toen was ik om. Ja. Ik was nog maar op pagina 17 en nu kwam al de derde schrijver aan het woord: na de inleiding van G.M.B., het dagboek-achtige proza van de ikfiguur nu een “anti-academische” gevalsbeschrijving van een psychotherapeut. Godja, die Graeme Macrae Burnet wist me hier eventjes een polyfoon deuntje blazen zeg. Hier moest geen Sergio meer aan te pas komen, dit ging ik gewoon uit lezen!

Deuren dicht. Muziek op. Koffie in mok. En lezen.

Een portret. Van een tijd, ten eerste. Want dit speelt in de zestiger jaren, had ik al gezegd dat dit speelt in de zestiger jaren, misschien had ik eerder moeten melden dat dit speelt in de zestiger jaren. Dat was een goede tijd om kontroversiëel te zijn. Denk ik, weetikveel, ik leefde toen nog niet. In ieder geval waren  er heel veel vervelende dingen die er nu wel zijn toen nog niet, en ik denk dat de jazz jazziër was en Laing was er en de anti-psychiaters en er waren misschien nog wel eens dingen op televisie die de moeite van het zien waard waren.

Een portret ook van de psychologie. De ideeën van Braithwaite zijn tamelijk sterk. Wat moet je denken van een vakgebied dat zichzelf sterk houdt door zomwijlen gezochte en niet altijd even wetenschappelijke diagnostiseringen? Is homosexualiteit, b’voorbeeld, niet pas begin zeventiger jaren uit de DSM gehaald? Problematiseer wat niet per se geproblematiseerd hoeft te worden en verzin er een therapie bij; zo worden “bezoekers” tot patiënten gemaakt. De anti-psychiatrie wist de vinger goed op de zere plek leggen; misschien is het in Nederland al te zeer besmet geraakt door Foudraine-achtige halfzachtheid en allicht is het ook niet altijd even heilzaam om wat als psychische stoornis te boek staat te willen zien als een gealterneerde of lucide zijnsstaat (waar je ook van zou kunnen leren) (ah), maar wat Braithwaite hier oppert over het (schizoïde) zelf snijdt bepaaldelijk hout (om het maar weer even op Foudraine terug te werpen).

Een portret van Colins Braithwaite ook ten slotte. Want dat was nog iets: doorheen de schriften van de ikfiguur (die het alter waaronder ze bij Braithwaite in therapie gegaan is meer en meer als een van haar losstaande persoon gaat zien en alzo verwordt tot een illustrasie van Braithwaites döppelganger / “schizophrening”-tejorie – welk van onze zelven is het meest echte zelf?) (wil het meest echte zelf nu opstaan?) komen steeds biografische notities van de hand van G.M.B. over Braithwaites leven: kronologies gerangschikt en gaand van periode naar periode ontstaat zo een beeld van zijn opkomst en zijn neergang. En het waren die biografieën die mijn hersens deden kraken. Of. Geen kraken was te horen. Een zoemen misschien. Het zoemen van de bierkaai. Het zoemen rond de vraag Heeft die Colins Braithwaite nou echt bestaan?

Het kon.
Het zou kunnen.
Het had gekund.

De jaren zestig hebben bestaan. Anti-psychiatrie bestaat. R.D. Laing bestaat. Isaiah Berlin bestaat. Voltaire & Rousseau als boekwinkel in Glasgow bestaat. Paul McCartney bestaat. En Braithwaite wordt levensecht genoeg geschilderd om te bestaan, of ooit bestaan te hebben. En nog zoemde het. Het zoemde van andere vragen. Maakt het uit of Colins Braithwaite echt bestaan heeft? Wordt het boek beter, of slechter als Colins Braithwaite echt bestaan heeft? Is Graeme Macrae Burnet een geniaal schrijver als hij een personage zodanig tot leven kan wekken dat de lezer gaat peinzen aan een historiese figuur?

Ik schreef ooit voor een muziektijdschrift dat Fake heette en de hoofdredacteur van dat blad was een gast die Lukas heette. Hij had in een nummer geschreven over een dooltocht door Polen en hoe hij op een avond in gezelschap was geraakt van wat gasten die tesaam in een bandje zaten, een nogal obscuur bandje, een nogal experimenteel bandje. Later zat ik in Lukas zijn stomme bus, want hij had die avond een optreden ofzo, en hij ging al wat dingen klaar zetten, en ik ging mee, waarom ging ik in godsnaam mee. Maar dat we in de bus zaten, is waar ik het over wil hebben, en dat ik aan hem vroeg of hij teeps had of liever nog seedees van die Poolse band uit het laatste nummer van “ons” tijdschrift. Hij zei me dat het stuk proza was. Fictie. Die hele Poolse band bestond niet. Ik was even stil en zei toen O dat heb je goed gedaan dan want ik dacht dat het om een echt artikel over een echte band ging. Lukas zei dat het daar helemaal niet om ging, dat het hem er helemaal niet om te doen was om mensen te laten geloven dat het echt was. Waar het wel om ging ben ik in de mist der tijden helaas vergeten; het had een handvat kunnen zijn bij de lektuur van Een casus.

Burnet beschrijft wel een echt probleem. Er is een psycholoog met een ongebruikelijke kijk op zijn professie, een andere aanpak, hij schrijft vreemde boeken misschien. Hij zegt patiënten, p’don ik bedoel natuurlijk “bezoekers” dat ze hun “zelf” moeten doden, daarmee bedoelt hij dan hun konsept van het zelf. Dat had die Veronica dus mooi misbegrepen (al ligt het misverstand in de Engelse taal wat meer voor de hand: kill yourself of kill your self; “dood je zelf” zal in het Neerlands toch niet snel worden opgevat als een serieuze aansporing tot zelfdoding). Hij is misschien wat te ijdel. Hij heeft een levensstijl die men promiscue kan noemen. O en de beschuldiging van “grensoverschrijdend gedrag” waarmee men tegenwoordig zo graag komt, kon hem moeiteloos in de schoenen geschoven worden. En dan ben je ineens “de gevaarlijkste man van Engeland”.

Maar ook een lul kan zinnige dingen zeggen.
Ook een dwaas kan zinnige dingen zeggen.
Ook iemand die voor negentig per sent van de tijd onzin plaudeert, kan zinnige dingen zeggen.

En dit hier is de ziekte waarvan ik dacht dat het de ziekte van deze tijd was maar beter is het te denken dat het de ziekte van alle tijden is: brandmerken, koud stellen, ridikulizeren of -o god ik had nog zo gezworen dat woord nooit of nooit te gebruiken- voor mijn part “demoniseren”; het zijn steeds weer strategieën om maar niet hoeven te luisteren naar het zinnigs van aldiegenen die niet meepanikeren als de rest zo gezellig aan het panikeren is, die al te heilige huisjes omver trappen of het wagen te twijfelen aan waar net onaantastbare overeenstemming over was ontstaan. De voorbeelden liggen ook in deze tijd voor het oprapen.

Misschien wilde ik hierom dat Colins Braithwaite echt had bestaan: dat dat in ieder geval een gegeven zou zijn, en het totale gewicht van mijn lezen (mijn leesgewicht) kon liggen bij hoofden boven het maaiveld, en het gemakzuchtig afserveren van zinvolle mededelingen op grond van de levensstijl van degene die de mededeling doet, of op grond van mededelingen die de mededeler in het verleden heeft gedaan. En dat dat deel van mijn brein dat zicht richtte op het literaire “spel” met de lezer (en de ingenieuziteit daarvan) geheel uit mocht, en het deel dat zich richtte op de stompzinnigheid van de massa die als ze het niet meer weet maar lekker gaat lachen helemaal, totaal en volledig AAN gezet kon worden.

Een casus is mooi, prikkelend, ten dele tragisch, en interessant. Het is misschien niet echt gebeurd maar Graeme Macrae Burnet heeft het u wel echt verteld.


Graeme Macrae Burnet Een casus recensie

Een casus

  • Auteur: Graeme Macrae Burnet (Schotland)
  • Soort boek: Schotse roman
  • Origineel: Case Study (2021)
  • Nederlandse vertaling: Corine Kisling
  • Uitgever: De Arbeiderspers
  • Verschijnt: 20 juni 2023
  • Omvang: 304 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 23,99 / € 13,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Graeme Macrae Burnet

Londen, 1965. Een vrouw gelooft dat haar zus zelfmoord heeft gepleegd door toedoen van haar charismatische psychotherapeut, Collins Braithwaite. Om de waarheid te achterhalen doet ze zich met een andere identiteit bij hem voor als patiënt en gaat in therapie. Haar ervaringen houdt ze bij in notitieboekjes. Al snel wordt ze een wereld in getrokken waarin ze nergens meer zeker van kan zijn.

Jaren later krijgt een schrijver, ene GMB, deze notities in handen en presenteert ze aan de lezer, afgewisseld met de biografie van de psychiater. Wat is waarheid, wat is identiteit?

De Schotse auteur Graeme Macrae Burnet (oktober 1967, Kilmarnock, Schotland) publiceerde vier romans. Zijn bloedige plan(2017) stond op de shortlist van de Booker Prize en is vertaald in meer dan twintig talen. Een casus (longlist Booker Prize 2022) is zijn recentste roman.

Bijpassende boeken en informatie

Caleb Azumah Nelson – Kleine werelden

Caleb Azumah Nelson Kleine werelden recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe roman. Op 13 juni 2023 verschijnt bij uitgeverij Querido de Nederlandse vertaling van de roman Small Worlds van de Brits-Ghanese schrijver Caleb Azumah Nelson.

Caleb Azumah Nelson Kleine werelden recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Kleine werelden. Het boek is geschreven door Caleb Azumah Nelson. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van schrijver en fotograaf Caleb Azumah Nelson.

Recensie van Tom Donker

Dan komt het gaan.
Dan gaat het komen.

Dan is er het dansen, dan is er muziek, dan is er Stephen, dan is er London. Hoe het gaan gaat in een metropool als London, als je Stephen bent, als je ouders uit Ghana zijn gekomen in de hoop op meer, op beter, op vrijer daar in London, als je daar bent, als je in London bent, als dat je achtergrond is, als Ghana in je bloed zit in je botten zit in je hoofd zit in je hart zit op je tong zit in je spieren zit, als het overal zit, en je daar bent en daar leeft en daar beweegt en daar danst als je Stephen bent, hoe dat dan gaat.

Zo’n soort boek is het.

Dan is er een kerkdienst. Het dansen van de ouders is misschien slechts religieuze extaze. Maar dansen is niet minder dan een hertaling van de muziek en muziek is het meest nabije. Wees gekend in muziek en ken de muziek in jezelf: “Ik geef Raymond een por. Blij en broederlijk lachen we naar elkaar. Ik weet dat zijn geloof, net als het mijne, een dagelijkse strijd is, dat hij ergens anders een kerk heeft moeten bouwen om zichzelf te leren kennen. Allebei maken we dezelfde beweging, een twostep op onze plaats, omdat, ondanks alles, de muziek onmisbaar is. Ik heb mezelf alleen gekend in muziek, tussen de noten door, op die plek waar taal niet toereikend is, maar de drums misschien wel, waar die misschien voor ons spreken, misschien uitspreken wat we in ons hart met ons meedragen. Op dat moment, terwijl de muziek versnelt, zich nog één keer herhaalt, aan waanzin voorbijgaat, vervoering nadert, terwijl dat gebed vleugels krijgt, I’m trading my sorrow, I’m trading my shame, voel ik de neiging Raymond nog eens te porren, om tegen hem te zeggen: ik wou dat we altijd zo open met elkaar konden zijn, dat we altijd iets van deze vrijheid konden voelen. Ik weet niet of ik daar de woorden voor heb. Maar aangezien dansen het enige is wat het gros van onze problemen kan oplossen, is het alleen maar logisch dat we ons hier, wanneer onze ouders ons het teken geven, bij hen voegen.”

Zo’n soort boek is het.

Dan is er een feest, natuurlijk is er een feest, Stephen is jong zijn broer Raymond is jong al hun vrienden zijn jong dus waarom zou er geen feest zijn om de overwinning te vieren van het leven op de dood? Natuurlijk is Del daar, Del is er altijd, zonder Del gaat het niet, en natuurlijk is er muziek want zonder muziek is er niets. Ze drajen Buy out da bar, van tienerrapper Charmz misschien, doodgestoken, ooit, na een optreden, of misschien ging het om Buy off the bar van Sugar Minott, kan ook, en ze drajen Too many man, misschien de Too many man van Wiley (wat goed is maar ik vind Headbanger beter), en ze drajen 21 seconds, van Sol Solid Crew misschien, wie weet, hoe grime is so grimey, en ze drajen Pow!, van Inqui dacht ik eerst maar dat leek me onwaarschijnlijk want wat doet progressive house op een grimefeestje?, want het is een feest nee het is een treffen nee een samenzijn, en als ze, al snel, moe beginnen te worden, verdwijnen ze de nacht in, op zoek naar eten, natuurlijk komen ze uit bij Bagel King want die zijn altijd open, zo vergaan zulke feestjes nee zulke treffens nee zulke samenzijns en nooit is er afscheid, alleen maar een “tot snel, wat niet zozeer een afscheid is, maar eerder een belofte om te blijven leven”, en zo’n soort boek is het.

Een boek met een zeer poëtiese kracht.
Een voelbaar boek. Een boek dat leeft, en klopt in je handen.

Misschien alleen jammer dat ze de dj meteen “spotten”. Maar dat is natuurlijk de vertaler, dat is Adiëlle Westercappel (wat wel een hele moje naam is), dat is niet Nelson, hij schreef dit boek namelijk in het Engels, hij mag dat.

Een hoorbaar boek.

Een luisterboek: de muziek vloeit, haast op elke bladzij wel klinkt een lied. Je zou dit boek een muziekboek kunnen noemen en ik zou je er niet op aan kijken. Ik luisterde. Ik luisterde naar de muziek, alle muziek, ik ben veel muziek rijker geworden door Kleine werelden en alleen dat is al om van op mijn knieën te vallen en dank te zeggen, dank aan Caleb Azumah Nelson, dank aan Querido, iedereen die mijn seedeekasten vergroot krijgt mijn oneindige dank, zo is het nu eenmaal.

Zo’n soort boek is het.

Ook de wereld wordt vergroot.

De wereld van daar, London, zo nabij en toch ook zo onbekend (ik was daar, twee keer, met mijn vader en het enige wat ik me ervan herinner is dat we een keer laat op de avond, ik meen dat het elf uur was maar het zal misschien vroeger geweest zijn, in een boekhandel stonden en ik kocht iets, een boek, een kunstboek, met reproducties van schilderijen van Dalí die toen al niet echt meer mijn idool was nee maar ik wilde gewoon iets gekocht hebben, laat op de avond, laat het elf uur geweest zijn of iets vroeger dan, laat op de avond een boek gekocht hebben in een boekhandel in London) en de wereld van verder nog: Ghana – want ook Ghana vloeit doorheen heel Kleine werelden. Het eten: Stephen, altijd aan het koken (dat heeft hij van zijn moeder) & verderop in het boek ook in professioneel opzicht kok en altijd de gerechten, de kruiden, de smaken van het thuisland van zijn ouders. De muziek: A.B. Crentsil, George Darko, Ebo Taylor, Pat Thomas (nee niet die van Saint Katharine); jazzy blazers, meerdere guitaren, de zon, brandend, in elke noot: u weet, wat men noemt highlife, wat men noemt afrobeat. De taal ook. Etomi. Ik ben moe tot in het diepst van mijn wezen. In het Ghanees. Hoe mooi, hoe krachtig is je taal niet als je een woord hebt voor wat in een andere taal een hele zin kost?

Zo’n soort boek is het.
Een talig boek.
Een ritmies boek.

De herhaling is mooi. Strikte herhaling de ene keer, zinnen die maar blijven terugkomen b’voorbeeld; een “verschoven” herhaling de andere keer waardoor de herhaling niet meer letterlijk is maar vervormd wat het bijna nog mojer maakt.

Dan komt de heimwee van de moeder.
Dan komt het verhaal van de moeder.
Dan komt het gaan uit het Ghana, daar gaat het komen naar London.
Dan komt de honger. Homo ye mi. De honger heeft me in zijn greep.

Misschien alleen jammer dat Stephen een berichtje op zijn telefoon “checkt”. Maar dat is de vertaler, dat is Adiëlle Westercappel. Wat wel een hele moje naam is.

Misschien alleen jammer dat er een laatste keer is dat hij “gesmoked” heeft. Misschien alleen jammer dat ze de garderobe “skippen”. Misschien alleen jammer dat de “beat” “dropt”. Misschien alleen jammer dat de dag langzaam “in focus” komt. Misschien alleen jammer dat de platen van zijn vader in een grote “flightcase” zitten. Misschien alleen jammer van dat jaar “couchsurfen”. Er is zoiets als de Nederlandse taal, Adiëlle, en die zit vol met moje en goed bruikbare woorden. U had uw toevlucht niet hoeven nemen naar dat rare Nederlands-Engels van u, u is immers geen ster op youtube of misschien is u dat wel, wat weet ik er allemaal van immers, ik ben maar gewoon een oude lul.

Dan komt de tijd dat het misgaat.
Dan komt de wijn.

Dan komt de avond dat ik een paar wijntjes teveel drink en van de trap val en mijn sleutelbeen breek en een paar weken wel kan lezen maar niet kan schrijven en mijn zoon, mijn moje lieve wijze grappige zorgzame tien jaar oude zoon de aantekeningen over dit boek voor zijn rekening moet nemen.

Dan komt de tijd dat het misgaat: Stephen gaat studeren maar geeft het al na een paar maanden op, hij trekt terug in bij zijn ouders maar na een woordenwisseling gooit zijn vader hem op straat. Dan komt Mark Duggan. Dan komt politiegeweld. Dan komt de historische, sociale context. Dan komt de politiek. Dan krijgt Kleine wereld ineens een keelsnoerend randje.

Dan stelt Stephen misschien nog meer belang in Ghana, hij zou naar Ghana, met zijn moeder, maar dan komt het overlijden, dan komt het gaan van de moeder, dan gaat de moeder dood, ik weet niet of ik dat al mocht vertellen, Stephen gaat alleen naar Auntie Yaa, naar Ghana, waar hij dus die koffer met platen van zijn vader krijgt. Als hij bij zijn terugkomst intrekt bij de vader, die het moeilijk heeft na de dood van zijn vrouw, is er, op grond van de muziek en van wat Stephen in Ghana meegemaakt heeft weer toenadering wat resulteert het bloedmoje, op één na laatste hoofdstuk dat geschreven is in de jij-vorm (de “jij” is de vader) en dat de geschiedenis vertelt van de ouders van Stephen in Ghana: de ontluikende liefde, de muziek, de emigratie aan London om aan de beklemmende verwachtingen van de familie te ontkomen, de worsteling daar, in die metropool, om er een menswaardig bestaan op te bouwen. Ze ging naar London om vrij te zijn maar in London vonden ze die vrijheid niet, werden weer op andere manieren beknot. Misschien zijn ze nooit echt vrij geweest.

Op het eind zijn Stephen en zijn vader alleen, pratend, dansend, etend in het gesloten restaurant waar Stephen werkt en dat is mooi en zo’n soort boek is het.

Een boek dat je proeft, hoort, beleeft, ondergaat. Een boek van grote kracht. Kleine werelden maakt werelden groot.


Caleb Azumah Nelson Kleine werelden recensie

Kleine werelden

  • Auteur: Caleb Azumah Nelson (Engeland, Ghana)
  • Soort boek: roman
  • Origineel: Small Worlds (2023)
  • Nederlandse vertaling: Adiëlle Westercappel
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 13 juni 2023
  • Omvang: 224 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 11,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris
  • Recensie van Tim Donker >

Flaptekst van de nieuwe roman van Caleb Azumah Nelson

Dansen is het enige wat het gros van Stephens problemen kan oplossen. Dansen in de kerk met zijn ouders en zijn broer, want al gelooft hij misschien niet meer, hij zal altijd blijven geloven in ritme. Dansen met zijn band, de pijn en de vreugde van het leven tot muziek transformerend. Dansen in de woonkamer met zijn beste vriendin Adeline, hun voorhoofden tegen elkaar. Dansen in z’n eentje op het geluid van de oude lp’s van zijn vader, die voor hem altijd onkenbaar is gebleven.

Maar wat als de muziek stilvalt? Als zijn vader niet meer met hem spreekt, als Stephens huis niet langer zijn thuis is? Wie is hij dan nog

Van Londen naar Ghana en weer terug, drie zomers lang, neemt Kleine werelden ons mee naar de werelden die we zelf creëren en soms weer kapotmaken, werelden vol leven, liefde en verlies,

Bijpassende boeken en informatie

Voor alle dagen

Voor alle dagen recensie en informatie over de inhoud van de bundel met gedichten samengesteld door Joost Oomen, Stefanie Liebreks en Yentl van Stokkum het instagramkanaal @poezieiseendaad. Op 6 juni 2023 verschijnt bij uitgeverij Podium deze bloemlezing met Nederlandse en Vlaamse gedichten samengesteld door @poezieiseendaad.

Voor alle dagen recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de bloemlezing met Nederlandse en Vlaamse gedichten Voor alle dagen. Het boek is samengesteld door @poezieiseendaad. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de bloemlezing,

Recensie van Tim Donker

Joepie. Een bloemlezing. Hoe fijn. Zit ik net op te wachten. Weer één of andere arrogante gast die de lezertjes wel eens vertellen zal wat de Nederlandse poëzie van de negentiende en de twintigste eeuw is in duizend en enige gedichten. Of anders een opgepompte eikel van televisie die zo nodig moet laten weten dat hij ook best iets van poëzie kent. Of, erger nog, poëzie verzameld rond een of ander luchtig tema zodat het goed verkoopbaar is, leuke kadoboekjes voor speciale gelegenheden: voor je oude moedertje die een nieuw lief gevonden heeft via dat rare internet, voor je buurman die met pensioen gaat, voor je maat die per ongeluk op het hamstertje van zijn dochter is gaan staan. Zelden, zeer zelden, las ik een pruimbare bloemlezing. Ik hou van poëzie maar ik haat bloemlezingen.

Maar wat meteen opvalt is dat Stefanie Liebreks, Joost Oomen en Yentl van Stokkum het anders hebben aangepakt. Oké, die Oomen kun je inderdaad ook kennen van televisie. Maar hij heeft tenminste nog nooit een boek geschreven dat Fit heette. Nee, bij deze mensen stroomt de poëzie door hun aderen. Ze reiken de gedichten in Voor alle dagen ook niet vanuit de hoogte aan: deze poëzie moet u kennen (met daarbij de onderliggende boodschap: alle andere poëzie mag u best negeren); ze delen graag gedichten die ze zelf mooi vinden. In de hoop te enthousiasmeren. Verder te lezen. Buiten deze bloemlezing om, buiten deze dag om. Want ja. Dat kan maar zo: op alle heel gewone nikserige niksdagen poëzie lezen.

Wat opvalt is dat dit dus geen gewone bloemlezing is. Dat hier bloem gelezen wordt uit de aldag. Uit gewoonstleven. Want wij allen dansen. Wij allen zingen. Wij allen verlangen. Wij allen storten in. Wij allen dromen. Wij allen observeren. Wij allen schreeuwen. Wij allen werken en bloeden en fietsen en gaan en staan, en sommigen overleven. Op deze momenten kun je lezen, op welke momenten zou je geen poëzie willen lezen? Voor alle dagen reikt momenten aan, heel gewone momenten op hele gewone dagen, die om poëzie kunnen vragen of misschien erom schreeuwen. Poëzie voor als je je verveelt, het stormt, je kwaad bent, je niet kunt slapen, je toe bent aan weekend, je vandaag alleen maar saje gedachten gehad hebt. Poëzie voor zulke momenten en andere nog.

Wat opvalt is dat de drie konservators onevenredig veel momenten noem het zijnsmodi hebben uitgekozen die op één of andere manier samenhangen met liefde: verliefd zijn, al een tijdje bij elkaar zijn maar elkaar nog steeds erg leuk vinden (dat schijnt te kunnen), inmiddels zo lang bij elkaar zijn dat je moeite moet doen om nog te zien wat je ooit zo leuk aan de ander vond (klinkt al bekender), of, als het echt allemaal faalde: liefdesverdriet en later nog de wens om nooit meer iets van doen te hebben met afspraakjes, relaties en één of andere betekenisvolle Ander. Wijltjenslang ben ik, oprecht, verbaasd: gaat het in poëzie zo vaak over liefde dan? En ik sta voor mijn poëziekast en pak er zo hier en zo daar een bundel uit en ik denk hmm ja misschien. Maar toch. Ik zie daar ook veel, heel veel bundels staan waar ik niet één (1) liefdesgedicht in weet staan.

Wat opvalt is dat veel van mijn favoriete dichters ontbreken, ik wil daar niks mee zeggen, het viel me gewoon op.

Wat opvalt is dat veel van mijn favoriete dichters niet ontbreken. Ik noem een Monika Rinck een K. Schippers een Bert Schierbeek een Sybren Polet een Alfred Schaffer een Jack Spicer een Tonnus Oosterhoff een Anne Vegter een H.H. ter Balkt een K. Michel een Gerrit Krol een Eva Gerlach een Breyten Breytenbach (hoewel ik hem als romanschrijver hoger heb zitten) een Wim Brands een Mark Boog een Hans Arp misschien zou ik met de nodige reserves zelfs nog een Jan Elburg of een Riekus Waskowsky kunnen noemen.

Wat opvalt is dat dichters waar ik geen biezonder hoge pet van op heb, hier toch vertegenwoordigd zijn met een meer dan redelijk gedicht. Neem nu zo’n Gerrit Kouwenaar. Ja neem zo’n man nou eens. Ik weet niet. Vind dat een beetje pretentieuzerig, een beetje wauwelig, een beetje interessantdoenerig, een beetje aanstellerig soms. Ik heb met hem dezelfde moeite die ik ook met sommige beat-poëten heb. Laten we het allemaal een beetje in het vage houden, gooi er iets mystieks doorheen hier en wat -liefst sjamanisties- geleuter daar en dan kan het misschien wel voor iets heel diepgaands doorgaan. Maar dit hier Doe die deur open vond ik mooi, verstillend, simpel, doeltreffend en niet volstrekt humorloos ook.

Wat opvalt is dat ik opvallend veel dichters hier niet ken, totaal niet ken, niet eens van naam. Mijn poëziekast is niet armzalig, en dan spreek ik nog niet eens van de vele, vele literaire bladeren die overal rond mijn huis slingeren en let op, ik zeg niet dat het totaal onmogelijk is om mij een mij onbekende dichter te presenteren maar dat er zoveel waren waar ik nog nooit van gehoord had verbaasde mij toch wel een beetje.

Wat opvalt is het moois, het vele moois, het zo heel erg veel vele moois dat hier langs komt.

Wat opvalt is dat deze samenstellers een zeer gelukkige hand van kiezen nee een gelukkige kieshand nee dat zij gelukkige handen hebben.

Wat opvalt is dat ik meteen, of snel toch, de neiging voel op te staan en voor te dragen (desnoods in een lege kamer), niets hoeft op kamertemperatuur te komen, het hoeft niet te groejen, eerst, het moois is direkt daar, en ik sta op, en draag voor, zoals, nu, de Dominicaanse dichter Frank Báez (die ik niet kende, nooitvangehoord), wiens Geef mijn zus haar MacBook terug ik gewoon hardop moest horen, dan maar met mijn eigen stem, ik stond naast mijn stoel, mijn zoon kwam langs, mijn prachtige wijze zachtaardige lieve tienjarige zoon die stilstond en luisterde, het was nog vijf minuten voor school, hij stond stil, hij luisterde, hij leek het al gauw een slagje of twee minder geweldig te vinden dan ik.

Wat opvalt is dat Sjoerd Kuyper (die ik niet kende, nooitvangehoord) gewoon naar Stavoren vaart om er te wachten op dolfijnen die niet kwamen die nooit komen maar dat maakt niet uit want het is juist het wachten op dolfijnen dat zo mooi is. Wat opvalt is dat hier onderzeeërs door je haren kunnen varen en dat Rik Andreae (die ik niet kende, nooitvangehoord) dat doet mijmeren: “Voor een hoofd / is een volle zee een mooi bezit”, wat misschien wel de mooiste zin uit de bloemlezing is, de mooiste zin sinds, ach, vul dat zelf maar in. Wat opvalt is dat je kunt denken vanaf een flatgebouw, zoals Gerard B. Berends doet (die ik niet kende, nooitvangehoord).

Wat opvalt is dat het deze dag, zoon en dochter inmiddels in school maar nog voor ontbijt ja zelfs nog voor koffie, zo goed, zo heel erg goed samen gaat met Fuck Buttons op de steerjoo (misschien niet de beste maar toch zeer zeker ook niet de slechtste band die er is).

Wat opvalt is hoezeer ik in Voor alle dagen wil blijven lezen.

Wat opvalt is dat het later die dag, inmiddels wel ontbijt gehad, inmiddels koffie gehad, zo heel erg goed samen gaat met Blue Camel van Rabih Abou-Khalil.

Wat opvalt is dat ik de afwas steeds langer uitstel.

Wat opvalt is dat je je hart wel net zo goed op het dak kon gojen (zegt Alfonsina Storni) (die ik niet kende, nooitvangehoord) (maar haar vertaler, Wouter Noordewier, ken ik wel) (hallo Wouter hoe gaat het met je) (sorry dat het blad er nooit gekomen is, man, ik had er opeens helemaal geen zin meer in het was teveel werk voor een man alleen en er stonden te weinig goede gevoelens tegenover) (ik kwam het nog tegen bij mijn verhuis, de losse bladen die ooit dat blad had moeten worden, en het zou een fantasties blad geworden zijn, Wouter, het mooiste dat ik nooit gemaakt heb) (is het waar, Wouter, dat Alfonsina Storni zich ziek door kanker in 1938 verzopen heeft door zich bij Mar de Plata in zee te werpen nadat ze een krant haar laatste gedicht getiteld Voy a domir had toegestuurd, zoon titel en dan zoon daad, denk daar eens over na) (bij wie las ik ookalweer dat de verdrinkingsdood een hele vreselijke dood is?).

Wat opvalt is dat ik de bundel onmiddellijk zie liggen als ik thuis kom van de winkel, een pak koffie in mijn ene en een kaascroissant in mijn andere hand.

Wat opvalt is hoe stil het gedicht van Kira Wuck me maakte, hoe ik  het steeds opnieuw en opnieuw wilde lezen, Kira Wuck die dacht ik wel te kennen toch, niet nooitvangehoord maar eerder een hele verre bel en wat een bloedmooi gedicht dit gedicht hier.

Wat opvalt is hoe goed het samen gaat met Writing On The Wall. Wat opvalt is hoe goed het samen gaat met The Deviants. Wat opvalt is hoe goed het samen gaat met Chicken Shack. Maar dat was alweer later, weeral later die dag, toen stond de hartige aspergetaart al in de oven.

Wat opvalt is hoe nabij verlorenen kunnen blijven: “er hoeft nog altijd niet veel / te gebeuren voor ik aan je denk // iets wat niet op jou lijkt is al genoeg / dan denk ik kijk // dit lijkt echt niet op haar” dicht Maud Vanhauwaert (die ik niet kende, nooitvangehoord) en dat vond ik zoon lief, zoon klein, zoon sjarmant gedicht en dacht ik hoe weinig woorden heeft poëzie eigenlijk nodig om poëzie te zijn en is dat niet het moje, het verbazende, het geniale aan poëzie en aan taal; een woord is duizend klappen in het gezicht waard.

Wat opvalt is dat deze bloemlezing me meer bevalt dan treinwrakken bouwen als de zon ondergaat.

Wat opvalt is dat Voor alle dagen een bloemlezing is die opvalt door niet op te vallen: in deze gedichten kun je wonen. En zingen. En aspergetaart maken. En de afwas uitstellen.

Wat opvalt is dat hier precies gebeurt wat beoogd werd: door Voor alle dagen realiseer je je weer dat poëzie altijd is, en overal.


Voor alle dagen recensie en informatie

Voor alle dagen

Honderd-nog-wat gedichten door @poezieiseendaad

  • Auteurs: Diverse dichters
  • Samenstellers: Joost Oomen, Stefanie Liebreks, Yentl van Stokkum
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Podium
  • Verschijnt: 5 juni 2023
  • Omvang: 176 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 20,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de bundel met gedichten

Op het hoogtepunt van de pandemie startten Joost Oomen, Stefanie Liebreks en Yentl van Stokkum het instagramkanaal @poezieiseendaad. Sindsdien delen zij dagelijks hun liefde voor poëzie met een almaar groeiend aantal volgers. Binnen een jaar had het account 10.000 volgers en inmiddels staat de teller op ruim 17.000. De missie van Poëzie is een Daad: meer poëzie in ieders leven. Er is een gedicht voor elk moment, elke gelegenheid – niet alleen voor de gewichtige. Dus bijvoorbeeld ook voor als je op maandag al toe bent aan weekend, voor als het code rood is, als de verkiezingsuitslagen tegenvallen, als je al te lang ligt te scrollen op de bank, of voor die eerste dag dat je de lente kunt ruiken.

Met de bloemlezing Voor alle dagen gaan Joost, Stefanie en Yentl van het (telefoon)scherm weer terug naar het papier, waar de gekozen gedichten oorspronkelijk vandaan komen. Voor de selectie putten ze uit alle uithoeken van de literatuur: van bekende Nederlandse en Vlaamse dichters die in een bloemlezing niet mogen ontbreken tot jonge dichters die hun debuut nog niet maakten, en van vertaalde grootheden tot obscure, inmiddels vergeten parels. Sommige gedichten deelden ze al eerder online, andere zijn zorgvuldig bewaard, tot dit moment.

Bijpassende boeken en informatie

Claire Baglin – Werken voor de kost

Claire Baglin Werken voor de kost recensie en informatie over de inhoud van de sociale roman uit Frankrijk. Op 6 juni 2023 verschijnt bij Uitgeverij Pluim de Nederlandse vertaling van de roman En salle, geschreven door de Franse schrijfster Claire Baglin.

Claire Baglin Werken voor de kost recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Werken voor de kost.  Het boek is geschreven door Claire Baglin. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de roman van de Franse auteur Claire Baglin.

Recensie van Tim Donker

Hoe dat eigenlijk gaat daar bij die tiep in zijn kot, je vraagt het je soms af. Ik weet hoeveel boeken hij binnen krijgt want ik was ooit zijn postbode. En ook nu nog weet ik het. Collega’s weten dat ik hem ken en voelen nogal eens de noodzaak om iets tegen me te zeggen over de hoeveelheid pakketten die ze nu weer moesten bezorgen bij “die vriend van jou”, en dan wil ik iets zeggen maar dan draven ze alweer weg. Hou het erop dat het een eindeloze stroom boeken is. Soms krijg ik daar wat van. Soms een hele stapel. Soms twee of drie. Soms weken lang niks. Hoe gaat dat daar eigenlijk bij die tiep in zijn kot, vraag ik me dan af, hoe maakt hij zijn selecties, hoe maakt hij zijn stapeltjes, waar kijkt hij naar, wat denkt hij waarin te zien. Is wat ik me soms afvraag, is wat ik me deze keer vooral afvroeg, naja, bij het eerste doorbladeren van Werken voor de kost dan, wat een biezonder flauwe titel maarja de orzjienele titel is En salle, ik weet niet wat dat betekent, ik heb Frans zo snel mogelijk uit mijn vakkenpakket geweerd, en ik was dan nog de talenman maar dat Frans dat moest ik niet dat vrat ik niet dat wou ik niet dat moest weg, ik weet, dus niet, wat “en salle” betekent maar vast niet “werken voor de kost”, zou het niet gewoon “op zaal” betekenen of denk ik nu te simpel?

Dat eerste doorbladeren is meestal laat op de avond. Het moet donker zijn en iedereen moet weg zijn uit de huiskamer behalve ikzelf. Ik wil iets moois in mijn glas bij het eerste doorbladeren want het eerste doorbladeren is mooi, is soms zelfs mojer nog dat het feitelijke lezen van een boek, het heeft iets met voorpret te maken denk ik. Het heeft te maken met aanraken maar nog niet aangeraakt worden, het heeft te maken met zien en vermoeden maar nog niet doorgronden, het is, denk ik, bijna eroties. Maar niet bij Baglin dan. Die stomme titel, die achterlijke voorkant, en dan ging het gaan over iemand die in een fastfoodrestaurant ging werken, waarom, Theo, dacht je dat dit iets voor mij ging zijn? Misschien vroeger. Misschien ooit. Misschien toen de zogeheten nixgeneratie een soort revelatie voor me was. Dat boeken ook nergens over mochten gaan, over banale alledaagse dingen, over simpele mensen met simpele beroepen, over dingen die je kon zien als je uit je raam keek of door de stad liep, dat literatuur nabij kon zijn, ja, toen, dat was wel iets, toen ja. Maar een fastfoodrestaurant, ik wist het niet, ik dacht niet dat ik dat iets ging vinden, niet meer, niet nu.

Maar dan ga je lezen. Ooit ga je lezen. Je gaat toch een keer beginnen met lezen. En ik las. En wat een geniaal, overweldigend, fantasties, briljant, extreem goed boek is Werken voor de kost.

Dit gaat niet over iemand die in een fastfoodrestaurant gaat werken. Dit gaat over hoe het is om in leven te zijn. Baglins betoverende ingreep bestaat eruit dat ze het heden voortdurend doorsnijdt met het verleden. Vanaf de eerste bladzijde. Het begint ermee dat de hoofdpersoon solliciteert naar de baan in het fastfoodrestaurant; een sollicitatie die de lezer flardmatig, in brokjes, geserveerd krijgt want steeds opnieuw gaan we terug naar die gebeurtenis waar het achterplat van spreekt: een vakansie wordt afgesloten met een bezoekje aan een fastfoodrestaurant, klaarblijkelijk een unikum voor de familie, en de kinderen rennen vooruit. Het zoeken naar een plaatsje, naar de wc gaan, frietjes eten, de speeltjes bij het menu bekijken, zulke dingen, en dan klinkt er een zin uit het heden op: “Nee nee ik ken vooral uw keten. Die andere heb ik nooit geprobeerd.” Het flitsen tussen twee tijdlijnen geeft Werken voor de kost een razend tempo en ik was bang dat alleen de sollicitatie zo beschreven zou worden maar neen, gelukkig, gans het boek doorheen blijft Baglin wisselen tussen heden en verleden, zij het dat er verderop in het boek wel wat langer in één tijd gehangen blijft worden wat betekent dat het van dolle vaart naar volle vaart gaat.

Wisselen van tijdslijn is montage, maar de pracht van Werken voor de kost zit niet alleen in de montage. Baglin heeft ook een heel eigen, volstrekt unieke schrijfstijl. Ze maakt lange zinnen, waar ze soms direkte rede zonder aanhalingstekens in verwerkt. Hoewel het raast, geeft het ook goed de monotonie van de aldag weer: alles dat maar door gaat, alles dat samensmelt tot één grauwe brei waarin haast geen onderscheid meer is tussen beeld en geluid; het behoort alles gewoon tot diezelfde grauwzaamheid waaruit de dagen zijn opgetrokken. Dat is hoe het leven gaat: je bent kind en je gaat met je ouders en je broer naar een fastfoodrestaurant en dan op een dag ben je geen kind meer en heb je een of andere afmattende afstompende uitzichtloze rotbaan. De lezer krijgt het allemaal over zich uitgestort en de lezer vindt dat fantasties, deze lezer in ieder geval wel. Misschien alleen jammer van al die Engelse termen zoals hostess, drive, shift, locker, trash, rush, booth, floorplan maar dan weer misschien is dat wel gangbaar in de snelvoedselindustrie.

Het achterplat spreekt ten aanzien van die eerste herinnering aan een fastfoodrestaurant wel over een droomwereld maar eigenlijk is die allereerste ervaring ook weer niet heel geweldig: er zijn teveel vermaningen, er wordt een vieze omgeving beschreven, de vader vraagt te vaak of ze nou blij zijn, en het eten is op voor je het in de gaten hebt. Dit is wel het moje, dit is wel het hele moje aan dit boek: de kindertijd wordt niet gespaard, is opgenomen in de grauwzaamheid, verveling, de vader is fabrieksarbeider, de monotonie van zijn werk en later de monotonie van het werk van de dochter, gewoonstleven, verveling, de folder van een meubelzaak lezen was al een hele gebeurtenis, ruziënde ouders, een boze moeder, elektronische apparaten bij het groot vuil weghalen, een uiterst treurig feestje, bezoek aan een bijna dode opa en oma, later, maar dan zijn we de hedenlijn al bijna genaderd, iets als een eerste vriendje. Niets lijkt meer gewicht te krijgen dan iets anders, het komt er allemaal in één lange gulp uit. Het leven was niet leuk, het leven is niet leuk, het leven wordt niet leuk, het leven is maar: in leven zijn.

Dit is een indringend portret van sociale ongelijkheid, segt se, nuja, ik weet niet, dit zijn gewoon mensen met banen, ongeschoolde banen, de vader en de dochter in ongeschoolde banen, voor de dochter iets tijdelijks misschien, maar misschien dacht de vader dat ook wel, dat is gewoon hoe levens gaan, je doet maar iets, denk je, dit is vandaag en ineens was het je hele leven. Dit is een portret ja een indringend portret oké maar dan van hoe het leven zoek gaat met dingen die je misschien niet eens biezonder leuk vond, het raast over je heen, je hebt zelf niks te zeggen, het wordt als een net over je uitgeworpen.

Werken voor de kost is een debuut. Een debuut van 157 pagina’s. Sommige schrijvers hebben een oeuvre nodig om nog niet half zo verpletterend te zijn als Claire Baglin hier in een relatief dun boekje is. Als deze lijn voortgezet wordt, heb ik zojuist het eerste boek van de beste schrijver ter wereld gelezen.


Claire Baglin Werken voor de kost recensie

Werken voor de kost

  • Auteur: Claire Baglin (Frankrijk)
  • Soort boek: Franse sociale roman
  • Origineel: En salle (2022)
  • Nederlandse vertaling: Joris Vermeulen
  • Uitgever: Uitgeverij Pluim
  • Verschijnt: 6 juni 2023
  • Omvang: 160 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 14,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman van Claire Baglin

Als kind staat voor de verteller het bezoek aan een fastfoodrestaurant symbool voor dromen: het is vakantie, de belofte van de keurig ingepakte burger, de felbegeerde frietjes en het vooruitzicht op het speeltje.

Later, als jongvolwassene, blijft van de droom weinig over wanneer de verteller de zomer doorbrengt op de werkvloer bij dezelfde keten om een studie te bekostigen. De mechanische, repetitieve handelingen roepen de herinneringen op aan het arbeidersleven van vader in de fabriek.

Dit veelbelovende debuut is een heerlijk kijkje in de keuken, niet alleen van de fastfoodindustrie, maar van de samenleving als geheel. Vlot en soms droogjes, bij tijden met scherpe humor geeft Baglin een indringend beeld van klassenongelijkheid.

Bijpassende boeken en informatie

Jan Lauwereyns – Zombie zoekt zielgeno(o)t

Jan Lauwereyns Zombie zoekt zielgeno(o)t recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe dichtbundel. Op 1 juni 2023 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik het nieuwe boek van de Vlaamse dichter en schrijver Jan Lauwereyns.

Jan Lauwereyns Zombie zoekt zielgeno(o)t recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Zombie zoekt zielgeno(o)t. Het boek is geschreven door Jan Lauwereyns. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van het boek met nieuwe gedichten van Jan Lauwereyns.

Recensie van Tim Donker

Een nieuwe Lauwereyns is altijd –

en hier stokt de bespreker.

Een nieuwe Lauwereyns is altijd wat? Is altijd goed? Is altijd genieten? Is altijd interessant?

Hum.

Ja.

Misschien.

Ik weet het niet. Of misschien weet ik dit: een nieuwe Lauwereyns is tijd om te zitten, in leesstoel, met licht, en met stilte. Misschien dat een nieuwe Lauwereyns een bereidheid eist die ik ander boeken niet, of toch minder geef. Misschien dat een nieuwe Lauwereyns me zegt de ogen. Altijd de ogen. Steeds weer de ogen. En lezen.

“Een autopsie wees uit dat ik niet stierf van de crash / maar van het tientallen meters meegesleurd worden / door de andere sportwagen.”

dat is zo’n zinnetje. Het is niet eens het eerste gedicht in Zombie zoekt zielgeno(o)t. Maar het derde. Ik was al aan het lezen toen, ik zat daar al. En dan ineens zo’n zinnetje, het soort zinnetje waarin Lauwereyns grossiert. Het soort zinnetje dat opveren doet, het soort zinnetje dat het denken stopt. Want waarom zou er een autopsie voor nodig zijn om te zien dat iemand stierf door een heel eind meegesleept te zijn over asfalt, hoe kan de ik al dood nog een sprekend ik zijn, en hoezo een andere sportwagen? Je leest en je vraagt, je leest en je vraagt je dingen, zo zijn de gedichten van Jan Lauwereyns.

Het bitterzoete. Eeuwig ondode vitascopen heet de eerste afdeling en het lijken een soort voorstudies te zijn, schetsen zeg je, van leven en dood en alles daartussenin. Je neemt het allergewoonste, je neemt koffie en treinen, koffie in de trein, die gast met dat karretje weetjenogwel, die langs kwam en dan kon je iets kopen en dan kocht je koffie, dan kocht je koffie in de trein want je moest nog, wat je zat daar nog wel minstens driekwartier nog, en koffie dus, en de trein dus, wat kon gewoner zijn?, behalve dat het verbonden wordt met transcedentie en neusvleugels en braken en ineens is koffie en trein geen koffie en trein meer. Of gaat het nog wel over een kopje koffie drinken in de trein, soggens vroeg als je naar je werk gaat of naar je studie, als het zegt, als het vervolgt: “Liefde en wiskunde, / de rest is fictie, / zelfs deze hogesnelheidstong is fictie, // net als de nodige holle functie / voor pijn, pijn, pijn, pijn, // beter bekend als totale devotie.”, en iets hierin maakt dat je denken stopt (iets hierin maakt dat je hart stopt) omdat je de a en de b die daar zo naast elkaar staan te staan zelf niet gepaard zou hebben, zoals, ook, in “Skeletten met een nauw zittend wit pakje aan, / vriendelijke marsmannetjes, dansend hand in hand, ernstig, / kalm, met priesters, ambtenaren, kooplieden.” (en Patricia de Martelaere knikt, en Leo Vroman krabt zijn nek).

Maar je kwam nog rustig binnen.

Je kwam nog rustig binnen in de gekte.
Je kwam binnen en je kon nog even om je heen kijken en je kon nog beginnen met denken.

Even later heet het Ik heb je liever dan bloed, heet het dat Zombie het Nederlands weer bekluift, en een eindeloze stoet dichters wordt daar verhaspeld, gesieteerd, (mis)begrepen, door de gehaktmolen gehaald en weer aan elkaar genaaid, de blauwbilgorgel is er niet kwak of kwezidon; gaat koelte ’s nachts niet langs lelies of rozen maar langs venusslippers (zo meen ik dat ook jij bent); een oe en een oe en een oe, en een da en een demband; een bietebauw wordt er, of getracht op poëtische wijze; de dood is een ontroering en niet zwemmen maar fietsen is losbandig slapen (fietsen is bijna een beetje postuum zijn); een junkieverdriet kan hier ook best een zombieverdriet zijn, eeuwenoud of levenslang of korter of langer misschien; als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd nee grijs is, zelfs mijn poëziekast bleek hier net een maat te klein, net een maat te klein, net een maat te klein, waar is die seedee eigenlijk gebleven, ik wist niet hoe ik het had toen ik hoorde dat het Iris was die zong, uiteindelijk vind je elkaar altijd weer terug zei Laura maar dat wist ik nog zo net niet, dat was nog in Parkwijk toen, dat was toen nog de dag dat ik eraan dacht me toe te leggen op het voltijds vegeteren (en uiteindelijk vergeten te existeren), maar goed, ik zei dus dat zelfs mijn toch niet al te krappe poëziekast net een maat te klein bleek want ik wist die alzoheerlijke zinnen als “zeg me dat het tijd is, zeg me dat ik ziek ben” en “het leven is een zijtak van de dood” en “uit alle macht sleepte hij zich naar het klaslokaal” en “draai in de fitting van // een kapotte student een nieuwe student en je hebt weer donker” niet heel trefzeker plaatsen of spreekt Lauwereyns daar gewoon met eigen tong misschien, het kan, en ah! de namen bovenaan de gedichten geven je wel een indikasie van in welke hoek je het zoeken moet maar daartussen zijn ook namen die ik alleen van naam ken daartussen zijn ook namen die ik int geheel niet ken, een tintje zwavel misschien, druif en duits, hij neigt naar een geuze zei ik tegen niemand in het bijzonder (want ik was alleen thuis toen), de ruimte tussen werelden en daar dan doorheen zwemmen, de ruimte tussen dichters en die dan met woorden dichtmetselen, we kruipen door decennia poëzie in deze afdeling en vele namen vallen, vele namen vallen, namen vallen, namen blijven maar vallen, een gedicht waarboven Tedja-Verhelst-Keizer-Franken-Reints staat, begint met: “Geen materialist, die Schierbeek-Polet-Boskma-Pfeiffer-Kregting, // reutelde Zombie met zijn ketens” en dat vond ik grappig, dat was de dag dat mijn zoon schaakte met zijn rugzak om, onherbergzame hiertijd, de klok neeg ter kimme, dat was de dag dat mijn zoon jeudeboulde met zijn t-shirt aan, oerwoudwaaien des te meer, onweer of min, op de tafels komt hemel de totem in verzet, en het fijne geslacht, dat was de dag dat ik Sunnata op onnodig hoog volume door mijn boxen joeg, landijs kan te nauwelijks in woorden vangen, de woordenvanger vangt hij vangt in zee hij vangt weg van het land, houten barak dicht dan wist je dat het erg was, dat was de dag dat de temperatuur naar onredelijke waarden steeg maar Lauwereyns gaat verder, Lauwereyns gaat verder, Lauwereyns gaat altijd maar verder, en dicht, en schrijft, en zegt: “bij de eerste kortademigheid laten we // de mensen verdwijnen” en ja denk ik en zo is het denk ik en zo gingen die dingen denk ik want ja zeg stel je voor dat we ziek worden stel je een snotvalling voor stel je een land voor waar niemand ooit ziek is stel je het klimaat neutraal voor en op geen tafel nog vlees en alles woke en alles fijn en alle neuzen dezelfde kant op en nergens nog zielgeno(o)t.

(witregel wegens even op adem komen)

Het is niet alles van poëzie gemaakte poëzie, we hebben de sample horen luiden maar we weten niet waar de soundbite hangt, we stombelen verder, we strompelen vuts, gelukkig raken we verder verloren gelopen, gelukkig is er een afdeling verder al meer rust want we kijken om ons heen en het blaakt er van het paginawit, het spreekt, het zegt: “Wat heel eenvoudig is, de liefde / heeft jou nodig, en jij knikt. // Wat heel gek is, het leven / kan niet zonder jou, en vice versa. // Wat heel logisch is, de natuur / werk in golven. Als het donker is, / wordt het licht. // Wat heel mooi is, de zorg / zorgt ervoor.” en dat vond ik mooi (vooral als ik de laatste regels ironies duidt) (duiding is in het oog van de lezer) (ironie is in het hoofd van de zombie) (de zorg die ervoor zorgt) (en het is afzien in de zorg) (maar het is dankbaar in de zorg) (kom en laten we voor onze voordeur gaan staan en klappen voor de zorg) want dan kan het een lief liefdesgedicht zijn misschien of een gedicht over de dingen die toch gaan zoals ze gaan en de dingen die jou nodig hebben om gezien te worden, het is een kier denk ik, het is een kier naar een andere kier, het is een kier die kiert naar wat kiert naar wat kiert naar wat kiert, zegt Lauwereyns: “Ze kermt zachtjes, / de korenbloemblauwe yukata valt open, // ik schrik, // niet van het glorieuze weelderige schaamhaar / dat ik voor het eerst te zien krijg, / maar van de oranje waterval, / de goudvissenwildgroei die eruit stroomt.”; precies zo, denk ik, is zijn poëzie: glorieus als weelderig vrouwenschaamhaar waar goudvissenwildgroei uit stroomt: de opwinding en de verbijstering: wat het is en wat meer nog het zijn kan: de weelderigheid en wat daaruit stroomt: zoals water stroomt: (“Water, water, water, / water, water, // om in te verdrinken”) zegt nee schrijft nee dicht Lauwereyns: “Ik, nu, neem een douche // Ik, nu, ben het lichaam aan het lezen met water / zonder zout” en dat vind ik mooi en dat een “krengetje” (“mijn krengetje” zelfs) zegt dat iets, wat, het maakt niet uit, waar is “emmers vol waar” ook, of anders “beetjes pijn die net genoeg prikkelen”, ja, zulke beetjes, zulke pijn, zulk prikkelen, zulk net genoeg, dat was de dag dat Mia Doi Todd zich onbehoorlijk diep in mijn gehoorgang boorde; Zombie zoekt zielgeno(o)t bevindt zich niet op het hoogtepunt van het Al maar erin (of ernaast) (of eronder): overal beetjes: overal flarden: en alles steeds heel luid: en alles steeds crescendo: en emmers vol taal: en een wolkenflard van louter mogelijkheid.

En zo, taal razend, raastalig, komt Lauwereyns, en hij alleen, weg met alles wat ik doorgaans vreselijk vind: mijn eigen poëziehoofdzonden. Voorwaar ik zeg u: niets is erger dan elke regel beginnen met een hoofdletter ook al is de zin nog niet afgelopen. Lauwereyns doet het. Voorwaar ik zeg u: niets is erger dan poëzie op rijm. Lauwereyns doet het. Lauwereyns doet het en komt ermee weg. Vooral, denk ik, omdat hij zo niet persifleert dan toch wel pastiesjeert (dat rijm van hem is wel een heel erg sinterklazig flauwrijm b’voorbeeld). Of omdat hij de taallandse literatuurkist maar blijft plunderen, met feesten van angst en pijn en symbolen en cimbalen en een scooter gevolgd door een ladida (al moet ons dat misschien niet per se doen denken aan een lady godiva op een scooter). Of omdat het sterven gulzig kan zijn bij Lauwereyns. Of omdat hij zegt: “Je hoort het, hoe hard je ook maar niet verkiest te luisteren” en ook hoe o en hoe ja en hoe ook ik zo vaak hoor terwijl ik niet luisteren verkies en hoe raak dat geformuleerd hier. Of omdat het kotsen vlot kan zijn na vaarwel, de vrijer tot ware liefde wordt veroordeeld, de maan om vragen blinkt (de maan schijnt feller in de metaverse). Of omdat er woorden zijn als wraaktijgers en leerpaarden en levenschap en sterfkunde. Of omdat Miki ook wel Kroniek van de Schoonheid geheten is. Of omdat Sophie spijt veinsde en lachte. Of omdat Miki. Of omdat Sophie. Of omdat de troubadour steeds weer zingt. Of omdat de meester van schaduwen smalend bromt. Of omdat er woorden zijn. Of omdat van toeten noch blazen bundels verzen vallen te snoeien. Of omdat het verlangen net binnen of buiten bereik hangt te bloeien. Of omdat herhaling hier zoals wel elders zijn schoon werk doet te doen. Of omdat een opsomming als “Lafhartig, leeghoofdig, lichtvaardig, loslippig, luchtledig, laattijdig, / Onmachtig, onmondig, onwaardig, onhandig, onzalig, onzijdig” alles sowieso al fijner maakt. Of omdat het meest ondoordachte maar niettemin (of juist daarom) bekendste filosofiese aforisme van alle tijden hier op elegante wijze wordt gewogen en te licht bevonden: “De gedachte begon zich te denken, niet ergo sum, mijn liefje” (is precies ook wat ik dacht bij denken en wel wat denkt zich). Of omdat Zombie zoekt zielgeno(o)t misschien niet de mooiste bundel is die ik dit jaar las maar toch zeker wel de vrolijkste.


Jan Lauwereyns Zombie zoekt zielgeno(o)t recensie

Zombie zoekt zielgeno(o)t

  • Auteur: Jan Lauwereyns (België)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 1 juni 2023
  • Omvang: 72 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 19,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Jan Lauwereyns

Met Zombie zoekt zielgeno(o)t brengt de dichter een onverbloemde hulde aan het Nederlands, ‘Ondergronds, zes voet diep in aarde, regelrechte Zombietaal’. Het doet hem rijmen en klinken als nooit tevoren, compleet onvertaalbaar, naar het toppunt van zijn moedertaal. Het verhaal van een midzomerse infectie blijkt de perfecte gelegenheid om de woorden tot vervoering aan te zetten, om dan zomaar op de bitterzoete waarheid uit te komen: ‘Ik heb je liever dan bloed.’

In een vorig leven als neurofysioloog voerde Jan Lauwereyns allerlei experimenten uit op Japanse apen, terwijl hij zijn geweten suste in het Nederlands. Vandaag heeft hij zelfs medelijden met een stervende pijnboom. Overal ziet hij haarfijne absurditeiten, wat hem soms ook in het Engels en Japans een vreemde nieuwe levenslust geeft. Als werkmier aan de universiteit houdt hij zich des te ijveriger bezig met praktische zorgen voor een minder gruwelijke toekomst. Eerder verschenen van hem bij Koppernik onder meer de romans Iets in ons boog diep en Gehuwde rotsen.

Bijpassende boeken en informatie