Tag archieven: Tim Donker

Craig Strete – De vloek van de familie Darkland

Craig Strete De vloek van de familie Darkland. Op 21 november 2023 verschijnt bij uitgeverij In de Knipscheer de laatste roman van de Indiaans-Amerikaanse schrijver Craig Strete. Hier lees je informatie over de uitgave en de inhoud van de roman. Daarnaast is er aandacht voor de boekbesprekingen en recensie van De vloek van de familie Darkland van Craig Strete.

Informatie over Craig Strete

Craig Strete is geboren op 6 mei 1950 en is van Cherokee afstamming. Hij studeerde aan de Wayne State University en de University of California in Irvine. Terwijl hij werkte in de film- en televisie industrie begon hij al begin jaren met het schrijver van Amerikaans-Indiaanse romans en sciencefiction boeken. Bij uitgeverij In de Knipscheer is in de afgelopen decennia een aantal van zijn boeken in Nederlandse vertaling uitgegeven.

Over zijn laatste roman The Angry Dead, in het Nederlands vertaal met De vloek van de familie Darkland kun je hier uitgebreide informatie lezen.

Craig Strete De vloek van de familie Darkland recensie van Tim Donker

Soms ben je ineens weer zeventien. Of achttien. Naja, ik kan geen jaar ouder geweest zijn dan negentien toen ik daar liep. Het was in Eindhoven, dat weet ik nog, en daar heb ik niet langer dan vier jaar gewoond. Meer bepaald: het was in de Bijenkorf van Eindhoven dat ik de huizenhoge boekenstapels verramsjt zag (zegt iemand zegt wie zegt Jezetha van Zanareth tot Hoefbeek: de ramsj is te vaak het ongewenste kind van overproductie en middelmaat). Naja, met dat huizenhoog zal het wel mee hebben gevallen inderdaad, maar ik hoop dat u mij een hyperbool of twee toestaat (zo niet stop dan nu maar met lezen). De schrijver: Craig Strete. De titels waar de Bijenkorf klaarblijkelijk zo hoognodig van af moest: Als al het andere faalt en Doodsriten. Het jaar? Negentig of éénennegentig zou ik zeggen, geef of neem twee jaar. Ik weet niet waarom ik de boeken oppakte. Dat het goedkoper was dan boeken doorgaans zijn, zal hebben meegespeeld. Ik was een boekenwurm ofnee ik wilde een boekenwurm zijn maar ik had de richting waarin ik te wurmen had nog niet gevonden. En ik was scholier. Te lui voor een bijbaan. Geld voor boeken had ik zelden, hoe ging ik in godsnaam ooit de bibliotheek die ik ambieerde te hebben opbouwen? Wel, een voordelig geprijsd boek trok in die dagen altoos mijn aandacht, ik zal niet liegen. En ik weet ook waarom ik beide boeken kocht. Dat was omdat Als al het andere faalt voluit Als al het andere faalt kunnen we de zweep leggen over de ogen van het paard en hem laten huilen en slapen heette. Dat vond ik een geniale titel voor een boek. Maar ik denk dat ik dat pas zag toen ik het boek had opgepakt en doorbladerde; het lijkt me niet waarschijnlijk dat die titel zó op het omslag stond (ik kan het niet meer nagaan; ik kan de drie -ja drie maar dat komt zo nog- boeken die ik van Craig Strete moet hebben nergens meer vinden, misschien zitten ze nog in ergens een onuitgepakte verhuisdoos doch vrezen doe ik ook dat ze abusievelijk terecht gekomen zijn tussen de krat met boeken die ik vlak voor mijn verhuis naar de kringloop gebracht heb). Waarom ik het boek oppakte, behalve de aantrekkelijke prijs, kan ik niet meer nagaan. Maar kopen deed ik het, en gelezen heb ik Als al het andere faalt ook (Doodsriten volgens mij niet). Ik vond het wat gezocht “exotisch”, Strete koketteerde me iets teveel met zijn Indiaanse wortels: sjamanisme, transgressie, bovennatuurlijke ervaringen; alles wat ik bij Castaneda eerder had gelezen (en toen ook al lichtelijk saai had gevonden); maar Strete leek zijn tong in zijn wang te houden. Genoeg, in ieder geval om, later & zeer tweedehands, Twee spionnen in het huis van de liefde in aanschaf te doen. Dat ging over Jim Morrison, en al vond ik die Doors-film een enorm zeikerige, veel te lang durende draak van een rolprent; de idee, dan en daar in die Slegte ogenblikkelijk postvattend, dat Strete de Indiaan was maar Morrison mee danste, was me te intrigerend om Twee spionnen in het huis van de liefde te laten liggen. Gelezen heb ik het echter nooit; daarvoor stonden de titel en de Doors-connectie me bij nader inzien toch te zeer tegen. Daarom ben ik, en blijf ik, altijd zeventien of achttien of negentien als het op Craig Strete aankomt.

Vijftig moest ik worden om weer eens nieuw werk van Strete in mijn vingers te krijgen. De vloek van de familie Darkland heet het, en het is, godbetere het, horror! Strete lijkt zich de laatste jaren wel vaker toe te leggen op zjanrûh-werkjes; De dronken detective uit 2016 was, met zo’n titel weinig verbazingwekkend, een hardgekookte detectiveroman. Waar de grenzen liggen tussen “zereneus” schrijven (zo daar bij zjanrûhs als deze überhaupt al sprake van kan zijn), en pastiche of zelfs regelrechte persiflage is moeilijk aan te geven. Ooit was ik horrorfanaat. Maar dat is lang geleden; daarvoor moet ik nog verder terug dan die eerder genoemde Eindhovense jaren – helemaal de jaren tochtig in! Maar zelfs als ik te rade ga bij de jongen die ik was, de vijftien-/zestienjarige horrorlezer en -vooral!- -kijker, kan ik moeilijk bepalen hoe ernstig het Strete hier is.

Het gegeven is platter dan plat. Maar is dat bij horror niet altijd zo? De stadse Sees Jane Elkhart gaat voor het eerst de zomer doorbrengen bij haar opa, de vader van haar vader. Deze “grootvader Elkhart” is een Indiaan en elke zomer te vinden in een oud, groot, naargeestig huis waar een vloek op zou rusten. Natuurlijk is de oude man te koppig om aan de vloek te geloven of zich erdoor weg te laten jagen; en natuurlijk is de vloek verantwoordelijk voor de vele enge dingen die gebeuren daar in dat huis. Natuurlijk is er een eng schilderij aan de muur met een inmiddels dood meisje. Natuurlijk spookt het dode meisje daar nog rond. Natuurlijk zijn er heel veel kamers, natuurlijk zijn sommige daarvan op slot. En natuurlijk gaat het mis, heel erg mis. Want natuurlijk zijn de doden boos.

(de orzjienele, engelstalige versie van dit boek was getiteld The Angry Dead; dat De boze doden geen klinkende titel is, daarin geef ik vertaler Irma van Dam volledig gelijk maar De vloek van de familie Darkland beklemtoond langs de andere kant wel de kazigheid van dit boek)

De opening komt al direkt uit Hollywood. Dit beeld hebben we al zo vaak gezien: het stadsmeisje krijgt een lift van een lompe plattelander en wordt ter plaatse zo goed als uit zijn auto gesmeten; ze pakt haar spullen bij elkaar en het nichtje dat voor het enge huis op haar staat te wachten ontvangt haar bepaald niet in alle hartelijkheid; alles ademt een vijandige, onheilspellende, dreigende sfeer. Maar natuurlijk worden de twee hartsvriendinnen, even later in de film p’don ik bedoel natuurlijk het boek.

En natuurlijk is er een onbenaderbare en onaardige maar stiekem ook best een beetje aantrekkelijke jongen; natuurlijk is er een dood meisje in het meer dat Sees Jane naar beneden probeert te trekken; natuurlijk speelt een Indiaanse begraafplaats een rol; natuurlijk speelt zich alles af in een klein van de buitenwereld afgesneden dorpje; natuurlijk is er een storm; natuurlijk zijn de telefoonlijnen dood; natuurlijk is er een uit het niets opduikende ouwe gek in een rolstoel die scheldend en waanzinnig lachend de huiveringwekkende voorgeschiedenis van het huis uit de doeken gaat doen; natuurlijk moeten ze met een roeibootje dat enge meer op; natuurlijk is er een avond dat ze uitgaan en lol hebben met elkaar en alle vervelende gebeurtenissen even kunnen vergeten (je hoort het zoetig muzakje al bijna uit het boek opklinken) (maar ik had André Boucourechlieu) (god wat heb ik het intussen wel gehad met konkrete muziek), natuurlijk moet je niet in slaap vallen want dan worden je nachtmerries werkelijkheid; natuurlijk gaat de temperatuur tot onder nul als de entiteiten zich melden: de verwijzingen naar films als The exorcist, Nightmare on Elm Street en Friday the thirteenth liggen voor het oprapen (een van de personages heet zelfs Jason!). Een enkele maal verlaat Strete de ijselijke horror om uit te komen bij een Evil dead-achtige, naar slapstick neigende lappenpoppenhumor. Zo is er een scene dat het-meisje-op-het-schilderij tot leven komt maar dan als schilderij, dus met lijst en al! Dit soort passages zijn echter toch te spaarzaam om De vloek van de familie Darkland als echte horror-parodie te kunnen lezen; daarvoor mist het boek ook een zekere scherpte.

Zodat de vraag voor wie dit eigenlijk geschreven is, me bezig blijft houden. Voor een liefhebber van “respektabele” literatuur, mist dit boek zeker enige diepgang (te afgezaagd, te voorspelbaar, te dik aangezet); de sterfhard horroradept echter heeft dit alles al duizend keer gelezen en gezien (maar allicht is dat voor de sterfhard horroradept nu net de grote aantrekkingskracht van het zjanrûh: dat je altijd precies datgene krijgt dat je verwacht had te krijgen) en zal de met een beetje goede wil als parodiërend aan te merken stukken misschien juist weer belachelijk vinden. Het kan zijn dat boeken als De vloek van de familie Darkland en De dronken detective voor Strete slechts vingeroefeningen zijn; eens zien in welke stijlen hij zich zoal bekwamen kan (als pure spielerei kan ik het dan wel weer waarderen).

Wie een onderhoudend, spannend, bij vlagen grappig boek zoekt dat gedurende een middellange treinreis gemakkelijk uit te lezen is, doet aan De vloek van de familie Darkland voorwaar geen slechte keus. Ik kan niet zeggen dat ik het met tegenzin gelezen heb. Onderhouden heeft het me; beklijven zal het niet. Het boek gaat open, het houdt me bezig, het boek gaat het dicht en het houdt me niet langer bezig. Maar ja. Meer dan treinlang vermaak hoeft een boek ook niet altijd te zijn.

Craig Strete De vloek van de familie Darkland

De vloek van de familie Darkland

  • Schrijver: Craig Strete (Verenigde Staten)
  • Soort boek: Amerikaans-Indiaanse roman, spookroman
  • Origineel: The Angry Dead (2018)
  • Nederlandse vertaling: Irma van Dam
  • Uitgever: In de Knipscheer
  • Verschijnt: 21 november 2023
  • Omvang: 236 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 22,00
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Craig Strete

De Amerikaans-indiaanse schrijver Craig Strete verrast zijn lezers voortdurend. Met zijn magisch-realistische (SF-) verhalen in o.a. Als al het andere faalt en Doodsriten (resp. bejubeld door Jorge Luis Borges en Salvador Dalí), met zijn realistische rock-’n-rollroman Twee spionnen in het huis van de liefde, met zijn bekroonde jeugdromans zoals Grootvaders reisdoel, met zijn avonturenroman De roep van stormbrenger, met zijn ‘Shakespeareaanse’ historische roman Het mes in de geest, met zijn (anti-)oorlogsroman Het spel van Kat en Adelaar, met zijn detectiveroman De dronken detective, maar ook met zijn poëzie (o.a. met Jim Morrrison) en toneelstukken. En bijna altijd speelt zijn indiaanse erfenis een rol in zijn literatuur, zo ook in De vloek van de familie Darkland. De tiener Sees Jane Elkhart is half indiaans, half blank. Zij woont met haar moeder in de grote stad. Haar vader, haar indiaanse deel, is overleden toen zij nog maar een klein kind was. Zij kan zich weinig van hem herinneren. Haar moeder heeft kortstondige relaties met vriendjes, die haar allemaal weer na verloop van tijd verlaten, en verwaarloost Sees Jane. Het vriendje dat ze deze zomer heeft, weet haar ervan te overtuigen Sees Jane de zomer door te laten brengen bij haar grootvader, de vader van haar vader, en haar nichtje. Sees Jane heeft hen nooit eerder ontmoet, haar moeder heeft dit al die jaren niet toegestaan. Grootvader Elkhart en nichtje Mary hebben een huis gehuurd aan een meer, bij de grond van de stam van haar vader. Het is een groot maar vervallen huis, en het is het enige huis aan deze kant van het meer. Aan de andere kant van het meer staan caravans, en bevindt zich een indiaanse winkel, waarboven de familievriend Jason Two Elks woont, die geregeld het meer over peddelt in zijn kano.

Sees Jane komt er al snel achter dat er iets niet deugt in het huis. Sommige kamers zitten op slot, en ze bespeurt een aanwezigheid. Een meisje op een schilderij lijkt tot leven te komen. Ze ontdekt dat er iets moet zijn gebeurd met de oude bewoners van het huis, een groot en gruwelijk geheim, dat er iets duisters heeft plaatsgevonden. Maar de grootvader, oud als hij is, is sterk en koppig – hij laat zich niet wegjagen.

De vloek van de familie Darkland is een klassiek spookverhaal. Als de doden niet tot rust komen, als de doden boos zijn, zijn de levenden in hun nabijheid niet veilig. Gaandeweg ontdekken de bewoners van het huis dat er iets moet zijn waarvoor zelfs de boze doden bang zijn. Een krachtmeting volgt. Zal de familievloek eindelijk kunnen worden doorbroken, of zal deze strijd op leven en dood tot de ondergang leiden?

Bijpassende boeken en informatie

Jan van Mersbergen – We moeten praten

Jan van Mersbergen We moeten praten recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe roman. Op 16 november 2023 verschijnt bij uitgeverij Cossee de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Jan van Mersbergen.

Jan van Mersbergen We moeten praten recensie en informatie

Een schrijver die je niet kent. En een zwaan. En wat moet je dan. Je denkt: iemand zei iets over hem, je weet niet meer wat precies, je weet nog wel dat het iets geringschattends was. Je pakt je telefoon, je stuurt bericht, je schrijft Wat zei jij ook alweer over die van Mersbergen zei je niet dat je hem nogal wisselend van kwaliteit vond? En je ruimt op, en je doet dingen, en je kijkt uit het raam. En later is er antwoord en het antwoord is Nee dat heb ik niet gezegd ik heb gezegd dat hij een wisselende aanpak had in een vorig boek speelde een paard de hoofdrol en dat vond ik erg goed. En je legt je telefoon weer weg en je denkt Dat is niet wat je zei die keer dat het druilde en grijs was en we daar in dat portiek stonden, ik weet niet meer wat je wel zei maar ik weet wel vrij zeker dat je dat niet hebt gezegd.

En je zit daar maar en drinkt koffie en iets aan die zwaan stoort je.

Iets aan die titel ook trouwens. Er zijn andere boeken van Van Mersbergen verschenen bij Cossee, en die hebben titels als De macht over het stuur en Een goede moeder en De laatste ontsnapping en het mislukt-Celineske Naar de overkant van de nacht, en dat zijn ook allemaal titels die niet overhouden. Je denkt aan iets wat Herman Brusselmans schreef over het belang van goede titels, je weet niet meer in welk boek dat schreef, je enthousiasme voor zijn schrijven was al tanende toen je het las, maar iets ervan lijkt waar te zijn, nu. Nu je zit met zwaan en onbekende schrijver en titel en koffie, goede koffie dat wel, je moet hem vaker zo zetten.

Maar allee. Cossee. Bij Cossee komt veel goeds uit en waarom dus niet aan dit boek begonnen in plaats van al die andere boeken die ook nog op de stapel liggen. Het is geen dik boek, je ziet veel witregels, het belooft een gemakkelijke lees te worden. Misschien kan de muziek iets harder, moje muziek dit, moet je vaker een draai geven.

En dit is wat het is.

Er is die jongen die Koen heet. Die zit in groep zeven en hij houdt een spreekbeurt. Dat is voor de hele klas aanleiding om er eens goed voor te gaan zitten want Koen staat bekend om zijn hardnekkig zwijgen. Koen is gaan zwijgen toen hij net kon praten, en slechts weinigen hebben hem ooit een woord horen zeggen. Koen is de pispaal, de klassenidioot, de mafkees, dit wordt lachen. En daar staat hij dan, zijn verhaal te doen. Zijn hele verhaal. Zijn spreekbeurt gaat over alles. Maar vooral over hemzelf.

En je leest dat en je bent nog maar een paar bladzijden ver in dit boek en je denkt O laat asjeblieft het hele boek die spreekbeurt zijn, laat de spreekbeurt asjeblieft het hele boek beslaan. Je weegt het boek op je hand, dun boekje, 159 bladzijden, op bladzijde 158 meen je nog in de gauwigheid “de juffrouw” te lezen, ah nog steeds iets schools dus, het zou kunnen.

Maar een paar bladzijden verder denk je al O laat asjeblieft niet die spreekbeurt dat hele boek lang door gaan. Want Koens verhaal is een zwaar verhaal. Hij stopte met praten toen hij nog heel klein was, een dreumes of een peuter, en zijn Griekse moeder uit heimwee terugging naar Griekenland, de vader en de zoon achter en aan elkaar over latend. Niet eens zo heel gek veel later vindt Koen zijn vader dood bij de wasmachine of verklap ik nu iets. En dan is er nog een opa die eigenlijk helemaal geen opa is – niet eens familie. Dat verhaal, die Koen, die klas – nee daar zeg ik zo nog wel over.

Laat je weer ik zijn dat is makkelijker vanaf hier.

Mijn stille smeekbede zag ik verhoord: We moeten praten vertelt Koens verhaal vanuit drie verschillende perspektieven. Koen, in de klas. De vader, zorgend, wassend, peinzend, aantekeningen makend in zijn kleine aantekeningenboekje. En “opa” die het verhaal doet tegen de conciërge van Koens school terwijl hij wacht toen Koen klaar is met zijn spreekbeurt.

De drie verschillende perspektieven zijn in essensie een goed idee. Een wisseling in ritme. Mogelijkheden tot andere inzichten. Aanvullende blikken. En Van Mersbergen beheerst dit goed. Zijn stijl is soepel en past zich aan elke spreker aan. Het deel waarin Koen de focalisator is, heeft iets dromerigs, is poëties, soms verwonderend, dan weer (iets te) wijs; hoewel het verhaal over hemzelf gaat, zijn er vele uitstapjes: naar mythologie, biologie, sterrenkunde; de zoekende blik van een intelligent kind dat wil weten, meer wil weten, naar bakens zoekt. Sommige van die bakens gaan vervelen: Californication – de lievelingsplaat van de vader – wordt me iets te vaak opgevoerd. Verre zij het van mij om enige liefde te koesteren voor het werk van Red Hot Chili Peppers, vroeger of nu, maar Californication lijkt mij zelfs dan nog de plaat waarmee het hele kleine beetje dat aan die band eventueel nog te waarderen zou zijn, definitief aan gruizelementen geslagen werd. En de manier waarop “opa” met zijn Brabantse achtergrond een hele zin kan inkoken tot één woord maar daarentegen juist weer “moeilijke” woorden oprekt zodat het een hele zin lijkt, begint me, na de zoveelste keer dat Koen het ter sprake brengt, een heel klein beetje op mijn zenuwen te werken. Maar dat is vaker zo met stokpaardjes.

Het stuk waarin de vader aan het woord is, is harder, illusielozer, soms ook een beetje huilerig. Maar goed, een man die in de steek gelaten is door zijn wondermoje Griekse vrouw en die misschien wel misschien niet genezen is van kanker (of verklap ik nu iets), mag hard en illusieloos en huilerig zijn. Dat hij ergens helemaal “crazy” van wordt vind ik wel vrij onvergeeflijk en ook dat terugkerende “Krankrijk” (reflecterende op een boek dat hij als lector of redacteur of hoe heet dat, alleszins iemand die voor een uitgeverij manuscripten lezen moet, onder handen heeft en waarin een man die kanker heeft niets over zijn ziekte zegt tegen zijn familie en vlucht naar Frankrijk) stoort me in hoge mate. Ik vond dit stuk het ergerlijkste van het hele boek. Dat het relaas van de vader abrupt midderzins afgebroken wordt is na wat we inmiddels via Koen over de vader aan de weet zijn gekomen hartverscheurend maar ook lichtelijke melodramaties.

Het stuk van de opa is feitelijk het schoonst. We hebben die man dankzij Koen leren kennen als een uiterst sympathieke, bedachtzame en totaal unieke man en zo blijkt hij ook te zijn. De denkpauzes in zijn verhaal zijn hoor- en voelbaar. De zomtijds wat bizarre wendingen die het verhaal met zijn woorden neemt hadden voor mij niet gehoeven, maar misschien waren die nodig om de gaten dicht te timmeren, ik weet het niet. Aan het einde hebben de conciërge en de juffrouw (die juffrouw die ik eerder al op bladzijde 158 had zien staan) het over protocol z. Ik heb geen idee wat protocol z is. Ik vermoed dat geen enkele lezer een idee heeft wat protocol z is, misschien weet zelfs Jan van Mersbergen het niet tot in detail. Maar wat wel duidelijk is, is dat “de instanties” (de systemen, systemen) zich nu met Koen en “opa” moejen gaan en als de instanties zich moejen gaan, brengt dat zelden iets verkwikkelijks. De status quo van Koen zal tot een eind geraken en naar de rest is het raden (en dat maakt die conciërge meteen een lul, wat hij eerst niet leek te zijn).

En daar, precies daar, ofnee niet precies daar maar ondere andere daar, zit mijn moeilijkheid met We moeten praten. Met een open einde dat zo wijdopen ligt dat het niet anders kan of iemand heeft dat opgedacht.

Dit is een meestentijds bloedmooi geschreven, verdrietig, hartveroverend, ontroerend, begeesterend boek. Maar Jan van Mersbergen heeft het willen vormgeven. Alsof de woorden er het eerst waren, en later de ideeën. En met de ideeën heb ik moeite.

Allereerst die spreekbeurt. Waarom eigenlijk een spreekbeurt? Ja, we zitten met een jongen die na het vertrek van zijn moeder heeft besloten om nooit meer te spreken; dat zwijgen moet doorbroken worden en daar is iets voor nodig. Dat snap ik. Maar toch. Zie. Koen. Zwijger, pispaal, buitenbeentje, mikpunt. Die dan ineens spreken gaat, heel zijn verhaal vertelt, urenlang, en ook nog doceert over ingewikkelde materie. Dat is – ongeloofwaardig? Nee niet ongeloofwaardig ik maal niet om geloofwaardigheid steek de kachel aan met je geloofwaardigheid man. Maar als die Koen nooit gesproken heeft en bij zijn allereerste keer voor de klas staand de zelfverzekerdheid heeft om zijn klasgenoten niet alleen zijn hele bizarre levensverhaal op te dissen maar ook nog es hen hier en daar flink de les te spellen – dan maakt dat die Koen een beetje eng. Een beetje psychopaties eigenlijk. En ik wil in Koen geen psychopaat zien. Ik wil in Koen de getroebleerde maar niettemin aimabele jongen zien die hij feitelijk is.

En die driedeling in perspektief. Driedelig wordt het zwijgen doorbroken: driedelig is het spreken. Maar het zwijgen was ook al driedelig, niet? De telefoon zweeg toen de Griekse moeder belde; de vader zweeg over zijn ziekte en Koen zweeg al vele jaren. Een driedelig zwijgen gevolgd door een driedelig spreken, ja, dat is me te synchroon. Te symetries. Te bedacht.

Misschien is er toch iets aan geloofwaardigheid dan? Wanneer wat leeft en ademt en bloedstroom heeft wordt onderworpen aan literaire ingrepen? Ik weet het niet. Dit had zo’n verpletterend boek kunnen zijn maar verpletterd ben ik niet. Ik baadde me in veel moois maar wist me ook geërgerd.

Dan toch: door de bedachtheid van de dingen?

Hum. Ja.

Jan van Mersbergen kan heel erg mooi schrijven. Soms slaat dat schrijver echter stuk op zijn ideeëndrang. De bedachtheid der dingen. Zoiets als een paard in de hoofdrol ja. Ook al zoiets bedachts. Minder paarden Jan, en meer schrijven.


Jan van Mersbergen We moeten praten recensie

We moeten praten

  • Auteur: Jan van Mersbergen (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Cossee
  • Verschijnt: 16 november 2023
  • Omvang: 160 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Jan van Mersbergen

Als de driejarige Koen met zijn vaders mobieltje speelt en het apparaat plotseling overgaat, strijkt hij onwillekeurig over het groene icoontje. De stem van zijn moeder klinkt. In de veronderstelling dat ze Koens vader aan de lijn heeft zegt ze: ‘We moeten praten.’ Iedereen die ooit een relatie heeft gehad weet: dit is niet goed. En inderdaad, ze staat al op het vliegveld en verhuist terug naar haar geboorteland. Koen en zijn vader blijven achter. Als dit is wat er van praten komt, denkt Koen, dan houd ik voortaan mijn mond.

Acht jaar later zit Koen in groep zeven en praat hij nog steeds zeer zelden. De spreekbeurten komen eraan. Wanneer het Koens beurt is, schuifelt hij naar het digiboard en klikt een afbeelding van De bedreigde zwaan van Jan Asselijn aan. ‘Dit zal jullie wellicht verrassen,’ zegt hij. ‘Verwacht geen verhaal over pony’s of vulkanen. Ik houd mijn spreekbeurt over… alles.’ Hij begint te vertellen over zijn moeder die zei dat ze moesten praten, over het getreiter van zijn klasgenootjes en zijn heimelijke wraak, over zijn vader die hem al die moeilijke woorden heeft geleerd, en over ‘opa’; de man van de moestuin om de hoek, die Koen als enige echt begrijpt.

We moeten praten is een korte maar hartverscheurende roman van Jan van Mersbergen. Een verhaal in de vorm van een spreekbeurt, met een onvergetelijke afloop.

Bijpassende boeken en informatie

Renée van Marissing – Gelukkige dagen

Renée van Marissing Gelukkige dagen recensie en informatie over de inhoud van de Nederlandse roman. Op 7 november 2023 verschijnt bij uitgeverij Querido de nieuwe roman van de Nederlandse schrijfster Renée van Marissing.

Renée van Marissing Gelukkige dagen recensie en informatie

Die eerste zomer was snel voorbij –

Wat zit er in het water?

Mooi vinden, wat dat is, waaruit het bestaat. Waarom is er muziek zo ontzettend veel muziek zo ongekend eindeloos veel muziek die ik zo onvoorstelbaar mooi vind en waarom is er zo ontzettend veel zo ongekend eindeloos muziek ik die zo onvoorstelbaar afschuwelijk vind? Waarom was ik al scholier zo onder de indruk van Dalí waar zijn schilderijen me nu nog maar bitter weinig zeggen? Of literatuur bijvoorbeeld.

Of literatuur bijvoorbeeld. Een jaar of tien, vijftien geleden was het me nog wel duidelijk. Een boek genoot ik als een kunstwerk en ik hield van schrijvers die het maximale halen wisten uit hun materiaal, zijnde papier, woorden en inkt. De schrijver die de taal beukte, sloeg, mepte, tot de taal kromgebogen eindelijk zei wat het recht nooit zeggen kon. De schrijver die de werkelijkheid afbrak en opnieuw in elkaar stak tot er aldus een mojer en misschien zelfs waarachtiger werkelijkheid ontstond. De schrijver die zich aan geen enkel voorschrift iets gelegen liet zijn. De schrijver die speelde met lettertiep, corpsgrootte, zinsbouw, grammatica. Maurice Roche die zijn woorden in alle mogelijke vormen en richten overheen de pagina’s liet denderen; JMH Berckmans die zijn taal liet janken, brullen, zingen: twee schrijvers die het summum voor me waren in die jaren & zo moest schrijven zijn. Vond ik.

Maar dit mooi vinden is aan het veranderen. Of verruimen liever gezegd, want ik zal de experimenterende literatuur altijd een warm hart blijven toedragen. Maar ik kan een boek nu ook mooi vinden om, sja, wat het zegt. De, lawwezegguh, inhoud. Roep het niet te hard, en zeg niet “het verhaal”, niet al te willem, niet “ik ken die experimenten nu zo langzamerhand wel vertel me eerst maar eens een mooi verhaal” nee dat niet, dat nooit.

Maar de inhoud.

En dan nog.

Want de schrijver die zijn huis uit ging en nog geen meter verder bleef staan en om zich heen keek en een steentje opraapte, en daarover schreef: over dat huis, die stoep, die omgeving, dat steentje, het kleine, het al-te-makkelijk-over-het-hoofd-geziene – die schrijver dus, en die boeken. Dergelijke schrijfkunst, en verder niet.  Want het drama wantrouwde ik. Het ding met het drama was dit: het leek me zo gemakzuchtig. Het drama spreekt voor zichzelf. De grote pijn, het diepe leed, het enorme onheil. Oorlog en ziekte en dood hebben geen grote schrijvers nodig om indruk te maken op lezers; dat doen ze uit zichzelf wel. Verre zij het van mij om te beweren dat kunst iets moet zijn dat Heel Erg Moeilijk is maar dit soort vormen van goedkoop effektbejag bezorgden me toch jaren lang de rillingen. Op een verkeerde manier.

Maar wat zit er in het water zeg. Wat een drama kwam er de jongste tijd niet op mijn besprekerstafel terecht. Oorlog, marteling, uithuiszettingen, een jonge jongen die in korte tijd zijn moeder kwijt raakte en zijn vader dood bij de wasmachine aantrof, zelfmoord, een vrouw die verminkt werd door een  berenaanval, de wereld in diepe ellende door een wetenschappelijke theorie… – en ik vond alles mooi of redelijk of goed of zeer goed. Wat zit er in het water dat ik drink, wat zat er in het water dat deze schrijvers dronken.

Of dit Gelukkige dagen hier. Renée van Marissing. Nog een schrijver die ik alleen van naam kende. Nog zo’n schrijver waarvan ik besloten had dat het wel niks voor mij zou zijn. Vooroordelen jaja ik weet het wel. Ik hou van mijn vooroordelen. Ze stellen mij in staat ergens iets van te vinden zonder dat ik moeite hoef te doen er kennis van te nemen (ja enige luiheid is ook mij niet vreemd). Maar alles dat op mijn besprekerstafel terecht komt, neem ik serieus. Dat krijgt minstens 1/3 boek lang de kans om me te overtuigen (maar in een hoogst enkel geval is zelfs dát ondoenlijk). Dus ik zit in mijn leesstoel met Renée van Marissing op mijn schoot en dat ging wel niks zijn; een boek waarvan ik op grond van het achterplat aannam dat het vooral ziekte en dood en ellende had te bieden en dat zou dus wel niks zijn. Allemaal. Dacht ik.

Maar god wat een mooi en bloedwarm en levend en sprekend boek is dit zeg.

Wat heeft het veel te bieden. Wat geeft het genereus veel.

Het geeft Sil. Natuurlijk geeft het Sil, ze is de hoofdpersoon van dit boek. Ze is zesenveertig en ze heeft de ziekte van Alzheimer. Op het moment van de diagnose was ze bioloog en dacht ze overwerkt te zijn. Ze deed moje projekten als bioloog, herbewilderingsprojekten, een manier om als mens de mens uit de natuur terug te dringen; hoewel dat natuurlijk een kontradiksie is, en over zulke dingen dacht ze na: over de menselijke arrogantie, zelfs wanneer die arrogantie goed bedoeld is. Deze kaders bevroeg ze en onderzocht ze, liefst met haar gewaardeerde collega Chris. De lezer gaat met zijn hele hart houden van Sil – zo’n beetje het innemendste boekpersonage allertijden – en ik vind het altijd weer fantasties als een schrijver je dat flikt.

Met Sil is ook de vriendengroep gegeven. De vrienden van vroeger, uit haar studententijd, de meisten bunt theatervolk. Vele ervan ziet ze niet meer, minstens één is al overleden, maar ze heeft er in ieder geval twee trouwe, goede, lieve vrienden aan over gehouden en die spelen in dit boek ook een grote rol. Barbara, is regisseuse en een mens kan zeggen dat het theater ook een personage is in Gelukkige dagen; hee, de titel is zelfs aan een theaterstuk ontleend, een theaterstuk van Beckett. Ik ken het niet, ik, als Beckettliefhebber. Het lijkt me een geweldig stuk, zeer beckettiaans. Ik kreeg zin het te zien. Nee. Te lezen. Goed theater moet je lezen, dan hou je in ieder geval die vervelende en tot overakteren geneigde akteurs erbuiten. Gelukkige dagen gaf me zin theater te lezen.

En er is Lina. Liefdevolle Lina. Sils vrouw. Een heel erg moje manier om de ziekte niet alleen via Sil van binnenuit te beschrijven, maar ook de frustratie, wanhoop en -soms- woede van de naasten. Ik dacht aan mijn moeder, en herkende het bellen van Sil en dan vergeten wie er wie gebeld heeft, of waarom. Ik herkende ook de boosheid van Sil. De boosheid die zo vaak bezit nam van mijn moeder, en die ik niet altijd begreep of liever gezegd niet wilde begrijpen. De boosheid toen ik met haar liep, door de gangen van het tehuis, toen ze al zo ziek was dat ze niet meer thuis kon wonen, ze had zoveel onrust in haar lijf, ze moest altijd maar lopen en als ik op bezoek kwam liep ik met haar mee. Ik wist nooit goed wat te zeggen tijden die dwaaltochten door de gangen van het tehuis, ik meende dat lange verhalen haar verwarden; vragen evenzo. Ik vertelde iets mafs misschien dat me op mijn werk overkomen was, of ik zong zacht wat liedjes, één keer liet ik me er toch toe verleiden haar iets te vragen, omdat ik wilde weten, omdat ik echt wilde weten: “Hoe is het hier nou, mamma?” En ze zei: “O best leuk hoor maar nu wil ik weer naar huis.” En ik wist dat het een vergissing was maar het was eruit voor ik er erg in had: “Maar mamma, dit is nou je huis.” en boos rukte ze zich los, beende ervandoor, in haar eentje nu op de dool door de gangen. En ik snapte die boosheid wel, ik snapte hoe deze boosheid en alle andere boosheden steeds weer voortkwamen uit frustrasie. Maar die boosheid begrijpen was haar ziekte aksepteren. Liever dacht ik dat ze onredelijk was, zoals ze voordat ze ziek werd ook zo vaak onredelijk kon zijn. Liever een onredelijke moeder dan een zieke moeder.

In Lina herkende ik de problemen van mijn vader. Die steeds minder en minder werd, steeds minder van zichzelf overhield omdat de ziekte van mijn moeder steeds meer plaats opeiste. Ik herinner me een keer hem aantreffen, in de laatste maanden dat mijn moeder nog thuis woonde, in een schaars verlicht huis, mijn moeder was al naar bed al was het nog vroeg in de avond (“Ze gaat met de kippen op stok tegenwoordig, jongen”  zei hij altijd), en mijn vader zat op een heel klein kinderstoeltje dat nog van mijn nichtje was geweest en bij mijn ouders in huis was blijven staan van toen mijn zus daar met haar dochter inwonend was, vlakbij de televisie zat hij op dat kinderstoeltje, zodat het geluid op het miniemste volume kon staan en hij toch, zonder de kans mijn moeder te storen, iets van ontspanning bekomen kon.

De Lina. De Sil. De ziekte. De idiotie, ergens, van artsen, om bezig te blijven om de progressie van deze progressieve ziekte een weinig te vertragen. Vertraging waarvoor? Het maximale halen uit wat nog rest. Hoe? “What can you do that’s not wasting it”, als ooit gevraagd in een sitcom – moet je doen wat je het liefste doet of moet je juist dingen gaan doen die je nooit eerder deed?

De Lina de Sil de vrienden het decor. Ja, ook het decor. Voor één keer maakt het niet uit dat het speelde in dat obligate vermaledijde uitgekauwde Amsterdam. Wat me vooral trof was hoe goed ik me de woning van Lina en Sil kon inbeelden. Ik zie de plekken waar boeken spelen altijd maar ruwweg voor me en vaak zonder enige samenhang of logica zodat ik me een bovenverdiep bijvoorbeeld als veel groter voorstel dan een benedenverdiep, maar van het huis van Sil en Lina meende ik op het eind toch wel elke sentimeter te kennen. Zonder dat Van Marissing het nou heel gedetailleerd beschrijft.

Alles zo levend, alles zo echt, alles zo ademend.

En ik vraag me af hoe dat komt. Mooi vinden, waarom je iets mooi vind, waarom ik dit zo mooi vind.

Is het de taal? Hum. Nee. Ja. Ik weet het niet. Van Marissing schrijft mooi en beeldend en soms poëties al vind ik het jammer van dat “cash” want dat kon net zo goed kontant zijn toch (of neemt ze een poster van Johnny Cash mee?) of baar geld, int Duuts één woord (is het niet, Blixa?); al is het jammer van dat “hard to get”; al is het jammer van dat “patat” (dat vind ik toch wel zo godsgruwelijk lomp en lelijk en insufficiënt woord) (als het verwijst naar “friet” in ieder geval) (een patat is een aardappel, zeg ik altijd tegen mijn kinderen) maar de badzeescene (?) (ja ga zelf dat boek lezen man) is van ongeëvenaarde pracht – als zovele andere scenes uit dit boek.

Is het omdat de muziek zich erin mengde? De muziek die door en tussen de woorden kroop, was het Chileense krautrock of was het baskiese postrock, het was Lisabö evenzeer als het Föllakzoid was ja als je dat soms bedoelt.

Is het omdat mijn dochter, mijn moje lieve wijze grappige prachtige achtjarige dochter op een zondagochtend toen ik net begonnen was in Gelukkige dagen op mijn schoot kroop, het boek uit mijn handen trok en drie vier vijf bladzijden achter elkaar aan me ging voorlezen, ik stond versteld van hoe goed ze het lezen kon, alleen uit het woord alzheimer kwam ze niet (ze las de passage voor van net na de diagnose geloof ik) (Alzheimer zei ik) (hee wat raar je schrijft alzheimer maar je zegt altshajmer) (dat komt omdat de dokter die die ziekte voor het eerst beschreef een duitser was en die man heette Alzheimer en in het duits spreek je dingen anders uit dan in het nederlands) (wat is alzheimer?) (dat is zeg maar dat je hersens krimpen en dat je steeds minder weet of kan) (is dat erg?) (ja want daar ga je aan dood, mijn moeder is daar dood aan gegeaan)

Is het omdat mijn moeder Alzheimer had dat Van Marissing haar woorden direkt op mijn ziel etst?

Ik weet het niet. Ik weet alleen dat ik steeds weer opnieuw naar dit boek getrokken werd, dat alles leefde, dat de woorden rechtstreeks mijn lijf instroomden, dat ik las, altijd maar las, steeds wilde blijven lezen. De laatste vijftig pagina’s las ik in bad, ik lag veel langer in bad dan ik eigenlijk wilde, toen was het boek uit en ik kwam overeind, de tranen stonden in mijn ogen. Dat overkomt me niet heel vaak met boeken, hoewel het me sinds, zeg, mijn vijfenveertigste vaker voorkomt dan daarvoor. Ik zat, met natte ogen, gooide het boek in het badmeubel, dacht Wat zit er in dat water?

Recensie van Tim Donker

Renée van Marissing Gelukkige dagen recensie

Gelukkige dagen

  • Auteur: Renée van Marissing (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 7 november 2023
  • Omvang: 356 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 23,99 / € 13,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Renée van Marissing

Sil is zesenveertig en heeft de ziekte van Alzheimer. Met haar werk als bioloog heeft ze recent moeten stoppen. Ze slijt uren in herinneringen aan de groep vrienden met wie ze in haar jeugd toneelvoorstellingen maakte; dag en nacht brachten ze samen door en de toekomst leek onbegrensd. Tot hun vriend Ruben plotseling overleed. En nu moet Sil zich tot haar eigen kleine, eindige leven verhouden.

Haar geliefde Lina probeert met de hulp van Barbara en Pier, die ook tot de vroegere vriendengroep behoorden, zo goed als ze kan voor haar te zorgen, maar Sil glijdt steeds verder weg in verwarring en eenzaamheid.

Gelukkige dagen geeft een schrijnend en ontroerend beeld van de binnenwereld van een vrouw die al jong lijdt aan dementie, maar is ook een bijzondere roman over de betekenis van vriendschap. Over afbraak, van de geest, van het lichaam, maar ook van de natuur. Over wat de betekenis van taal is wanneer de geest gaat haperen. Waar vind je houvast terwijl je langzaam onomkeerbaar verdwijnt?

Renée van Marissing (1979) studeerde af als dramaschrijver aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht. Ze schreef muziektheatervoorstellingen en hoorspelen, en voor verschillende literaire tijdschriften korte verhalen en essays. Haar roman Onze kinderen werd genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs 2022. Gelukkige dagen is haar vijfde roman.

Bijpassende boeken en informatie

Hedde Zeijlstra – De betekenis van woorden

Hedde Zeijlstra De betekenis van woorden. Op 2 november 2023 verschijnt bij uitgeverij Wereldbibliotheek het nieuwe boek van de Nederlandse taalkundige Hedde Zeijlstra. Je leest hier informatie over de inhoud van het boek en onder de uitgave. Daarnaast is de Tim Donker recensie van De betekenis van woorden van Hedde Zeijlstra te lezen.

Hedde Zeijlstra De betekenis van woorden recensie van Tim Donker

Het stond geschreven dat ik ging studeren. Dat was zoals de dingen gingen in mijn familie. Mijn vader had gestudeerd. Zijn broers hadden gestudeerd. Mijn zussen studeerden. Dus ook ik zou gaan studeren. Het leek logisch. Maar het ding met mij was, dat ik een matig tot slechte leerling was. Met pijn en moeite en één keer blijven zitten had ik mij door de vso mavo heengeslagen. De schoolbanken en ik waren geen goede vrienden. Maar de fabriekshallen lonkten evenmin. De familie-eer hooghouden dan maar, en gaan studeren. Al was het maar omdat het uitstel van het arbeidzame leven betekende. Als er één ding was waar ik nog meer tegenop zag dan studeren, dan was het wel werken.

Inmiddels woonden we in Eindhoven en inmiddels deed ik de havo. Het was voor het eerst dat ik het fijn vond om naar school te gaan, en het was voor het eerst dat ik goed overweg kon met mijn medeleerlingen. Ik mocht hen en de meeste ervan mochten mij. Niettemin -of: juist- zag ik het niet echt zitten om na me mijn havodiploma door nóg twee jaar middelbare school heen te bijten. Mijn zus stelde me voor om eerst een jaar hbo te doen en met mijn propedeuse naar de universiteit te gaan. Een goed idee, met alleen maar voordelen. En één nadeel: ik moest serieus gaan nadenken wát ik dan eigenlijk wilde gaan studeren.

De meeste mensen, zo leek het, gingen hun favoriete schoolvak studeren. Geschiedenis, of biologie, of iets dat deed denken aan aardrijkskunde. Al vanaf de basisschool had ik school gehaat maar er was één vak dat ik altijd met plezier had gedaan. Eén vak waar ik altijd voldoende voor stond, zelfs in de tijden dat nullen en enen mijn rapport sierden. Dat was Nederlands. Ja. Van taal hield ik. Van schrijven. Van lezen. Van denken over taal. Nederlands moest het zijn. Aan de universiteit, maar eerst op het hbo.

Dat hield in: de lerarenopleiding. Toen heette dat de sol geloof ik, geen idee welke naam daar nu aan gegeven wordt. Ik was negentien, nog thuiswonend, treinde alle dagen van Eindhoven naar Utrecht. Een schok. Dat al die didactische vakken me niets zeiden, kon nauwelijks een verrassing genoemd worden. Leraar wou ik niet worden, nooit, voor geen prijs. Dan zou ik de vijand worden, daar was geen denken aan (nooit had ik erover nagedacht wat ik eigenlijk met mijn universiteitsdiploma zou gaan doen; neerlandicus zijn leek me mooi genoeg; een eretitel; een onderscheiding). Maar de vakken die te maken hadden met taal in het algemeen en Nederlands in het bijzonder konden me ook maar nauwelijks boeien. Grammatica, op de mavo en de havo altijd één van mijn sterkere kanten, was taai en bijna onbegrijpelijk geworden. Veel te technisch, bijna wiskunde. Bèta. Maar daarvoor was ik toch geen alfa! Taalwetenschap, daarvan had ik vermoed dat ik het uitermate interessant zou gaan vinden. Geen snaar ging echter trillen gedurende die lessen. En ik was er nog slecht in ook. Dit was iets. Dit was iets groots. Dit was helemaal niet goed.

Na twee jaar modderen nog geen propedeuse. Alleen maar de zekerheid dat Nederlands gaan studeren er niet meer in zat. Niet voor mij. Nooit. Aan ginderdare universiteit (inderdaad niet ver van waar mijn hbo stond, de volgende halte met de bus) ging het alleen maar nog tajer, nog droger, nog wetenschappelijker, nog sajer, en ja: waarschijnlijk nog onbegrijpelijker zijn. Klaarblijkelijk viel het met mijn taalliefde nogal mee. In elk geval had die liefde niet deze vorm. Een medestudente had gehoord van een andere hbo, ergens in dat godvergeten Amsterdam, waar je iets kon doen dat tekstschrijven heette en dat naar verluidt een samenraapsel was van zakelijk schrijven, scenarioschrijven, reclameschrijven en tijdschriftjournalistiek. Oké misschien is niet alles even interessant, zei ze, maar het is in ieder geval een manier om de hele week schrijvend bezig te zijn.

(zei ze, zei zij, die goede ouwe olga, ze is niet eens door het toelatingsexamen gekomen, ik heb naar nooit meer gezien, hoe zou het haar nu vergaan?) (ze woonde achter mij toen ik in de barentszstraat woonde) (ze is wel eens een boek bij me komen ophalen toen ik net een seedee van the flaming lips op had staan, ik kan het einde van Moth in the incubator, wat op stond toen ze bij mij over de drempel stapte, nog steeds niet horen zonder aan haar te denken)

De hele week schrijvend bezig zijn, ja dat leek mij ook wel wat. Ik ging naar daar, werd aangenomen, en had na twee of drie maanden al door dat ik nog liever de hele week bezig ging mijn kop tegen muren te slaan dan dat ik me ging aanleren om te schrijven op de manier zoals het daar werd aangeleerd. Dit was niks voor mij dit was niks voor mij dit was he-le-maal niks voor mij. Maar ik wilde het mijn vader niet aandoen om na de hele kloterij alsnog ongediplomeerd in de fabriekshallen te eindigen. Met ondraaglijke weerzin en in meer dan twee keer het aantal jaren dat ervoor stond, rondde ik met succes mijn opleiding tekstschrijven af. Ik richtte een tekstburootje en had het verbluffende aantal van nogal liefst nul opdrachtgevers (okee dat is niet helemaal waar maar ik hou ervan te zjarzjeren in deze materie). Twee jaar later werd ik postbode. En dat ben ik nu nog steeds.

Toen. In 2020. Men speelt mij een boek toe. Hedde Zeijlstra. De geniale eenvoud van taal. Mijn hbo-diploma is dan al twintig jaar oud. Langer geleden nog de vage overtuiging dat taalwetenschap me zou boeien. Ik maakte me weinig illusies toen ik De geniale eenvoud van taal opensloeg. Maar het boek raakte me. Het boek raakte me. Een mokerslag. Alle snaren waren in trilling gekomen, nu wel ja, nu, mun god, trilde alles. Ik las het niet, ik dronk het. Onophoudelijk maakte ik aantekeningen, bijna een heel blok vol want ik associeerde vrolijk hele einden weg. Over taal, taalontwikkeling, de idee van een universele grammatica, de taalverwerving van mijn eigen kinderen, met name die van mijn zoon die gedurende zijn peutertijd het zelfverzonnen woord “meina” gebruikte. Dat stelde me voor raadselen want “meina” betekende niet, zoals je misschien verwachten zou, “bijna” maar “een beetje”: “meina water”; “meina geknoeid”, of, vaak, als ik aan het vegen was, wijzend: “Daar nog meina, pappa!”. Welke logica zat erachter om van twee woorden één woord te maken dat totaal niet leek op één van beide woorden? Zeijlstra liet me er opnieuw over nadenken, toen, in 2020; toen de peutertijd van mijn zoon toch ook alweer drie jaar achter hem lag (en hij “meina” allang niet meer gebruikte, in weerwil van mijn verbeten pogingen het als gangbaar (minstens familie-)woord in te burgeren: “Ik ben meina moe”; “Er moet nog meina zout in de soep en dan is het klaar” “Je bent wel meina aan het overdrijven he!”). Hij liet me over vele andere taalkwesties nadenken ook. Ik las dingen die ik nooit geweten had, ik leerde! Eindelijk weer eens een boek waarvan een (toen nog) bijna-vijftiger leren kon!

Het boek liet me ondersteboven, binnenstebuiten, verkreukeld en verbijsterd achter. Ik had de bespreking al zo goed als in de pen. De geniale eenvoud van taal moest verplichte kost gaan worden op middelbare scholen, hbo’s en universiteiten – zoveel was zeker. Moest ik het boek gelezen hebben, toen, aan de sol, dan was ik misschien wél nederlands gaan studeren. Dan was ik nu neerlandicus geweest. Dan had ik een heel ander leven gehad.

Is wat ik dacht. Even. Toen ik De geniale eenvoud van taal las. En in de weken erna. Ik wist niet goed of ik dat een grappige of juist treurige gedachte vond. Mede daardoor schreef ik de bespreking uiteindelijk nooit. Het was teveel. Er wordt wel eens gesproken van levensveranderende boeken. Dit was zo’n boek. Maar het kwam te laat. Het viel bovenop een leven dat zich al uitgekristalliseerd had, onveranderbaar was. Het voelde raar. Met andere docenten, ander lesmateriaal was ik al die jaren geleden misschien een andere weg in geslagen en heel ergens anders terecht gekomen. Een ergens anders waar het gras natuurlijk veel groener was geweest. Stomme Zeijlstra! Waar was jij toen ik mislukte studiekeuzes maakte? Ik schreef geen woord.

Later begon de roes waarin De geniale eenvoud van taal me had gebracht te vervagen. Eén boek maakt nog geen neerlandicus, waar haalde ik het vandaan? Wat overbleef was de overtuiging dat Zeijlsta een bevlogen verteller was, een geweldige kennisoverdrager, en misschien wel een genie. Dat mijn opwinding groot was toen ik vernam dat hij een nieuw boek had geschreven, laat zich begrijpen. Daar hoeft geen tekening bij.

En dan. Ja. Bam. Weeral een illusie armer. De wereld valt me tegen, hoor ik de mier zeggen, weet iets dat me tegenvalt. Bij deze konstatering had ik het kunnen laten. De betekenis van woorden viel me tegen. Meer is er niet. Meer is er niet? Ofja. Toch wel. Vandaar dat ik het niet bij de konstatering van de mier gelaten heb dus.

Het zal wel zó gegaan zijn: De geniale eenvoud van taal was klaarblijkelijk niet op dove oren gevallen. Er is publiek voor zulke boeken, en iemand bij de uitgeverij moet gedacht hebben dat er een nog groter publiek kon zijn. Een taal is zeg maar echt mijn ding-achtig publiek. Een cadauboekenpubliek. Het zal wel zó gegaan zijn dat Zeijlstra gevraagd is om zijn humor en zijn vertellerskunst nog wat graadjes op te schroeven. Het zal wel zó gegaan zijn dat er een nóg leesbaarder publieksboek moest komen, en dat werd De betekenis van woorden.

Dit boek is geen slecht boek. Dit boek is niet oninteressant. Ook dit boek had me schrijvend, noterend, denkend. Zeijlstra opent met een verhandeling over “hebben” en “zijn” als hulpwerkwoorden in een zin: waarom is het Hij heeft een boek gekocht, maar De vaas is gevallen? Ik moet eerlijk zeggen dat ik daar met al mijn taalliefde nog nooit over nagedacht heb, en dat ik als één van mijn kinderen me ooit naar de herkomst van dit verschil gevraagd zou hebben, het antwoord schuldig had moeten blijven. Zeijlsta legt uit dat “hebben” gebruikt wordt in zinnen waarin het onderwerp duidelijk en doelgericht handelt, terwijl “zijn” gereserveerd wordt voor zinnen die eerder een lijdend karakter hebben: het onderwerp overkomt iets, of kiest toch in ieder geval niet bewust voor een bepaalde handeling.

Dat is een interessantig, raar, triviaal weetje om te weten.
En sja, in interessantige, rare, triviale weetjesweterij blijft het een beetje hangen, helaas, dit keer.

Waar De geniale eenvoud van taal op mij overkwam als een tot een bepaalde konkluzie leidend, boeklang betoog, wekt De betekenis van woorden de indruk een verzameling korte, column-achtige stukjes te zijn die weliswaar allemaal over semantiek gaan maar niet noodzakelijkerwijs deel uit maken van één lange, overrompelende gedachtegang. Dat maakt dit boek springeriger, lichter, en -ja- publieksvriendelijker. Zeijlstra spreekt in wat hij zelf heel geregeld enigszins bagatelliserend “dit boekje”  noemt, mij ook net iets te vaak op leutige wijze toe: “Gefeliciteerd! U bent bijna op het einde van dit boek. Tot nu toe hebben we het samen goed volgehouden, dus kunnen we nu nog wel een tandje bijzetten. Sommige onderwerpen over taal en betekenis (nu kunnen we onder ons ook wel semantiek zeggen) zijn net even wat ingewikkelder dan de vorige thema’s. Bijvoorbeeld de betekenis van vragen of begrippen als intensies of homgeniteit. Nou ja, laat ik niet verder met termen strooien. Lees gerust verder. U bent er bijna.” – als een meester die de beste kinderen van de klas prijst omdat ze verder gekomen zijn dan anderen. En de schooldag is -gelukkig- bijna voorbij.

Zeijlstra roert veel interessants aan in De betekenis van woorden maar laat me vervolgens meer dan eens op mijn honger zitten. Wanneer ik meer wil weten, verder wil denken, zwijgt hij. Of stelt hij het eenvoudiger voor dan het volgens mij is. Daarmee leest dit boek snel, zeer snel. Maar echt beklijven doet het niet.

De betekenis van woorden is een fraai cadeauboek. Voor onder de boom. Voor vrienden en familieleden die goed zijn in kruiswoordpuzzels, een grote woordenschat hebben, en je altijd weer verbeteren op een taalfoutje. Je hoeft niet eens buitensporig geïnteresseerd te zijn in taal voor dit boek; je moet alleen maar graag veel weetjes willen weten. Maar wie iets dieper over de dingen na wil denken verwijs ik liever naar Zeijlstra’s debuut.

Hedde Zeijlstra De betekenis van woorden

De betekenis van woorden

  • Auteur: Hedde Zeijlstra (Nederland)
  • Soort boek: non-fictie, taalkunde
  • Uitgever: Wereldbibliotheek
  • Verschijnt: 2 november 2023
  • Omvang: 144 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 17,50 / € 7,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het nieuwe boek van Hedde Zeijlstra

Taal is wat en wie we zijn, willen zijn. We drukken onze identiteit uit in taal, onze stemming, onze meningen. Taal verandert, is constant in beweging. In Het Nederlands van nu onderzoekt Hedde Zeijlstra op speelse manier de tegenwoordige taalstand. Al lijkt het Nederlands dat nu wordt gebruikt op de taal van 20 of 50 jaar geleden, de taal is anders – van betekenis, van vorm en van klank.

Het zijn de drie onderwerpen die hij in drie bij Wereldbibliotheek te verschijnen boeken behandelt. In korte hoofdstukken komen actuele taalverschijnselen aan de orde. Wat zeggen deze verschijnselen over ons en wat beweren taalkundigen erover?

Dit eerste deel behandelt de betekenis van woorden in het Nederlands van nu. Enthousiast laat Hedde Zeijlstra zien dat Linda de Mol met Mark Rutte gaat trouwen, dat genderneutraliteit al bestaat in de taal maar mannelijke verwijswoorden ontbreken, waarom ‘nalles’ terecht een niet-bestaand woord is. Hij gaat in op de opkomst en ondergang van het woord men en het vreemde gedrag van het 21ste-eeuwse je. Dit alles combineert hij met uitstapjes naar hersenonderzoek, biologie, psychologie, filosofie, wiskunde, geschiedenis, literatuur.

Bijpassende boeken

Shuichi Yoshida – Park Life

Shuichi Yoshida Park Life. Op 26 oktober 2023 verschijnt bij Zirimiri Pres de Nederlandse vertaling van de bekroonde roman パーク・ライフ uit 2002 van de Japanse schrijver Shuichi Yoshida. Je kunt hier uitgebreide informatie over het boek lezen. Daarnaast is er aandacht voor de boekbespreking en recensie van de roman Park Life van de uit Japan afkomstige auteur  Shuichi Yoshida.

Shuichi Yoshida Park Life informatie

Shuichi Yoshida, Japanse naam 吉田 修一, is op 14 september 1968 geboren in Nagasaki, Japan. Hij studeerde bedrijfskunde aan de Hosei Universiteit in Tokio.

Sinds 1999 publiceert hij zowel romans als verhalenbundels. Zijn debuut de verhalenbundel 最後の息子 verscheen in 1999. Zijn debuutroman パレード (Engelse vertaling: Parade) verscheen drie jaar later in 2002. In het zelfde jaar verscheen Park Life waarover hier uitgebreide informatie te lezen is en dat de Akutagawaprijs ontving. Sindsdien verschenen er ruim vijftien romans waarvan 悪人 uit 2007 in het Engels is vertaald als Villain., waarvoor hij de Yamamoto Shūgorōprijs ontving. Bovendien publiceerde hij nog een tiental verhalenbundels. Park Life is het eerste boek van de auteur in Nederlandse vertaling.

Shuichi Yoshida Park Life recensie van Tim Donker

De ochtend is zacht en grijs, en staat aaibaar en lief in de kamer. Dit is de dag van de kleine dingen. Ik heb de bedden gedaan, boven is de weesee gekuist, voor vandaag is het genoeg, misschien nog een afwasje hier of wat vegen daar, en later koken. Het zal zijn. Bij het vervangen van zijn lakens en hoezen zat ik in de hoogslaper van mijn zoon en draaide op zijn kompakte seedeespelertje Fold your hands child, you walk like a peasant van Belle and Sebastian. En het bed al lang gedaan, zat ik een tijdje en luisterde naar de muziek. Dit was de vierde langspeler van Belle and Sebastian en voor mij altijd het moment geweest waarop het misging, ik wilde niet weten hoe het misging, ik wilde het misgaan niet meegemaakt hebben maar daar het was. Was het 1999 of 2000? Veel later kan het niet geweest zijn, het was Daphne nog die we gezeid haadt dat je als Belle and Sebastian-liefhebber de seedee moeiteloos, blind en doof kon aanschaffen, het was weer een mooi. Maar de eerste draai die ik het gaf, toen, 23 jaar geleden of langer, sloeg het me, en elke keer dat ik het weer luisterde bleef het me slaan. Deze band was dood. Deze band deed een flauwe herhalingsoefening met een gooi naar het in het verschiet liggende sterrendom. Iets in hun geluid was om zeep geholpen hier, dat was zeker. Omdat de zwijnen de paarlen toch maar keer na keer vertrampeld hadden, was de intimiteit meteen maar ingeruild voor zouteloze brokken waarvan de hapklaarheid gevoellozer zielen waarschijnlijk meer bekoren zou. Na diverse luisterpogingen verdreef ik de seedee steeds verder uit mijn zicht – gode prees het, toen ik twee verhuizingen later op die prachtige Remmerstein een zolder tot mijn beschikking kreeg. Alles dat ik niet meer zien kon (maar dat stiekem ook nog niet naar kringloop of plaatboef mocht) (want ja, dit bleef wel Belle and Sebastian, man), kon naar daar. Maar nu, deze ochtend, zomaar een ochtend, een kleine ochtend, een lieve ochtend, weet ik me geraakt vanaf opener I fought in a war. Wat een moje muziek. Wat een lieve muziek. Wat een kleine muziek. Oja, de mierzoetheid die volgens niet-liefhebbers hun muziek vanaf het debuut reeds ontsierde, is op Fold your hands child, you walk like a peasant nog wel een scheutje verder opgezoet en naar het einde toe verslapt mijn aandacht een weinig, ik kom de hoogslaper uit, ik doe de lakens in de was, ik zit niet meer te luisteren, ik luister als weesee opkuisend maar toch, deze seedee komt weer met mij mee, terug naar beneden, terug naar het moois, dit gaat voortaan een goede ochtendseedee zijn, voor een ochtend in de herfst of beter nog een ochtend in de lente, als de tuindeur alweer op een kier kan en het licht wat aarzelender valt (maar nu mag Transnational Speedway League: Anthems, Anecdotes And Undeniable Truths van Clutch wel heel even mijn steerjoo in).

Deze ochtend, dit zacht en grijs, dit vraagt om kleins en het komt dus goed uit dat het volgende boek op de stapel (en hoe die stapels worden gevormd) (de stapels vormen zichzelf) (de stapels stortten in op zichzelf) (en hier is wat er gebeurde:) (de stapels vormden zich toen het schrijverken stierf en uit zijn asse een besprekerken herrees) (hij is:) (: er flink op vooruit gegaan / nogal afgedaald / geen streep verder gekomen) (doorhalen wat niet van toepassing is) (& heel de dag ruikt naar Dregke, dat wel) (wil je wel geloven Dregke dat er in die stapels inmiddels iets te vinden is dat flink veel lijkt op de biografie van Lauwe Reet?) (zou je gelachen hebben als je het had gezien?) (was het maandag of een andere dag?) (was het weer eindsweegs verder de weg naar nergens op) (zegt iemand toon mij het licht en ik toon u de weg) (ik zie het licht in elke lamp) (zit naast mij stillekens en borstel mijn baard) (o hoe we dansten en je fluisterde in mijn oor: jij gaat nooit meer naar huis), goed, dus, dat het volgende boek op de stapel een klein boekje is, maar een klein tikje over de 120 pagina’s heen, perfekt voor deze kleine lieve dag.

Shuichi Yoshida. Park Life. Dat dat vervelende hitje van Blur nu meteen weer in mijn hoofd zit, kan mijn humeur niet bederven (en ach, mijn vader en ik deden dat hitje vaak na en dierhalve gaat dat lied nooit zonder halve glimlach aan mij voorbij) (want mijn vader en ik deelden één hobby nee mijn vader en ik deelden vele hobbies maar één ervan was zo brits mogelijk sietaten uit Fawlty Towers en Monty Python skanderen en die koepletten uit Park Life gaven ons nieuw voer) (al was het geen Fawlty Towers al was het geen Monty Python het was goed genoeg om “net zoiets” te kunnen zijn). Ik glimlach. Ik zit. Ik lees.

Goed. Er staat een ik in een metro die buitenstations halt houdt. Het oog van “ik”, een jonge man (om niet een jongeman te zeggen), valt op een poster die oproept tot orgaandonatie. De man maakt er een opmerking over tegen, zo denkt hij, zijn kollega. Maar hij was even vergeten dat die kollega al een tijdje geleden uit de metro gestapt was. Kijkt om, ziet niet kollega, ziet onbekende vrouw. Omstanders beginnen reeds meewarig te lachen en de man schaamt zich (en dacht ik even: is dat iets tiepies japans ofzo, dat het zeer schaamtevol is om -bij vergissing dan nog- iets achteloos te zeggen tegen een vreemde) (denkend aan films waarin beschaamde japanners zich met dramatiese kreten in hun samoeraizwaard storten) (en dan: schaamte, ik) (als er iets is dat ik buitengewoon bedenkelijk vind, dan is het wel gedragingen van enkelingen bombarderen tot exemplaries voor de kultuur waartoe die enkelingen behoren) (en dan denk ik aan de keren dat ik iets zei tegen mensen die ik niet ken, want ik ben zoon tiep, als ik zoon poster zou zien, of als er iets gebeurt of als de rij bij de supermarkt wel erg lang is of als de zon ineens onverwacht hard begint te schijnen of gewoon maar omdat me iets invalt, dat ik dan zeg, dat ik dan het woord richt tot een onbekende en eigenlijk zijn me daarbij ruwweg drie reaksies opgevallen: de dovemansoren van de mensen die zonder een woord of blik gewoon maar stug doorstiefelen; het ongemakkelijke grijnsje van de mensen die het heel aardig vinden van die vreemde bebrilde meneer daar om zomaar een praatje te willen beginnen maar daar verder echt niet op zitten te wachten; of het kortstondige gesprek met mensen die inhoudelijk reageren op mijn opmerking en het praatje zijn natuurlijke dood laten sterven) maar de vrouw gaat tot zijn opluchting in op wat hij zegt, en de metro gaat weer rijden, en het praatje is gedaan. Later ziet de man haar opnieuw in het park waar hij altijd zijn lunch nuttigt – en uiteindelijk ontstaat er iets wat je het begin van een vriendschap zou kunnen noemen, iets dat zou kunnen uitgroeien tot een vriendschap misschien, een enigszins kinderlijke, wat lievige vriendschap kiemt daar. Het einde van Park life is echter zo abrupt dat de suggestie dat de twee elkaar na een aantal ontmoetingen nooit meer terug zullen zien sterk en veelzeggend in de lucht blijft hangen, vlak voor het hoofd van de lezer.

En dit zou het kunnen zijn. Dan zou Park Life misschien gaan over grotestadsneurose, over het onvermogen om echt kontakt te maken, over eenzaamheid, over hoe dit moderne leven (want Modern Life Is Rubbish kent Yoshida dan vast ook wel) de mens langzaamaan afstompt. Maar ik geloof niet dat de boodschap van Park Life in zulke kliesjees te vatten is. En het gaat ook niet echt over die vriendschap, die wel of niet aan het ontstaan is. Of het gaat er wel over, maar evengoed gaat het ook over doodgeboren kinderen, een moeder die komt lozjeren, een aap in een appartement, een man die ballonnen oplaat in het park, een stel dat mogelijkerwijs in scheiding ligt, werken voor een cosmeticabedrijf, omzwervingen doorheen nachtelijk Tokio, hoe lang jonge mensen op één been moeten kunnen staan, hoe het is om naar het nieuws te kijken met het geluid van je televisie uit.

Dit was een goede zit. Op een goede dag. Een lichtelijk vervreemdend, klein, hartwarmend boek. Misschien niet de meest memorabele roman die je ooit zult lezen. Maar zeker wel één van de liefste.

Shuichi Yoshida Park Life

Park Life

  • Auteur: Shuichi Yoshida (Japan)
  • Soort boek: Japanse roman
  • Origineel: パーク・ライフ(2002)
  • Nederlandse vertaling: Luk Van Haute
  • Uitgever: Zirimiri Press
  • Verschijnt: 26 oktober 2023
  • Omvang: 128 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 20,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris
  • Winnaar Akutagawaprijs

Flaptekst van de roman van Shuichi Yoshida

Hibiya-park is een oase van rust in het midden van Tokio. Daar komen dagelijks de medewerkers uit de omringende gebouwen om pauze te nemen. Een van hen – een jongeman, de hoofdpersoon en verteller van dit verhaal – heeft vandaag in dit park dezelfde vrouw gezien met wie hij eerder in de metro een paar woorden heeft gewisseld, toen de trein onverwachts stilviel. Vanaf dat moment komt hij haar vaak tegen en samen observeren ze de andere bezoekers van het park. Hij wordt getroffen door de rake opmerkingen die de vrouw maakt over hen, maar ook over hemzelf. In het ritme van deze ontmoetingen treden we in de voetsporen van de verteller en volgen we zijn niet bepaald conventionele leven.

Shuichi Yoshida ontving voor Park Life de Akutagawaprijs, de meest prestigieuze literaire prijs van Japan.

Bijpassende boeken en informatie

Louise Glück – Marigold en Rose

Louise Glück Marigold en Rose recensie en informatie over de inhoud van het prozadebuut van de winnaar van de Nobelprijs voor de Literatuur in 2020. Op 18 juli 2023 verschijnt bij uitgeverij De Arbeiderspers de Nederlandse vertaling van Marigold and Rose geschreven door de Amerikaanse dichter Louise Glück.

Louise Glück Marigold en Rose recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van Marigold en Rose. Het boek is geschreven door Louise Glück. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van het nieuwe boek van de winnaar van de Nobelprijs voor de Literatuur in 2020, Louise Glück.

Recensie van Tim Donker

Je zou maar de Nobelprijs voor de literatuur winnen.

(en weet je nog dat Dylan ‘m won)
(en iedereen was boos)
(of naja Willem was boos)
(waar zingt hij dan over, ik versta hem niet)
(zei hij)
(hij heeft die prijs gekregen voor zijn teksten niet voor zijn zangkwaliteiten)
(zei ik)
(en ik stond)
(en ik stond en dacht aan)
(en ik stond en ik dacht aan Welnetzogoedmarieke)

Je zou maar de Nobelprijs voor de literatuur winnen. Wat moet je nog doen, wat kan je nog schrijven, waarmee kun je afkomen dat Nobelprijswinnaarwaardig is, want iedereen gaat doen, iedereen gaat zeggen, iedereen gaan denken, want zo zijn ze wel, die iedereen. Misschien maar gewoon niks. Misschien maar gewoon een of ander artificieel nulpunt. Misschien maar gewoon een begin.

Glück vond een meervoudig nulpunt. Marigold en Rose is haar prozadebuut. En het beschrijft het eerste levensjaar van een tweeling. Dit is de nul waarheen een Nobelprijswinnaar moest kruipen om opnieuw te kunnen betoveren. Want dit is een klein, lief, sprookjesachtig boek geworden dat opmerkelijk genoeg nog poëtieser is dan haar poëzie.

De zusjes Marigold en Rose zijn opmerkelijke babies. Ze kijken, zien, merken op, denken. Ze hebben, vinden ze zelf, “een innerlijk leven”: “Marigold zat nog steeds te lezen. Natuurlijk zat ze niet te lezen. De tweelingzussen konden geen van beiden lezen, ze waren baby’s. Maar we hebben een innerlijk leven, dacht Rose.”

En:

“Marigold was bezig met het schrijven van een boek. Dat ze niet kon lezen vormde een belemmering. Niettemin nam het boek vorm aan in haar hoofd. De woorden zouden later volgen. In het boek kwamen mensen voor maar ook dieren. In alle boeken, vond Marigold, zouden dieren voor moeten komen. Mensen waren niet genoeg.”

Het menselijk tekort schuilt hem vaak in taal; wat mensen zeggen, dekt, zo zal de tweeling ondervinden, meer dan eens de lading niet:

“Als Moeder het over het huis had zei ze dat de tweeling niet in de benedenwoning paste. Misschien dacht ze aan Marigold en de trap. Maar ze pasten wel degelijk. Het was niet alsof het elastiek was geknapt of de klakkers niet meer dicht klakten. Er waren niet eens klakkers. Er waren alleen maar kamers en badkamers en bedden en wiegjes.”

Of:

“Opeens ging Oma naar de Hemel. Dat was niet hetzelfde als wanneer Vader naar zijn werk ging. Ten eerste, als je naar de Hemel ging, bleef je daar. Ten tweede was de Hemel, volgens moeder fantastisch. Het was een plek ver weg waar mensen van wie je hield naartoe gingen om gelukkig te zijn. Zelfs Rose vond dit twijfelachtig. De tweeling begon te begrijpen dat er een bepaald soort uitleg bestond die geschikt werd bevonden voor baby’s. Wat het verschil was met niet de waarheid vertellen was niet duidelijk. Maar je wist dat je zo’n uitleg had gekregen als Moeder zei: Op een dag zullen jullie het begrijpen, meisjes.”

En dan deze nog, mij als thuisblijfvader uit het hart gegrepen:

“Rond dezelfde tijd begon Moeder te praten over weer aan het werk gaan. Ze zei tegen Vader dat ze een bijdrage wilde leveren aan het huishouden. Als je het de tweeling had gevraagd (wat niemand deed) zouden ze gezegd hebben dat Moeder een bijdrage leverde door Moeder te zijn. Vader legde uit dat dit voor Moeder anders was omdat moeders niet betaald kregen en mensen die betaald kregen blijkbaar iets bijdroegen terwijl je aan mensen die niet betaald kregen helemaal niets had. Daar trapte de tweeling natuurlijk niet in.”

Feitelijk een soort vestzakessay over maatschappelijk nut en, ach laat ik hem dan toch maar gebruiken: kapitalisme – nut dat klaarblijkelijk alleen maar uitdrukbaar is in geld. Hoe ik met mijn zoon, mijn lieve moje wijze nu tienjarige zoon, laatst een gesprekje had over dat er misschien een tijd ging komen, als hij en zijn zus allebei op de middelbare school zaten, ik weer alle dagen zou gaan werken omdat ik dat voor hun geboorte ook had gedaan. En hoe hij zei, stellig, met iets van tranen in zijn stem, dat hij dat absoluut niet wilde, niet nu, niet over een paar jaar. En hoe het gesprek via loon en geld op bruikbaar zijn kwam en hoe ik, met dat gesprekje in het achterhoofd, kippenvel over gans mijn lijf kreeg bij lezing van deze hogergeciteerde regels.

Zo is dit moje boek rijk aan poëzie, dromerigheid, maatschappelijk kommentaar, (taal)filosofie en psychologische en sociologische schetsen. Daar zijn niet per se honderden en honderden bladzijden voor nodig – Glück kan het in minder dan zestig. Maar door de vertalersnoot komt de teller uiteindelijk op 62 pagina’s te staan, een kort exposé over het belang van namen. Er was namelijk overwogen de namen te vertalen in Madelief en Roos. “Maar een Madelief is immers geen eenjarige, maar een vaste plant.” schrijft vertaler Jeske van der Velden. “Een detail waar Marigold niet zomaar overheen zou kunnen stappen – zelfs als ze kon lopen.” En ik dacht aan die kollega, inmiddels ex-kollega, die ooit, in een grijzer verlezen, vertaler was geweest, en zich nog steeds heerlijk opwinden kon over vertaalfouten – voornamelijk vertaalfouten in de ondertiteling op televisie. Een vertaler moet van alles verstand hebben, was zijn dogma. Anders ontstaan er ergerlijke missers. Plantkunde voorkwam dat Marigold zou worden misverstaan als Madelief. Al had ik Madelief en Roos ook wel in mijn hart kunnen sluiten. De ex-kollega en voormalig vertaler had ook een naam. Die heette Willem.

(ja diezelfde Willem die de Nobelprijs van Dylan niet kon verkroppen)
(zoveel mensen ken ik nou)
(het komt altijd weer uit bij)
(het komt altijd weer uit bij wat dezelfde mensen zeggen)
(het komt altijd weer uit bij het licht)
(het licht dat viel)
(hoe het licht haar ogen raakte)
(hoe ze daar stond)
(hoe Welnetzogoedmarieke daar stond)
(en hoe ze dat zelf niet wist)


Louise Glück Marigold en Rose recensie

Marigold en Rose

  • Auteur: Louise Glück (Verenigde Staten)
  • Soort boek: proza
  • Origineel: Marigold and Rose (2022)
  • Nederlandse vertaling: Jeske van den Velden
  • Uitgever: De Arbeiderspers
  • Verschijnt: 18 juli 2023
  • Omvang: 64 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek
  • Prijs: € 17,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het prozadebuut van Louise Glück

Marigold en Rose is een wonderlijke kroniek over het eerste levensjaar van twee tweelingzusjes. Ze leren trapklimmen, bekijken elkaar als criminelen door de spijlen van hun bedjes, en beginnen te spreken. Zowel triest als grappig, en doordrongen van een gevoel van stoïcijnse verwondering beschrijft dit proza het grote mysterie van taal en tijd, van wat is, wat is geweest en wat zal komen, en het ontluiken van karakter in een wereld vóór de taal: de sprookjesachtige wereld van onze kindertijd.

Een sprookje en tegelijk een sage van meerdere generaties; een stuk voor twee handen dat ook een symfonie is; een gedicht, maar tevens een briljante autobiografie.

Bijpassende boeken en informatie

Paul Harding – Dit andere paradijs

Paul Harding Dit andere paradijs recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe roman. Op 21 september 2023 verschijnt bij uitgeverij Querido de nieuwe roman This Other Eden van de Amerikaanse schrijver Paul Harding. Het boek staat op de shortlist van de Booker Prize 2023.

Paul Harding Dit andere paradijs recensie van Tim Donker

Kan de waardering van een boek afhankelijk zijn van kleuring? Hoe het licht valt, en dat de kleuren dan soms net anders lijken waardoor het boek mojer, of juist minder mooi wordt?

Stel je een eiland voor. Stel je een eiland voor, niet ver van de kust, en hoe iemand zich daar vestigt. En dat die iemand nakomelingen krijgt, en die nakomelingen weer nakomelingen, zodat het eiland reeds een goede eeuw bevolkt is. Stel je de mensen die er wonen voor. Eilandbewoners. Stel je De Honeys voor (direkte afstammelingen van die allereerste bewoner van het eiland), stel je de zussen Iris en Violet McDermott voor, stel je de Larks voor (die neef en nicht zouden zijn, of eigenlijk halfbroer en -zus, of eigenlijk volle broer en zus, wat hen niet belet heeft om vier zeer kleurrijke kinderen op de wereld te zetten: Millie, Camper, Duke en Rabbit), stel je Annie Parker voor of Zachary Hand to God Proverbs (die grotendeels in een holle boom woont waarin hij bijbeltaferelen graveert). Stel je voor hoe deze mensen leven. Eenvoudig, met wat ze aan de natuur kunnen ontlenen. In weer. In wind. In liefde voor en harmonie met elkaar. Iedere dag is maar de dag na de vorige dag. Ze kennen het verleden, zo vol van verwikkelingen en pijn. Ze kennen de seizoenen, ze kennen het licht, de wind, het water, de dieren, de planten. Ze kennen elkaar. En ze kennen Matthew Diamond.

Want iedere zomer onderhoudt schoolmeester Matthew Diamond een heuse zomerschool op dit eiland. En hoewel de bewoners eerder op natuurvolkeren gelijken dan op wat “wij” (wij) “beschaving” menen te mogen noemen, blijken de kinderen goed leerbaar te zijn; enkelen onder hen beschikken over een haast savanteske kennis, en Ethan Honey is een zeer begenadigd schilder / tekenaar. Dit gaat goed, tot Diamond iets over Apple Island en zijn bewoners laat vallen tegen één van de verkeerde personen. Hij is niet van kwade wil, die Diamond, en hij heeft echtwaar het allerbeste met de eilandbewoners voor maar het is vermoedelijk toch wel zijn schuld dat DE INSTANTIES zich op enig moment gaan moeien met Apple Island.

Waar DE INSTANTIES zich roeren, ontstaan ellende.

Als kind had ik een plaat van het Oinkbeest. Het was iets van Elly en Rikkert. Van toen ze nog hippies waren, en niet in de Heere. Er was een angstaanjagend stukje waarin het over De Sistemen gingen; nogal enge wezens – ik heb het voor het laatst als kind gehoord, ik vond het doodeng weet ik nog maar hoe het presies ging en wat het te beduiden wat weet ik niet meer goed – – De Sistemen waren ongetwijfeld systemen — systemen waren ongetwijfeld Het Systeem. Het Systeem dat inpast, uniformeert, schaaft, polijst, en bijsnijdt net zolang tot alle hoofden niet hoger dan het maaiveld zullen zijn. De instanties zijn daar de uitvoerenden van.

Er komen raadslieden naar Apple Island. Een chirurg. Een frenoloog. Een stagiair van het ziekenhuis. Een weduwe die een meerderheidsbelang heeft in het plaatselijke sufferdje en maandelijks ruimte vordert om haar bekrompen stukjes te kunnen plaatsen. Er worden schedels gemeten, en er worden vragen gesteld. Vragen die de eilandbewoners uiteraard niet kunnen beantwoorden. Hoe zouden zij weten dat William Howard Taft op dat moment president van Amerika was, of wat een telefoon is, of een stoommasjiene? Ze kennen de seizoenen, het licht, de wind, het water, de dieren, de planten. Telefoons en stoommasjienes kennen ze niet, en de president van Amerika is nog nooit op het eiland geweest. De onderzoeken die deze naam nauwelijks waardig zijn leiden tot konlusies die op voorhand reeds getrokken waren; het vooroordeel wordt bevestigd dat de bewoners van Apple Island “imbeciel of debiel” zijn; “paupers” wonend “in miserabele omstandigheden”; en “[z]e zijn allemaal bloedverwanten en veel of de meesten van hen zijn zowel klinisch idioot als lui.” Schandelijk natuurlijk, zoiets kan en mag niet bestaan zo vlak voor de kust, n kust waar uiteraard alleen maar nette mensen wonen, zoiets moet weggevaagd worden ja, en Apple Island wordt geëvacueerd.

De eerste die gaat is de jonge schilder Ethan Honey. Matthew Diamond, nog steeds met de allerbeste voornemens (maarja, de weg naar de hel &zo, enzoverder enzovuts), regelt voor hem een plek op de landgoed van de oude meneer Hale, waar Ethan zijn schilderkunst zou kunnen verfijnen, misschien zou Hale, die oud is, en erudiet is, en een grote bibliotheek heeft, en een jongmens wel helpen wil, daarin nog iets kunnen betekenen. Maar Ethan Honey en Bridget Carney, die op het landgoed van meneer Hale dienstmeisje is, en ook van huis is, want haar thuis is eveneens een eiland maar dan voor de kust van Ierland, herkennen iets in elkaar, hun jonkheid, of zoiets als een “eilandgen”, en ze vatten liefde op voor elkaar, en in liefde brengt Bridget soms de nacht door in het bed van Ethan, wat op een keer gezien wordt door de oude meneer Hale, die oordeelt dat zoiets niet kan, schandelijk is, niet mag bestaan, op moet houden, afgelopen, en zo wordt weeral zoveel moje liefde gedood.

Ergens in dit boek voert Paul Harding Darwin op, in een nogal sociaaldarwinistiese kontekst (was Darwin de eerste sociaaldarwinist dan?) (ik dacht altijd dat de evolutieleer een scheutje Nietzsche nodig had gehad om in dat licht onsmakelijk brouwsel uit te monden) en ik denk aan een sociaaldwarwinistiese lezing van Dit andere paradijs. Naja. Dat heet. De idee is dit. De idee is dat de soorten die zich het best hebben aangepast aan hun omgeving (veelal door slechts toevallige mutaties), de beste overlevingskansen hebben. Zo opgevat zijn de bewoners van Apple Island juist schoolvoorbeelden: weinigen leefden ooit méér in harmonie met hun omgeving dan juist deze mensen; Rabbit Lark valt zelfs bijna samen met Apple Island. Maar de simpelen van geest verkortten “aangepast” tot “sterk”, en krachtig genoeg om te overleven in steden die nooit slapen zijn de eilandbewoners natuurlijk niet; in die maatschappij zijn zij het soort mensen dat levenslang in tehuizen moet blijven (en dat allemaal van onze belastingsenten!). Waar beschaving woekert, en het woekert, helaas, overal zijn de bewoners van Apple Island gedoemd want tegen moderniteit zijn zij niet opgewassen. En er zullen niet weinigen zijn die menen dat wie “niet met zijn tijd mee kan gaan” geen bestaansrecht heeft, toch?

En ik dacht hum. En ik dacht ho. En ik dacht brr.

En dan dat andere paradijs, en die hele grote appel op het omslag, en dat Apple Island, en het paradijs dat eindigde daar waar kennis begon want Gode wou dat heel de mensheid levenslang zot bleef ofzo. En ik dacht ho. En ik dacht hum. En ik dacht brr.

(al was dat zeer waarschijnlijk geen appel mensen, niet daar en niet toen en niet in die streken, geen appel, waarom toch altijd weer die appel?)

(het was een andere vrucht)
(het was een sappiger vrucht)
(het was een smakelijker vrucht)

En toen dacht ik dat Paul Harding misschien gewoon maar iemand is die vind dat het allemaal ook wel reilen en zeilen kan met minder overheidsbemoeienis en alleen een mafkees zou het daarmee oneens zijn (zoals die mafkees uit de Adranstraat) (hoe heet hij) (die met zun busje) (ik bedoel die gast die meent dat “democratie” alleen maar “links” kan betekenen) (in kombinasie met “alles voor zoete koek slikken en verder kop omlaag houden”)(want als je binst de democratie tot de bevinding komt dat de democratie niet zo democraties meer is moet je ermee ophouden politiek te bedrijven, en niet langer willen iets aan de kaak te stellen) (zei hij) (zei de mafkees) (uit de Audranstraat) (en ik fietste weg, een beetje daas, want eerst mocht ik hem nog wel), of een illichist (als dat woord nog niet bestaat dan moet het van nu af aan gaan bestaan) met een scherp oog voor de ellende die DE INSTANTIES (noem het De Sistemen) (noem het Het Systeem) brengen kunnen.

En soms het licht dat valt, en hoe ik Dit andere paradijs in het ene licht net dat beetje schoner vind dan in het andere.

Of ook, hoe zonder licht.

(hoe bij vuur)/(en wie kan ik zeggen dat gebeld heeft?)

Want dat kan ook.

Een boek loszingen van alle filosofiese, politieke of religieuze interpretaties en dan alleen de woorden lezen. Gewoon alleen maar de woorden die er staan.

Dan is Dit andere paradijs gewoon een wondermooi boek over leven, familie, het hoofd boven water houden (soms zelfs letterlijk), loyaliteit, liefde. Een boek dat warmen kan, en troosten, en genezen. In dat prachtig twede deel lees ik over een zomer die misschien op zijn einde loopt, en daar zitten ze, Bridget en Ethan, en Ethan schildert, en samen drinken ze citroenlimonade; en zó mooi schrijft Harding over deze tijd, een andere tijd, een rustigere tijd, een tijd met meer ruimte voor verstilling misschien, het licht nam meer tijd om haast tastbaar te vallen, dat ik het voel, dat ik er ben, bij die rust, bij die herkenning, bij die liefde, en bij mij is het zo’n zielloze zondagochtend waarin ik eigenlijk geen zin heb, met blote voeten en met hoofdpijn zit ik daar en lees ik, en dan gaat het beter, langzaamaan trekt mijn hoofdpijn weg en komt de ziel in de dag. Dat het daar bij Ethan en Bridget helaas der helazen ook naar de verdommenis moet gaan, valt me tegen van die oude meneer Hale die me eerst nog zo innemend leek en dat het 1913 is, is geen exkuus. Dat het 1913 is, is een goed exkuus om geen internet te hebben of nog nooit van rockmuziek te hebben gehoord maar niet om een harteloze, kleingeestige klojo te zijn, met altijd weer dat afkeuren, altijd weer die wenkbrauwen die fronsen, altijd weer alles maar niet goed vinden.

Paul Harding. Ik kende hem niet maar zijn schrijven is grenzeloos. Tilde me op, genas me, maar brak me evenzeer (de evacuatiescene is hartverscheurend). En ook bracht zijn schrijven me in vervoering. Het mooiste stukje vond ik misschien wel dit kleine stukje: “Wou dat krijt smaakt als witte biscuitjes als ik witte stokjes afbijt of droevige man witte stokjes op zwarte muur tikt en witte beestjes maakt en wit krijt tikt als een wit tikbeestje in een tikwit bos. Honing is bitter voor de bozen, zuur zoet.” – aan het woord is hier, zo vermoed ik, Rabbit Lark over haar ervaringen in de zomerschool van Matthew Diamond. Het deed me kleinstwijle wensen dat Harding gans het boek zo geschreven had (en waarom niet u kent A Girl is a Half-formed Thing van Eimear McBride toch wel?) maar kleinstwijlen zijn klein en later (wat veel langer is) dacht ik dat het goed was zo, zoals het geschreven is, dit hier Dit andere paradijs. Dat het niet beter geschreven had kunnen zijn.


Paul Harding Dit andere paradijs recensie

Dit andere paradijs

  • Auteur: Paul Harding (Verenigde Staten)
  • Soort boek: Amerikaanse roman
  • Origineel: This Other Eden (2023)
  • Nederlandse vertaling: Jan Fastenau
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 21 september 2023
  • Omvang: 240 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 24,99 – € 13,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris
  • Shortlist Booker Prize 2023

Flaptekst van de nieuwe roman van Paul Harding

Dit andere paradijs vertelt het op ware gebeurtenissen gebaseerde verhaal van een eiland waar generaties verschoppelingen hun thuis hebben gebouwd, beginnend bij Benjamin Honey, geboren als tot slaaf gemaakte, en zijn Ierse vrouw Patience. Ruim een eeuw later wonen hun nazaten nog steeds op Apple Island, samen met een zeer diverse groep buren. Ze zijn arm en lijden vaak honger, maar zijn gevrijwaard van de discriminatie en segregatie die op het vasteland aan de orde van de dag zijn. Tot de idealistische schoolmeester Matthew Diamond de aandacht van de autoriteiten vestigt op de in zijn ogen erbarmelijke omstandigheden, met de gedwongen evacuatie van het eiland tot gevolg. De bewoners gaan onverschrokken op zoek naar een nieuw paradijs.

Bijpassende boeken en informatie

Émilienne Malfatto – De kolonel slaapt niet

Émilienne Malfatto De kolonel slaapt niet recensie en informatie over de inhoud van de Franse roman. Op 1 september 2023 verschijnt bij uitgeverij Cossee de Nederlandse vertaling van de debuutroman Le colonel ne dort pas van de uit Frankrijk afkomstige oorlogsverslaggever en schrijfster Émilienne Malfatto.

Émilienne Malfatto De kolonel slaapt niet recensie van Tim Donker

En dan een dag, zomaar een dag, de dag na de vorige dag, in de keuken met zon, een stralende dag, misschien één van de laatste stralende dagen van het jaar bedenk ik me, als ik koffie zet, als koffiegeur door het huis gaat, op de ochtend van een dag, van zomaar een dag, van de dag na de vorige dag, van misschien de laatste stralende dag van het jaar, zo’n soort dag, zo’n soort dag met koffie en muziek, wat was het die dag, het kon the fun years zijn geweest of forndom of her name is calla misschien of misschien was het wel immune of hrsta of een eenvoudige blues of jazz kon ook op die dag, met koffie en zon, de laatste stralende dag van het jaar misschien, zomaar dat soort ochtend waarop alles goed is, en geheel momenteelderlijk voel ik zelfs geen verschil tussen mijn linker- en mijn rechterarm, die dag. Alles kan wel even later, alles kan wel even uitgesteld, want eerst nog is er koffie. En een boek. Ik ben toe aan een nieuwe van de stapel; het vorige is inmiddels ter rechterzijde gelegd. Niet omdat het slecht was maar omdat ik er, voor even, genoeg van had. De linkerstapel is een volkomen willekeurige stapel, het zijn de boeken die mij overhandigd zijn, ik leg die gewoon neer, ik breng daar geen volgorde in aan. En dus is het volgende boek -ineens, tussen alle romans- een dichtbundel. Ik zit, ik lees, ik drink koffie, er klinkt muziek. De poëzie lijkt hermeties, ik snap er alleszins niks van, of naja, zo moet je dat niet zeggen als het om gedichten gaat, poëzie is geen mop, het heeft geen clou die je moet vatten. Maar toch. Ik stuur het eerste gedicht per whatsapp aan degene aan wie ik toevallig het laatst een whatsapp-bericht gestuurd heb en vraag hem Kun je hier iets van maken?, en Nee antwoordt hij. En ik lees nog even en vraag me af of ik heerlijk verloren gelopen kan raken in deez hier hermetiek, soms heb ik dat. Soms weet ik zulke poëzie opvatten als pure taal, als konkrete taal, als taal die alleen naar zichzelf verwijst en niet naar objecten en substanties daarbuiten, en soms is dat net als in een andere dimensie gezogen worden en dan vind ik dat fijn. Dan ben ik in een elders waar konsepten als begrijpen er niet meer toe doen, en er alleen maar golven van woord, stormen van taal over me heen razen. Maar dit keer niet.

Dus loop ik opnieuw. Naar de stapel die ter rechterzijde van de leesstoel zat want ja ik las niet in leesstoel dit keer, ik zit aan keukentafel en drink koffie en zit vlakbij de kant vanwaar de zon binnen komt. De dichtbundel gaat op die rechterstapel en de linkerstapel levert het volgende. Emilienne Malfatto. De kolonel slaapt niet. Mweuh. Een oorlogsroman. Heb ik eigenlijk niet zoon zin in. Ik heb nooit zin in oorlogsromans. Het zjanrûh heeft me nooit gegrepen; zijn eerste fout is misschien al dat het überhaupt een zjanrûh is. Maar vooruit. Het is geen al te dik boek, en het is van Cossee, en Cossee is altijd goed, nee streep door en zeg Cossee is meestal goed, nee streep door en zeg Cossee is vaak goed. En bovendien, het was het eerstvolgende boek van de linkerstapel en in die linkerstapel zat geen volgorde toch?, dus dan moet je ook niet zeuren.

En weeral zet ik me. Aan keukentafel. Met koffie, het zoveelste kopje, en inmiddels alweer een andere seedee. Emilienne Malfatto. De kolonel slaapt niet. Een oorlogsroman. Goed.

Ja, het is een oorlogsroman. En dus is het oorlog. Wie vecht er tegen wie? Doet er niet toe. Waarom is het oorlog? Doet er niet toe. In welke tijd moeten we dit situeren? Doet er niet toe. Deze oorlog is alle oorlogen, dit is de archetypiese oorlog, dit is de essentie van oorlog: een stukgeschoten stad, alles grauw, alles grijs, overal dood, overal bommen, overal schieten, overal ellende, overal ontmenselijking in verregaande staat. Derhalve ademt de roman zowel iets futuristies als iets histories als iets hyperaktueels. Want het zou nu kunnen zijn, of ooit, of lang geleden; oorlog is van alle tijden.

Het is oorlog. En dus is er een kolonel. En een generaal. En een ordonnans. Maar het meest is de kolonel er. De kolonel is een specialist in zijn werk. Een ambachtsman, meent hij zelf. Het ambacht bestaat uit het martelen, folteren, zonodig doden van de vijand. Het is voor de goede zaak, het is voor een edel doel. De vijand moet immers overwonnen worden, daar is het oorlog voor. En het doel heiligt de middelen. En dus staat hij daar, dag na dag, in een kelder, met weeral een nieuw slachtoffer op een stoel onder een kaal peertje, met enkele anderen in de lichtkring, te doen wat nodig is om het slachtoffer te kraken, te verdinglijken, te doen wat nodig is om de oorlog te winnen. Het is alles, het is allemaal, voor de goede zaak.

De kolonel slaapt niet. Maar elke nacht komen zijn slachtoffers bij hem langs. Te beginnen met de Vissenmannen, die – ofnee, wat de Vissenmannen zijn dat moet je zelf maar lezen. De Vissenmannen worden gevolgd door de eindeloze stoet aan gemartelden, gefolterden, gedoden. Elke nacht. Nooit laten ze hem gerust. Allengs begint de kolonel af te stompen. Lethargies te worden. Als grauw en grijs als de omgeving.

En hij niet alleen. Ook de generaal zakt weg in zijn eigen wereld. Verschanst zich in zijn hevig lekkend kantoor. Verschuift teilen om het lekwater op te vangen. Totdat het kantoor zodanig onder water staat dat de teilen niet meer verschoven kunnen worden maar zo’n beetje door het water dobberen; de generaal ook ergens daartussen.

Ook de oorlog zelve lijkt afgemat, en de knallen en ontploffingen verstommen, en is er nog wel iemand over om er nog ene lor om te geven?

Het menselijkst, of “normaalst” blijft nog de ordonnans. Misschien omdat hij altijd buiten de lichtkring is gebleven als de kolonel en de zijnen daar in die kelder rond het volgende slachtoffer gegroepeerd stonden?

Ja dit is een oorlogsroman en dus gaat het over oorlog.

En ik zei iemand, het is een oorlogsroman en ik hou niet van oorlogsromans maar dit vind ik fantasties. En degene tot wie ik sprak zei Maar er zijn oorlogsromans die over oorlog gaan en oorlogsromans die niet over oorlog gaan. En ik stond en zweeg en ik dacht Ja en ik stond en zweeg en ik dacht Nee.

De kolonel slaapt niet is een over oorlog gaande oorlogsroman die ik toch ontzettend goed vind. Wat het is aan oorlogsromans dat me door de bank genomen zo tegen staat weet ik niet goed. Ik denk dat het ermee te maken heeft dat het me allemaal zo obligaat lijkt. Oorlog is slecht, is wreed, is onmenselijk, is afgrijselijk. In hoeveel meer woorden, in hoeveel meer boeken wil je dat nog zeggen? En toch weet Malfatto de absurde en ongekende gruwelijkheid van oorlog op een uiterst beklemmende manier te benadrukken. De oorlogsroman die alle andere oorlogsromans overbodig maakt?

Ik vroeg me af, komt het omdat zij de daders, of in ieder geval de aktoren van de oorlog sentraal stelt? Ik weet het niet, ik ben geen expert in oorlogsromans, maar ik kan me nauwelijks voorstellen dat De kolonel slaapt niet de eerste oorlogsroman is die vanuit daderperspectief geschreven is. Al ging het in het handjevol oorlogsromans dat ik in mijn leven las voor zover ik me herinneren kan bijna zonder uitzondering om dat soort van gewoon zomaar mensen dat de hebbelijkheid heeft er niks mee te maken te hebben maar er wel slachtoffer van te zijn.

(er waren altijd huizen en er was altijd duisternis en groepjes mensen, en altijd was er wel één ernstig gewond of ziek of bijna dood, en een ander die er zijn leven voor moest wagen)

Nee. Als niet-expert denk ik te kunnen stellen dat de kracht van Malfatto zit in haar taal. Want die taal is zo mooi, zo huiveringwekkend, keelsnoerend, angstaanjagend mooi. De horreur. De diepe ellende. In die taal, die poëtiese taal. De hypnose ervan. Die dwingende, soms interpunctieloze zinnen. Dit is er weer zo één. Zo’n boek dat je vanaf de eerste zin in de bankschroef neemt en je niet meer loslaat tot je alle bladzijden gelezen hebt. En zelfs na het laatste woord zal het nog niet, nog lang niet gedaan zijn.

Einde ochtend, of begin middag denk ik al. Zon. Geen koffie meer en geen muziek. Geen stoelen meer zelfs. Plat op de grond, verder neer is niet mogelijk. Dit boek vloert je. En dat is prachtig.


Émilienne Malfatto De kolonel slaapt niet recensie

De kolonel slaapt niet

  • Auteur: Émilienne Malfatto (Frankrijk)
  • Soort boek: Franse roman
  • Origineel: Le colonel ne dort pas (2021)
  • Nederlandse vertaling: Martine Woudt
  • Uitgever: Cossee
  • Verschijnt: 1 september 2023
  • Omvang: 128 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 21,99 / € 14,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris
  • Winnaar Prix Goncourt du premier roman 2021

Flaptekst van de roman van Émilienne Malfatto

Sinds zijn aankomst in het hoofdkwartier, boven de stad die geen stad meer is, luistert de kolonel elke avond naar de vernietigende geluiden van de herovering. Eerlijk gezegd is hij dankbaar voor die herrie. Die zorgt ervoor dat hij in elk geval even de stemmen in zijn hoofd niet hoort; zijn geweten, dat hem ’s nachts toch al uit zijn slaap houdt.

Even verderop, in het vervallen paleis, staart de generaal van hetzelfde leger naar een onthoofd borstbeeld. Vroeger of later, denkt hij, zal ook ík vallen, zal ook ik niet levender zijn dan deze marmeren sokkel zonder hoofd.

En dan is er de jonge ordonnans van de generaal. Midden in deze oorlog-zonder-einde denkt hij aan de brieven die zijn moeder hem stuurt, de enige herinnering aan menselijkheid in deze mistige stad, geschreven in een priegelig handschrift.

In een verbluffende, ritmische stijl vol poëzie wekt Emilienne Malfatto drie personages tot leven die allemaal vastzitten in een oorlog die ze niet kunnen winnen. Even krachtig als empathisch beschrijft ze hoe de militairen vluchten voor de onoverkomelijke fouten uit hun verleden en heden: ze verstoppen zich – in de hiërarchie, in een bericht van het thuisfront, of, misschien, in een diepe slaap.

Émilienne Malfatto (1989) is fotograaf, schrijver en journalist. Ze werkte als oorlogsverslaggever in Irak en schreef in Latijns-Amerika reportages over drugscriminaliteit. Haar foto’s werden onder meer geplaatst in The Washington Post en The New York Times. Voor haar roman Que sur toi se lamente le Tigre ontving ze de Goncourt debuutprijs. De kolonel slaapt niet kreeg de Franse prijs voor de beste tweede roman en wordt in negen talen vertaald.

Bijpassende boeken en informatie

Kathy Page – Simons alfabet

Kathy Page Simons alfabet recensie en informatie over de inhoud van de roman uit 2004. Op 24 augustus 2023 verschijnt bij uitgeverij Cossee de Nederlandse vertaling van de roman Alphabet van de in Engeland geboren Canadese schrijfster Katy Page. Hier is aandacht voor de inhoud van de roman, de schrijfster en de uitgave. Daarnaast kun je de recensie van Kathy Page – Simons Alfabet lezen, geschreven door Tim Donker.

Kathy Page Simons alfabet recensie van Tim Donker

Misschien mogelijkerwijs allicht -bijwoorden van twijfel- zijn er twee soorten schrijvers: zij die woorden geven aan de werkelijkheid, en zij die werkelijkheid geven aan woorden.

De eerste soort schrijver zal altijd schrijven over iets dat hij kent. Het meest voordehandliggend is dan zijn eigen leven. De wereld zoals hij die aantreft. De dagdagelijksheid. Het huis, de straten. Hij heeft de woorden, hij ziet de dingen. Hij heeft de woorden, hij benoemt de dingen. Hij heeft de woorden, hij schrijft over de dingen. De dingen die hij zag, de dingen die hij kent, de dingen die hij weet. Uit zijn leven, zijn dagdagelijksheid. De woorden vatten die dingen niet; de woorden veranderen de dingen. Onder zijn woorden gaan de dingen zingen. Die schrijver vond ik lange tijd de meest waarachtige schrijver: de schrijver die alles in zijn nabijheid tot zingen brengt.

De twede soort schrijver gaat uit van een idee. Een inval, een konsept. Dat hoeft niet iets te zijn dat door zijn direkte omgeving wordt aangeleverd. Is het juist meestal niet. Deze schrijver leent zijn woorden aan wat hem voorheen onbekend was. Hij doet onderzoek, hij gaat te rade. Hij moet eerst doordesemt zijn van zijn onderwerp vooraleer hij zijn woorden kan laten stromen. Tot niet eens zo gek lang geleden wantrouwde ik deze soort schrijver. Een echte schrijver hoort zijn woorden altijd bij zich hebben. Een echte schrijver, schrijft het prachtigst over de steentjes die voor zijn voordeur liggen. De ene keer met een historische roman afkomen, en dan schrijven over een ongelukkige huisvrouw of een ruimtevaarder met een spraakgebrek om daarna weer een politieke thriller te schrijven? Dan was je in mijn ogen geen schrijver. Dan was je een antropoloog ofzo, een antropoloog met een gelukkig pen misschien, en veel fantasie, een antropoloog op mars. Maar geen schrijver. Een schrijver moest wonen in zijn woorden en niet met zijn woorden woningen bouwen waarin allerlei personages kwamen te wonen die hijzelf niet was.

De laatste tijd begint deze mening te veranderen.

Of juister: de laatste tijd begin ik in te zien dat deze mening nooit juist geweest is. Een ongefundeerd vooroordeel. Uiteindelijk laat de schrijver werkelijkheden tot leven komen, of dat nu zijn eigen werkelijkheid is of die van een ander.

Simons alfabet is het soort boek dat ik voorheen zonder meer aan me voorbij had laten gaan. Kathy Page was mij onbekend en dat maakt onbemind, niet? Ze schreef al eens over iemand die betrokken raakt bij een bizarre Finse sekte en over het decennialange huwelijk van twee tegengestelde mensen. En dan nu, dit Simons alfabet. Over een zwaar getatoeëerde gevangene. Ja, dat is nu precies het soort literaire kameleonisme dat ik altijd zo wantrouwde. De schrijver die eerst een idee heeft, en dan pas woorden. Die heeft toch duidelijk geen inkt door zijn aderen vloejen? Toch?

Nee. Fout. Niet toch. Geen toch. Weg toch.

Sedert ik voor deze website schrijf, komt er zomaar van alles op mijn besprekerstafel terecht. Van alles dat ik voorheen negeerde, of simpelweg niet opmerkte. Maar als het op mijn besprekerstafel komt, geef ik het een kans. Dan ga ik zitten, dan ga ik lezen. Dan wil ik weten. Dan moet ik mijn vooroordelen bevestigd zien. Of onderuit gehaald.

Page deed dat laatste. Zij gaf Simon woorden. Zij gaf Simon een alfabet. En daarmee een leven. Een leven dat ik navoelen kon. Dat ik begrijpen kon. Waarmee ik tot op zekere hoogte sympathiseren kon. En dat is vreemd als je bedenkt dat Simon een moordenaar is. Hij vermoordde zijn vriendin en wel om een hele idiote reden: ze weigerde haar lenzen uit te doen.

Page was ooit een jaar lang schrijver in residentie -nog zoiets dat ik lang pure aanstellerij vond- in een penitentiaire inrichting voor zware gevallen. Ze raakte begaan met de mannen die daar vastzaten voor ernstige misdrijven. Ze had ook toegang tot hun dossiers en was soms verbijsterd om te lezen wat diegenen waarvoor zij medeleven voelde op hun geweten bleken te hebben. Die verbijstering heeft ze vorm gegeven in Simon Austin. De moordenaar die een gevaar is voor vrouwen. Die een jong leven beëindigde. Die het niet kan hebben als een vrouw niet als zijn handpop wil fungeren maar als autonoom wezen optreedt. En toch ga je, gaat de lezer, of ging ik in ieder geval toch, ‘m waarderen die Simon. Je gaat ‘m mogen. Je gaat ‘m alle goeds gunnen en je voelt een doffe pijn in je maag als hem iets ellendigs overkomt. Ellende die hij -zo denk je naar verloop van vijftig, honderd of honderdvijftig pagina’s- niet verdiend lijkt te hebben.

Het is niet hierom dat Kathy Page wél de schrijver bleek te zijn die de kameleontisch schrijver in mijn ogen nooit zijn kon. Het is geen toer om van een moordenaar een sympathiek mens te maken. Alleen bij hollywoodiaanse filmmakers en simpele schrijfdocenten zijn moordenaars briesende psikopaten die zelfs al een afstotelijk stemgeluid hebben. Natuurlijk: Simon had die volstrekt maffe reden voor zijn daad waardoor hij al een pak slechter te begrijpen is dan de brave huisvader die één keer in zijn leven helemaal door het lint gaat omdat zijn kinderen iets is aangedaan. Maar toch: wie zich abjekt gedraagt is niet automaties een abjekt mens. Misschien een mens met een karakterfout, een ernstige karakterfout, okee: een zeer ernstige karakterfout. Maar die fout is niet dat hele karakter; dat is ook nog uit andere elementen opgebouwd. En “andere elementen”, die zijn bij Simon overwegend innemend. Hij bekijkt de wereld met een bijna kinderlijke verwondering (waardoor het boek vaak -misschien onbedoeld- biezonder humorvol is). Hij is, hoe gek het ook klinkt, meestentijds zachtaardig, wat verlegen, een beetje onbeholpen zelfs. Hij wil weten en studeert er daarom op los in de gevangenis: literatuurwetenschap, sociologie, filosofie (al heeft hij voor dat laatste minder aanleg). Hij schrijft: brieven, eerst en essays later. Hij ontwikkelt een bijna ontroerende vriendschap met een transgender. Dat alles is ook Simon. Hij heeft een moord gepleegd, maar al dat andere is ook Simon. Dat laat Page ons zien maar dat is niet de toer. En al was het een toer; het is niet omdat iemand met een pen in haar hand een toer uithaalt, zij een schrijver zou zijn.

Er is, vooreerst, haar taal.

De taal is tastend, zoekend, soms aarzelend, soms zeer ter zake. Vrijwel nooit zonder een vleugje poëzie. Het is de taal van iemand die (opnieuw) een wereld opbouwt, zich verwondert, met andere ogen om zich heen kijkt. Het is zijn taal, zijn alfabet waarmee Simon de lezer naast zich trekt; de lezer al haast Simon laat zijn. De moord ga je -naar ik hoop- nooit begrijpen; je leert Simons karakter kennen en je snapt waarom hij door wie hij is gehandeld heeft zoals hij deed. Maar: vrijwel op het einde laat Page Simon iets denken als “vrouwen weten nooit wanneer ze moeten ophouden” en natuurlijk is dat geen moord waard maar verrek, dat kan ik toch wel navoelen – en even voel ik bewondering voor Kathy Page zoals ze vrij terloops een typisch -naar ik aanneem- mannelijke emotie ten opzicht van vrouwelijk gedrag in Simons interieure monologen weet te verweven. Het is me alleszins vaker met vrouwen dan met mannen overkomen dat er op een moment dat de ergernis al het punt bereikt waarop die in woede omslaat, toch nog een opmerking of sneer geplaatst moet worden; alsof de wil juist is dat de vlam in de pan slaat? Of het zwijgen niet opgelegd gekregen mag worden, zeker niet door een man? Of takt in sommige situaties niet het voornaamste is? Ik weet het niet. Misschien komt het ook doordat ik nooit een waarlijk emotionele relatie met een man heb gehad, zodat gemoederen tussen mij en andere mannen ook nooit heel hoog op konden lopen daar het me om te beginnen al nooit iets kon schelen wat een andere man over me dacht of vond. Behalve Patrick misschien, en dat beangstte me dan ook zodanig dat ik er alles aan gedaan heb om die vriendschap te verwoesten (en met succes).

Doch wat ik zeggen wil.

Doch de taal.

Het is de taal zeg ik je. Het is de taal die in de lezer kruipt. Het is de taal die alles wat je dacht te denken op losse schroeven zet. Dat jij niet dat soort man bent, en dat moordenaars niet deugen, en dat het allemaal altijd zwart is of wit.

Het is de taal die aan alles knaagt.

Het is dat knagen dat zo mooi is.

Je ziet de psychiatrie onderuit gaan. Niet dat de psychiatrie veel nodig had bij mij om onderuit te gaan maar toch. Ik vond de behandeling die Simon als zedendelinquent ondergaan moest nogal… primitief (je kunt je afvragen of Simon een zedendelinquent is, de moord was wel sexgerelateerd maar had evengoed kunnen gebeuren zonder dat er van sex sprake was, gewoon omdat het zondag was, en ochtend, en sinaasappelsap in de glazen en croissants in de oven en dan die lenzen, ja die verdomde lenzen ja), en langstwijlen vroeg ik me af in welke tijd Simons alfabet eigenlijk speelt. Totdat, ergens, het drama met Hillsborough genoemd wordt. Ik herinner me dat nog. Jeetje. Ik herinner me dat. Ik herinner me het zien, op ons ouwe zwartwit-tv’tje, of hadden we toen al net die kleurentv van Sony?, we zaten in Stiphout, we zaten aan de Oudartstraat, ik herinner me dat, het is niet eens zo gek lang geleden, de tijden waren al modern en verrek mijn vader was psycholoog en dat was toch een respektabele wetenschap? Later wordt trouwens ook de val van de muur genoemd. Te denken aan psychiatrie en primitiviteit in moderne tijden dacht ik: zou dat nu eigenlijk zoveel beter zijn? Kan een therapie een mens beter maken?

Kan een therapie een mens een ander mens maken?

Kan een mens überhaupt een ander mens worden? Zijn we wie we zijn, door genen, door opvoeding, door jeugd, door ervaringen, en dan, op zeker moment, ligt het vast, geen beweging meer in (en ook: het vermogen je te kunnen aanpassen, het vermogen te veranderen, is ook maar een vermogen dat je naar gelang i.q. of karakter al of niet hebt). Page laat Simon eindigen op een voorzichtige positieve noot maar de lezer is misschien allicht mogelijkerwijs -bijwoorden van twijfel- een oktaaf of twee defaitistischer gestemd.

Simons alfabet is een overweldigende roman van een schrijfster bij wie meer dan ik ooit vermoeden kon de inkt vrijelijk door haar aderen vloeit.


Kathy Page Simons alfabet recensie

Simons alfabet

  • Auteur: Kathy Page (Canada)
  • Soort boek: Canadese roman
  • Origineel: Alphabet (2005)
  • Nederlandse vertaling: Gerda Baardman
  • Uitgever: Cossee
  • Verschijnt: 24 augustus 2023
  • Omvang: 368 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 26,99 / € 14,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman van Kathy Page

Stuk vuil, moordenaar, gevaar voor vrouwen, slim. Deze woorden heeft Simon Austen op zijn lichaam getatoeëerd. Zijn jeugd bracht hij door in pleeggezinnen en tehuizen. Nu zit hij een levenslange gevangenisstraf uit omdat hij zijn vriendin Amanda om het leven heeft gebracht. Simon is charmant en intelligent, maar ook manipulatief en ongrijpbaar. Hij weet wat hij heeft gedaan, maar zijn motief blijft onduidelijk, ook voor hemzelf.

Ondanks het vonnis probeert Simon zich te rehabiliteren. Hij leert lezen en schrijven en gaat heimelijke correspondenties aan met vrouwen om ze beter te begrijpen. Na een openhartig gesprek met een ruimdenkende reclasseringsmedewerker wordt hij overgeplaatst naar een penitentiaire inrichting waar gevangenen worden blootgesteld aan uiteenlopende en soms experimentele therapieën. We volgen Simons ervaringen in de instelling en zijn vriendschap met Charlotte, een transgender vrouw die zijn begrip van vrouwen verder op de proef stelt.

In deze huiveringwekkende psychologische roman put Page uit haar eigen ervaringen tijdens een werkverblijf in een mannengevangenis. Met Simon wekt ze een personage tot leven dat sympathie opwekt bij haar lezers, ongeacht het feit dat hij een verschrikkelijke misdaad heeft gepleegd.

Kathy Page (Londen, 8 april 1958) is een Brits-Canadese schrijver. Ze studeerde Engelstalige literatuur aan de universiteiten van York en East Anglia en werkte in de jaren negentig als psychotherapeute voor drugsverslaafden. Page heeft inmiddels acht romans en vijf non-fictieboeken op haar naam staan. Haar werk is bekroond met vele prijzen. Voor Al onze jaren ontving ze in 2018 de Rogers Writers’ Trust Fiction Prize. Tegenwoordig woont ze met haar familie op Salt Spring Island bij Vancouver, Canada, en geeft ze les aan de Universiteit van Vancouver Island.

Kathy Page Al onze jaren RecensieKathy Page (Canada) – Al onze jaren
Canadese roman
Uitgever: Cossee
Verschijnt: 15 april 2021

Bijpassende boeken en informatie

Herien Wensink – Soldaat op zolder

Herien Wensink Soldaat op zolder recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Nederlandse roman. Op 24 mei 2023 verschijnt bij uitgeverij De Arbeiderspers de nieuwe roman van Herien Wensink.

Herien Wensink Soldaat op zolder recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Soldaat op zolder. Het boek is geschreven door Herien Wensink. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van de Nederlandse schrijfster Herien Wensink.

Recensie van Tim Donker

Wat doet de bespreker?
De bespreker bespreekt.
Wat bespreekt de bespreker?
De bespreker bespreekt boeken.
Wat voor boeken bespreekt de bespreker?
De bespreker bespreekt de boeken die op zijn besprekerstafel komen te liggen.
Welke boeken komen er zoal op de besprekerstafel van de bespreker te liggen?

Ja, dat is nou grappig dat je daarover begint. Er duikt zomaar van alles op, op die besprekerstafel van mij. Daar vind ik dingen die ik zelf nooit gezocht zou hebben. Dit Soldaat op zolder b’voorbeeld kon niet verder staan van de boeken die ik normaliter zoek. De titel, wat moet een mens met zo’n titel? Het woord soldaat komt erin voor, ik ben niet biezonder dol op boeken met het woord soldaat in de titel, of naja toch niet op oorlogsromans in ieder geval. Het omslag doet dan weer eerder een liefdesromannetje vermoeden, ook niet meteen mijn eerste keus als ik in de boekhandel sta (en dat is niet badinerend bedoeld, Kees t Hart). Zelfs de naam van de schrijfster bevalt me niet, excuses, maar ik zou ook niet snel een boek lezen van een Maurits of een Koert, met sommige namen heb je dat. En zelfs als ik het boek op zou pakken, als het niet op mijn besprekerstafel had gelegen bedoel ik, maar op zoon tafel in een boekwinkel of op de koffietafel van een bekende, zelfs als ik het, met sarcastiese grijns dan zou opgepakt hebben, wat is dit nu? mompelend, en ik was het achterplat gaan lezen, doorgaans toch al nooit het soort tekst dat me gemakkelijk warm krijgt voor een boek (ik nie weet nie met die achterplatschrijvers nie maar ze bereiken bij mij altijd het tegenovergestelde effekt van wat ze beogen te doen), dan was dáár wel de druppel gevallen die mijn emmer overlopen deed: dat afgrijselijke sietaat bovenaan, het leven voor het vaderland en de liefde voor haar (sorry Wensink, ik weet dat jij het moje lieve romantiese woorden vindt maar ik naar mijn mening is het echt de meest onoprechte en drakerige en goedkope zin allertijden); de schrijfster die op zoek gaat naar de man achter een foto die ze in haar kindertijd op zolder zag staan (met dat slag documentaireromans gaat het vaker mis dan goed) (als je het mij vraagt) (je vroeg het mij niet maar ik zeg het toch maar); en dan nog iets met de Vietnamoorlog om het af te maken ook

(kan aan die oorlog nog iets toegevoegd worden? hoeveel boeken, films, series, liedjes, wat dan ook zijn daar niet al over gemaakt?). Kort en goed: niets, maar dan ook niets aan dit boek trok me aan.

Des te mojer, niet, als, en pas op want daar verraad ik het al, des te mojer als de bespreker zich dan toch gegrepen weet door het boek waarvan hij dacht dat het hem nooit grijpen zou, geraakt door het boek waarvan hij dacht dat het hem nooit raken zou, geboeid door het boek waarvan hij dacht dat het hem nooit boeien zou.

In Soldaat op zolder gaat Herien Wensink inderdaad op zoek naar de achtergrond van Stephen Ralph Mullins, de man die in zijn soldatentenue te zien was op die foto op zolder. Tussen hem en haar moeder bloeide iets als liefde op toen die moeder een tijd in Amerika woonde. Mullins nam later deel aan de oorlog in Vietnam waar hij gesneuveld is. Hij liet de foto na, en een heel pak brieven aan de moeder van Wensink. Stephen zelf kon door Wensink dus niet meer gevonden worden, maar wel zijn vrienden en familie. Een moje zoektocht, maar Soldaat op zolder beschrijft meer dan een zoektocht. Het geeft ook een beeld van de jaren zestig in Amerika. Wensink weet daadwerkelijk nog woorden toe te voegen aan het verhaal van de Vietnamoorlog, put uit boeken en verslagen en geeft vooral een goede inkijk in de psyche van soldaten in oorlogstijd. Ze zette me denkend; het gemakkelijkste oordeel is de veroordeling immers maar Wensink schetst een genuanceerder beeld.

Mullins groeide op in een landelijk Amerika waar weinig te doen was en de vaders veelal werkzaam waren in de mijnen. Ook over mijnwerk geeft Wensink veel informatie. Een ontluisterend beeld van arbeiders om wier gezondheid niet gemaald wordt. Eens te meer is het grootkapitaal het belang waaraan al het andere ondergeschikt wordt gemaakt. Onder mijnwerkers heerst niettemin een zekere trots, en de alternatieven waarmee klimaatactivisten komen (omscholing, daar steenkolenwinning niet meer van deze tijd zou zijn) bevallen hen nog minder. Ook in dit verhaal blijkt stelling nemen minder gemakkelijk dan je in eerste instansie denken zou.

Soldaat op zolder is informatief, ontroerend, aangrijpend, pamflettistisch, filmies, hartveroverend, ontwapenend, spannend en erg goed geschreven (misschien alleen jammer dat Keith “issues” heeft) (misschien alleen jammer dat farmaceutische bedrijven sterke pijnstillers “pushten”) (er is zoiets als de Nederlandse taal, weet je) (maar dan weer, van dat “regelgeving” hou ik ook al niet, je kunt gewoon “gebrek aan regels” zeggen, dat -geving erachter is zo lelijk). Hoewel het boek noodzakelijkerwijs is opgehangen aan de ikoniese, overbekende kanten van Amerika (Vietnam, rock ’n roll, highschool, auto’s, verveling in afgezonderde plattelandsstadjes) is het boek nergens afgezaagd of kliesjeematig. Het is het Amerika dat we kennen uit de films ja, maar Amerika is een film. Ooit was ik daar. In Kentucky dan nog. Ik zocht naar wat er te zien was achter de decors maar het waren geen decors. Het was daar. Het was Kentucky. Het was Amerika. Wensink zocht beter. Er was toch iets te vinden achter wat misschien geen decors waren. Je kunt erover lezen in Soldaat op zolder – het boek dat je nooit zou lezen maar toch lezen moet.


Herien Wensink Soldaat op zolder Recensie

Soldaat op zolder

  • Schrijfster: Herien Wensink (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: De Arbeiderspers
  • Verschijnt: 23 mei 2023
  • Omvang: 352 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 24,99 / € 13,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Herien Wensink

Als klein meisje was Herien Wensink verliefd op een foto. Een foto van een knappe Amerikaanse soldaat, die in haar ouderlijk huis op zolder stond. De jongeman bleek ene Stephen Ralph Mullins die op jonge leeftijd sneuvelde in Vietnam. Het portret was een cadeau voor haar moeder, zijn grote liefde. In Soldaat op zolder gaat Wensink op zoek naar deze Steve: in brieven, in archieven en in de bergen van West Virginia. Een verkenning die voert van Hilversum, eind jaren tachtig, via Shady Spring in de sixties naar Vietnam, om uiteindelijk aan te komen in het Amerika van nu.

Bijpassende boeken en informatie