Tag archieven: Tim Donker

Rinske Bouwman – Een soort eelt

Rinske Bouwman Een soort eelt recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Nederlandse roman. Op 11 janauri 2024 verschijnt bij uitgeverij Orlando de debuutroman van de Nederlandse schrijfster Rinske Bouwman.

Rinske Bouwman Een soort eelt informatie

Rinske Bouwman is geboren in 1988. Ze is is een Utrechtse theatermaker en schrijver. Haar voorstellingen speelden op verschillende festivals en in theaters in Nederland. Rouw is een thema dat in veel van haar werk te vinden is maar meestal op een lichte toon en met een absurde inslag zodat het niet te zwaar wordt.

Met Een soort eelt waarover je op deze pagina uitgebreide informatie kunt lezen, debuteert Rinske Bouwman als romanschrijfster.

Recensie en waardering van Een soort eelt van Rinske Bouwman

  • “Bouwman is een scherpe observator, die complexe emoties secuur en met mededogen en lichtheid ontleedt. Haar zinnen zijn prachtig, haar beelden verrassend, en vaak is ze ook nog eens ontzettend grappig, ook (juist!) wanneer ze over pijnlijke zaken schrijft. Een soort eelt is half Kafka, half Bervoets, maar bovenal helemaal Bouwman.” (Koen Caris, auteur van Stenen eten)

Recensie van Tim Donker

O maar dat is altijd weer een raar moment. Een raar moment hier in het huis. De bespreker leest een boek. Het boek is uit. De bespreker staat op, en loopt met het boek in zijn hand naar de secretaire. Daar legt hij alle boeken neer die gelezen zijn, uit, maar nog niet besproken. Het  boek ligt daar dan, op de hoek, een stapeltje inmiddels, want er is nog wel wat werk aan de winkel voor de bespreker. Dan staat hij, de bespreker, nog even, nog even vlakbij het boek. Dat uit is, maar nog niet besproken. De bespreker slingert zijn beide armen langs zijn lichaam heen en weer, misschien in een poging het boek dat hij zojuist uit las van zich af te schudden. Dan is het weer terug naar de leesstoel, dan is het weer zitten daar, dan is het weer grajen naar het volgende boek op de stapel.

Dat is altijd weer een raar moment. Een raar moment hier in het huis. Het vorige boek is uit, zindert nog na in het lijf van de bespreker, de personages lopen nog door zijn kop. Maar nu moet hij zich gaan inleven in het volgende boek, in nieuwe personages, in een andere schrijver, met andere woorden, andere zinnen, andere dingen te vertellen.

De buitengewoon geslaagde opvoeding van Frida Wolf was het boek dat ik zojuist neerlegde op de hoek van mijn teergeliefde maar tamelik rotzooierige secretaire. De laatste zin gelezen, en mijn koffie is nog niet eens koud als ik aan Een soort eelt ga beginnen. Het debuut van Maria Kager had me geraakt, goed geraakt, diep geraakt. Het zal niet eenvoudig zijn om kieren te maken in wat Kager in me achter liet zodat het licht van Rinske Bouwman kan binnendringen. Of. Naja. Woorden zijn licht. Toch?

Dat is te zeggen. Ik weet nog wat teejoo zei. Hij zei Ze maakt beelden van vlees op de koelvriesafdeling van een supermarkt, dat leek me wel wat voor jou. En nu ben ik wrevelig. Ik weet niet waarom hij schijnt te denken dat ik zo een siekegheest ben, die alles dat riekt naar dood en ellende en bloed en drek almeteens prachtig zou vinden. Vleesskulpturen, waarom zou ik me vergeilen aan vleesskulpturen? Ik weet niet hoe ik aan dat stigma kom. Wat erger is: ik weet niet hoe er weer af te geraken. Dus ik zit. En ik zucht. En ik monkel.

Maar komaan. De koffie is nog niet eens koud, en Bouwman kan er niks aan doen. Bouwman kan er vermoedelijk niet eens wat aan doen wat er over haar boek op het achterplat (in dit geval zijflap) terecht komt, en minder nog aan wat teejoo daaruit pikt om het boek bij mij aan te prijzen. Dus lezen nu. Lezen nu de koffie nog warm is.

Sarlag is geboren in Nederland en opgegroeid in Mongolië. Nu is ze weer terug in Nederland, om er te studeren. Haar minor ofzo, ik nie weet nie. Hoe heet dat allemaal, toen ik studeerde waren al die amerikaans-achtige termen nog niet zo in zwang. Je studeerde gewoon tot je studie af was en dan was je afgestudeerd en de echte studiebollen konden dan nog promoveren. Maar goed, studeren dus. In Nederland. En dan moet je in je levensonderhoud kunnen voorzien, en daartoe nemen studenten een bijbaantje.

Sarlag op die koelvriesafdeling van een supermarkt. Meer bepaald: de koelvriesafdeling van de Dirk van de Broek. Als u het mij vraagt, u vraagt het mij niet maar daarom zeg ik het toch maar, is de Dirk van de Broek met afstand de meest hollandse, de meest deprimerende, de meest troosteloze supermarkt van Nederland en misschien zelfs wel van Europa en daaraan draagt die achterlijke koelvriesafdeling die ze daar hebben (waar je als klant midden in de zomer in je tiesjurtje nog kans loopt een dubbele longontsteking op te lopen) niet weinig bij. Allicht dat Bouwman net daarom ook voor deze supermarkt gekozen heeft, maar misschien ook niet. Misschien ben ik wel de enige Nederlander die zo intens droevig wordt van de Dirk van de Broek. Van het feit dat iedereen het altijd maar over “De Dirk” heeft, van dat sjeuloze assortiment, van die stomme reclame, van de oerlelijke  bedrijfskleding, van dat algehele gebrek aan sfeer in hun winkels (natuurlijk gaat niemand voor de sfeer naar een supermarkt maar als je er geen stap over de drempel kunt zetten zonder eerst een gezinsverpakking Prozac geslikt te hebben, is het toch wel biezonder erg gesteld).

In de Van de Broek (ja ik weiger “De Dirk” te zeggen) en in haar studentenhuis, maar vooral niet in de kolleezjebanken leeft Sarlag haar studentenleven. Er is een vriend die Kalle heet en die net iets te vaak aardappelsoep maakt. Er zijn huisgenoten die aan yoga doen. Er zijn feestjes. Er is een onmisbare onesie. Er zijn gedachten aan thuis, aan Mongolië, aan haar ouders en een broertje genaamd Yul.

Volgens het achterplat moet het ook duidelijk zijn dat er een groot verdriet is maar eigenlijk is dat zeker aan het begin (maar totaal welke bladzijde kun je in een boek nog van “het begin” spreken?) helemaal niet zo duidelijk. Sarlag is misschien geen doorsnee studente, maar dat kun je ook aan temperament wijten. Aan haar hoogst eigen, zomwijlen enigszins kinderlijke blik op de wereld.

Zo vind Sarlag dat je in Kalles ogen als je wilt mars zou kunnen zien; als hij straalt dansen er marsmannetjes op zijn irissen. Over die in zijn ogen wonende marsmannetjes denkt ze als volgt na: “Ze zullen wel altijd dorst hebben van het zoute traanvocht waarin ze wonen. Ze zijn drenkeling op zee en zijn irissen zijn zinkgaten waar waarschijnlijk zeemonsters wonen.” – dat is tiepies het soort gedachte dat begint in een kinderbrein om afgemaakt te worden in het hoofd van een volwassene (of andersom misschien). Zo stombelt Een soort eelt steeds op en overheen grenzen: tussen kind en volwassene, droom en realiteit, een (on)mogelijk hier en een (on)bereikbaar daar.

Tussen humor en ernst, tussen dagdagelijksheid en hemel, tussen poëzie en banaliteit. Neem de prachtige gedichten die af en toe de verhaallijn onderbreken en rare opsommingen vormen waarvan de zin pas later duidelijk wordt.

Of neem de levendige gedachten van Sarlag; al die beelden waarvan het de lezer niet steeds aanstonds duidelijk is dat het allemaal alleen maar in haar hoofd bestaat: kokend heet water en slappe broccoli over haar buik gieten als ze op de kruimeltafel in de kantine ligt, een meisje bevriezen op haar koelvriesafdeling of samen met alle klanten de hele Vandebroekvloer volgieten met zuivel (en ik dacht aan de pindakaasvloer) (en daardoor dacht ik aan Ernie) (en elk boek dat me doet denken aan Ernie is een goed boek).

Of ook. Een klant vraagt om kreukelfriet maar dat is er niet, en Sarlag raadt hem ribbelfriet aan. Waarna ze peinst aan alle producten die geribbeld kunnen zijn: een grappige, en weeral enigszins kinderlijke opsomming. Totdat condooms zich in de opsomming wringen.

Ik dacht eerst: dit is hoe de banaliteit van Nederland, een banaliteit zo banaal dat wij beter spreken van Holland (Holland is waar Nederland te laag wordt om nog neder te mogen zijn en al haar holheid onverbloemd prijs geeft); dit is hoe de fantasieloze werkelijkheid; dit is hoe de aldag Sarlag langzaamaan opeet maar neen, naar het einde toe wordt het boek zelfs een slagje surrealistieser (en krijgt ook de proloog, gefocaliseerd vanuit een tussen laaglandse koeien levende jak, die proloog die mij in beginsel zo vergezocht leek, alle betekenis).

Het gaat niet om gekonsumeerd worden door een verpletterende roetiene in een sowieso weinig tot frivoliteiten geneigd land (wat ik, lezend, nog wel even dacht); het gaat, wel degelijk, om een verdriet dat zijn oorsprong vindt in Mongolië en door Sarlag nergens ontlopen kan worden. Het Mongolië waar haar vader wolkenjager was, haar broer Yul zo gek was op zijn playstation, de ger verplaatsbaar was, en de zomer helemaal zomer was met de rendiermensen van de taiga, met het meer van Hövsgöl waar ze woonde en het Ulanbataar waar ze studeerde (wat door mij nooit los gezien kan worden van de rockband Ulan Bator & hoe ik hou van hun En France wat volgens mij niet eens hun beste seedee is) (de Mongolië-passages -ja om en om komt het verleden beslag nemen van Sarlag, de lezer en Een soort eelt– –om en om wat– —om en om de hoofdstukken natuurlijk let dan ook op truttemie—; welaan dus, de Mongolië-passages zijn erg mooi, erg beeldend, erg sprekend beschreven, dit leer je niet uit films of boeken of gesprekken, een mens zou haast gaan denken dat Bouwman langstwijlen in Mongolië woonde). Verdriet vloert. Plat op de vloer. Er is geen verder neer mogelijk.

Misschien zegt Bouwman iets te vaak “zich ergens toe verhouden”, misschien gaat het iets te vaak over (tong)kussen met jongens, misschien is het iets te vaak gewild poëties (zoals in een hap sneeuw nemen die “naar oplossingen [smaakt]”) maar alles bij alles is Een soort eelt een cadeau voor de bespreker: het beste boek om alle voorgaande boeken mee te vergeten.

Dit is een mooi boek.
Dit is een poëties boek.
Dit is ondanks dat hele grote verdriet een hartwarmend boek.

Ik zou haast zeggen: dit is een leuk boek. Ware het niet dat dat een beetje een lullig en besmuikt woord is. Wat is leuk een schaap is leuk zeggen de mensen dan. Of een jak. Is ook leuk. Ja. Een jak is ook leuk.


Rinske Bouwman Een soort eelt recensie

Een soort eelt

  • Auteur: Rinske Bouwman (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Uitgeverij Orlando
  • Verschijnt: 11 januari 2024
  • Omvang: 192 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 16,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman van Rinske Bouwman

Tragikomische debuutroman over verdriet, familie en de kracht van verhalen.

De Nederlandse Sarlag is grotendeels in Mongolië opgegroeid en keert als studente terug naar Utrecht. Ze draagt een groot verdriet met zich mee, maar heeft veel talent om dat uit de weg te gaan. Tijdens de lange dagen die ze maakt op haar werk op de koel-vriesafdeling van de supermarkt, boetseert ze half gesmolten vriesproducten tot vleesbeeldjes en kalmeert ze zichzelf door haar favoriete feiten op te noemen.

Gaandeweg wordt duidelijk wat er gebeurd is in haar gezin, maar ondertussen heeft het onverwerkte verdriet zich al vastgezet in Sarlags lichaam en vindt er een absurde metamorfose plaats.

​Rinske Bouwman (1988) is een Utrechtse theatermaker en schrijver. Haar voorstellingen speelden op verschillende festivals en in theaters in Nederland. Haar teksten zijn macaber en humorvol. Vaak is rouw een hoofdthema in haar werk, dat ze met een lichte toon en absurde inslag hoopvol maakt. Een soort eelt is haar debuutroman.

Bijpassende boeken en informatie

Ellen Heijmerikx – Broer, moordenaar

Ellen Heijmerikx Broer, moordenaar autobiografische roman, recensie en informatie over de inhoud. Op 9 januari 2023 verschijnt bij uitgeverij Nieuw Amsterdam de nieuwe roman van de Nederlandse schrijfster Ellen Heijmerikx.

Ellen Heijmerikx boeken en informatie

Ellen Heijmerikx is op 27 maart 1963 geboren in Beverwijk. Voordat ze schrijver werd, volgde ze lessen bij kreeg les van auteurs als Jan van Mersbergen en Ton Rozema. Haar debuutroman Blinde wereld verscheen in 2009, gevolgd door de roman Wij dansen niet in 2011. In 2015 werd haar derde roman En nooit was iets gelogen is in 2016 uitgegeven.

Veel van haar werk heeft een autobiografisch karakter alhoewel de romanvorm meestal door haar gekozen is. En dat is ook weer het geval met deze nieuwe roman die in januari 2024 zal worden uitgegeven.

Ellen Heijmerikx Broer, moordenaar recensie van Tim Donker

Het is dat ik niet goed weet hoe ik moet schoren met mijn voeten, anders zou ik zeggen dat het niet anders is dan schoorvoetend dat ik hier sta. Schoorvoetend om te spreken, en te zeggen. Te zeggen iets, te spreken over dit hier boek dat Broer, moordenaar heet en dat misschien zoiets als een schuldig pleziertje voor me was. Wat is een schuldig pleziertje?, u vraagt, en Een schuldig pleziertje is een pleziertje dat een mens misplaatst acht, ik zeg. We zijn allen kalvinisten, ommers. Plezier kan ons doen schrikken.

Omdat we onszelf niet het soort persoon achten plezier te beleven aan iets als dit. Omdat we vinden dat plezier hier niet in de haak is. Of omdat het plezier hier om allerlei redenen te schaamtevol aanvoelt om er rond voor uit te durven komen. En zeg nu zelf, plezier is in zichzelf al iets raars. Plezier is niet altijd plezierig hoor.

God, er was al van bij aanvang zoveel mis met dit boek. Dat omslag alleen al. Het is met afstand het lelijkste omslag dat ik in de afgelopen vijf jaar zag. Die getraliede schaduwen waarvan het knooppunt net op haar neus zit. Die ontevreden, verbitterde trek om haar mond. Het onderwerp net náást het midden, zo leer in je in de eerste les op de fotogravenvakschool. Het duister te duister, het licht te uitgekiend. Alles verbeeldend een bedacht soort realisme. Bovenin die titel, ja die titel, wat een rare titel is dat. Broer, moordenaar doet denken aan. Broer Konijn of Grote Broer of broer mongool maar dat laatste is iets van vroeger, iets van het gezin dat we waren maar het kwam van televisie en we waren in die tijd nog niet zo woke en dus waren we vrij want we gingen niet gebukt onder de tirannie van Goede Smaak.

Hoe moet ik zo’n titel duiden? Als introductie van de broerfiguur uit het boek? Is Broer, moordenaar kort voor “Dit is mijn broer, hij is een moordenaar!”? Is zijn moordenaarschap neven- of ondergeschikt aan zijn broerheid? Het blijft toch je broer he maar hij is wel een moordenaar. Hij is een moordenaar, maar ook mijn broer. Hij is mijn broer en bij een van de vele andere aspekten die hem kenmerkt, hoort ook het feit dat hij een paar moorden op zijn geweten heeft. Wie broer zegt zegt moordenaar.

En aan dit, mensen, liggen feiten ten grondslag.

Toen dacht ik aan mijn moeder. Want die hield daarvan. Ik weet nog hoe we samen op de bank zaten en video’s keken. Het was het begin van de jaren negentig, we waren net naar Eindhoven verhuisd en we keken de ene na de andere film op onze nagelnieuwe videorecorder. Er was een videotheek op loopafstand, dit was de grootstad, dit was het ware leven, we kwamen uit een piepklein dorp waar nooit wat te beleven viel, maar hier had je het divertissement voor het oprapen van zodra je één stap over de drempel zette. Videoavonden. De ene keer ging ik de banden halen, de andere keer zij. Degene die de banden ging halen, nam op de terugweg een versnapering mee. Meestal een zakje pistachenoten want daar waren we allebei dol op. De films die mijn moeder uitkoos zaten steevast vol drama. En altijd keek ze me tijdens de heftigste scene van opzij aan en zei dan: Dit is waargebeurd! En dan was het aan mij om Tsss te zeggen of Je houdt het niet voor de waarheid! of tistochgodsgeklaagd.

Ik zou Broer, moordenaar in de videorecorder kunnen steken – het zou me niks verbazen als er beeld verscheen. Vanaf de Midnight express-achtige openingsscene, ademt heel dit boek een hollywoodiaanse orkestratie. Een filmische montage; je ziet dit boek eerder dan je het leest. Terwijl het toch een aanklacht beoogt te zijn, zo is mijn gevoel erbij althans: als een Astrid Holleeder maakt Ellen Heijmerixk in haar Broer, moordenaar geheten Judas hoe verdorven de broer feitelijk is.

Ofnee. Dat laatste is een oneerlijke vergelijking. De Egbert uit dit boek is bij lange geen Willem. Maar hij heeft wel heel echt moorden gepleegd, en Ellen is zijn hele echte zus.

Het verleden dat ze delen is voorwaar niet pijnvrij. Ze groeiden op in een soort sekte, “de Broeders”. Het was er alles jolijt en halleluja en liefde voor God en voor elkaar en wie het niet wist kon het nog eens goed ingestampt krijgen. De ouders van Egbert en Ellen waren niet vies van stevige tuchtigingen. De lezer vangt daar slechts glimpen van op maar het is in ieder geval duidelijk dat er een bankschroef aan te pas kwam. Ja dan ben je niet langer bezig om naar beste eer en geweten, desnoods via krasse weg, eerzame mensen van je kinderen te maken (want wie zijn kinderen liefheeft, spaart de roede niet, hee?); dan ben je gewoon een sadistische eikel. Dat snap ik. Maar waarom blijft zoveel van dit verleden buiten het boek? Waarom krijgt de vader totaal geen gestalte (anders dan een -nogal groot- skelet in de kast), waarom wordt er niet iets dieper ingegaan op wie of wat deze “Broeders” waren, waarom krijgt de lezer niks te weten over andere broers en zussen van Egbert en Ellen? De moeder toont zich niet totaal onmenselijk. In “wel doen en niet omzien” is ze nog niet volleerd: ze wil haar kinderen overduidelijk niet zonder slag of stoot aan die liederlijke buitenwereld prijsgeven, al kiest ze uiteindelijk toch liever voor haar man en voor “de Broeders” dan voor haar kinderen, wat haar als moeder onmiddellijk diskwalificeert – ook daarin kan ik Ellen geen ongelijk geven.

Maar als lezer blijft er net iets teveel te raden over. Raden is goed, maakt een roman sterker, maar bij een (pseudo-?)autobiografisch gewrocht als dit moet ik raden naar dingen waarnaar ik niet raden wil maar die zonder invulling teveel witte plekken overlaten. Wat gebeurde Ellen en Egbert nadat ze “de Broeders” verlieten? Wie is die Douke, Egberts vrouw, en waarom is zij niet bij hem nu Egbert stervende is en hij kennelijk alleen zijn zus nog naar zich toe roepen kon om hem bij te staan? Wat is dat met dat huwelijk van hem, hoe is dat afgelopen en waarom? Welke “droom” die Douke kennelijk had, moet Egbert gaan waarmaken in Belize? Hoe zit het met dat partytentenbedrijfje dat hij had en de manier waarop hij zijn zakenpartner een loer heeft gedraaid? Waarom verlaten Santi en zijn ouders Egbert uiteindelijk en waarom moet Santi, de jongen die de langste tijd toch zo dol op Egbert leek te zijn, hem als laatste woorden zoiets gemeens toefluisteren? Waarom wordt dat allemaal aangestipt, maar niet nader uitgelegd?

Naar Belize, dus, is Egbert gegaan, in een poging zijn huwelijk te redden ofzoiets, mij moet je ook niet aankijken want ik weet er ook niets van. De poging is hoe dan ook niet geslaagd: nu gaat Egbert dood en zus Ellen is de enige stervensbegeleider die hij bedenken kon. Die het ook niet tot het eind toe volhouden kon; haar weerzin tegen broer Egbert en zijn kerfstok (en wat daarop is) wint het toch van haar zusterlijke liefde (en ook zijn er mensen die thuis op haar wachten maar die blijven in dit boek ook maar gezichten in de menigte). Doch omdat Ellen niet het allerganzelijkste achterste van haar tong laat zien, wordt die weerzin voor mij als lezer toch niet volledig invoelbaar. Er vonden gruwelijkheden plaats. Ja. Waar. Moorden. Verkrachting. Alles waar. Maar Egbert werd overvallen, daarbij meedogenloos mishandelt en voor dood achtergelaten. Alles met het kennelijke doel hem weg te jagen uit Belize. Dat Egbert eenmaal weer op de been er als een Charles Bronson voor kiest om wraak te nemen op zijn overvallers, zou niet mijn keuze zijn. Ik zou zonder de minste gene mijn staart tussen mijn benen nemen, en het eerste vliegtuig terug naar Nederland. Maar er is Egbert zoveel aan gelegen om Doukes droom waar te maken, wat die droom ook wezen mogen, dat hij zich als hard en onverzettelijk wenst te tonen. In een door-en-door criminele omgeving als Belize moeten ferme jongens stoere knapen daarvoor kennelijk tot het uiterste gaan, en tot het uiterste ging Egbert. Zijn daden zijn verwerpelijk, maar zijn gevoelens erachter zijn begrijpelijk. Ik zou die corrupte agent die de overval en mishandeling die Egbert komt rapporteren alleen maar met nog een paar extra bedreigingen kan beantwoorden óók het liefste onthoofd willen zien maar ik zou hem niet, zoals Egbert, werkelijk onthoofd willen zien. Dat de praktische bezwaren die tussen droom en werkelijkheid staan voor Egbert in zijn omgeving niet gelden maakt hem misschien hardvochtig; een psychopaat of een monster kan ik echter niet in hem zien: hij heeft zich voor zijn daden willen aangeven bij de politie -waaruit berouw blijkt-; een aangifte die echter niet tot straf leidt maar van hem zelfs, uiteindelijk, een soort dorpsoudste maakt. In die functie moet hij een keer beslissen over het lot van een vooronderstelde crimineel die hem voor de voeten wordt geworpen (onduidelijk waar deze man van verdacht wordt). In plaats van de dorpelingen de lynchpartij te gunnen waar zij zo overduidelijk naar dorsten, roept hij op tot een “eerlijk proces” (voor zover mogelijk in Belize), waaruit een geweten blijkt. Een gewetensvolle berouwling is geen psychopaat, lijkt mij.

De vraag waarrond dit boek gesponnen is, en die Ellen zichzelf ook herhaaldelijk stelt, te weten: is zij, omdat ze dezelfde opvoeding heeft gehad, tot hetzelfde in staat als Egbert; legden “de Broeders” de voedingsbodem voor de geestesgesteldheid die Egbert kon laten doen wat hij deed, vind ik dan ook oninteressant en erg gezocht. Het is niet alleen maar hun vreselijke jeugd, het is ook, het is vooral misschien zelfs, Belize die van “Broer” (zoals Egbert tot gekmakens toe genoemd wordt in dit boek) een “moordenaar” maakte.

Op sommige vlakken vind ik Egbert zelfs redelijker (want, okee, mogelijkerwijs emotielozer)  dan Ellen. Ten opzichte van “de Broeders” maakt zijn weigering in hen waarlijk slechte mensen te zien, hem in mijn ogen een weinig sympathieker dan Ellen die zich aan haar haat wenst vast te klampen. Nee, geen enkele lezer met een beetje verstand in zijn kop (en/of gevoel in zijn lijf) zal Egbert in zijn hart sluiten maar de Ellenfiguur maakt zichzelf ook niet biezonder geliefd (al zijn de passages over de agressie en misogynie in haast elke religie bijzonder raak en heeft zij daar al het gelijk van de wereld aan haar zijde).

Dat alles verwoord wordt in een vettig RTL4-taaltje dat doorspekt is met popularismen als “shaken”, “issues”, “gasten omleggen”, “opzouten”, “kachelen” (god wat haat ik dat woord), “ogen sluiten” (als eufemisme voor dood gaan), “zijn klokkenspel” (zijnde zijn geslachtsdelen), “pensionado” (god wat haat ik dat woord), “locals”, “een plannetje popt op”, “[ergens mee] dealen”, “caretaker”, “kast” (steevast gebruikt voor “borst” en in deze zin al na een paar pagina’s hyperirritant), “community”, “mindfuck”, “property” helpt ook nog eens niet mee.

Of. Naja. Ik zeg.

Vettig, zei ik. De taal als sjuu, of als ve-tsin voor mijn part, die maakt dat je deze hapklare brokken gedachteloos naar binnen blijft lepelen. Broer, moordenaar roept vele vragen op; vragen die Heijmerikx goeddeels onbeantwoord laat maar dat weet de lezer pas als hij het laatste woord gelezen heeft, en bij die laatste zin had ik, zoals Spinvis zou zeggen, “zelfs een echte traan” waardoor ik me er niet eens heel erg rot onder voelde dat het boek me partiëel onbevredigd achter liet. Dit boek lezen was me als een hamburger van een fastfoodketen nuttigen: je had honger en de burger was niet eens zo rotslecht als je hem graag had willen vinden. Daar zit je met je familie, achter het rijdoor-loket op de parkeerplaats, de vettige bakjes overal op je schoot (waarom geven je kinderen hun afval toch altijd aan jou?). Graag had je de hele rommel half opgegeten in het vuilnisvat zien verdwijnen, graag had je een tirade kunnen afsteken die begon met Ja kinderen en daarom moet je nooit fastfood eten (je had iets willen zeggen over slow food, over sommige dingen moeten langzaam, over aandacht, over liefde had je willen praten maar je zit daar maar met je vette bek en je afval en je zwijgen en je milkshake-adem) maar daar was het gewoon niet slecht genoeg voor, daar moet een mens eerlijk in zijn. En je weet dat je voorlopig niet meer zoiets zult eten maar je weet ook dat je jezelf niet beloven kunt dat je nooit meer zoiets zult eten.

Zoiets dus. Dat ik Broer, moordenaar niet zo slecht vond als ik het dacht te moeten gaan vinden. Dat is het niet geheel zonder smaak genuttigd heb. Dat het daarom mijn schuldige pleziertje was. Dat het zoiets is. Maar dat ben ik maar.

Want hamburger en een echte traan: miljoenen mensen zijn daar dol op. En zij hebben geen verdere aansporing meer nodig.


Ellen Heijmerikx Broer, moordenaar

Broer, moordenaar

  • Auteur: Ellen Heijmerikx (Nederland)
  • Soort boek: autobiografische roman
  • Uitgever: Nieuw Amsterdam
  • Verschijnt: 9 januari 2024
  • Omvang: 304 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 12,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Ellen Heijmerikx

Wanneer haar ernstig zieke broer belt vanuit Belize om te vragen of ze hem tijdens zijn laatste dagen gezelschap komt houden, moet Ellen een beslissing nemen. Ze weet dat hij van alles op zijn kerfstok heeft, zelfs een moord. Maar haar loyaliteit wint het van haar afkeer en ze boekt de reis. Ellen en haar broer zijn beiden opgegroeid binnen een religieuze sekte, beiden hebben ze de sekte inmiddels verlaten. Hun band is sterk.

In Broer, moordenaar volgen we haar broer in zijn begindagen in Belize, hoe hij probeert een nieuw leven op te bouwen en hoe hij verzeild raakt in criminaliteit. En we volgen Ellen, die haar zieke broer verzorgt en antwoord probeert te vinden op de vraag: als we dezelfde gewelddadige indoctrinatie hebben meegemaakt, en broer in staat is tot moord; wat zegt dat dan over mij?

Een ijzersterke roman over het onvermijdelijke verband tussen religie en geweld, voor de lezers van De meisjes van Emma Cline en Ik ga leven van Lale Gül. Ellen Heijmerikx baseerde het boek op haar eigen ervaringen.

Bijpassende boeken en informatie

Sasja Janssen – Mijn vader zegt entropie mijn moeder logica

Sasja Janssen Mijn vader zegt entropie mijn moeder logica recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe dichtbundel. Op 9 januari 2024 verschijnt bij uitgeverij Querido de nieuwe bundel met gedichten van Sasja Janssen.

Sasja Janssen Mijn vader zegt entropie mijn moeder logica recensie van Tim Donker

misschien moet je de spinsels met je ogen dicht –

misschien moet je je ogen dicht, en moet je Fovea Hex wat onnadrukkelijker op je hersens laten regenen

misschien moet je dit in de nacht, of ongemerkter misschien, of anders met je ogen dicht. En doe nou je ogen open.

Misschien ken je dit wel. Een seedee drajen in de ochtend en weten hoe mooi je dit ooit vond. En nu. Tsja. Goed. Slecht ist nie. Nee. Maar gewoon. Een niet slechte seedee, en misschien moet je stil zijn, of misschien juist iets doen, misschien kleurt dit anders met een andere aktiviteit, weet je nog wat je deed toen je hem voor het eerst hoorde? Of is het gewoon net iets te makkelijk om te wennen aan schoonheid? Schoonheidsgewenning, is dat iets, bestaat dat, zijn daar boeken over geschreven, is het zoon ding waarvoor mensen naar psychologen gaan, dat dat wat je ooit bezielde je op een dag niet langer bezielt, dat je ooit verstomd stond om iets dat je nu tot een licht schouderophalen beweegt, dat je went aan de pracht van iets, zoals je ogen wennen aan duisternis of je lichaam aan de temperatuur van het badwater, of zoals honger weg kan gaan als je er geen aandacht aan besteedt (of ook: dingen kapot kunnen omdat je er juist teveel aandacht aan besteedt).

En was het dit. Of was het toch weer iets anders.

Kijk. Ik zette mij. Ik zette mij met Mijn vader zegt entropie mijn moeder logica. Met die bundel zette ik mij daar. In gindse stoel. En ik dacht. Dit ga ik geweldig vinden, dacht ik, dit gaat prachtig zijn. Waarom dacht ik dat dit prachtig ging zijn, ik weet niet waarom ik dacht dat dit prachtig ging zijn, ik geloof dat ik haar vaagweg meende te kennen van een eerdere bundel, maar een nadere inspeksie van mijn poëzieboekenkast loochenstrafte die gedachte, al was het, dat geef ik toe, geen zeer uitputtende inspeksie, de titel, o ja, ook de titel, ik vond de titel niet onaardig, nee, ik vond de titel goed, zulke dingen moeten niet altijd negatief geformuleerd worden, ik dacht dat het wetenschapspoëzie kon ween, ik weet niet of dat bestaat als zjanrûh, heeft niet Mallo er ooit over geëssayeerd?, laat ons zeggen dat het zou kunnen bestaan, of ooit zal bestaan, een poëzie die kunst op filosofiese wijze verbindt met wetenschap, of, er zijn toch poëten die hun inspiratie onder andere uit wetenschappelijke tejorieën putten, interessant in zoverre dat poëzie op eerste gezicht erg ver af staat van wetenschap, ik zou zelfs kunnen betogen dat poëzie het tegendeel is van wetenschap, maar dat ga ik nu niet doen, waarom zou ik dat nu doen, ik heb daar op het moment helemaal geen zin in plus daarbij mijn dochter komt zo thuis.

Waar het om gaat is dus dat ik mij lezend zette.

En ik begon, en ik las. Dingen als “niets deerde ons, de doordraaiende cirkel niet, het kwade vierkant / het rood, blauw, het alomtegenwoordige / zijn wij alomtegenwoordig? / wij zijn altijd alomtegenwoordig / en hoewel regens, ze pikten, en hoewel de vier winden, ze verplaatsen ons / door alle luchten, en hoewel de vermenigvuldigende zonnen / de insecten die ons kramden / wij betekenden niets, wij waren iets”

en ik zeg ja, ik roep uit JA!, ik denk ik zei het toch, ik zei toch dat dit geweldig ging zijn en zie nu, hoe stap je beter een dichtbundel in? (ik smokkel een beetje, het gedicht dat hieraan vooraf gaat, een soort prolooggedicht, vond ik eigenlijk niet zoveel aan, feitelijk was het eerste instappen aan de lauwe kant maar dat ondergraaft wat ik hier zeggen wil en daarom zeg ik het maar niet). Dat zoekende. Wat is, wat niet is, wat het allemaal te betekenen heeft dat zomaar van alles wel of niet het geval is. Het peinst en het zoemt en het gaat op weg en het broeit en het brengt. Dat doet poëzie, of naja, goeje poëzie dan toch: iets achterlaten. Iets in je kamer dat daar eerst nog niet was.

Een spinsel.

Een gedacht.

Iets.

Maar ik lees verder en ik lees te gretig misschien, ik stuit op een wanstaltige zin hier, of daar, een zin als “er slaapt een mes op mijn hart”, dat staat me daar een beetje te overdreven poëzie te zijn zeg, een zin waar Nick Cave zich niet voor geschaamd zou hebben, en dat bedoel ik allesbehalve positief, dertig jaar geleden ofzo zou dat het grootste compliment zijn geweest dat ik geven kon want dertig jaar geleden was Nick Cave zoon beetje het allerbeste wat een mens kon zijn, vond ik toen, achja, toen was Murder ballads er nog niet, laat staan dat afgrijselijke The boatman’s call en dan zwijg ik nog maar van al die shit die daarna nog kwam, ik hoorde laatst iets van die nieuwste van hem, beter stopte hij helemaal denk ik, inmiddels vind ik dat vroegere werk ook wel een beetje te theatraal, maar er zijn, en zullen altijd blijven, momenten dat ik heel veel zin heb in From her to eternity of Henry’s dream, maar een mes slapend op een hart is net dat geforceerde soort van duisternis dat me inmiddels niks meer doet.

En ik lees verder, wat minder gretig al misschien.

Ben je niet langer een teken begint men je te herkennen. De tienduizend dingen. Toen dacht ik aan. Of. Een bad zonder mens is een fragment zee. Het is het kijken naar dingen. Het is haar kijken naar dingen.

Het zijn de dingen. De tienduizend dingen. De dingen die toch gaan zoals ze gaan.

Misschien komt het woord heden te vaak voor in deze bundel, misschien gaat het net iets te vaak over de rand, welke rand, tikveel, een rand, verschillende randen, misschien geraak je gewend aan schoonheid, misschien raak je het stromen soms kwijt, woorden kunnen immers ook niet onafgebroken door je aders blijven stromen, misschien is dit gewoon een wisselvallige bundel, misschien raakt het raken soms verschoven.

Dit ging geweldig zijn.

Wat het misschien (niet) was, maar zolang ik op een zin kan stuiten als deze: “mijn vader zegt entropie mijn moeder logica / mijn vader schaken mijn moeder dammen, krentenmik klöntjesmik” is het alles toch nog goed genoeg om voor geweldig te kunnen doorgaan.

Sasja Janssen Mijn vader zegt entropie mijn moeder logica recensie

Mijn vader zegt entropie mijn moeder logica

  • Auteur: Sasja Janssen (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 9 januari 2024
  • Omvang: 64 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 18,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Sasja Janssen

Hoe betrap je het heden op zichzelf? Is het een freak, een gramarijn, de derde ruimte, a natural blonde? Wat is tijd voor de mens in zijn kleine eeuwigheid? Hoe definiëren we de wereld, met welke taal brengen we orde aan in welke chaos? Of zoals het heden de mens toebijt: ‘Jullie overspelen me graag, kwijlen bij mijn naam, maar als je lijdt / omdat je me niet vat, lijd jezelf maar kapot, medelijden is iets wat het verleden / uitspeelt en voor de toekomst heb ik geen geduld // Ik ben het stuifmeel van mijn eigen tijd’.

Als een archeologe gaat Sasja Janssen in zowel uitwaaierende, lyrische als gecomprimeerde gedichten terug naar de oorsprong om iets van het raadselachtige nu bloot te leggen.

Sasja Janssen (Venlo, Limburg, 6 mei 1968) publiceerde twee romans en vijf dichtbundels, die bijzonder goed werden ontvangen. Haar recentste bundel, Virgula, werd voor vijf prijzen genomineerd en won de prestigieuze Awater Poëzieprijs. Haar eerdere bundel Ik trek mijn species aan werd vertaald in het Engels en Virgula verschijnt in een Engelse en een Spaanse vertaling. Janssen is docente schrijven en treedt op in binnen- en buitenland.

Bijpassende boeken en informatie

Hanna Bervoets – Leer me alles wat je weet

Hanna Bervoets Leer me alles wat je weet recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Nederlandse roman. Op 28 november 2023 verschijnt bij Uitgeverij Pluim de nieuwe roman van de Nederlandse schrijfster Hanna Bervoets.

Hanna Bervoets Leer me alles wat je weet recensie en informatie

Hanna Bervoets is op 14 februari 1984 geboren in Amsterdam. Ze volgde de bacheloropleiding Media en Cultuur aan de Universiteit van Amsterdam, met als specialisatie Televisie en Populaire Cultuur. Als student schreef Hanna Bervoets al filmrecensies en columns in stadsmagazine NL20. Kort daarna schreef ze voor ElsevierNRCde VolkskrantDe Correspondent en Das Magazin. De columns uit deze periode zijn uitgegeven in de boeken Leuk zeg doei (2010)Opstaan, aankleden, niet doodgaan (2013) en En alweer bleven we ongedeerd (2015).

Haar debuutroman Of Hoe Waarom verscheen in 2009, gevolgd in 2011 door de roman Lieve Céline. Haar derde roman Alles wat er was verscheen in 2013, Efter in 2014 en Ivanov in 2016 waarvoor ze de BG Literatuurprijs ontving, Fuzzie in 2017 en Welkom in het Rijk der zieken in 2019. Daarna werd ze gevraagd om het Boekenweekgeschenk voor 2021 te schrijven. Dat werd de roman Wat wij zagen. Ook in 2021 verscheen de verhalenbundel Een modern verlagen. Over de nieuwe en achtste roman van Hanna Bervoets, Leer me alles wat je weet die in november 2023 verschijnt kun je hier alle informatie vinden.

Recensie van Tim Donker

zegt iemand, zegt wie, zegt Paul: O dat boek heeft een hele slechte recensie gekregen in NRC –

ja en toen had hij het voor elkaar. Ik was op bladzijde 150 ofzo, toen hij dat zei. Maar voor elkaar had hij het.

Hij werkt nog niet zo lang bij ons, de Paul, maar de vraag Wat ben je op dit moment aan het lezen? is al een vaste waarde geworden als ik hem tref in het depot. Want hij leest ook, de Paul, hij heeft zelfs een paar boeken geschreven. En altijd als ik hem zie, vraagt hij me wat ik nu weer aan het lezen ben.

Wat ben je aan het lezen, Tim? Wat lees je nu weer, Tim. Ben je nog in iets moois bezig, Tim?

Wel. Ja. Wat lees ik? Ik was Leer me alles wat je weet van Hanna Bervoets aan het lezen en –

Dat boek heeft een hele slechte recensie gehad. In NRC. Niet om door te komen, vond de recensent. Vooral het middenstuk. Rommelig. Modderig. Loopt vast. Twee van de vijf, geloof ik.

Nou. Ja. Zeg. Ik vind het tot nog toe wel aardig, eigenlijk. Maar ik ben nog maar op bladzijde 150 ofzo en het –

Ja het is dik he. Vijfhonderd pagina’s dacht ik?

Eigenlijk bijna zeshonderd. Ja, het is dik dus ik heb nog heel wat te gaan maar vooralsnog vind ik het niet slecht.

De recensent vond vooral het middenstuk heel erg slecht. Dus succes.

Okee. Ja. Ik zal aan je denken als ik het boek uit pure ergernis uit het raam ga keilen.

En dan lachen we en dan gaan we want welaan de post moet ook nog bezorgd worden. Maar hij had het wel voor elkaar, de Paul. Al merkte ik dat pas die avond. Die avond, toen ik zat, en las. Het was pas laat op de avond toen ik genoeg stilte en genoeg duisternis om me heen verzameld had om verder te lezen in Leer me alles wat je weet en ik las niet eens veel; stombelde slechts een weinig voorbij pagina 200 of 220, wie zal het nu nog zeggen, wie nam er nota, wie schreef het op in zijn notitieblok. Maar ik dacht O shit. En dat de verdomde Paul het voor elkaar had. Wat een lichte Bervoetsvermoeienis had toegeslagen. Het zoveelste personage was geïntroduceerd en het was voor het eerst dat ik dacht O nee. Of Moet dat nou, al die mensen. Of gewoon een diepe zucht.

En kwam dat dan door de Paul. Of door die recensent. Wat maal ik immers om ennersee, ik vind ennersee op geen enkele manier gezaghebbender dan welk ander medium dan ook. Zelf lees ik geen kranten. Net daarom misschien, zou ik haast zeggen, lees ik geen kranten. Of spreekt ennersee hier gewoon recht en niet krom, en ben ik gestrand in wat men een “middenstuk” noemen kon, waar begint het midden, waar begint jouw lichaam, een boek heeft wel een kop en ook een staart maar toch is een boek nooit een paard. Ik weet het niet, ik dacht alleen maar, misschien kortstondig, dat ik niet zat te wachten op weer een figuur die een grote wending ging betekenen in het leven van Daniel de Koster.

Wie?

Daniel de Koster. Daarover gaat dit boek, en dat was ook wat ik er in eerste instantie het goede aan vond. Het boek is geschreven in de ik-persoon, maar de ik is niet Daniel de Koster. De ik is de geliefde van Daniel, Jody. En Daniel is trouwens dood. Dat vond ik goed, allemaal. Het deed me denken aan de woorden van Laurie Anderson over de detectiveroman, de enige romansoort waarlijk uitgevonden in de twintigste eeuw, want in de detectiveroman is de held al aan het begin dood.

Ja, een detectiveroman. Dat is ook een manier om Leer me alles wat je weet te benaderen. Want Daniel is dood en Jody onderzoekt hoe dat heeft kunnen gebeuren en daartoe speurt ze. Ze speurt heel Daniels leven af op zoek naar aanwijzingen. En dat is het ook zo’n beetje wat de lezer in deze “bijna zeshonderd” bladzijden krijgt voorgeschoteld: heel Daniels leven.

Veel?

Ja. Veel.

Te veel?

Ja. Nee. Ik weet het niet. Niet noodzakelijkerwijs misschien.

Een boek dat me doet denken aan woorden van Laurie Anderson kan niet echt slecht zijn. Daniel zelve is alvast ook niet slecht: een mens met een groot hart wordt hier beschreven. Een heldin die opkomt voor de verdrukten. In de jaren tachtig werkte ze met aidspatiënten; daarna zette zich een tijdlang in voor een anti-kwakzalverij-organisatie. Nog weer later: bekommernis om mensen die nog geen juiste diagnose hebben kunnen krijgen van hun arts; veelal vrouwen en veelal omdat artsen hun klachten achteloos weghonen als “psychisch” (ja dat is de medische stand voor u dames en heren) (zei daar iemand: mannelijk sjovinisme?). Dan: medische tuchtraad, de rechtszaken, het aanklagen. Een enkele keer draaft ze een weinig door, die Daniel, en doet ze meer kwaad dan goed. Maar alles gebeurt met een enorme inzet, liefde en een massa goede bedoelingen.

Veel?

Ja. Veel.

Te veel?

Ja. Nee. Ik weet het niet. Niet noodzakelijkerwijs misschien.

Want Bervoets portretteert Daniel nauwgezet, zo nauwgezet dat ze vlees aan haar botten schrijft, en bloed in haar aderen. Ik zag Daniel voor me, duidelijker dan ik boekpersonages doorgaans voor me zie (ze leek op Suzanne, een meisje dat bij mij in de klas zat toen ik havo 4 en 5 deed) (ik mocht Suzanne) (ik mocht Suzanne graag) (ik mocht Suzanne erg graag) (heel erg graag) (maar Daniel had springeriger, krulleriger haar dan Suzanne, dat wel). En ik ging van Daniel houden. Nu overkomt me dat vaker, zeker de laatste tijd, het zal de ouderdom zijn die me week maakt, maar ik sluit zeker niet elk boekpersonage in mijn hart. En verdomd, ik denk zo af en toe nog aan Daniel. Als een situatie er om vraagt. Ik vond Daniel in elk geval een stuk sympathieker dan ikpersoon Jody – Daniel ging ook sympathieker met de coronahysterie van weleer om (want ook dat komt voorbij in dit boek). Fluisterde een “Dank je” naar Bervoets omdat Daniels dood met nadruk niet corona-gerelateerd bleek te zijn (een vermoeden dat op enig moment wel in Jody’s hoofd opkomt).

Daniel werd me een huisgenoot van het soort waarop je gesteld raakt en waarmee je zo af en toe eens samen eet. Gesprekken aan de keukentafel. Niet al haar wederwaardigheden waren even interessant maar ik vond het wel leuk om ze te vernemen. Want de door de Paul of die recensent aangejaagde impasse bleek van tijdelijke aard: van een modderig of vermoeiend middenstuk heb ik weinig last gehad; ik ben blijven lezen en had het boek op een week tijd uit. Wat voor een bespreker misschien aan de lange kant is maar deze bespreker heeft meer te doen dan lezen alleen (uit het raam kijken bijvoorbeeld, of de gaten in het plafond tellen, of wachten op de dingen die komen gaan). Doorgaans verdwijnen boeken met een omvang als deze bij mij weer op de stapel – voor even of voorgoed – om plaats te maken voor andere boeken, van weeral een andere stapel. Maar dit “detectiveboek” hield me gezeteld. En geboeid. De lezer krijgt niet weinig over zich uitgestrooid. Een heel leven, als gezegd. Maar de “Wat als?”-vraag ligt steeds op de loer. Wat als we dit, wat als we dat. Had Daniel dan nog geleefd? Wat als? is een welbekend spel dat elkendeen weleens speelt. Wat als ik een andere studie was gaan doen, wat als ik die wereldreis had gemaakt, wat als ik betere gesprekken had gevoerd met mijn ouders, wat als ik ja had gezegd toen ik nee zei, wat als links was gegaan toen ik rechts ging, wat als ik vijf minuten later van kantoor was gegaan. Maar het Wat als?-spel is niet vrijblijvend; onder de oppervlakte liggen wezenlijke vragen over dat wat wij bij gebrek aan een beter woord “leven” noemen. Zou ons leven werkelijk anders zijn geweest als we andere keuzes hadden gemaakt? Bestaat vrije wil? Worden we bepaald door omstandigheden buiten onze controle om: biologie, opvoeding, capaciteiten, intelligentie. Is alles een reeks toevalligheden, of is ingrijpen tot op zekere hoogte mogelijk? Moeten we besluiten tot een deterministisch mensbeeld? Met de vraag of Daniel had kunnen blijven leven, werpt Bervoets veel meer, en veel algemenere, vragen op en dat maakt dat het detectiveboek evengoed als filosofisch werk kan worden gelezen.

En meer nog. Want Bervoets legt de loep ook elders. Kijkt met een kritisch oog naar kwakzalvers en anti-kwakzalverij-organisaties. Naar artsen. Naar de medische tuchtraad. Naar de opkomst van sociale media en de hetzes die zij kunnen veroorzaken. Daarbij gaat de schrijfster niet over één nacht ijs, ze confronteert de lezer keer na keer met de veelkantigheden van fenomenen. Want net als je denkt dat het goed is dat er mensen zijn die kwakzalvers aanpakken (ik was in de jaren 00 zelf een fervent anti-kwakzalver en las veel boeken en tijdschriften over dit thema), laat ze zien dat “kwakzalvers” niet perse gewetenloze oplichters zijn die er alleen maar op uit zijn mensen op hun kwetsbaarste momenten met goedkope rommel een poot uit te drajen. Er bestaan ook goede bedoelingen. Eén vrouw laat ze zeggen: “Placebo-werking is ook een werking”, en verdorie, dat had ik een paar weken geleden nog tegen mijn dochter gezegd toen ze toch heil ondervond van een door mij bekritiseerde neusspray. Er zit koren tussen het kaf, en dingen kunnen werken ondanks dat de wetenschap het tegenspreekt. Wetenschap zelf is trouwen niet onaantastbaar. En later, als je als lezer meer en meer overtuigd raakt van het nut, nee de volstrekte noodzaak van de medische tuchtraad, voor het gerecht al die sukkelende klote-artsen!, vind je in het boek steeds weer een oprecht goede arts die zijn werk bijna niet meer kan doen door alle protocollen; de verlammende angst om aangeklaagd te worden gaat een normaal functioneren in de weg zitten.

Dit zijn waardevolle dingen om over na te denken; dat de lezer aan het denken wordt gezet is sowieso al een goed teken. Goed, misschien had het iets minder gekund. Er komt een bonte stoet aan patiënten en kwalen voorbij in dit boek, met allen die voor hulp naar Daniel toe komen. Van een casusje of wat minder was Leer me alles wat je weet zeker niet slechter geworden. Het boek bevat naar mijn smaak ook iets teveel sexscenes; na Ipso facto, het boek waarmee Iegor Gran op meesterlijke wijze al die obligate sex in moderne romans persifleerde (verplichte kost voor iedereen met twee ogen in zijn kop) (één oog mag ook), doet voor mij iedere sexscene een beetje potsierlijk aan en bovendien voegt het zo zelden veel toe aan de loop van het verhaal (net daarom dat die sex bij Gran ook altijd zo totaal willekeurig, ongepast en bizar was). Ook zijn de metaforen bij Bervoets niet allemaal even trefzeker; de stijl had hier en daar een snufje minder wijdlopig mogen zijn. Maar dat zijn spijkers op laag water en voor Leer me alles wat je weet gaat geen zee te hoog. Of je deze hoge zeeën bevaren wil, ligt aan wat voor soort lezer je bent. Ik raad dit boek niet aan voor hypocriete lezers; ik bedoel die vervelende neppers die graag meer zouden willen lezen maar “er geen tijd voor hebben” (het moje aan lezen is juist dat je het overal kunt doen: in de trein in de bus op de plee in bad of gewoon bij jou thuis op de bank – dan laat je dat stomme Netnix eens keer een avondje uit!) en daarom alleen maar op vakantie lezen. Als je maar twee of drie boeken per jaar leest, moet Leer me alles wat je weet daar misschien niet één van zijn. Maar als je toch al tientallen boeken per jaar verstouwt zie ik geen enkele reden om dit boek links te laten liggen. En je kunt er, in tegenstelling tot wat sommigen suggereren, denk ik ook goed weken over doen. Lees andere boeken tussendoor. Keer daarna terug naar Daniel. Keer altijd weer terug naar Daniel. Ik was blij Daniel te leren kennen. Ik was blij na te denken over alle dingen waar Bervoets me over liet denken. Ik was blij Leer me alles wat je weet gelezen te hebben.

Hanna Bervoets Leer me alles wat je weet

Leer me alles wat je weet

  • Auteur: Hanna Bervoets (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Uitgeverij Pluim
  • Verschijnt: 28 november 2023
  • Omvang: 600 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 27,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Hanna Bervoets

Dit boek gaat over Danielle – ‘Daniel’ – de Koster. Heldin volgens velen, knettergek volgens sommigen; Daniel leidt een bewogen leven. Na een aantal vormende omzwervingen vindt ze haar bestemming: ze gaat patiënten bijstaan, ‘kenniszoekers’ die nog geen medische diagnose hebben. Als een ridder in blinkend harnas zal ze haar zwaard ophouden voor hen die haar hulp nodig hebben. Zij, Daniel, zal onbaatzuchtig het goede doen. Maar hoe onbaatzuchtig is ze werkelijk? En hoe weet je wat het goede is? Wanneer Daniels reputatie verslechtert, voelt ze zich in het nauw gedreven.

En nu is Daniel dood. Jodie, haar grote liefde, wil weten waarom en gaat te rade bij de mensen die haar het beste kenden. Bij Sjoerd, met wie Daniel in de jaren negentig voor de hiv-vereniging werkte. Bij Daniels ex Barbara, die altijd een bepalende rol in haar leven bleef spelen. Voor hen was Daniel een getroebleerde vriend en complexe geliefde, die nooit echt heeft leren omgaan met haar eigen gemankeerde lichaam. Zo reconstrueert Jodie Daniels levensverhaal. Een modern heldenepos.

Leer me alles wat je weet is een diep romantische liefdesgeschiedenis, een familieroman zonder bloedverwanten en het verhaal van een tijdperk.

Bijpassende boeken en informatie

Federico Falco – De vlaktes

Federico Falco De vlaktes recensie en informatie over de inhoud van de Argentijnse roman. Op 27 november 2023 verschijnt bij uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de roman Los llanos van de uit Argentinië afkomstige schrijver Federico Falco.

Federico Falco De vlaktes recensie van Tim Donker

Slechts een man en zijn gedachten – kun je daar een meer dan tweehonderd pagina’s tellend boek mee vullen? Ja, zeg ik. Ja. Dat kan. Een man en zijn gedachten in een boerderijtje op de Argentijnse pampa; meer heeft Federico Falco niet nodig om een prachtvolle, broeierig-lome en hoogst intrigerende roman te schrijven.

De hoofdpersoon van De vlaktes woonde een tijd lang in Buenas Aires met Ciro, met afstand de liefde van zijn leven. Maar de relatie liep spaak, zoals relaties plegen te doen (zegt iemand, zegt Ciro: “we groeiden samen, we vergisten ons samen, we liepen samen in alle vallen, we zagen elkaar van onze donkerste kanten. Het is moeilijk te accepteren dat iemand je zo goed kent.”; en ik ken dat wel, dat onheimelijke gevoel, na jaren en jaren, bij de ander, omdat zij je ook zag op je zwakst, je stomst, je zieligst, je domst, je lelijkst, en dat je weet dat dat allemaal daar is, in haar hoofd, en dat dat nooit meer weg gaat, en hoe dat na een aanvankelijke meerwaarde steeds meer een struikelblok lijkt te worden – dat je voor haar nooit meer fris en nieuw en ongekend zult zijn) en “Fede”, zoals Ciro de “ik” van De vlaktes pleegde te noemen (dat zou maar zo voor “Federico” kunnen staan, nietwaar?) trekt zich terug in een piepklein dorpje op het platteland. Daar leeft hij, daar verbouwt hij kruiden en groenten, daar maakt hij gerechten van wat hij verbouwt. Daar denkt hij na over taal, boeken, zaaien, oogsten, seizoenen. Daar mijmert hij over zijn kindertijd en het loozjeren, toen, bij zijn oma; over hoe zijn uitkomen voor zijn homoseksualiteit destijds zo slecht viel bij zijn ouders; over zijn relatie met Ciro en hoe die inmiddels naar de wuppe is.

Daar vloeit de tijd trager. Daar rijgen de dagen zich aaneen.

Daar stelt hij zich vragen. Kinderlijke vragen soms. “Waarom worden mensen verliefd?”, vraagt hij zich ergens af. Waarom wel op de ene en niet op de andere terwijl die misschien beschikt over alle kenmerken die je normaliter aantrekkelijk vindt? Tsja, Fede. Je kunt je evengoed afvragen waarom je het ene liedje bloedmooi vindt terwijl het andere liedje langs je kouwe kleren naar beneden glijdt zelfs al lijken ze in stijl, instrumentarium en stemgeluid van de zanger sterk op elkaar. Fede (en Falco?) lijkt te willen suggereren dat er een speciale Ene moet zijn; iemand met een Onbenoembaar Iets dat voorbij gaat aan alle uiterlijke en innerlijke kenmerken; een Ware waar er misschien maar één van is. Ik vrees echter dat het in werkelijkheid een stuk banaler is dan dat en dat de Omstandigheden een flink woordje meespreken. Precies zoals die plaat die je diep in je hart raakte op een herfstige ochtend toen je alleen was, en koffie dronk, en je af en toe van je boek op en door de beregende ruiten naar buiten keek, je “ineens” niet veel meer doet op namiddag in de zomer als je na een veel te drukke dag staat te koken en je kinderen onophoudelijk van buiten naar binnen blijven rennen met die eeuwige vraag “wanneer het eten nu eindelijk eens klaar is”, kan het wel of niet ontluiken van liefde te maken hebben met zoiets futiels als hoe het licht op een dag viel op haar gezicht, een terloops geplaatste opmerking, je stemming of iets wat een dag eerder gebeurde en feitelijk volledig losstaat van deze persoon zodat je je ineens in vuur en vlam voelt voor iemand van wie je dat nooit verwacht had terwijl je bij een mogelijke Ene “toevallig” net alle kansen miste, want de gemorste koffie op je broek had je sacherijnig gemaakt zodat je de blik in haar ogen niet zag, iemand zeurde aan je kop over iets onzinnigs zodat je de opmerking die je geweldig had gevonden net niet hoorde en die bloedmoje jurk droeg ze uitgerekend op de dag dat jij je dood had gemeld (zegt iemand, zegt Chip Taylor: i used up all my sickdays, so i just called in dead). “Mysterieuzer” dan dat wordt de liefde misschien wel nooit.

Maar zie: daar heeft hij je. Daar heeft Falco je bij de hand. Je loopt met hem mee, je kijkt met hem mee, je denkt met hem mee. Hulde aan Michail Bachtin en zijn nog immer werkzame konsept van “dialogiciteit”. De vlaktes loopt onophoudelijk in me over, en ik loop onophoudelijk over in De vlaktes. Niet vaak was het verbond tussen literatuur en lezer zo innig.

In een wonderschone, door veel wit omgeven, poëtische taal, die nu eens aan een Poel van Claire-Louise Bennett doet denken; vanwege de vele citaten ook geregeld Dave Markson in herinnering brengt maar evenzovaak onherleidbaar is tot alles wat je eerder las, houdt Falco de lezer tot het eind toe geboeid. Ook bij zaken die de lezer doorgaans minder boeien. Of deze lezer toch: de wanhoop als de moestuin dreigt te mislukken, de ongegeneerd lange passages over de gewassen die wel of juist minder goed opkomen en wat “Fede” er zoal mee bereiden kan; kleinstwijlen was ik terug in Horssen, op de tot woning omgebouwde boerderij van mijn diepbetreurde nicht Anne (ook zij nu dood): hoe we daar stonden, haar enthousiasme over alles wat zij daar verbouwde me aanvankelijk nog wel vertederde maar na verloop van tijd wier ik toch meer en meer steelse blikken over haar schouder naar de lange rijen gewassen achter haar en dan vroeg ik me af Gaat ze echt overal halt houden gaat ze overal takjes afbreken en die onder mijn neus steken gaat ze steeds opnieuw vertellen waarin het allemaal het beste tot zijn recht komt? Maar Falco, weer, heeft me. Ik loop ik zie ik ruik. Door de vele landschapsbeschrijvingen -iets dat me bij veel andere boeken juist enorm op de zenuwen werkt- ben ik helemaal daar, in een omgeving die niet erger kon verschillen van de mijne. Hoe aangrijpend een boek kan zijn waarin bijna niks gebeurd, is bijna verbijsterend en Falco speelt het klaar.

De vlaktes, weer een fantastiese loot aan de nog altijd intrigerende Koppernik-boom, is een boek om in ondergedompeld te raken; er bijna in te verzuipen. Het doet je je gevoel voor tijd verliezen -dit is een boek dat vertraagt; je drinkt het op kamertemperatuur- en ook je gevoel voor plaats. Delen ervan zullen nog lang aan je blijven kleven. Een boek dat je eerder ervaart dan dat je het leest – precies, dus, wat literatuur moet zijn.

Federico Falko De vlaktes

De vlaktes

  • Auteur: Federico Falco (Argentinië)
  • Soort boek: Argentijnse roman
  • Origineel: Los llanos (2020)
  • Nederlandse vertaling: Eugenie Schoolderman
  • Uitgever: Koppenik
  • Verschijnt: 27 november 2023
  • Omvang: 256 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 24,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman van Federico Falco

In zelfgekozen eenzaamheid en omgeven door de barre kale vlakte van de Argentijnse pampa probeert de schrijvende hoofdpersoon uit De velden, op de vlucht voor zichzelf en gebroken door de stukgelopen relatie met Ciro, troost te vinden in het aanleggen van een tuin. Het dorre landschap en de herinneringen aan de verloren liefde laten zich echter maar moeilijk beteugelen.

De velden is een intense roman over de moeilijkheid om je staande te houden in een maatschappij waarin de liefde tussen mannen allerminst vanzelfsprekend is en over het vinden van schoonheid door – ondanks alle barre omstandigheden – de wereld langzaam naar eigen inzicht vorm te geven.

Bijpassende boeken en informatie

Craig Strete – De vloek van de familie Darkland

Craig Strete De vloek van de familie Darkland. Op 21 november 2023 verschijnt bij uitgeverij In de Knipscheer de laatste roman van de Indiaans-Amerikaanse schrijver Craig Strete. Hier lees je informatie over de uitgave en de inhoud van de roman. Daarnaast is er aandacht voor de boekbesprekingen en recensie van De vloek van de familie Darkland van Craig Strete.

Informatie over Craig Strete

Craig Strete is geboren op 6 mei 1950 en is van Cherokee afstamming. Hij studeerde aan de Wayne State University en de University of California in Irvine. Terwijl hij werkte in de film- en televisie industrie begon hij al begin jaren met het schrijver van Amerikaans-Indiaanse romans en sciencefiction boeken. Bij uitgeverij In de Knipscheer is in de afgelopen decennia een aantal van zijn boeken in Nederlandse vertaling uitgegeven.

Over zijn laatste roman The Angry Dead, in het Nederlands vertaal met De vloek van de familie Darkland kun je hier uitgebreide informatie lezen.

Craig Strete De vloek van de familie Darkland recensie van Tim Donker

Soms ben je ineens weer zeventien. Of achttien. Naja, ik kan geen jaar ouder geweest zijn dan negentien toen ik daar liep. Het was in Eindhoven, dat weet ik nog, en daar heb ik niet langer dan vier jaar gewoond. Meer bepaald: het was in de Bijenkorf van Eindhoven dat ik de huizenhoge boekenstapels verramsjt zag (zegt iemand zegt wie zegt Jezetha van Zanareth tot Hoefbeek: de ramsj is te vaak het ongewenste kind van overproductie en middelmaat). Naja, met dat huizenhoog zal het wel mee hebben gevallen inderdaad, maar ik hoop dat u mij een hyperbool of twee toestaat (zo niet stop dan nu maar met lezen). De schrijver: Craig Strete. De titels waar de Bijenkorf klaarblijkelijk zo hoognodig van af moest: Als al het andere faalt en Doodsriten. Het jaar? Negentig of éénennegentig zou ik zeggen, geef of neem twee jaar. Ik weet niet waarom ik de boeken oppakte. Dat het goedkoper was dan boeken doorgaans zijn, zal hebben meegespeeld. Ik was een boekenwurm ofnee ik wilde een boekenwurm zijn maar ik had de richting waarin ik te wurmen had nog niet gevonden. En ik was scholier. Te lui voor een bijbaan. Geld voor boeken had ik zelden, hoe ging ik in godsnaam ooit de bibliotheek die ik ambieerde te hebben opbouwen? Wel, een voordelig geprijsd boek trok in die dagen altoos mijn aandacht, ik zal niet liegen. En ik weet ook waarom ik beide boeken kocht. Dat was omdat Als al het andere faalt voluit Als al het andere faalt kunnen we de zweep leggen over de ogen van het paard en hem laten huilen en slapen heette. Dat vond ik een geniale titel voor een boek. Maar ik denk dat ik dat pas zag toen ik het boek had opgepakt en doorbladerde; het lijkt me niet waarschijnlijk dat die titel zó op het omslag stond (ik kan het niet meer nagaan; ik kan de drie -ja drie maar dat komt zo nog- boeken die ik van Craig Strete moet hebben nergens meer vinden, misschien zitten ze nog in ergens een onuitgepakte verhuisdoos doch vrezen doe ik ook dat ze abusievelijk terecht gekomen zijn tussen de krat met boeken die ik vlak voor mijn verhuis naar de kringloop gebracht heb). Waarom ik het boek oppakte, behalve de aantrekkelijke prijs, kan ik niet meer nagaan. Maar kopen deed ik het, en gelezen heb ik Als al het andere faalt ook (Doodsriten volgens mij niet). Ik vond het wat gezocht “exotisch”, Strete koketteerde me iets teveel met zijn Indiaanse wortels: sjamanisme, transgressie, bovennatuurlijke ervaringen; alles wat ik bij Castaneda eerder had gelezen (en toen ook al lichtelijk saai had gevonden); maar Strete leek zijn tong in zijn wang te houden. Genoeg, in ieder geval om, later & zeer tweedehands, Twee spionnen in het huis van de liefde in aanschaf te doen. Dat ging over Jim Morrison, en al vond ik die Doors-film een enorm zeikerige, veel te lang durende draak van een rolprent; de idee, dan en daar in die Slegte ogenblikkelijk postvattend, dat Strete de Indiaan was maar Morrison mee danste, was me te intrigerend om Twee spionnen in het huis van de liefde te laten liggen. Gelezen heb ik het echter nooit; daarvoor stonden de titel en de Doors-connectie me bij nader inzien toch te zeer tegen. Daarom ben ik, en blijf ik, altijd zeventien of achttien of negentien als het op Craig Strete aankomt.

Vijftig moest ik worden om weer eens nieuw werk van Strete in mijn vingers te krijgen. De vloek van de familie Darkland heet het, en het is, godbetere het, horror! Strete lijkt zich de laatste jaren wel vaker toe te leggen op zjanrûh-werkjes; De dronken detective uit 2016 was, met zo’n titel weinig verbazingwekkend, een hardgekookte detectiveroman. Waar de grenzen liggen tussen “zereneus” schrijven (zo daar bij zjanrûhs als deze überhaupt al sprake van kan zijn), en pastiche of zelfs regelrechte persiflage is moeilijk aan te geven. Ooit was ik horrorfanaat. Maar dat is lang geleden; daarvoor moet ik nog verder terug dan die eerder genoemde Eindhovense jaren – helemaal de jaren tochtig in! Maar zelfs als ik te rade ga bij de jongen die ik was, de vijftien-/zestienjarige horrorlezer en -vooral!- -kijker, kan ik moeilijk bepalen hoe ernstig het Strete hier is.

Het gegeven is platter dan plat. Maar is dat bij horror niet altijd zo? De stadse Sees Jane Elkhart gaat voor het eerst de zomer doorbrengen bij haar opa, de vader van haar vader. Deze “grootvader Elkhart” is een Indiaan en elke zomer te vinden in een oud, groot, naargeestig huis waar een vloek op zou rusten. Natuurlijk is de oude man te koppig om aan de vloek te geloven of zich erdoor weg te laten jagen; en natuurlijk is de vloek verantwoordelijk voor de vele enge dingen die gebeuren daar in dat huis. Natuurlijk is er een eng schilderij aan de muur met een inmiddels dood meisje. Natuurlijk spookt het dode meisje daar nog rond. Natuurlijk zijn er heel veel kamers, natuurlijk zijn sommige daarvan op slot. En natuurlijk gaat het mis, heel erg mis. Want natuurlijk zijn de doden boos.

(de orzjienele, engelstalige versie van dit boek was getiteld The Angry Dead; dat De boze doden geen klinkende titel is, daarin geef ik vertaler Irma van Dam volledig gelijk maar De vloek van de familie Darkland beklemtoond langs de andere kant wel de kazigheid van dit boek)

De opening komt al direkt uit Hollywood. Dit beeld hebben we al zo vaak gezien: het stadsmeisje krijgt een lift van een lompe plattelander en wordt ter plaatse zo goed als uit zijn auto gesmeten; ze pakt haar spullen bij elkaar en het nichtje dat voor het enge huis op haar staat te wachten ontvangt haar bepaald niet in alle hartelijkheid; alles ademt een vijandige, onheilspellende, dreigende sfeer. Maar natuurlijk worden de twee hartsvriendinnen, even later in de film p’don ik bedoel natuurlijk het boek.

En natuurlijk is er een onbenaderbare en onaardige maar stiekem ook best een beetje aantrekkelijke jongen; natuurlijk is er een dood meisje in het meer dat Sees Jane naar beneden probeert te trekken; natuurlijk speelt een Indiaanse begraafplaats een rol; natuurlijk speelt zich alles af in een klein van de buitenwereld afgesneden dorpje; natuurlijk is er een storm; natuurlijk zijn de telefoonlijnen dood; natuurlijk is er een uit het niets opduikende ouwe gek in een rolstoel die scheldend en waanzinnig lachend de huiveringwekkende voorgeschiedenis van het huis uit de doeken gaat doen; natuurlijk moeten ze met een roeibootje dat enge meer op; natuurlijk is er een avond dat ze uitgaan en lol hebben met elkaar en alle vervelende gebeurtenissen even kunnen vergeten (je hoort het zoetig muzakje al bijna uit het boek opklinken) (maar ik had André Boucourechlieu) (god wat heb ik het intussen wel gehad met konkrete muziek), natuurlijk moet je niet in slaap vallen want dan worden je nachtmerries werkelijkheid; natuurlijk gaat de temperatuur tot onder nul als de entiteiten zich melden: de verwijzingen naar films als The exorcist, Nightmare on Elm Street en Friday the thirteenth liggen voor het oprapen (een van de personages heet zelfs Jason!). Een enkele maal verlaat Strete de ijselijke horror om uit te komen bij een Evil dead-achtige, naar slapstick neigende lappenpoppenhumor. Zo is er een scene dat het-meisje-op-het-schilderij tot leven komt maar dan als schilderij, dus met lijst en al! Dit soort passages zijn echter toch te spaarzaam om De vloek van de familie Darkland als echte horror-parodie te kunnen lezen; daarvoor mist het boek ook een zekere scherpte.

Zodat de vraag voor wie dit eigenlijk geschreven is, me bezig blijft houden. Voor een liefhebber van “respektabele” literatuur, mist dit boek zeker enige diepgang (te afgezaagd, te voorspelbaar, te dik aangezet); de sterfhard horroradept echter heeft dit alles al duizend keer gelezen en gezien (maar allicht is dat voor de sterfhard horroradept nu net de grote aantrekkingskracht van het zjanrûh: dat je altijd precies datgene krijgt dat je verwacht had te krijgen) en zal de met een beetje goede wil als parodiërend aan te merken stukken misschien juist weer belachelijk vinden. Het kan zijn dat boeken als De vloek van de familie Darkland en De dronken detective voor Strete slechts vingeroefeningen zijn; eens zien in welke stijlen hij zich zoal bekwamen kan (als pure spielerei kan ik het dan wel weer waarderen).

Wie een onderhoudend, spannend, bij vlagen grappig boek zoekt dat gedurende een middellange treinreis gemakkelijk uit te lezen is, doet aan De vloek van de familie Darkland voorwaar geen slechte keus. Ik kan niet zeggen dat ik het met tegenzin gelezen heb. Onderhouden heeft het me; beklijven zal het niet. Het boek gaat open, het houdt me bezig, het boek gaat het dicht en het houdt me niet langer bezig. Maar ja. Meer dan treinlang vermaak hoeft een boek ook niet altijd te zijn.

Craig Strete De vloek van de familie Darkland

De vloek van de familie Darkland

  • Schrijver: Craig Strete (Verenigde Staten)
  • Soort boek: Amerikaans-Indiaanse roman, spookroman
  • Origineel: The Angry Dead (2018)
  • Nederlandse vertaling: Irma van Dam
  • Uitgever: In de Knipscheer
  • Verschijnt: 21 november 2023
  • Omvang: 236 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 22,00
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Craig Strete

De Amerikaans-indiaanse schrijver Craig Strete verrast zijn lezers voortdurend. Met zijn magisch-realistische (SF-) verhalen in o.a. Als al het andere faalt en Doodsriten (resp. bejubeld door Jorge Luis Borges en Salvador Dalí), met zijn realistische rock-’n-rollroman Twee spionnen in het huis van de liefde, met zijn bekroonde jeugdromans zoals Grootvaders reisdoel, met zijn avonturenroman De roep van stormbrenger, met zijn ‘Shakespeareaanse’ historische roman Het mes in de geest, met zijn (anti-)oorlogsroman Het spel van Kat en Adelaar, met zijn detectiveroman De dronken detective, maar ook met zijn poëzie (o.a. met Jim Morrrison) en toneelstukken. En bijna altijd speelt zijn indiaanse erfenis een rol in zijn literatuur, zo ook in De vloek van de familie Darkland. De tiener Sees Jane Elkhart is half indiaans, half blank. Zij woont met haar moeder in de grote stad. Haar vader, haar indiaanse deel, is overleden toen zij nog maar een klein kind was. Zij kan zich weinig van hem herinneren. Haar moeder heeft kortstondige relaties met vriendjes, die haar allemaal weer na verloop van tijd verlaten, en verwaarloost Sees Jane. Het vriendje dat ze deze zomer heeft, weet haar ervan te overtuigen Sees Jane de zomer door te laten brengen bij haar grootvader, de vader van haar vader, en haar nichtje. Sees Jane heeft hen nooit eerder ontmoet, haar moeder heeft dit al die jaren niet toegestaan. Grootvader Elkhart en nichtje Mary hebben een huis gehuurd aan een meer, bij de grond van de stam van haar vader. Het is een groot maar vervallen huis, en het is het enige huis aan deze kant van het meer. Aan de andere kant van het meer staan caravans, en bevindt zich een indiaanse winkel, waarboven de familievriend Jason Two Elks woont, die geregeld het meer over peddelt in zijn kano.

Sees Jane komt er al snel achter dat er iets niet deugt in het huis. Sommige kamers zitten op slot, en ze bespeurt een aanwezigheid. Een meisje op een schilderij lijkt tot leven te komen. Ze ontdekt dat er iets moet zijn gebeurd met de oude bewoners van het huis, een groot en gruwelijk geheim, dat er iets duisters heeft plaatsgevonden. Maar de grootvader, oud als hij is, is sterk en koppig – hij laat zich niet wegjagen.

De vloek van de familie Darkland is een klassiek spookverhaal. Als de doden niet tot rust komen, als de doden boos zijn, zijn de levenden in hun nabijheid niet veilig. Gaandeweg ontdekken de bewoners van het huis dat er iets moet zijn waarvoor zelfs de boze doden bang zijn. Een krachtmeting volgt. Zal de familievloek eindelijk kunnen worden doorbroken, of zal deze strijd op leven en dood tot de ondergang leiden?

Bijpassende boeken en informatie

Jan van Mersbergen – We moeten praten

Jan van Mersbergen We moeten praten recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe roman. Op 16 november 2023 verschijnt bij uitgeverij Cossee de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Jan van Mersbergen.

Jan van Mersbergen We moeten praten recensie en informatie

Een schrijver die je niet kent. En een zwaan. En wat moet je dan. Je denkt: iemand zei iets over hem, je weet niet meer wat precies, je weet nog wel dat het iets geringschattends was. Je pakt je telefoon, je stuurt bericht, je schrijft Wat zei jij ook alweer over die van Mersbergen zei je niet dat je hem nogal wisselend van kwaliteit vond? En je ruimt op, en je doet dingen, en je kijkt uit het raam. En later is er antwoord en het antwoord is Nee dat heb ik niet gezegd ik heb gezegd dat hij een wisselende aanpak had in een vorig boek speelde een paard de hoofdrol en dat vond ik erg goed. En je legt je telefoon weer weg en je denkt Dat is niet wat je zei die keer dat het druilde en grijs was en we daar in dat portiek stonden, ik weet niet meer wat je wel zei maar ik weet wel vrij zeker dat je dat niet hebt gezegd.

En je zit daar maar en drinkt koffie en iets aan die zwaan stoort je.

Iets aan die titel ook trouwens. Er zijn andere boeken van Van Mersbergen verschenen bij Cossee, en die hebben titels als De macht over het stuur en Een goede moeder en De laatste ontsnapping en het mislukt-Celineske Naar de overkant van de nacht, en dat zijn ook allemaal titels die niet overhouden. Je denkt aan iets wat Herman Brusselmans schreef over het belang van goede titels, je weet niet meer in welk boek dat schreef, je enthousiasme voor zijn schrijven was al tanende toen je het las, maar iets ervan lijkt waar te zijn, nu. Nu je zit met zwaan en onbekende schrijver en titel en koffie, goede koffie dat wel, je moet hem vaker zo zetten.

Maar allee. Cossee. Bij Cossee komt veel goeds uit en waarom dus niet aan dit boek begonnen in plaats van al die andere boeken die ook nog op de stapel liggen. Het is geen dik boek, je ziet veel witregels, het belooft een gemakkelijke lees te worden. Misschien kan de muziek iets harder, moje muziek dit, moet je vaker een draai geven.

En dit is wat het is.

Er is die jongen die Koen heet. Die zit in groep zeven en hij houdt een spreekbeurt. Dat is voor de hele klas aanleiding om er eens goed voor te gaan zitten want Koen staat bekend om zijn hardnekkig zwijgen. Koen is gaan zwijgen toen hij net kon praten, en slechts weinigen hebben hem ooit een woord horen zeggen. Koen is de pispaal, de klassenidioot, de mafkees, dit wordt lachen. En daar staat hij dan, zijn verhaal te doen. Zijn hele verhaal. Zijn spreekbeurt gaat over alles. Maar vooral over hemzelf.

En je leest dat en je bent nog maar een paar bladzijden ver in dit boek en je denkt O laat asjeblieft het hele boek die spreekbeurt zijn, laat de spreekbeurt asjeblieft het hele boek beslaan. Je weegt het boek op je hand, dun boekje, 159 bladzijden, op bladzijde 158 meen je nog in de gauwigheid “de juffrouw” te lezen, ah nog steeds iets schools dus, het zou kunnen.

Maar een paar bladzijden verder denk je al O laat asjeblieft niet die spreekbeurt dat hele boek lang door gaan. Want Koens verhaal is een zwaar verhaal. Hij stopte met praten toen hij nog heel klein was, een dreumes of een peuter, en zijn Griekse moeder uit heimwee terugging naar Griekenland, de vader en de zoon achter en aan elkaar over latend. Niet eens zo heel gek veel later vindt Koen zijn vader dood bij de wasmachine of verklap ik nu iets. En dan is er nog een opa die eigenlijk helemaal geen opa is – niet eens familie. Dat verhaal, die Koen, die klas – nee daar zeg ik zo nog wel over.

Laat je weer ik zijn dat is makkelijker vanaf hier.

Mijn stille smeekbede zag ik verhoord: We moeten praten vertelt Koens verhaal vanuit drie verschillende perspektieven. Koen, in de klas. De vader, zorgend, wassend, peinzend, aantekeningen makend in zijn kleine aantekeningenboekje. En “opa” die het verhaal doet tegen de conciërge van Koens school terwijl hij wacht toen Koen klaar is met zijn spreekbeurt.

De drie verschillende perspektieven zijn in essensie een goed idee. Een wisseling in ritme. Mogelijkheden tot andere inzichten. Aanvullende blikken. En Van Mersbergen beheerst dit goed. Zijn stijl is soepel en past zich aan elke spreker aan. Het deel waarin Koen de focalisator is, heeft iets dromerigs, is poëties, soms verwonderend, dan weer (iets te) wijs; hoewel het verhaal over hemzelf gaat, zijn er vele uitstapjes: naar mythologie, biologie, sterrenkunde; de zoekende blik van een intelligent kind dat wil weten, meer wil weten, naar bakens zoekt. Sommige van die bakens gaan vervelen: Californication – de lievelingsplaat van de vader – wordt me iets te vaak opgevoerd. Verre zij het van mij om enige liefde te koesteren voor het werk van Red Hot Chili Peppers, vroeger of nu, maar Californication lijkt mij zelfs dan nog de plaat waarmee het hele kleine beetje dat aan die band eventueel nog te waarderen zou zijn, definitief aan gruizelementen geslagen werd. En de manier waarop “opa” met zijn Brabantse achtergrond een hele zin kan inkoken tot één woord maar daarentegen juist weer “moeilijke” woorden oprekt zodat het een hele zin lijkt, begint me, na de zoveelste keer dat Koen het ter sprake brengt, een heel klein beetje op mijn zenuwen te werken. Maar dat is vaker zo met stokpaardjes.

Het stuk waarin de vader aan het woord is, is harder, illusielozer, soms ook een beetje huilerig. Maar goed, een man die in de steek gelaten is door zijn wondermoje Griekse vrouw en die misschien wel misschien niet genezen is van kanker (of verklap ik nu iets), mag hard en illusieloos en huilerig zijn. Dat hij ergens helemaal “crazy” van wordt vind ik wel vrij onvergeeflijk en ook dat terugkerende “Krankrijk” (reflecterende op een boek dat hij als lector of redacteur of hoe heet dat, alleszins iemand die voor een uitgeverij manuscripten lezen moet, onder handen heeft en waarin een man die kanker heeft niets over zijn ziekte zegt tegen zijn familie en vlucht naar Frankrijk) stoort me in hoge mate. Ik vond dit stuk het ergerlijkste van het hele boek. Dat het relaas van de vader abrupt midderzins afgebroken wordt is na wat we inmiddels via Koen over de vader aan de weet zijn gekomen hartverscheurend maar ook lichtelijke melodramaties.

Het stuk van de opa is feitelijk het schoonst. We hebben die man dankzij Koen leren kennen als een uiterst sympathieke, bedachtzame en totaal unieke man en zo blijkt hij ook te zijn. De denkpauzes in zijn verhaal zijn hoor- en voelbaar. De zomtijds wat bizarre wendingen die het verhaal met zijn woorden neemt hadden voor mij niet gehoeven, maar misschien waren die nodig om de gaten dicht te timmeren, ik weet het niet. Aan het einde hebben de conciërge en de juffrouw (die juffrouw die ik eerder al op bladzijde 158 had zien staan) het over protocol z. Ik heb geen idee wat protocol z is. Ik vermoed dat geen enkele lezer een idee heeft wat protocol z is, misschien weet zelfs Jan van Mersbergen het niet tot in detail. Maar wat wel duidelijk is, is dat “de instanties” (de systemen, systemen) zich nu met Koen en “opa” moejen gaan en als de instanties zich moejen gaan, brengt dat zelden iets verkwikkelijks. De status quo van Koen zal tot een eind geraken en naar de rest is het raden (en dat maakt die conciërge meteen een lul, wat hij eerst niet leek te zijn).

En daar, precies daar, ofnee niet precies daar maar ondere andere daar, zit mijn moeilijkheid met We moeten praten. Met een open einde dat zo wijdopen ligt dat het niet anders kan of iemand heeft dat opgedacht.

Dit is een meestentijds bloedmooi geschreven, verdrietig, hartveroverend, ontroerend, begeesterend boek. Maar Jan van Mersbergen heeft het willen vormgeven. Alsof de woorden er het eerst waren, en later de ideeën. En met de ideeën heb ik moeite.

Allereerst die spreekbeurt. Waarom eigenlijk een spreekbeurt? Ja, we zitten met een jongen die na het vertrek van zijn moeder heeft besloten om nooit meer te spreken; dat zwijgen moet doorbroken worden en daar is iets voor nodig. Dat snap ik. Maar toch. Zie. Koen. Zwijger, pispaal, buitenbeentje, mikpunt. Die dan ineens spreken gaat, heel zijn verhaal vertelt, urenlang, en ook nog doceert over ingewikkelde materie. Dat is – ongeloofwaardig? Nee niet ongeloofwaardig ik maal niet om geloofwaardigheid steek de kachel aan met je geloofwaardigheid man. Maar als die Koen nooit gesproken heeft en bij zijn allereerste keer voor de klas staand de zelfverzekerdheid heeft om zijn klasgenoten niet alleen zijn hele bizarre levensverhaal op te dissen maar ook nog es hen hier en daar flink de les te spellen – dan maakt dat die Koen een beetje eng. Een beetje psychopaties eigenlijk. En ik wil in Koen geen psychopaat zien. Ik wil in Koen de getroebleerde maar niettemin aimabele jongen zien die hij feitelijk is.

En die driedeling in perspektief. Driedelig wordt het zwijgen doorbroken: driedelig is het spreken. Maar het zwijgen was ook al driedelig, niet? De telefoon zweeg toen de Griekse moeder belde; de vader zweeg over zijn ziekte en Koen zweeg al vele jaren. Een driedelig zwijgen gevolgd door een driedelig spreken, ja, dat is me te synchroon. Te symetries. Te bedacht.

Misschien is er toch iets aan geloofwaardigheid dan? Wanneer wat leeft en ademt en bloedstroom heeft wordt onderworpen aan literaire ingrepen? Ik weet het niet. Dit had zo’n verpletterend boek kunnen zijn maar verpletterd ben ik niet. Ik baadde me in veel moois maar wist me ook geërgerd.

Dan toch: door de bedachtheid van de dingen?

Hum. Ja.

Jan van Mersbergen kan heel erg mooi schrijven. Soms slaat dat schrijver echter stuk op zijn ideeëndrang. De bedachtheid der dingen. Zoiets als een paard in de hoofdrol ja. Ook al zoiets bedachts. Minder paarden Jan, en meer schrijven.


Jan van Mersbergen We moeten praten recensie

We moeten praten

  • Auteur: Jan van Mersbergen (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Cossee
  • Verschijnt: 16 november 2023
  • Omvang: 160 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Jan van Mersbergen

Als de driejarige Koen met zijn vaders mobieltje speelt en het apparaat plotseling overgaat, strijkt hij onwillekeurig over het groene icoontje. De stem van zijn moeder klinkt. In de veronderstelling dat ze Koens vader aan de lijn heeft zegt ze: ‘We moeten praten.’ Iedereen die ooit een relatie heeft gehad weet: dit is niet goed. En inderdaad, ze staat al op het vliegveld en verhuist terug naar haar geboorteland. Koen en zijn vader blijven achter. Als dit is wat er van praten komt, denkt Koen, dan houd ik voortaan mijn mond.

Acht jaar later zit Koen in groep zeven en praat hij nog steeds zeer zelden. De spreekbeurten komen eraan. Wanneer het Koens beurt is, schuifelt hij naar het digiboard en klikt een afbeelding van De bedreigde zwaan van Jan Asselijn aan. ‘Dit zal jullie wellicht verrassen,’ zegt hij. ‘Verwacht geen verhaal over pony’s of vulkanen. Ik houd mijn spreekbeurt over… alles.’ Hij begint te vertellen over zijn moeder die zei dat ze moesten praten, over het getreiter van zijn klasgenootjes en zijn heimelijke wraak, over zijn vader die hem al die moeilijke woorden heeft geleerd, en over ‘opa’; de man van de moestuin om de hoek, die Koen als enige echt begrijpt.

We moeten praten is een korte maar hartverscheurende roman van Jan van Mersbergen. Een verhaal in de vorm van een spreekbeurt, met een onvergetelijke afloop.

Bijpassende boeken en informatie

Renée van Marissing – Gelukkige dagen

Renée van Marissing Gelukkige dagen recensie en informatie over de inhoud van de Nederlandse roman. Op 7 november 2023 verschijnt bij uitgeverij Querido de nieuwe roman van de Nederlandse schrijfster Renée van Marissing.

Renée van Marissing Gelukkige dagen recensie en informatie

Die eerste zomer was snel voorbij –

Wat zit er in het water?

Mooi vinden, wat dat is, waaruit het bestaat. Waarom is er muziek zo ontzettend veel muziek zo ongekend eindeloos veel muziek die ik zo onvoorstelbaar mooi vind en waarom is er zo ontzettend veel zo ongekend eindeloos muziek ik die zo onvoorstelbaar afschuwelijk vind? Waarom was ik al scholier zo onder de indruk van Dalí waar zijn schilderijen me nu nog maar bitter weinig zeggen? Of literatuur bijvoorbeeld.

Of literatuur bijvoorbeeld. Een jaar of tien, vijftien geleden was het me nog wel duidelijk. Een boek genoot ik als een kunstwerk en ik hield van schrijvers die het maximale halen wisten uit hun materiaal, zijnde papier, woorden en inkt. De schrijver die de taal beukte, sloeg, mepte, tot de taal kromgebogen eindelijk zei wat het recht nooit zeggen kon. De schrijver die de werkelijkheid afbrak en opnieuw in elkaar stak tot er aldus een mojer en misschien zelfs waarachtiger werkelijkheid ontstond. De schrijver die zich aan geen enkel voorschrift iets gelegen liet zijn. De schrijver die speelde met lettertiep, corpsgrootte, zinsbouw, grammatica. Maurice Roche die zijn woorden in alle mogelijke vormen en richten overheen de pagina’s liet denderen; JMH Berckmans die zijn taal liet janken, brullen, zingen: twee schrijvers die het summum voor me waren in die jaren & zo moest schrijven zijn. Vond ik.

Maar dit mooi vinden is aan het veranderen. Of verruimen liever gezegd, want ik zal de experimenterende literatuur altijd een warm hart blijven toedragen. Maar ik kan een boek nu ook mooi vinden om, sja, wat het zegt. De, lawwezegguh, inhoud. Roep het niet te hard, en zeg niet “het verhaal”, niet al te willem, niet “ik ken die experimenten nu zo langzamerhand wel vertel me eerst maar eens een mooi verhaal” nee dat niet, dat nooit.

Maar de inhoud.

En dan nog.

Want de schrijver die zijn huis uit ging en nog geen meter verder bleef staan en om zich heen keek en een steentje opraapte, en daarover schreef: over dat huis, die stoep, die omgeving, dat steentje, het kleine, het al-te-makkelijk-over-het-hoofd-geziene – die schrijver dus, en die boeken. Dergelijke schrijfkunst, en verder niet.  Want het drama wantrouwde ik. Het ding met het drama was dit: het leek me zo gemakzuchtig. Het drama spreekt voor zichzelf. De grote pijn, het diepe leed, het enorme onheil. Oorlog en ziekte en dood hebben geen grote schrijvers nodig om indruk te maken op lezers; dat doen ze uit zichzelf wel. Verre zij het van mij om te beweren dat kunst iets moet zijn dat Heel Erg Moeilijk is maar dit soort vormen van goedkoop effektbejag bezorgden me toch jaren lang de rillingen. Op een verkeerde manier.

Maar wat zit er in het water zeg. Wat een drama kwam er de jongste tijd niet op mijn besprekerstafel terecht. Oorlog, marteling, uithuiszettingen, een jonge jongen die in korte tijd zijn moeder kwijt raakte en zijn vader dood bij de wasmachine aantrof, zelfmoord, een vrouw die verminkt werd door een  berenaanval, de wereld in diepe ellende door een wetenschappelijke theorie… – en ik vond alles mooi of redelijk of goed of zeer goed. Wat zit er in het water dat ik drink, wat zat er in het water dat deze schrijvers dronken.

Of dit Gelukkige dagen hier. Renée van Marissing. Nog een schrijver die ik alleen van naam kende. Nog zo’n schrijver waarvan ik besloten had dat het wel niks voor mij zou zijn. Vooroordelen jaja ik weet het wel. Ik hou van mijn vooroordelen. Ze stellen mij in staat ergens iets van te vinden zonder dat ik moeite hoef te doen er kennis van te nemen (ja enige luiheid is ook mij niet vreemd). Maar alles dat op mijn besprekerstafel terecht komt, neem ik serieus. Dat krijgt minstens 1/3 boek lang de kans om me te overtuigen (maar in een hoogst enkel geval is zelfs dát ondoenlijk). Dus ik zit in mijn leesstoel met Renée van Marissing op mijn schoot en dat ging wel niks zijn; een boek waarvan ik op grond van het achterplat aannam dat het vooral ziekte en dood en ellende had te bieden en dat zou dus wel niks zijn. Allemaal. Dacht ik.

Maar god wat een mooi en bloedwarm en levend en sprekend boek is dit zeg.

Wat heeft het veel te bieden. Wat geeft het genereus veel.

Het geeft Sil. Natuurlijk geeft het Sil, ze is de hoofdpersoon van dit boek. Ze is zesenveertig en ze heeft de ziekte van Alzheimer. Op het moment van de diagnose was ze bioloog en dacht ze overwerkt te zijn. Ze deed moje projekten als bioloog, herbewilderingsprojekten, een manier om als mens de mens uit de natuur terug te dringen; hoewel dat natuurlijk een kontradiksie is, en over zulke dingen dacht ze na: over de menselijke arrogantie, zelfs wanneer die arrogantie goed bedoeld is. Deze kaders bevroeg ze en onderzocht ze, liefst met haar gewaardeerde collega Chris. De lezer gaat met zijn hele hart houden van Sil – zo’n beetje het innemendste boekpersonage allertijden – en ik vind het altijd weer fantasties als een schrijver je dat flikt.

Met Sil is ook de vriendengroep gegeven. De vrienden van vroeger, uit haar studententijd, de meisten bunt theatervolk. Vele ervan ziet ze niet meer, minstens één is al overleden, maar ze heeft er in ieder geval twee trouwe, goede, lieve vrienden aan over gehouden en die spelen in dit boek ook een grote rol. Barbara, is regisseuse en een mens kan zeggen dat het theater ook een personage is in Gelukkige dagen; hee, de titel is zelfs aan een theaterstuk ontleend, een theaterstuk van Beckett. Ik ken het niet, ik, als Beckettliefhebber. Het lijkt me een geweldig stuk, zeer beckettiaans. Ik kreeg zin het te zien. Nee. Te lezen. Goed theater moet je lezen, dan hou je in ieder geval die vervelende en tot overakteren geneigde akteurs erbuiten. Gelukkige dagen gaf me zin theater te lezen.

En er is Lina. Liefdevolle Lina. Sils vrouw. Een heel erg moje manier om de ziekte niet alleen via Sil van binnenuit te beschrijven, maar ook de frustratie, wanhoop en -soms- woede van de naasten. Ik dacht aan mijn moeder, en herkende het bellen van Sil en dan vergeten wie er wie gebeld heeft, of waarom. Ik herkende ook de boosheid van Sil. De boosheid die zo vaak bezit nam van mijn moeder, en die ik niet altijd begreep of liever gezegd niet wilde begrijpen. De boosheid toen ik met haar liep, door de gangen van het tehuis, toen ze al zo ziek was dat ze niet meer thuis kon wonen, ze had zoveel onrust in haar lijf, ze moest altijd maar lopen en als ik op bezoek kwam liep ik met haar mee. Ik wist nooit goed wat te zeggen tijden die dwaaltochten door de gangen van het tehuis, ik meende dat lange verhalen haar verwarden; vragen evenzo. Ik vertelde iets mafs misschien dat me op mijn werk overkomen was, of ik zong zacht wat liedjes, één keer liet ik me er toch toe verleiden haar iets te vragen, omdat ik wilde weten, omdat ik echt wilde weten: “Hoe is het hier nou, mamma?” En ze zei: “O best leuk hoor maar nu wil ik weer naar huis.” En ik wist dat het een vergissing was maar het was eruit voor ik er erg in had: “Maar mamma, dit is nou je huis.” en boos rukte ze zich los, beende ervandoor, in haar eentje nu op de dool door de gangen. En ik snapte die boosheid wel, ik snapte hoe deze boosheid en alle andere boosheden steeds weer voortkwamen uit frustrasie. Maar die boosheid begrijpen was haar ziekte aksepteren. Liever dacht ik dat ze onredelijk was, zoals ze voordat ze ziek werd ook zo vaak onredelijk kon zijn. Liever een onredelijke moeder dan een zieke moeder.

In Lina herkende ik de problemen van mijn vader. Die steeds minder en minder werd, steeds minder van zichzelf overhield omdat de ziekte van mijn moeder steeds meer plaats opeiste. Ik herinner me een keer hem aantreffen, in de laatste maanden dat mijn moeder nog thuis woonde, in een schaars verlicht huis, mijn moeder was al naar bed al was het nog vroeg in de avond (“Ze gaat met de kippen op stok tegenwoordig, jongen”  zei hij altijd), en mijn vader zat op een heel klein kinderstoeltje dat nog van mijn nichtje was geweest en bij mijn ouders in huis was blijven staan van toen mijn zus daar met haar dochter inwonend was, vlakbij de televisie zat hij op dat kinderstoeltje, zodat het geluid op het miniemste volume kon staan en hij toch, zonder de kans mijn moeder te storen, iets van ontspanning bekomen kon.

De Lina. De Sil. De ziekte. De idiotie, ergens, van artsen, om bezig te blijven om de progressie van deze progressieve ziekte een weinig te vertragen. Vertraging waarvoor? Het maximale halen uit wat nog rest. Hoe? “What can you do that’s not wasting it”, als ooit gevraagd in een sitcom – moet je doen wat je het liefste doet of moet je juist dingen gaan doen die je nooit eerder deed?

De Lina de Sil de vrienden het decor. Ja, ook het decor. Voor één keer maakt het niet uit dat het speelde in dat obligate vermaledijde uitgekauwde Amsterdam. Wat me vooral trof was hoe goed ik me de woning van Lina en Sil kon inbeelden. Ik zie de plekken waar boeken spelen altijd maar ruwweg voor me en vaak zonder enige samenhang of logica zodat ik me een bovenverdiep bijvoorbeeld als veel groter voorstel dan een benedenverdiep, maar van het huis van Sil en Lina meende ik op het eind toch wel elke sentimeter te kennen. Zonder dat Van Marissing het nou heel gedetailleerd beschrijft.

Alles zo levend, alles zo echt, alles zo ademend.

En ik vraag me af hoe dat komt. Mooi vinden, waarom je iets mooi vind, waarom ik dit zo mooi vind.

Is het de taal? Hum. Nee. Ja. Ik weet het niet. Van Marissing schrijft mooi en beeldend en soms poëties al vind ik het jammer van dat “cash” want dat kon net zo goed kontant zijn toch (of neemt ze een poster van Johnny Cash mee?) of baar geld, int Duuts één woord (is het niet, Blixa?); al is het jammer van dat “hard to get”; al is het jammer van dat “patat” (dat vind ik toch wel zo godsgruwelijk lomp en lelijk en insufficiënt woord) (als het verwijst naar “friet” in ieder geval) (een patat is een aardappel, zeg ik altijd tegen mijn kinderen) maar de badzeescene (?) (ja ga zelf dat boek lezen man) is van ongeëvenaarde pracht – als zovele andere scenes uit dit boek.

Is het omdat de muziek zich erin mengde? De muziek die door en tussen de woorden kroop, was het Chileense krautrock of was het baskiese postrock, het was Lisabö evenzeer als het Föllakzoid was ja als je dat soms bedoelt.

Is het omdat mijn dochter, mijn moje lieve wijze grappige prachtige achtjarige dochter op een zondagochtend toen ik net begonnen was in Gelukkige dagen op mijn schoot kroop, het boek uit mijn handen trok en drie vier vijf bladzijden achter elkaar aan me ging voorlezen, ik stond versteld van hoe goed ze het lezen kon, alleen uit het woord alzheimer kwam ze niet (ze las de passage voor van net na de diagnose geloof ik) (Alzheimer zei ik) (hee wat raar je schrijft alzheimer maar je zegt altshajmer) (dat komt omdat de dokter die die ziekte voor het eerst beschreef een duitser was en die man heette Alzheimer en in het duits spreek je dingen anders uit dan in het nederlands) (wat is alzheimer?) (dat is zeg maar dat je hersens krimpen en dat je steeds minder weet of kan) (is dat erg?) (ja want daar ga je aan dood, mijn moeder is daar dood aan gegeaan)

Is het omdat mijn moeder Alzheimer had dat Van Marissing haar woorden direkt op mijn ziel etst?

Ik weet het niet. Ik weet alleen dat ik steeds weer opnieuw naar dit boek getrokken werd, dat alles leefde, dat de woorden rechtstreeks mijn lijf instroomden, dat ik las, altijd maar las, steeds wilde blijven lezen. De laatste vijftig pagina’s las ik in bad, ik lag veel langer in bad dan ik eigenlijk wilde, toen was het boek uit en ik kwam overeind, de tranen stonden in mijn ogen. Dat overkomt me niet heel vaak met boeken, hoewel het me sinds, zeg, mijn vijfenveertigste vaker voorkomt dan daarvoor. Ik zat, met natte ogen, gooide het boek in het badmeubel, dacht Wat zit er in dat water?

Recensie van Tim Donker

Renée van Marissing Gelukkige dagen recensie

Gelukkige dagen

  • Auteur: Renée van Marissing (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 7 november 2023
  • Omvang: 356 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 23,99 / € 13,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Renée van Marissing

Sil is zesenveertig en heeft de ziekte van Alzheimer. Met haar werk als bioloog heeft ze recent moeten stoppen. Ze slijt uren in herinneringen aan de groep vrienden met wie ze in haar jeugd toneelvoorstellingen maakte; dag en nacht brachten ze samen door en de toekomst leek onbegrensd. Tot hun vriend Ruben plotseling overleed. En nu moet Sil zich tot haar eigen kleine, eindige leven verhouden.

Haar geliefde Lina probeert met de hulp van Barbara en Pier, die ook tot de vroegere vriendengroep behoorden, zo goed als ze kan voor haar te zorgen, maar Sil glijdt steeds verder weg in verwarring en eenzaamheid.

Gelukkige dagen geeft een schrijnend en ontroerend beeld van de binnenwereld van een vrouw die al jong lijdt aan dementie, maar is ook een bijzondere roman over de betekenis van vriendschap. Over afbraak, van de geest, van het lichaam, maar ook van de natuur. Over wat de betekenis van taal is wanneer de geest gaat haperen. Waar vind je houvast terwijl je langzaam onomkeerbaar verdwijnt?

Renée van Marissing (1979) studeerde af als dramaschrijver aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht. Ze schreef muziektheatervoorstellingen en hoorspelen, en voor verschillende literaire tijdschriften korte verhalen en essays. Haar roman Onze kinderen werd genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs 2022. Gelukkige dagen is haar vijfde roman.

Bijpassende boeken en informatie

Hedde Zeijlstra – De betekenis van woorden

Hedde Zeijlstra De betekenis van woorden. Op 2 november 2023 verschijnt bij uitgeverij Wereldbibliotheek het nieuwe boek van de Nederlandse taalkundige Hedde Zeijlstra. Je leest hier informatie over de inhoud van het boek en onder de uitgave. Daarnaast is de Tim Donker recensie van De betekenis van woorden van Hedde Zeijlstra te lezen.

Hedde Zeijlstra De betekenis van woorden recensie van Tim Donker

Het stond geschreven dat ik ging studeren. Dat was zoals de dingen gingen in mijn familie. Mijn vader had gestudeerd. Zijn broers hadden gestudeerd. Mijn zussen studeerden. Dus ook ik zou gaan studeren. Het leek logisch. Maar het ding met mij was, dat ik een matig tot slechte leerling was. Met pijn en moeite en één keer blijven zitten had ik mij door de vso mavo heengeslagen. De schoolbanken en ik waren geen goede vrienden. Maar de fabriekshallen lonkten evenmin. De familie-eer hooghouden dan maar, en gaan studeren. Al was het maar omdat het uitstel van het arbeidzame leven betekende. Als er één ding was waar ik nog meer tegenop zag dan studeren, dan was het wel werken.

Inmiddels woonden we in Eindhoven en inmiddels deed ik de havo. Het was voor het eerst dat ik het fijn vond om naar school te gaan, en het was voor het eerst dat ik goed overweg kon met mijn medeleerlingen. Ik mocht hen en de meeste ervan mochten mij. Niettemin -of: juist- zag ik het niet echt zitten om na me mijn havodiploma door nóg twee jaar middelbare school heen te bijten. Mijn zus stelde me voor om eerst een jaar hbo te doen en met mijn propedeuse naar de universiteit te gaan. Een goed idee, met alleen maar voordelen. En één nadeel: ik moest serieus gaan nadenken wát ik dan eigenlijk wilde gaan studeren.

De meeste mensen, zo leek het, gingen hun favoriete schoolvak studeren. Geschiedenis, of biologie, of iets dat deed denken aan aardrijkskunde. Al vanaf de basisschool had ik school gehaat maar er was één vak dat ik altijd met plezier had gedaan. Eén vak waar ik altijd voldoende voor stond, zelfs in de tijden dat nullen en enen mijn rapport sierden. Dat was Nederlands. Ja. Van taal hield ik. Van schrijven. Van lezen. Van denken over taal. Nederlands moest het zijn. Aan de universiteit, maar eerst op het hbo.

Dat hield in: de lerarenopleiding. Toen heette dat de sol geloof ik, geen idee welke naam daar nu aan gegeven wordt. Ik was negentien, nog thuiswonend, treinde alle dagen van Eindhoven naar Utrecht. Een schok. Dat al die didactische vakken me niets zeiden, kon nauwelijks een verrassing genoemd worden. Leraar wou ik niet worden, nooit, voor geen prijs. Dan zou ik de vijand worden, daar was geen denken aan (nooit had ik erover nagedacht wat ik eigenlijk met mijn universiteitsdiploma zou gaan doen; neerlandicus zijn leek me mooi genoeg; een eretitel; een onderscheiding). Maar de vakken die te maken hadden met taal in het algemeen en Nederlands in het bijzonder konden me ook maar nauwelijks boeien. Grammatica, op de mavo en de havo altijd één van mijn sterkere kanten, was taai en bijna onbegrijpelijk geworden. Veel te technisch, bijna wiskunde. Bèta. Maar daarvoor was ik toch geen alfa! Taalwetenschap, daarvan had ik vermoed dat ik het uitermate interessant zou gaan vinden. Geen snaar ging echter trillen gedurende die lessen. En ik was er nog slecht in ook. Dit was iets. Dit was iets groots. Dit was helemaal niet goed.

Na twee jaar modderen nog geen propedeuse. Alleen maar de zekerheid dat Nederlands gaan studeren er niet meer in zat. Niet voor mij. Nooit. Aan ginderdare universiteit (inderdaad niet ver van waar mijn hbo stond, de volgende halte met de bus) ging het alleen maar nog tajer, nog droger, nog wetenschappelijker, nog sajer, en ja: waarschijnlijk nog onbegrijpelijker zijn. Klaarblijkelijk viel het met mijn taalliefde nogal mee. In elk geval had die liefde niet deze vorm. Een medestudente had gehoord van een andere hbo, ergens in dat godvergeten Amsterdam, waar je iets kon doen dat tekstschrijven heette en dat naar verluidt een samenraapsel was van zakelijk schrijven, scenarioschrijven, reclameschrijven en tijdschriftjournalistiek. Oké misschien is niet alles even interessant, zei ze, maar het is in ieder geval een manier om de hele week schrijvend bezig te zijn.

(zei ze, zei zij, die goede ouwe olga, ze is niet eens door het toelatingsexamen gekomen, ik heb naar nooit meer gezien, hoe zou het haar nu vergaan?) (ze woonde achter mij toen ik in de barentszstraat woonde) (ze is wel eens een boek bij me komen ophalen toen ik net een seedee van the flaming lips op had staan, ik kan het einde van Moth in the incubator, wat op stond toen ze bij mij over de drempel stapte, nog steeds niet horen zonder aan haar te denken)

De hele week schrijvend bezig zijn, ja dat leek mij ook wel wat. Ik ging naar daar, werd aangenomen, en had na twee of drie maanden al door dat ik nog liever de hele week bezig ging mijn kop tegen muren te slaan dan dat ik me ging aanleren om te schrijven op de manier zoals het daar werd aangeleerd. Dit was niks voor mij dit was niks voor mij dit was he-le-maal niks voor mij. Maar ik wilde het mijn vader niet aandoen om na de hele kloterij alsnog ongediplomeerd in de fabriekshallen te eindigen. Met ondraaglijke weerzin en in meer dan twee keer het aantal jaren dat ervoor stond, rondde ik met succes mijn opleiding tekstschrijven af. Ik richtte een tekstburootje en had het verbluffende aantal van nogal liefst nul opdrachtgevers (okee dat is niet helemaal waar maar ik hou ervan te zjarzjeren in deze materie). Twee jaar later werd ik postbode. En dat ben ik nu nog steeds.

Toen. In 2020. Men speelt mij een boek toe. Hedde Zeijlstra. De geniale eenvoud van taal. Mijn hbo-diploma is dan al twintig jaar oud. Langer geleden nog de vage overtuiging dat taalwetenschap me zou boeien. Ik maakte me weinig illusies toen ik De geniale eenvoud van taal opensloeg. Maar het boek raakte me. Het boek raakte me. Een mokerslag. Alle snaren waren in trilling gekomen, nu wel ja, nu, mun god, trilde alles. Ik las het niet, ik dronk het. Onophoudelijk maakte ik aantekeningen, bijna een heel blok vol want ik associeerde vrolijk hele einden weg. Over taal, taalontwikkeling, de idee van een universele grammatica, de taalverwerving van mijn eigen kinderen, met name die van mijn zoon die gedurende zijn peutertijd het zelfverzonnen woord “meina” gebruikte. Dat stelde me voor raadselen want “meina” betekende niet, zoals je misschien verwachten zou, “bijna” maar “een beetje”: “meina water”; “meina geknoeid”, of, vaak, als ik aan het vegen was, wijzend: “Daar nog meina, pappa!”. Welke logica zat erachter om van twee woorden één woord te maken dat totaal niet leek op één van beide woorden? Zeijlstra liet me er opnieuw over nadenken, toen, in 2020; toen de peutertijd van mijn zoon toch ook alweer drie jaar achter hem lag (en hij “meina” allang niet meer gebruikte, in weerwil van mijn verbeten pogingen het als gangbaar (minstens familie-)woord in te burgeren: “Ik ben meina moe”; “Er moet nog meina zout in de soep en dan is het klaar” “Je bent wel meina aan het overdrijven he!”). Hij liet me over vele andere taalkwesties nadenken ook. Ik las dingen die ik nooit geweten had, ik leerde! Eindelijk weer eens een boek waarvan een (toen nog) bijna-vijftiger leren kon!

Het boek liet me ondersteboven, binnenstebuiten, verkreukeld en verbijsterd achter. Ik had de bespreking al zo goed als in de pen. De geniale eenvoud van taal moest verplichte kost gaan worden op middelbare scholen, hbo’s en universiteiten – zoveel was zeker. Moest ik het boek gelezen hebben, toen, aan de sol, dan was ik misschien wél nederlands gaan studeren. Dan was ik nu neerlandicus geweest. Dan had ik een heel ander leven gehad.

Is wat ik dacht. Even. Toen ik De geniale eenvoud van taal las. En in de weken erna. Ik wist niet goed of ik dat een grappige of juist treurige gedachte vond. Mede daardoor schreef ik de bespreking uiteindelijk nooit. Het was teveel. Er wordt wel eens gesproken van levensveranderende boeken. Dit was zo’n boek. Maar het kwam te laat. Het viel bovenop een leven dat zich al uitgekristalliseerd had, onveranderbaar was. Het voelde raar. Met andere docenten, ander lesmateriaal was ik al die jaren geleden misschien een andere weg in geslagen en heel ergens anders terecht gekomen. Een ergens anders waar het gras natuurlijk veel groener was geweest. Stomme Zeijlstra! Waar was jij toen ik mislukte studiekeuzes maakte? Ik schreef geen woord.

Later begon de roes waarin De geniale eenvoud van taal me had gebracht te vervagen. Eén boek maakt nog geen neerlandicus, waar haalde ik het vandaan? Wat overbleef was de overtuiging dat Zeijlsta een bevlogen verteller was, een geweldige kennisoverdrager, en misschien wel een genie. Dat mijn opwinding groot was toen ik vernam dat hij een nieuw boek had geschreven, laat zich begrijpen. Daar hoeft geen tekening bij.

En dan. Ja. Bam. Weeral een illusie armer. De wereld valt me tegen, hoor ik de mier zeggen, weet iets dat me tegenvalt. Bij deze konstatering had ik het kunnen laten. De betekenis van woorden viel me tegen. Meer is er niet. Meer is er niet? Ofja. Toch wel. Vandaar dat ik het niet bij de konstatering van de mier gelaten heb dus.

Het zal wel zó gegaan zijn: De geniale eenvoud van taal was klaarblijkelijk niet op dove oren gevallen. Er is publiek voor zulke boeken, en iemand bij de uitgeverij moet gedacht hebben dat er een nog groter publiek kon zijn. Een taal is zeg maar echt mijn ding-achtig publiek. Een cadauboekenpubliek. Het zal wel zó gegaan zijn dat Zeijlstra gevraagd is om zijn humor en zijn vertellerskunst nog wat graadjes op te schroeven. Het zal wel zó gegaan zijn dat er een nóg leesbaarder publieksboek moest komen, en dat werd De betekenis van woorden.

Dit boek is geen slecht boek. Dit boek is niet oninteressant. Ook dit boek had me schrijvend, noterend, denkend. Zeijlstra opent met een verhandeling over “hebben” en “zijn” als hulpwerkwoorden in een zin: waarom is het Hij heeft een boek gekocht, maar De vaas is gevallen? Ik moet eerlijk zeggen dat ik daar met al mijn taalliefde nog nooit over nagedacht heb, en dat ik als één van mijn kinderen me ooit naar de herkomst van dit verschil gevraagd zou hebben, het antwoord schuldig had moeten blijven. Zeijlsta legt uit dat “hebben” gebruikt wordt in zinnen waarin het onderwerp duidelijk en doelgericht handelt, terwijl “zijn” gereserveerd wordt voor zinnen die eerder een lijdend karakter hebben: het onderwerp overkomt iets, of kiest toch in ieder geval niet bewust voor een bepaalde handeling.

Dat is een interessantig, raar, triviaal weetje om te weten.
En sja, in interessantige, rare, triviale weetjesweterij blijft het een beetje hangen, helaas, dit keer.

Waar De geniale eenvoud van taal op mij overkwam als een tot een bepaalde konkluzie leidend, boeklang betoog, wekt De betekenis van woorden de indruk een verzameling korte, column-achtige stukjes te zijn die weliswaar allemaal over semantiek gaan maar niet noodzakelijkerwijs deel uit maken van één lange, overrompelende gedachtegang. Dat maakt dit boek springeriger, lichter, en -ja- publieksvriendelijker. Zeijlstra spreekt in wat hij zelf heel geregeld enigszins bagatelliserend “dit boekje”  noemt, mij ook net iets te vaak op leutige wijze toe: “Gefeliciteerd! U bent bijna op het einde van dit boek. Tot nu toe hebben we het samen goed volgehouden, dus kunnen we nu nog wel een tandje bijzetten. Sommige onderwerpen over taal en betekenis (nu kunnen we onder ons ook wel semantiek zeggen) zijn net even wat ingewikkelder dan de vorige thema’s. Bijvoorbeeld de betekenis van vragen of begrippen als intensies of homgeniteit. Nou ja, laat ik niet verder met termen strooien. Lees gerust verder. U bent er bijna.” – als een meester die de beste kinderen van de klas prijst omdat ze verder gekomen zijn dan anderen. En de schooldag is -gelukkig- bijna voorbij.

Zeijlstra roert veel interessants aan in De betekenis van woorden maar laat me vervolgens meer dan eens op mijn honger zitten. Wanneer ik meer wil weten, verder wil denken, zwijgt hij. Of stelt hij het eenvoudiger voor dan het volgens mij is. Daarmee leest dit boek snel, zeer snel. Maar echt beklijven doet het niet.

De betekenis van woorden is een fraai cadeauboek. Voor onder de boom. Voor vrienden en familieleden die goed zijn in kruiswoordpuzzels, een grote woordenschat hebben, en je altijd weer verbeteren op een taalfoutje. Je hoeft niet eens buitensporig geïnteresseerd te zijn in taal voor dit boek; je moet alleen maar graag veel weetjes willen weten. Maar wie iets dieper over de dingen na wil denken verwijs ik liever naar Zeijlstra’s debuut.

Hedde Zeijlstra De betekenis van woorden

De betekenis van woorden

  • Auteur: Hedde Zeijlstra (Nederland)
  • Soort boek: non-fictie, taalkunde
  • Uitgever: Wereldbibliotheek
  • Verschijnt: 2 november 2023
  • Omvang: 144 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 17,50 / € 7,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het nieuwe boek van Hedde Zeijlstra

Taal is wat en wie we zijn, willen zijn. We drukken onze identiteit uit in taal, onze stemming, onze meningen. Taal verandert, is constant in beweging. In Het Nederlands van nu onderzoekt Hedde Zeijlstra op speelse manier de tegenwoordige taalstand. Al lijkt het Nederlands dat nu wordt gebruikt op de taal van 20 of 50 jaar geleden, de taal is anders – van betekenis, van vorm en van klank.

Het zijn de drie onderwerpen die hij in drie bij Wereldbibliotheek te verschijnen boeken behandelt. In korte hoofdstukken komen actuele taalverschijnselen aan de orde. Wat zeggen deze verschijnselen over ons en wat beweren taalkundigen erover?

Dit eerste deel behandelt de betekenis van woorden in het Nederlands van nu. Enthousiast laat Hedde Zeijlstra zien dat Linda de Mol met Mark Rutte gaat trouwen, dat genderneutraliteit al bestaat in de taal maar mannelijke verwijswoorden ontbreken, waarom ‘nalles’ terecht een niet-bestaand woord is. Hij gaat in op de opkomst en ondergang van het woord men en het vreemde gedrag van het 21ste-eeuwse je. Dit alles combineert hij met uitstapjes naar hersenonderzoek, biologie, psychologie, filosofie, wiskunde, geschiedenis, literatuur.

Bijpassende boeken

Shuichi Yoshida – Park Life

Shuichi Yoshida Park Life. Op 26 oktober 2023 verschijnt bij Zirimiri Pres de Nederlandse vertaling van de bekroonde roman パーク・ライフ uit 2002 van de Japanse schrijver Shuichi Yoshida. Je kunt hier uitgebreide informatie over het boek lezen. Daarnaast is er aandacht voor de boekbespreking en recensie van de roman Park Life van de uit Japan afkomstige auteur  Shuichi Yoshida.

Shuichi Yoshida Park Life informatie

Shuichi Yoshida, Japanse naam 吉田 修一, is op 14 september 1968 geboren in Nagasaki, Japan. Hij studeerde bedrijfskunde aan de Hosei Universiteit in Tokio.

Sinds 1999 publiceert hij zowel romans als verhalenbundels. Zijn debuut de verhalenbundel 最後の息子 verscheen in 1999. Zijn debuutroman パレード (Engelse vertaling: Parade) verscheen drie jaar later in 2002. In het zelfde jaar verscheen Park Life waarover hier uitgebreide informatie te lezen is en dat de Akutagawaprijs ontving. Sindsdien verschenen er ruim vijftien romans waarvan 悪人 uit 2007 in het Engels is vertaald als Villain., waarvoor hij de Yamamoto Shūgorōprijs ontving. Bovendien publiceerde hij nog een tiental verhalenbundels. Park Life is het eerste boek van de auteur in Nederlandse vertaling.

Shuichi Yoshida Park Life recensie van Tim Donker

De ochtend is zacht en grijs, en staat aaibaar en lief in de kamer. Dit is de dag van de kleine dingen. Ik heb de bedden gedaan, boven is de weesee gekuist, voor vandaag is het genoeg, misschien nog een afwasje hier of wat vegen daar, en later koken. Het zal zijn. Bij het vervangen van zijn lakens en hoezen zat ik in de hoogslaper van mijn zoon en draaide op zijn kompakte seedeespelertje Fold your hands child, you walk like a peasant van Belle and Sebastian. En het bed al lang gedaan, zat ik een tijdje en luisterde naar de muziek. Dit was de vierde langspeler van Belle and Sebastian en voor mij altijd het moment geweest waarop het misging, ik wilde niet weten hoe het misging, ik wilde het misgaan niet meegemaakt hebben maar daar het was. Was het 1999 of 2000? Veel later kan het niet geweest zijn, het was Daphne nog die we gezeid haadt dat je als Belle and Sebastian-liefhebber de seedee moeiteloos, blind en doof kon aanschaffen, het was weer een mooi. Maar de eerste draai die ik het gaf, toen, 23 jaar geleden of langer, sloeg het me, en elke keer dat ik het weer luisterde bleef het me slaan. Deze band was dood. Deze band deed een flauwe herhalingsoefening met een gooi naar het in het verschiet liggende sterrendom. Iets in hun geluid was om zeep geholpen hier, dat was zeker. Omdat de zwijnen de paarlen toch maar keer na keer vertrampeld hadden, was de intimiteit meteen maar ingeruild voor zouteloze brokken waarvan de hapklaarheid gevoellozer zielen waarschijnlijk meer bekoren zou. Na diverse luisterpogingen verdreef ik de seedee steeds verder uit mijn zicht – gode prees het, toen ik twee verhuizingen later op die prachtige Remmerstein een zolder tot mijn beschikking kreeg. Alles dat ik niet meer zien kon (maar dat stiekem ook nog niet naar kringloop of plaatboef mocht) (want ja, dit bleef wel Belle and Sebastian, man), kon naar daar. Maar nu, deze ochtend, zomaar een ochtend, een kleine ochtend, een lieve ochtend, weet ik me geraakt vanaf opener I fought in a war. Wat een moje muziek. Wat een lieve muziek. Wat een kleine muziek. Oja, de mierzoetheid die volgens niet-liefhebbers hun muziek vanaf het debuut reeds ontsierde, is op Fold your hands child, you walk like a peasant nog wel een scheutje verder opgezoet en naar het einde toe verslapt mijn aandacht een weinig, ik kom de hoogslaper uit, ik doe de lakens in de was, ik zit niet meer te luisteren, ik luister als weesee opkuisend maar toch, deze seedee komt weer met mij mee, terug naar beneden, terug naar het moois, dit gaat voortaan een goede ochtendseedee zijn, voor een ochtend in de herfst of beter nog een ochtend in de lente, als de tuindeur alweer op een kier kan en het licht wat aarzelender valt (maar nu mag Transnational Speedway League: Anthems, Anecdotes And Undeniable Truths van Clutch wel heel even mijn steerjoo in).

Deze ochtend, dit zacht en grijs, dit vraagt om kleins en het komt dus goed uit dat het volgende boek op de stapel (en hoe die stapels worden gevormd) (de stapels vormen zichzelf) (de stapels stortten in op zichzelf) (en hier is wat er gebeurde:) (de stapels vormden zich toen het schrijverken stierf en uit zijn asse een besprekerken herrees) (hij is:) (: er flink op vooruit gegaan / nogal afgedaald / geen streep verder gekomen) (doorhalen wat niet van toepassing is) (& heel de dag ruikt naar Dregke, dat wel) (wil je wel geloven Dregke dat er in die stapels inmiddels iets te vinden is dat flink veel lijkt op de biografie van Lauwe Reet?) (zou je gelachen hebben als je het had gezien?) (was het maandag of een andere dag?) (was het weer eindsweegs verder de weg naar nergens op) (zegt iemand toon mij het licht en ik toon u de weg) (ik zie het licht in elke lamp) (zit naast mij stillekens en borstel mijn baard) (o hoe we dansten en je fluisterde in mijn oor: jij gaat nooit meer naar huis), goed, dus, dat het volgende boek op de stapel een klein boekje is, maar een klein tikje over de 120 pagina’s heen, perfekt voor deze kleine lieve dag.

Shuichi Yoshida. Park Life. Dat dat vervelende hitje van Blur nu meteen weer in mijn hoofd zit, kan mijn humeur niet bederven (en ach, mijn vader en ik deden dat hitje vaak na en dierhalve gaat dat lied nooit zonder halve glimlach aan mij voorbij) (want mijn vader en ik deelden één hobby nee mijn vader en ik deelden vele hobbies maar één ervan was zo brits mogelijk sietaten uit Fawlty Towers en Monty Python skanderen en die koepletten uit Park Life gaven ons nieuw voer) (al was het geen Fawlty Towers al was het geen Monty Python het was goed genoeg om “net zoiets” te kunnen zijn). Ik glimlach. Ik zit. Ik lees.

Goed. Er staat een ik in een metro die buitenstations halt houdt. Het oog van “ik”, een jonge man (om niet een jongeman te zeggen), valt op een poster die oproept tot orgaandonatie. De man maakt er een opmerking over tegen, zo denkt hij, zijn kollega. Maar hij was even vergeten dat die kollega al een tijdje geleden uit de metro gestapt was. Kijkt om, ziet niet kollega, ziet onbekende vrouw. Omstanders beginnen reeds meewarig te lachen en de man schaamt zich (en dacht ik even: is dat iets tiepies japans ofzo, dat het zeer schaamtevol is om -bij vergissing dan nog- iets achteloos te zeggen tegen een vreemde) (denkend aan films waarin beschaamde japanners zich met dramatiese kreten in hun samoeraizwaard storten) (en dan: schaamte, ik) (als er iets is dat ik buitengewoon bedenkelijk vind, dan is het wel gedragingen van enkelingen bombarderen tot exemplaries voor de kultuur waartoe die enkelingen behoren) (en dan denk ik aan de keren dat ik iets zei tegen mensen die ik niet ken, want ik ben zoon tiep, als ik zoon poster zou zien, of als er iets gebeurt of als de rij bij de supermarkt wel erg lang is of als de zon ineens onverwacht hard begint te schijnen of gewoon maar omdat me iets invalt, dat ik dan zeg, dat ik dan het woord richt tot een onbekende en eigenlijk zijn me daarbij ruwweg drie reaksies opgevallen: de dovemansoren van de mensen die zonder een woord of blik gewoon maar stug doorstiefelen; het ongemakkelijke grijnsje van de mensen die het heel aardig vinden van die vreemde bebrilde meneer daar om zomaar een praatje te willen beginnen maar daar verder echt niet op zitten te wachten; of het kortstondige gesprek met mensen die inhoudelijk reageren op mijn opmerking en het praatje zijn natuurlijke dood laten sterven) maar de vrouw gaat tot zijn opluchting in op wat hij zegt, en de metro gaat weer rijden, en het praatje is gedaan. Later ziet de man haar opnieuw in het park waar hij altijd zijn lunch nuttigt – en uiteindelijk ontstaat er iets wat je het begin van een vriendschap zou kunnen noemen, iets dat zou kunnen uitgroeien tot een vriendschap misschien, een enigszins kinderlijke, wat lievige vriendschap kiemt daar. Het einde van Park life is echter zo abrupt dat de suggestie dat de twee elkaar na een aantal ontmoetingen nooit meer terug zullen zien sterk en veelzeggend in de lucht blijft hangen, vlak voor het hoofd van de lezer.

En dit zou het kunnen zijn. Dan zou Park Life misschien gaan over grotestadsneurose, over het onvermogen om echt kontakt te maken, over eenzaamheid, over hoe dit moderne leven (want Modern Life Is Rubbish kent Yoshida dan vast ook wel) de mens langzaamaan afstompt. Maar ik geloof niet dat de boodschap van Park Life in zulke kliesjees te vatten is. En het gaat ook niet echt over die vriendschap, die wel of niet aan het ontstaan is. Of het gaat er wel over, maar evengoed gaat het ook over doodgeboren kinderen, een moeder die komt lozjeren, een aap in een appartement, een man die ballonnen oplaat in het park, een stel dat mogelijkerwijs in scheiding ligt, werken voor een cosmeticabedrijf, omzwervingen doorheen nachtelijk Tokio, hoe lang jonge mensen op één been moeten kunnen staan, hoe het is om naar het nieuws te kijken met het geluid van je televisie uit.

Dit was een goede zit. Op een goede dag. Een lichtelijk vervreemdend, klein, hartwarmend boek. Misschien niet de meest memorabele roman die je ooit zult lezen. Maar zeker wel één van de liefste.

Shuichi Yoshida Park Life

Park Life

  • Auteur: Shuichi Yoshida (Japan)
  • Soort boek: Japanse roman
  • Origineel: パーク・ライフ(2002)
  • Nederlandse vertaling: Luk Van Haute
  • Uitgever: Zirimiri Press
  • Verschijnt: 26 oktober 2023
  • Omvang: 128 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 20,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris
  • Winnaar Akutagawaprijs

Flaptekst van de roman van Shuichi Yoshida

Hibiya-park is een oase van rust in het midden van Tokio. Daar komen dagelijks de medewerkers uit de omringende gebouwen om pauze te nemen. Een van hen – een jongeman, de hoofdpersoon en verteller van dit verhaal – heeft vandaag in dit park dezelfde vrouw gezien met wie hij eerder in de metro een paar woorden heeft gewisseld, toen de trein onverwachts stilviel. Vanaf dat moment komt hij haar vaak tegen en samen observeren ze de andere bezoekers van het park. Hij wordt getroffen door de rake opmerkingen die de vrouw maakt over hen, maar ook over hemzelf. In het ritme van deze ontmoetingen treden we in de voetsporen van de verteller en volgen we zijn niet bepaald conventionele leven.

Shuichi Yoshida ontving voor Park Life de Akutagawaprijs, de meest prestigieuze literaire prijs van Japan.

Bijpassende boeken en informatie