Tag archieven: Tim Donker

Naomi Rebekka Boekwijt – Stemmen

Naomi Rebekka Boekwijt Stemmen recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Nederlandse roman. Op 18 juni 2024 verschijnt de nieuwste roman van de Nederlandse schrijfster Naomi Rebekka Boekweit bij uitgeverij Atlas Contact. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster en over de uitgave.

Naomi Rebekka Boekwijt Stemmen recensie van Tim Donker

Een roman binnenlopen. Jaja. Je weet het wel. Hoe het zijn kan. Een beetje zoals een eerste werkdag, niet? Je weet nog niet waar het koffiezetapparaat staat, en iedereen daar werkt er al langer dan jij. Je kent hun interactie nog niet, je wil wel meelachen met wat je vermoed dat hun vaste grappen zijn maar je weet niet waar de humor zit. Je stapt onzeker rond, je weet niet waar de gesprekken heen gaan, je kent de toespelingen niet, moet je er al wat van vinden of moet je nog even wachten met er dingen van te vinden?

En je komt Stemmen binnen, en het licht is er diffuus, en er klinkt wat, en het is je vaag bekend, en je weet het niet of je denkt te weten dat je het niet precies weet.

In ieder geval is er een ik. Maar die is er wel vaker in romans. De ik heeft, zo zegt ze, voordat ze binnenkwam haar gezicht binnenstebuiten aangetrokken zodat ene Hanne haar niet kan zien. Mij lijkt het dat je met je gezicht binnenstebuiten Hanne ook niet zou kunnen zien. De Hanne-figuur zal misschien denken dat het angst is, en : “[a]ls angst een kleur had, was het donkerblauw, zoals het uur tussen dag en nacht. Dat onbestemde uur waarin je niet weet of het vroeg of laat is. Alleen dat het tijd is.” Jaja. Je weet het wel. Daar vind je wel wat van. De uren waarin tijd voor even haar dwangneurose aflegt. Soms vertel ik mijn kinderen hoe ik als kind genoot van de momenten dat ik nog maar net in bed lag, mijn ouders hadden licht al uitgedaan, ik alleen in mijn kamer was, alleen in mijn bed, die momenten waren alleen van mij, niemand vroeg iets aan me, niemand wilde iets van me, niemand verwachtte iets van me, ik hoefde niks, alleen maar te liggen, alleen maar te wachten tot de slaap kwam – iets wat ik zelf niet in de hand had. Alle andere uren hadden zo’n dwingende betekenis. Schooltijd, etenstijd, tijd om je huiswerk te maken, tijd voor je favoriete programma op televisie. Bijna tijd voor dit, eigenlijk al te laat voor dat. Maar de uren in bed waren leeg. De meeste uren ervan sliep ik, en dan kon ik niet ten volle genieten van die leegte. Maar de momenten voordat de slaap kwam, waardeerde ik hogelijk. En je denkt al wat, en je begint al wat te vinden van dit boek, en je stapt misschien al wat vaster want je hebt iets wat de schrijfster zei mooi gevonden.

Het gewone zijn.

En dan, toch nog sneller dan verwacht, heb je je door het eerste hoofdstuk heen gewankeld.

“Psychiatrische roman”, zei het omslag. Jaja. Je dacht het wel. Na Eran de madera het twede boek dat je in korte tijd leest over een gehospitaliseerde ziel. Is dat wat Laurens Ham en Sven Vitse “fractievorming” noemden; de neiging alles van een noemer te voorzien, zodat het gepropt kan worden in één of ander (sub)genre’tje om zich reeds bij voorbaat te verzekeren van minstens een deel van het lezerspubliek? Was het daarom dat je niet zo goed wist hoe je deze roman moest binnengaan? Langs de andere kant is de hebbelijkheid om te snel patronen te ontwaren; alles uit te willen leggen als exemplaries voor een grotere beweging misschien wel één van de storendste deformaties van welk soort deskundigen dan ook.

Maar dat “psychiatrische roman” schreeuwde wel erg hard. Ik dacht aan Michel Mestrum, die gezeid haadt: “Schizofrenie is geen promiscue amusementsmachine noch een vaudeville”. P’sies ja. Waarom dan het “psychiatrische” als aandachtstrekker gebruiken? Was het daarom dat je niet zo goed wist hoe je deze roman moest binnengaan? Het had iets obsceens, alsof ik puur voor mijn eigen vermaak een ziekenhuis binnenstapte om me te gaan vergapen aan andermans leed.

Ja. Goed. Het gaat dus over Sis, een persoon die je misschien als psychiatrische patiënt kunt klasseren. Na een zelfmoordpoging komt ze in een soort van begeleidwonen-huis of hoe heet dat, iedereen zijn eigen kamer maar een gedeelde keuken enzo, en er zijn begeleiders, en die hebben namen als Johan en Linea. De bewoners zijn getroebleerd. Het soort van getroebleerdheid dat maakt dat ze zichzelf snijden, of niet uit hun kamer willen komen, of alleen maar daar zitten en niks zeggen, of dagenlang niet douchen. Sis is verdermeer onder behandeling en haar therapeut heet dus Hanne, ja die Hanne van dat begin met dat omgekeerde gezicht ja.

(dat vond ik een beetje toontellegenesk trouwens)

Het blijft tasten.

Want je weet het wel. Je weet psychische problemen wel, je weet pijn wel, je weet wel hoe het is een gemis te dragen. Je weet wel van een dregkevormig gat in de wereld, en ooit vond je het fijn te weten dat Dregke presies in dat gat paste maar toen ging Dregke weg en kwam niet terug en nu komt alle kou door dat gat naar binnen, en soms de duisternis ook, dat vloeit de duisternis over de vloer, over je voeten, kruipt het je lijf in. Je weet het wel. En je kijkt naar die Sis en je probeert haar pijn te peilen, het kleine duistere meisje in het bos waarvan ze spreekt, dat meisje woont in Sis en het bos woont daar ook, je wil het wel snappen, je wil de stemmen wel snappen, en soms snap je het ook. Omdat je pijn en verscheurdheid en leegte en gemis ook kent. Maar er is ook iets dat me vermoeit, zo heel erg sterk vermoeit, als ik lees, als ik kijk naar Sis, als ik het allemaal probeer te snappen – vooral, eigenlijk, in de passages die als uitleg lijken te willen fungeren.

Misschien behoefde het geen uitleg, is dat al het eerste. Niemand vraagt je ooit waarom je gezond bent, of waarom het je goed gaat, tenzij, misschien het extreem goed met je gaat, hoe doe je dat, willen de mensen dan misschien weten, maar malheur schijnt altoos een voetnoot te behoeven. Ziekte. Zo noemt Sis het zelf. Dat ze ziek werd. Oké, ziekte dus. Dingen bestaan. Ziekte bestaat, gaten bestaan, verdriet bestaan, stemmen in hoofden bestaan, meisjes bestaan, donkere bossen bestaan. Het is niet altijd interessant om te weten waarom iets bestaat. Zo’n gat is daar gewoon, en het was alleen maar toeval dat Dregke dat gat hermeties afsluiten kon. Nooit was dat gat een probleem tot er iemand kwam die precies in dat gat paste, en je eigenlijk-heel-kunnen-zijn daar voor je ogen voltrok, om er op een dag weer mee op te houden en toen viel het pas op hoeveel kou en donkerte er eigenlijk door dat gat naar binnen sijpelde. Maar kou bestaat en duisternis bestaat en met de dingen die bestaan heb je maar te leven. Dus. Welaan. Dacht ik. Dacht ik Stemmen te kunnen lezen als een gebruiksaanwijzing voor het leven, meer nog dan die van Perec, die, nog altijd ongelezen, in twee talen zelfs, in mijn boekenkast staat. Ik heb een Engelse versie en een Nederlandse versie en geen van beide heb ik ooit gelezen. Op een of andere manier lijkt de ongelezenheid ervan benadrukt te worden door die twee verschillende versies die ik ervan heb. Alsof je iets ook dubbel niet kan lezen, heronlezen. Maar dat is naast de kwestie gesproken, hier en nu, waar het gaat om Stemmen en hoe ik dacht dat het misschien het verslag kon ween van iemand die te leven had met de dingen die bestaan. Ook als die dingen vaker donker zijn dan licht, want ook dat bestaat: wanverhoudingen in lichtsterkte. Een reis door wanverhoudingen in lichtsterkte: allee, liet Stemmen daar dan over gaan. Maar ja. Nee. Weet je nog wat het omslag zei? En je weet ook het kliesjee over psychiatrie: alles te willen verklaren vanuit een of andere oergrond (wie sprak daar ookalweer ooit zijn wrevel over uit?), zijnde de jeugd. Jeugd zijnde de ouders.

De ouders hebben het altijd gedaan, zei je oudste zus ooit. Enigszins geërgerd. Toen jullie op restaurant zaten, nu alweer een jaar of twee geleden, op één van de eerste dagen van een jaar dat nieuw heette te zijn. Een Spaans restaurant, een goed restaurant wel, jullie zaten daar, even nog dacht je dat dit het soort restaurant was waar je ook best een keer met Dregke had willen zitten, het kwam door zus, die wilde geen fles wijn bestellen, zei ze, want, zei ze, meer dan één glas drink ik toch niet, en dus namen jullie maar allebei een glas, hoe povertjes, dacht je, en Dregke had wel een fles willen bestellen, dacht je.

Ergernis van een oudste zus op mijn bord. Vanwege hoe het gesprek gegaan was. Gesprekken die gingen zoals ze gingen omdat ik dat wel kende, ooit. Die boosheid. Die wrok. Ik meende, ooit, mijn ouders van alles te moeten verwijten, ik wist eigenlijk niet precies wat ik ze moest verwijten maar wel dat het veel was, wel dat het van alles was. Zo gaan die dingen in mensenlevens. Er is duisternis en kou, er is een dregkevormig gat dat alleen maar korte tijd afgesloten kon worden, de dingen gaan steeds weer niet zoals ze hadden moeten gaan, en je weet niet eens hoe de dingen dan wel hadden moeten gaan, ergens is er iets verkeerd gegaan, dat zal dan wel vroeger zijn geweest, dat zullen de ouders dan wel hebben veroorzaakt. En als ze het niet veroorzaakt hebben, dan hebben ze het toch in elk geval niet voorkomen.

Maar nu ben ik zelf ouder en nu weet ik niet meer zo goed hoe eerlijk mijn wijzend vingertje van toen was, en daarover trachtte ik plauderen met mijn zus aan een tafel in een restaurant waar ik misschien liever met Dregke had gezeten.

De vingers die wijzen, wijzen zelden naar de wijzer zelf. Of: hoe getroebleerdheid nogal eens een vrijbrief voor ongebreideld egocentrisme is.

Want dat is.
Dat is iets anders.
Dat is een andere moeilijkheid die ik met Stemmen had.

In Sis bevindt zich een grote weerzin tegen haar ouders. “De ouders hebben het altijd gedaan”, brom ik mijn zus na terwijl ik daar zit, in leesstoel, met een oude van Mercury Rev op de steerjoo, een oude, van toen ze nog goed waren. Maar wat die ouders nou eigenlijk gedaan hebben, wordt niet direkt duidelijk.

Klaarblijkelijk waren ze er vaak niet.
Klaarblijkelijk lieten ze Sis en haar broer Tijn vaak alleen.
Klaarblijkelijk waren er dingen.

Ouders bestaan. Weerzin bestaat. Wasstraathaar bestaat.

Op ongeveer tweederde van het boek komt een “groot verhaal”, een herinnering, iets dat Sis eigenlijk steeds te groot leek voor de spreekkamer van Hanne, en wel, daar komt iets.

De ouders. De broer. Sis. Zij allemaal. In de auto, op weg naar een paar dagen weg, het zal hen voeren naar een plek niet al te ver van huis. Een woonboerderij. Oud en stoffig. Er is een verdiep waar de ouders zullen slapen, daar staat een tweepersoonsbed en ook een eenpersoonsbed, en er is de zolder, waar Tijn en Sis zullen slapen. Daar staan heel veel bedden, en het is er stoffig, en vuil. En eng, het is er een beetje griezelig. Tijn en Sis leggen zich er ’s avonds neer, maar ze voelen zich er niet goed, ze gaan naar beneden, naar waar de ouders slapen, Tijn kaapt al gauw het enige bed dat daar is naast het tweepersoonsbed waarin de ouders liggen, Sis wil daar ook slapen, bij Tijn en de ouders maar er is geen bed meer over en haar moeder stuurt haar terug naar boven, waar ze nu alleen is, op die hele enge zolder.

Dat is het grote verhaal. Het hele grote verhaal. Het verhaal dat Sis te groot voor de spreekkamer van Hanne leek.
Is dat het grote verhaal? Het hele grote verheel? Het verhaal dat Sis te groot voor de spreekkamer van Hanne leek?

Toegegeven: de reactie van de moeder is muy kut. Zo zou ik als ouder nooit gereageerd hebben. Je laat niet één die bang is wel bij je slapen, en de ander die net zo goed bang is niet. Dat die ander ouder is, is geen argument. Niemand mag erover beslissen op welke leeftijd je welke angst ontgroeit zou moeten zijn. Op zijn allerminst had ik beiden weer naar boven gestuurd. Waarschijnlijker nog: ik zou  een matras van boven naar beneden hebben gesleept, met de belofte dat ik de volgende dag wel zou kijken of ik een bed van boven zou kunnen demonteren om het beneden weer in elkaar te zetten. Of, nog iets waarschijnlijker nog: ik had mijn plek in het tweepersoonsbed afgestaan en was zelf op die zolder gaan slapen. Al was Sis in dit verhaal geloof ik dertien; het is maar de vraag of iemand van dertien nog naast een ouder wil slapen.

Zus en broer in de tweepersoons dan en de andere ouder in die eenpersoons?

Tikveel. Ik zou geprobeerd hebben er uit te komen, ik had het iedereen zoveel mogelijk naar de zin willen maken, ik zou nooit één kind alleen naar een enge zolder teruggestuurd hebben.

Dus ja. De moeder reageert zonder een greintje empathie. Maar langs de andere kant. Het zijn ook maar twee ongemakkelijke nachten op een enge zolder, vele, zo heel erg veel vele mensen, hebben op enig moment in hun leven wel eens geslapen in een rottig bed in een rottige kamer, wie kent enge nachten niet, wie kent enge kamers niet, het mag nog niet direkt traumaties heten, het mag nog niet direkt voldoende zijn om jezelf van het leven te willen beroven. Ja, dat kwam niet door deze herinnering alleen, ik weet. Maar het is wel iets dat door Sis zelf “heel erg groot” genoemd wordt en dus acht ik het bepalend in de vorming van de latere Sis. De zieke Sis. Die niet meer wilde leven, die niet voor zichzelf kon zorgen.

Er zijn nog dingen, lange landerige middagen alleen zonder ouders, een zekere striktheid, een bepaald gebrek aan invoelingsvermogen, lullige dingen die gezegd zijn in de auto of waar dan ook, een middagje op het strand en Sis wordt bevangen door een onverklaarbare droefnis en zondert zich af, zit alleen, weg van de broer die in de waterlijn speelt, weg van de moeder die op een handdoek een kruiswoordraadsel aan het invullen is, niemand komt naar haar, geen moeder die op staat en He Sis zegt en Waarom zit je hier? vraagt en weten wil hoe het met je gaat, belangstelling toont. Misschien dacht ze dat je de afzondering wou, Sis, en wou ze je daarin niet storen. Misschien had ze niks in de gaten, bezig met haar kruiswoordraadsel, haar gedachten, haar eigen wereld, dat kan, Sis, ouders zijn mensen en mensen zijn imperfect, zijn er soms niet wanneer je ze nodig hebt of juist weer teveel wanneer je ze net niet gebruiken kan. Of een andere dag, ook naar het strand, de vader heeft vrij en wil per se met zijn dochter een lange strandwandeling maken; het stormt, de vader vindt dat geen beletsel voor het uitje dat hij met zijn dochter gepland heeft, allicht vindt Sis al die wind wel vervelend en misschien ziet de vader dat niet of vindt hij zijn eigen behoefte aan een activiteit met zijn kind belangrijker dan de wil van dat kind zelf, het kan. Mijn dochter, toen nog niet schoolgaand, en ik hadden ooit een picknick in het park in ons hoofd, samen met mijn zoon die haar broer is, de hele ochtend waren we aan het plannen, broodjes kopen bij de bakker, flesjes drinken, wat namen we mee, wat gingen we doen, frisbee mee, ander speelgoed mee, de hele ochtend waren we ons aan het verkneukelen, de hele vrije woensdagmiddag zouden we met ons drieën in het park zijn, toen gingen we mijn zoon  die haar broer is uit school halen, we kregen nog bijna ruzie over wie het mocht vertellen van de picknick, maar de zoon de broer had geen zin, die wilde liever met een vriendje afspreken, teleurstelling allerwege, uiteindelijk gingen we toch picknicken maar het begon al met gehuil en chagrijn, goed bedoeld was het, weten wij veel hoe mijn zoon zich dit later herinneren zal? Als hij in de twintig is en boeken schrijft, en dit voorval tot fragment bombardeert, wie weet gaat het dan wel over een vader die hem tegen wil en dank naar het park sleurde, hij huilend, de vader briesend, wie weet, herinneringen zijn nooit gelijk aan wat er eigenlijk gebeurd is.

Goed bedoeld zei ik net en daarover zegt Sis ook iets: “goede bedoelingen zijn bij ons thuis niet genoeg geweest”, en dat articuleert f’domme p’sies mijn ongemak met dit boek. Dat de vader, in wiens borst de vinger net iets minder hard gepriemd wordt dan in die van de moeder (die wordt zelfs als moeder miskend: voor Sis komt therapeut Hanne nog het dichtste bij een moeder), het eigenlijk allemaal best goed meende, ziet Sis wel in. In veel van haar jeugdherinneringen komt de vader als u het mij vraagt (u vraagt het mij niet en daarom zeg ik het toch maar) als een tamelijk lieve man naar voren. Zo maakte hij een zoekgeraakt puzzelstukje eens zo goed na dat het exact in Sis heur puzzel paste. Dat is toch van ontroerende liefheid, meent u niet? Nu, na alle (onterechte?)(?) boosheid, na de wrokjes die ik als zieke diertjes in me koesterde, ja nu: als ik nu terugkijk op mijn jeugd, zie ik heel veel warmte, heel veel (p’don) gezelligheid, heel veel lol ook (in geen gezin werd er volgens mij zoveel gelachen als in het onze; ik heb nooit meer in mijn hele leven zo vaak zo hard gelachen als in mijn kinder- en tienerjaren met mijn ouders en mijn twee zussen), maar zoiets zouden mijn vader noch mijn moeder gedaan hebben, die zouden gewoon gezegd hebben dat het maar jammer was van dat puzzelstukje dat kwijt was, en dat ik beter op mijn spullen moest letten.

(en ook ik, als vader, zou dit niet zo snel doen; wel, als mijn kinderen er om zouden vragen zou ik het meteen doen, ik doe alles voor ze, misschien wel teveel, maar ik zou uit mezelf nooit op het idee gekomen om het probleem van een missend puzzelstukje op deze manier op te lossen)

Maar al die bedoelingen van haar vader, goed of anderszins, zijn voor Sis nooit genoeg geweest. En daar heb je het. Uiteindelijk vind ik, als lezer, Sis een heel klein beetje onsympathiek. Een malkontent, drammerig, nukkig kind voor wie alles nooit goed genoeg is, en die meent dat elk grasveld een diepere tint van groen aannemen kan dan haar eigen minne veldje. Die omdat ze ziek is, zich klaarblijkelijk lomp en onbenaderbaar mag opstellen tegen alles en iedereen: haar vriendin, haar therapeut, haar ouders, ze hebben allemaal maar begripvol te zijn want hee, Sis is ziek en Sis is zielig en Sis moet met handschoentjes worden aangevat.

En omdat ik mijn oude zelf in haar herken, zie ik misschien het onsympathieke in mijzelf in haar terug en dan is het met terugwerkende kracht nog een toer geweest van Naomi Rebekka Boekwijt. Maar ik heb een donkerbruin vermoeden dat Sis niet bedoeld is als negatief spiegelbeeld; dat, met andere woorden, het ongemakkelijke gevoel waar Stemmen me herhaaldelijk liet zitten niet beoogd werd.

Soms is Stemmen heel erg mooi, en ontroerend, en lief, en zacht. Soms wil je het boek in je armen nemen en wiegen en toezingen, soms wil je het mee op kaffee nemen om tesaam het glas te heffen op de kloterij en de schoonheid die leven heet, soms wil je het in een hoek smijten en het daar voor altijd laten liggen.

Een boek als een eindeloze eerste werkdag en je weet nog altijd niet of je daar wel werken wil.
Ofnee. Een boek tastend doorheen te gaan, ofnee, een boek dat tastend door jou heen gaat.
Ofnee. Een boek om te lezen. En dan weer niet. En dan, toch, weer wel.

Naja. Laat ik er dit van zeggen. Stemmen is niet onopgemerkt door me heen gegaan. Een zeker soort kracht kan de schriftuur van Naomi Rebekka Boekwijt dus zeker niet ontzegd worden.

Naomi Rebekka Boekwijt Stemmen

Stemmen

  • Auteur: Naomi Rebekka Boekwijt (Nederland)
  • Soort boek: psychiatrische roman
  • Uitgever: Atlas Contact
  • Verschijnt: 18 juni 2024
  • Omvang: 272 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Naomi Rebekka Boekwijt

Intense en persoonlijke roman over hoe belangrijk een hulpverlener in de psychiatrie kan zijn. Maar hoever mag je gaan om iemand te laten ontdooien die zich bevroren houdt?

Sis is een jonge vrouw die zich afgesloten voelt van de wereld en mensen hoort en ziet die er niet zijn. Wanneer ze Hanne ontmoet, de eerste zorgverlener in lange tijd met wie ze een vertrouwensband opbouwt, begint Sis’ beklemmende situatie te veranderen. Als ze in een woongroep gaat wonen treft ze eindelijk mensen bij wie ze zich thuis kan voelen. Tegelijkertijd heeft ook Hanne haar redenen waarom Sis voor haar die éne patiënt is. Naomi Rebekka Boekwijt laat in deze intense en persoonlijke roman zien hoe belangrijk een hulpverlener kan zijn. Een warm pleidooi voor medemenselijkheid en het elkaar de hand reiken. Maar hoe ver mag je gaan om iemand te laten ontdooien die zich bevroren houdt?

Bijpassende boeken

Arnon Grunberg – Zevenpoot

Arnon Grunberg Zevenpoot recensie en informatie over het nieuwe boek met een vertelling en geïllustreerd door Thé Tjong-Khing. Op 18 juni 2024 verschijnt bij uitgeverij Querido de nieuwe vertelling van Arnon Grunberg met tekeningen van Thé Tjong-Khing. Hier lees je uitgebreide informatie over de inhoud van de vertelling, de auteur, de illustrator en over de uitgave.

Arnon Grunberg Zevenpoot recensie van Tim Donker

Kwam de les erna. Iedereen zuchten, hakkelen, hoe goed hoe mooi hoe geniaal het was. Dat waren dan de mensen die geacht werden je medestudenten te zijn. De gast die nogmaals naar voren bracht dat hij had horen zeggen dat Grunberg nu in New York woonde sloeg je (in gedachten natuurlijk) op zijn bakkes.

Eén eigenschap van de jaren negentiennegentig was dat ze eindig waren. Het werd 1999, en toen stopte het de jaren negentiennegentig te zijn, toen stopte het een millennium te zijn, een ander millennium brak aan en zette schreden en toen het zo’n beetje eindjeweegs op streek was kwam ik te wonen waar ik nu niet meer woon naast een mens die nu niet meer mijn buurman is. Sergio, zo noemde ik diene mens al heette hij anders. Gedurende een jaar of drie dacht ik dat hij mijn broer was. Hij was ook postbode. Hij hield ook van muziek en zijn muziekliefde en de mijne wandelden voor een deel gelijkstaps al hield hij naar mijn smaak een beetje teveel van postpunk en deed hij naar mijn smaak een beetje teveel mee aan de niet geheel terechte overwaardering van Joy Division als “meest zwartgallige muziek” ooit (is dat niet ook het maakgeloof vanwege het uiteindelijke zelfverkozen lot van die Curtis, mensen?) (en ook: hoe serieus kun je iemand muzieksmaak eigenlijk nemen als hij Vampire Weekend goed vind?). Hij was ook literatuurliefhebber, wat ik waarderen kon, alleen maar om de literatuur, zelfs al deed zijn smaak in boeken mijn wenkbrauwen vaker wel dan niet fronsen. Ja. Ook hij. Liefhebber van. Die eeuwige Grunberg. Ook weer, ook nu.

Weeral sloten zich de jaren tot een lange rij aaneen, en toen. Een stevige griep woekerde en men zag daarin een goede reden. Men zag aanleiding. Men zag manieren. Om in een virus een totalitaire staat te funderen. Iedereen leek dat goed te vinden. Iedereen meende dat gepast. Arnon Grunberg zei er echter sympathiekere dingen over & iets daarin nam me voor hem in, en ik dacht. Ik moet misschien toch eens. Ik moet misschien eens. Misschien moet ik toch eens meer van die man gaan lezen.

Hoe gaat dat met voornemens. Die steken in je kop, die vormen geen blokkades, die lossen weer op, zijn ineens geen voornemen meer.

Maar de voorzienigheid is er altijd. En de voorzienigheid drukt mij Zevenpoot in de hand.

Zevenpoot?

Ja. Zevenpoot. Een sage, of nee, een groteske over de aan achondroplasie lijdende achtbenige Mom. Hij is klein, erg klein, en hij heeft acht benen. Later zeven, vandaar de titel, het waren de kunstenmakers, de roekeloze kunstenmakers, altijd weer de kunstenmaker. Die Mom iets kostten. In dit geval een been.

Dit door Thé Tjong-Khing geïllustreerde leesboek nee voelboek nee veelboek is misschien zoveel als een kinderboek voor volwassenen, dat heet, een grootboek om zich terug klein te voelen.

Want stel je voor hoe het is. Stel je voor hoe het is als je twee mensen bent. Stel, je bent twee mensen, je bent, lawwezeggûh, wat naïef, je bent, lawwezeggûh, wat wereldvreemd. Maar je bent samen, en samen vorm je iets, je weet niet wat, is dat liefde?, en stel dat daar een kind van komt maar dat kind is niet zoals alle andere kinderen, het is kleiner, veel kleiner, en het heeft acht benen in plaats van twee.

Wat je dan doet.

Overgenomen worden. Is wat je dan doet. Door kunstenmakers, door instanties, door de overheid, door een nogal agressieve ietser.

Daarover gaat dit boek. Over de overgenomenheid van iedereen die niet goed begrijpt waardoor ze nu eigenlijk overgenomen zijn. Grunberg beschrijft dat goed. Grunberg beschrijft dat meesterlijk. Al vanaf het eerste hoofdstuk.

De gynaecoloog. Mevrouw Knoblauch die alleen nog maar zwanger is. Gemeten wordt, bekeken wordt, ingeschaald wordt, de gemeten mens, en dat wat in haar groeit ook. “Een arts is gewoon een mens die met andermans gezondheid speculeert”; sjee, een raker kenschetsing van de godganselijke medische stand las ik nergens; “een sterveling die zich tegen het menselijk noodlot aan bemoeit”, heet het later; een schone, een fijne relativering van het al te lang al te hoog geachte “idee” der dokter.

&. Wie geen dokter is, of geen titel heeft en überhaupt niet heel goed begrijpt wie hij is. “Mevrouw Knoblauch voelde zich niet in topvorm. Ze had een snotneus. De schilfers hingen eraan. Overigens heette ze niet mevrouw Knoblauch, ze heette Hilde Geertruide Sabine Maria Stampielinokovski-Marinowicz, maar aangezien vrijwel niemand de achternaam Stampielinokovski-Marinowicz kon uitspreken, had ze de naam van haar echtgenoot aangenomen. Dat was niet feministisch, maar als je Geertruide Sabine Maria Stampielinokovski-Marinowicz heet moet je soms concessies doen. Haar echtgenoot Maximilian Knoblauch was evenmin in topvorm. Zijn schouder deed pijn en over zijn rechterknie maakte hij zich ook zorgen. Hij had tijdens het voetballen een paar akelige trappen gekregen, zijn rechterknie en het linkerscheenbeen waren beplakt met pleisters. Hij voetbalde al jaren, maar zijn hobby kwam er voornamelijk op neer dat hij elke zondagmiddag getrapt en heel soms ook geslagen werd. Niet alleen door de spelers van de tegenpartij, dat kon hij nog billijken, maar soms ook door zijn teamgenoten. Een enkele keer trapte hij terug, maar dat haalde doorgaans weinig uit. De Knoblauchs hadden gelukkig een buurman met een EHBO-cursus. Zo’n man doet zo’n cursus niet voor niks. Die wil de buren graag een handje helpen met het ontsmetten en verbinden van wonden. De blessures van meneer Knoblauch hadden hem nader tot de buurman gebracht.”;

die. De mensen die altijd concessies moeten doen. De vertrapten. De verdrukten. De mensen die alleen maar wonden hebben om voor hen te spreken. Zulke mensen. Zulke mensen als de Knoblauchs zijn. En de wereld waarin zij wonen.

Zij geven geboorte aan een veel te klein kind dat veel te veel benen heeft.

Zij wonen in een wereld waar de supermarkt een slagveld is; de tram een door voetbalsupporters geteisterd oorlogsgebied is; en zo ongeveer alles en iedereen hen de baas is. Hun kind wordt tot kunstwerk gebombardeerd, de koning is een kat, witte privileges moeten te lijf gegaan worden, en iedereen, zelfs vijfjarigen, kan zonder het te weten een (potentiële) pedofiel zijn.

Grunberg neemt in deze groteske veel op de hak. De vermeende ruimdenkendheid van kunstenaars en intellectuelen; de belachelijkheid van hoogwaardigheidsbekleders; het “engagement” in kunst; de “verhevenheid” van woke; het “begrip” voor alles en nog niks van de intelligentsia – van al de dingen waar je als weldenkend mens graag deel van zou willen uitmaken laat de schrijver weinig heel. Dat maakt Zevenpoot tot een bijzonder humoristies boek. Al lezende lachte ik enkele malen luidop, bulderend – iets wat me niet heel vaak overkomt bij het lezen van een boek. De grijns ja, de gniffel ook, een flukse grinnik misschien maar de onbeschaamde bulderlach? Nee. Niet vaak.

Dus. Ten dele een revanche voor Grunberg. Op dat eertijdse Blauwe maandagen, en mijn eertijdse buurman. Ten dele zeg ik, want naar het einde toe lijken de zottigheden steeds meer te mogen gelden als een vrijbrief. Een vrijbrief voor steeds meer zottigheden, en daar gaat het boek toch een beetje inboeten aan zeggingskracht. Maar ik las een Grunberg en ik vond het leuk. Het was een middag, ergens in een tijd, de jaren negentiennegentig waren langvervlogen, ik las een Grunberg, ik vond het leuk, de zon scheen, de koffie smaakte me, ik had gelachen, en bijna, bijna ja, had ik een bericht naar mijn vroegere buurman gestuurd. Wat meer is dan de meeste boeken met me doen. Niet veel meer, maar toch zeker wel een beetje meer.

Arnon Grunberg Zevenpoot

Zevenpoot

  • Auteur: Arnon Grunberg (Nederland)
  • Tekeningen: Thé Tjong-Khing
  • Soort boek: vertelling
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 18 juni 2024
  • Omvang: 120 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek
  • Prijs: € 23,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het nieuwe boek van Arnon Grunberg

‘Onze liefde overwint alles,’ zeggen mevrouw en meneer Knoblauch wanneer ze een piepklein zoontje met acht beentjes krijgen, ‘we houden van hem zoals hij is.’ Maar de buitenwereld heeft haar bedenkingen. Is de achtbener moderne kunst? Een medisch wonder? Een vreemdeling?

Onder de titel Wit privilege met zeven benen (eentje brak per ongeluk af) wordt hij tentoongesteld in het Stedelijk Museum. Toch wil het met zijn maatschappelijke acceptatie niet vlotten. Nadat de ouders hun spaargeld kwijtraken aan een alternatieve genezer, ervaart de jongen in Ter Apel barmhartigheid, misschien ook dankzij zijn vader, die hem heeft voorgehouden: waarheid is wat de mensen willen horen.

Uiteindelijk overwint de liefde alles, maar altijd anders dan je denkt.

Deze speelse en satirische vertelling, in de geest van Rabelais, is ook een zachtaardig commentaar op kunst, cultuur, ideologie en maatschappij. Wie van mensen wil houden moet de zotheid omarmen.

Bijpassende boeken en informatie

Graham Harman Objectgeoriënteerde ontologie recensie

Graham Harman Objectgeoriënteerde ontologie recensie van Tim Donker en informatie over de inhoud van het filosofieboek met een nieuwe theorie van alles.

Graham Harman Objectgeoriënteerde ontologie recensie van Tim Donker

En erbij zijn. Staan en leven en kijken en zien hoe het groeit.

De revoluties in het denken. Die altijd plaatsvinden als je net even de andere kant op kijkt. Of, vaker nog, voor je geboren werd. De omwentelingen. Maar nu kan je het zien gebeuren. Nu kan je erbij zijn. Nu kan je zien hoe het wentelt.

Een paleisrevolutie: welaan. Zo kenschetst filosoof Arjen Kleinherenbrink de “Object-Oriented Ontology”(OOO) waar het in dit boek van Graham Harman om gaat. Een relatief nieuwe stroming waarvan Harman een van de grondleggers is. Het is nieuw. Het is aan het ontstaan. Het groeit waar je bij staat. En ik lees dat. Ik hou het boek in trillende handen. Trillend van opwinding. De geboorte van een gedachte. Een nieuwe theorie van alles.

Nu ben ik nooit zo verzot geweest op unificerende theorieën. Al te makkelijk loopt het uit op een onbuigzaam totalitarisme waaraan alles moet opgeofferd worden. En filosofie had ik eigenlijk ook al bijna achter me gelaten. Ooit wilde ik het studeren. Dertig jaar geleden ofzo. Maar een huisgenoot raadde het me af. Hij stak een lang verhaal af over hoe saai die studie feitelijk was, hetgeen hij illustreerde door de uitputtende, bijna mathematische analyses van subject-object relaties te vermelden die je volgens hem ging moeten maken. Hij propte daarmee zoveel slechts in één zin dat hij me almeteens genas van een ambitie. Geen idee waar hij het vandaan had, hij studeerde zelf geen filosofie, hij studeerde niks, een blauwe maandag theaterwetenschappen maar daar was hij tegen dat ik daar kwam wonen allang mee opgehouden. Maar wat me aan filosofie aantrok, was de liefde voor het denken. Het denken buitenom modellen en rasters. Een denken dat niet kon samen gaan met wiskunde, leek me. Wiskunde was geen denken, wiskunde was volgen. Ook twijfelde ik er toen al aan of een object altijd een subject moet hebben om door waarneming in zijn zijn bevestigd te worden. Ik ging geen filosofie studeren. Ik bleef het wel lezen, al nam ook die interesse in de loop de jaren af. Pas in de voorbije jaren hebben denkers met durf, zoals Slavoj Žižek, Giorgio Agamben (die met name gedurende de coronahysterie als een van de weinige academici helder bleef denken) en Timothy Morton de inmiddels wat sluimerende liefde voor filosofie weer wakker geschud.

Harmans boek komt in mijn persoonlijke leven dus precies op tijd. Dit wilde ik lezen. Hier wilde ik bij zijn. Deze revolutie moest ik meemaken.

Is Object georiënteerde ontologie een revolutie? Ik zou denken van wel, vandaar mijn opwinding.

Zeer bevrijdend is het gegeven dat OOO een “platte ontologie” is. Ontologie is in de manier waarop zich het bezig houdt met al het zijnde, al te lang gericht geweest op een tweedeling. Tijden waren, ooit, dat theologie en filosofie zozeer verknoopt waren dat God nodig was om elk denken sluitend te maken. Er was God, en er was al het andere. Maar toen geraakte de mens verlicht, en God ging dood, en een meer wetenschappelijk wereldbeeld was daar. Dat verloste de filosofie nog niet van de tweedeling: de mens nam de plaats in van God. Er was de wereld, en die had de mens nodig om gezien, begrepen en uitgelegd te worden. Er waren wel dingen-op-zichzelf maar daar had geen mens toegang toe en waarover men niet spreken kan daarover moet men zwijgen. Het waargenomene kon het niet buiten waarnemers stellen en dus nam de mens tot op bijna dit eigenste moment “de helft van de ontologie in beslag” zoals Graham Harman dat uitdrukt. OOO vindt dat, begrijpelijkerwijs, een beetje teveel eer voor de mens die maar een zijnde is naast talloze andere zijnden. De platte ontologie die OOO voor staat houdt in dat alle zijnden in gelijke mate substanties zijn, hoe groot de onderlinge verschillen ook mogen zijn. Niemand meer het subject met wiens waarneming alles staat of valt, maar allemaal evenzeer object. Het objectbegript van OOO is daarenboven erg ruim: niet alleen mensen, dieren en planten worden als object gezien maar ook gebeurtenissen, huwelijken, oorlogen en festivals. Alleen dit allereerste gegeven al, nam me zeer voor OOO in. Ik heb nooit de logica begrepen achter een vraag als “Als in een bos midden in de nacht een boom omvalt en er is niemand om het te zien of te horen, maakt die boom dan nog geluid?”; alsof het geluid van een omvallende boom een schreeuw om hulp zou zijn, gericht aan ons, de mens, en, meer nog, alsof de hele wereld een voorstelling is ter ere van die mens, die zogenaamde verrekte kroon op de schepping, onder wiens ogen en oren alles pas echt wordt.

Weg met het subject, sorry Immanuel, alleen nog objecten, de emancipatie van al het niet-menselijke, waren daar nu zoveel duizenden jaren filosofie voor nodig? OO redt meer, en beschermt objecten tegen wat Harman “ondermijnende” en “overmijnende” methoden noemt. In de ondermijnende zienswijze wordt elk object gereduceerd tot waaruit het is samengesteld. Naar een gedacht van Heidegger moet er iets “hamerachtigs” zijn aan een hamer met een gebroken steel waardoor we het tuig nog steeds als hamer herkennen, zij het een kapotte. Hoeveel delen van een object kun je wegnemen tot het object ophoudt zichzelf te zijn? Ook kan wijn niet herleidt worden, zoals Daniel Dennett volgens Harman lijkt te denken, tot een chemische analyse. Objecten zijn simpelweg nooit “slechts” hun gebundelde eigenschappen.

Overmijnende zienswijzen daarentegen benaderen objecten door te kijken naar de effecten en uitwerkingen die het op andere objecten heeft. Een huisgenoot, diezelfde die me filosofie afraadde ja, zei me ooit dat “je” (hij bedoelde de/een mens) slechts bestaat in relatie tot anderen. Wat je bent, komt dus pas tot uitdrukking in wat je voor anderen bent. Indertijd vond ik dat een hele rake, diepe uitspraak, ik heb hem zelfs nog -letterlijk- een tijdje aan mijn muur gehangen. Inmiddels vind ik het de grootste lulkoek die er maar bestaat. Wie zijn we dan op de momenten dat we alleen zijn, wie zijn we als we ervoor kiezen kluizenaar te zijn, wie zijn we als dat wat anderen in ons zien volgens onszelf totaal niet klopt bij hoe we onszelf zien? Elk object is ook iets autonooms, iets dat op zichzelf staat.

Zodus definiëert OOO “object” als volgt: alles wat meer is dan zijn delen en minder dan zijn effecten. Objecten kunnen nooit naar onder of naar boven gereduceerd worden. Dat dat geen keihard uitgangspunt is zodat er gevallen zullen zijn, misschien wel veel gevallen ook, waarin de objectheid van iets open is voor discussie, zelfs binnen OOO zelve, is misschien net de bedoeling. De stroming wijst ook het bestaan of misschien zelfs wel de wenselijkheid van kennis als het juiste verstaan van het reële af. Dit hangt samen met hun afkeer van letterlijk taalgebruik, omdat volgens OOO een indirecte beschrijving veel nader kan komen tot wat een object op zichzelf genomen -zonder menselijke waarneming- is. Er zijn volgens OOO maar twee fundamentele vormen van kennis: waar een ding van gemaakt is en wat het doet, en dat is nu net dat “ondermijnen” en “overmijnen” waartegen OOO zo fel gekant is.

Tot zover was ik aan boord. Tot zover was ik helemaal aan boord, en wilde ik allen die nog niet aan boord waren ferm naar binnen trekken. Wie kan zeggen wat “leven” is? Een wetenschapper die je alles haarfijn en tot achter de komma zal vertellen, of een prachtplaat die je laat zinderen tot in je tenen? De esthetica beschouwen als het fundament van alle filosofie – als Graham Harman indertijd mijn huisgenoot was geweest, was ik het wel gaan studeren. Want in wat OOO afwijst zit alles wat mij weerhield van natuurwetenschappen en uiteindelijk dus ook (in de beschrijving van die huisgenoot) filosofie: de idee dat alles wat bestaat uit fysieke materie moet bestaan (zodat er nooit gesproken kan worden over dromen, zielen, jungiaanse archetypen, niet aan aanwijsbare plekken of personen gebonden verenigingen); dat alles wat bestaat fundamenteel en enkelvoudig moet zijn (“ondermijnen”, geen plek laten voor emergentie); dat alles wat bestaat echt moet zijn (waarmee films en boeken worden uitgesloten, of de ficties van Hans Vaihinger) (die gek genoeg nergens in dit boek genoemd wordt); dat alles wat bestaat in letterlijke taal gevat moet kunnen worden (waar letterlijkheid, zoals OOO zeer terecht opmerkt, altijd simplificaties met zich meebrengt); verlost van deze struikelblokken zou de universiteit zeker gelonkt hebben voor mij.

Het venijn zit hem hier in de pretentie een theorie van alles te zijn. Hoe prachtig ik het ook vind als alles vanaf nu op een OOO-manier benaderd zou gaan worden, het is ook waar Objectgeoriënteerde ontologie begint te manken. Het gaat mis bij een kwadrant. Waarom gaat alles altijd mis bij een kwadrant? Objecten zijn volgens OOO altijd viervoudig: ze zijn een reëel object (RO) met reële eigenschappen (RE) en tevens een sensueel object (SO) met sensuele eigenschappen (SE). Reële objecten met hun eigenschappen bestaan op zichzelf (Kants Ding-an-sich); sensuele objecten en hun eigenschappen bestaan alleen -ah daar hebben we de huisgenoot van vroeger weer!- in relatie tot een ander reëel object (Harman noemt dat een correlaat). In het spanningsveld tussen deze vier gegevens (dat een sensueel object klaarblijkelijk reële eigenschappen kan hebben maakt alles nog een slagje onnavolgbaarder) ontstaan volgens OOO ruimte en tijd; de oorsprong van alle beweging en stilstand in de wereld. En ineens las ik geen filosofie meer, ineens zat ik een ontstaansmythe te lezen.

Hoe objecten ontstaan.

Een gedachte: alles wat bestaat moet ooit ontstaan zijn, en alles wat ooit ontstaan is moet een keer weer vergaan. Dan lijkt het plausibel dat OOO komt met de idee van de geboorte van een object. Elk object -en beer in geest hoe ruim het objectbegrip van OOO is!- wordt geboren, komt tot volwassenheid, rijpt, vervalt, sterft. Ook dat leek aanvankelijk een prikkelende gedachte. Vroeg in het boek noemt Harman in een terzijde The Beatles. Dat ik samen met dominee Kees (die ik hierbij broederlijk groet) (hai Kees!) van mening ben dat The Beatles een van de meest overschatte bands allertijden is, doet hier niet terzake. “[E]lk van de vier leden van de band [was] een object voordat hij bij de band kwam,” zegt Harman, “en de groep als geheel [is] ook een object (een object dat het verlies van ten minste twee leden kon doorstaan voordat Ringo erbij kwam).” – en dan gaat het me met name om wat  daar eventjes tussen haakjes wegemoffelt staat. Er zijn bands die een ontzettend groot verloop kennen, zoveel ledenwisselingen dat er op het laatst misschien geen enkel oorspronkelijk lid meer in zit. Er zijn bands die ook, door het verloop of door andere redenen, in de loop der jaren heel anders zijn gaan klinken om uiteindelijk misschien zelfs wel uit te komen bij een compleet andere muziekstijl. Wat is de geboorte van het object “band”? De oprichting? Het eerste succes? Het vinden van hun “definitieve”  geluid? Waar zit de volwassenheid van dit object, waar het verval, waar de dood? Is de objectheid van een band verankerd in de naam, zodat dit object het ook wel zonder elk oprichtend lid kan stellen? Is een band die eerst -zeg- punk speelde en enkele platen later suikerzoete radiopop maakt allang dood, of gereïncarneerd misschien? En gesproken over dat laatste: kan een object zijn eigen dood doorstaan?

Ik was vervuld met vragen.

Ik was vervuld van enthousiasme.

Ik zat te wippen op mijn leesstoel.

Maar het eindigde in een deceptie.

Om de idee van de geboorte, de volwassenheid, de rijping, het verval en de dood van een object te illustreren grijpt Graham Harman naar de Amerikaanse burgeroorlog. Een “object” (ja) waar ik niets van weet en totaal niet in geïnteresseerd ben (hoewel ik na lezing van deze pagina’s in Objectgeoriënteerde ontologie wel achterbleef met een zekere goesting om toch iets meer te weten over deze burgeroorlog dan dat “het iets met slavernij te maken had”). Dit beslaat een groot gedeelte van het derde hoofdstuk, Samenleving en politiek. Niet alleen werd OOO me daar in plaats van een filosofie iets als krijgskunde – dat zou nog tot daar aan toe geweest zijn, men kan zich ommers altijd verdiepen in nieuwe terreinen. Een groter probleem is dat door mijn afstand tot het onderwerp, de functie die het had als illustratie teloor ging. In mijn ogen roept Harman compleet willekeurige momenten in de burgeroorlog uit tot beslissende punten in de geboorte, de volwassenheid, de rijping, het verval en de dood van de burgeroorlog. Hiermee oogst hij bij mijn geen gelijk – slechts verveling (wel vraag ik me af of deze analyse van OOO slechts in retrospect werkt of dat er een OOO-geïnspireerde krijgskunst mogelijk is die in staat is te voorspellen op welk moment van zijn ontwikkeling het object oorlog zich nu bevindt; zou, met andere woorden, OOO kunnen zeggen of de oorlog in de Oekraïne op dit moment reeds “volwassen” of al “in verval” is?, en zouden deze voorspelling ook pro-actief ingezet kunnen worden? Zou een generaal via OOO een oorlog doelbewust op haar dood kunnen aansturen? In dat geval is Graham Harman natuurlijk alsnog nobelprijswaardig).

Uiteraard komt de keuze -naast, ongetwijfeld, persoonlijke interesse- voort uit een vooronderstelde bekendheid van het Amerikaanse lezerspubliek met dit onderwerp, maar voor mij, als Europeaan en in het bezit van een grote aversie van alles wat met oorlog te maken heeft, is het waar OOO me ineens wat potsierlijk werd. De geboorte, de volwassenheid, de rijping, het verval en de dood van een oorlog? Een dood die Harman lijkt te willen situeren voor het werkelijke einde? Inderdaad leven dingen soms alleen in naam nog voort; relaties kennen soms een nasleep; dingen kunnen afgelopen zijn nog voor iedereen zich daar bewust van is: het zou, met elk ander onderwerp als voorbeeld, een belangwekkend punt kunnen zijn maar nu genereerde het bij mij alleen een zekere dosis scepsis. Objectgeoriënteerde ontologie weet op meer momenten niet te overtuigen op punten waarbij ik haast op voorhand al overtuigd leek.

Niet alleen over krijgskunde of het ontstaan van ruimte en tijd heeft OOO wat te zeggen, ook op gebieden als politiek en ethiek acht de beweging zichzelf toepasbaar. Aanvankelijk leek me de politieke visie van OOO me baanbrekend. Leunend op een idee van Noortje Marres, gaat OOO uit van politieke kwesties die zij zien als ketens van gegevens waarin ook niet-menselijke objecten een belangrijke plaats dienen te krijgen. Als ik dat goed begrijp, rekent OOO af met links en rechts, of met een andere, volgens Harman links en rechts doorkruisende, tweedeling te weten waarheidspolitiek en machtspolitiek. In Nederland zouden de uitgangspunten van OOO het einde van politieke partijen kunnen betekenen in zoverre dat elke kwestie op basis van zijn specifieke “keten” om een nieuwe plaatsbepaling vraagt en standpunten a priori, voortkomend uit de door politieke kleur bepaalde verworven kennis, niet wenselijk lijkt. Wat spreken moet, is wat in elk geval raadzaam is, niet wat het beste bij de grondslagen van de partij past. Wat mij geen verkeerde gedachtegang leek. Dat alles wat bij toeval géén mens is hierbij ook in ogenschouw genomen moet worden, is in het antropoceen zeer wenselijk. Als het tenminste de bedoeling is dat planeet aarde het ook overleeft.

Maar milieuproblematiek is misschien niet eens het eerste wat OOO op het oog heeft: “[P]olitiek [gaat] niet primair over mensen”, heet het. “[D]e menselijke samenleving [overstijgt] de bavianensamenleving […] door het […] gebruik van stabilisatoren. In tegenstelling tot bavianen hoeven wij mensen niet elke dag opnieuw te onderhandelen over onze sociale posities, maar zijn deze posities vastgelegd in de vorm van geboorteaktes, rijbewijzen, bankrekeningen, functieomschrijvingen, vaste woonadressen enzovoorts.” Hieruit blijkt volgens Harman dat niet-menselijke factoren ook een groot belang zouden moeten hebben in het politieke denken (elders noemt hij in een gelijkaardig verband nog gebouwen en autowegen en, godbetere het, trouwringen (!) als het soort objecten “waaraan wij oneindig veel verschuldigd zijn”).

En ik lees dat.
En ik denk ho.
En ik lees dat.
En ik denk hum.
En ik lees dat.
En ik denk ho-hum.

Ruiterlijk zal ik toegeven dat ik geen bioloog ben, maar toch twijfel ik eraan of bavianen echt wel dagelijks moeten onderhandelen over hun positie. Maar zelfs al zou dat waar zijn, en omwille van de diskussie wil ik dat als niet-bioloog best aannemen, dan nog kan een mens zich afvragen of dat in zekere zin niet eerlijker is dan te rusten op de niet altijd via onmiskenbare kwaliteiten verkregen lauweren. Daarnaast zijn alle genoemde objecten gemaakt door mensen en, meer dan dat, ook alleen waardevol voor mensen. Meer specifiek: in menselijke relaties. Nog specifieker: in menselijke relaties binnen zeer specifieke menselijke samenlevingen. Wat me reden genoeg om objecten als deze, hoewel strikt genomen niet-menselijk, toch tot het menselijke te rekenen.

En ook in “geciviliseerde” samenleving (mogen wij even lachen?) hebben deze objecten overigens slechts waarde “tot de voordeur”. Ik denk aan de hoofdpersoon in het geniale Ipso facto van Iegor Gran (verplichte kost voor iedereen met twee ogen in zijn kop) (één oog mag ook) die bij een promotie zijn eindexamendiploma moet kunnen voorleggen wat hij niet kan omdat hij het niet kan vinden. Daardoor raakt hij baan, huis, vrouw en alle aanzien kwijt – onze “sociale posities” berusten, meer nog dan bij bavianen misschien, op los zand. Maar we hoeven ons niet per se tot fictie te wenden om dit punt te maken: de coronahysterie met zijn overtrokken maatregelen heeft duidelijk genoeg laten zien hoezeer iets dat voorheen volslagen onbelangrijk en in elk geval geheel privé leek, namelijk een mens z’n medische dossier, vanuit het niet ineens het toelatingsdocument werd tot het publieke domein. Het woonadres, de functieomschrijving, de bankrekening; het maakte allemaal niet zoveel meer uit niet? Als je maar bereid was je te laten inspuiten met een experimenteel serum waarvan niemand wist -of weet- wat het op langere termijn in een menselijk lichaam gaat aanrichten. Ook lichamelijke integriteit heeft klaarblijkelijk een houdbaarheidsdatum.

Maar wat me het meest dwars zat was dat de mens, WIJ mensen, volgens Harman de bavianensamenleving zouden hebben “overstegen”. We hebben met onze mensenbreintjes dingetjes bedacht en die hebben ons “verder” gebracht waar bavianen zijn achtergebleven. En ik die me zo aangetrokken voelde tot de platte ontologie van OOO. Die de emancipatorische en hiërarchieloze werking daarvan zo verfrissend vond. En nu is die hiërarchie via de achterdeur weer terug. De mens is dan toch “de kroon op de schepping”? Of in ieder geval toch een soort die met godverdomde trouwringen iets heeft “overstegen” dat andere objecten niet hebben kunnen “overstijgen”?

Een bepaalde zin voor hiërarchie zag ik al in Harmans kritische bespreking van de onder andere door Bruno Latour (voor de eerder genoemde Marres geen onbekende!) (hoe krijg je dat voor elkaar, Noortje, Bruno Latour als co-promotor voor je academisch proefschrift?) ontwikkelde actor-netwerktheorie (ANT). Een theorie waarin sociale fenomenen worden geanalyseerd op eenzelfde manier als OOO doet; de theorie gaat ervan uit dat de “actoren” binnen elk gegeven netwerk net zo goed menselijk als niet-menselijk kunnen zijn. Evenals bij OOO zou ANT middels hun uitgangspunten “alles” kunnen verklaren (of in elk geval analyseren). Volgens Latour blijft zelfs een lang netwerk op alle punten lokaal: er is dus geen goede reden om binnen een door ANT geanalyseerd geheel het ene gegeven als belangrijker te zien dan het andere. Harman past dit toe op het “object” Napoleon en komt enigszins lacherig tot de conclusie dat volgens ANT dus een haar die van Napoleons hoofd valt een even grote gebeurtenis zou zijn als de Slag bij Jena (wat heeft die Harman met oorlogsvoering?). Maar ook hier geldt dat het verschil in gewicht tussen beide gebeurtenissen alleen voor mensen bestaat, en dan, weeral, alleen voor specifieke mensen in specifieke samenlevingen. Hier aan mijn keukentafel, waar ik deze woorden tiep, hebben beide gebeurtenissen inderdaad een soortgelijk gewicht en voor de kat van de buren zal dat ook wel gelden. Dat Harman toch hard wil maken dat de ene gebeurtenis “groter” is dan de andere doet, zeker binnen de uitgangspunten van OOO zoals ik die in Objectgeoriënteerde ontologie meen te leren hebben kennen, vreemd aan. Ook de diverse schimpscheuten aan het adres van Donald Trump maken Graham Harman niet perse mojer. Het boek is geschreven onder diens ambtsperiode, oké, maar hij blijft een net iets te makkelijk slachtoffer gezien de consensus onder weldenkenden, intellectuelen, academici, hogeropgeleiden, hoe je zo ook wil noemen, dat die man -evenals Wilders en Baudet bij ons- slechts hoon verdient. Maar ook dwazen kunnen soms rake dingen zeggen. Dan vind ik het een spannendere onderneming om het -zoals Slavoj Žižek – proberen op te nemen voor Trump. Dat de -inmiddels voormalig- president een potsierlijke mafkees was, kon iedereen zonder hulp ook wel inzien. Naar voren  brengen wat misschien voor hem pleit, vereist meer denkkracht.

Misschien is OOO ondanks de platheid van hun ontologie toch een beetje elitair? Ook de poging om ethiek zodanig te verbreden dat het niet-menselijke objecten omvat, zag ik, ondanks -weeral weeral- mijn aanvankelijke enthousiasme stranden op een raar soort snobisme. “[D]e filosoof Alphonso Lingis betoogt dat […] onbezielde objecten van ons eisen dat we ze op een bepaalde gepaste manier behandelen, zodat het of een of andere manier ethisch gezien slecht is om dure chocolade te eten terwijl je Coca-Cola drinkt en het evenzo slecht is om met je koptelefoon naar popmuziek te luisteren tijdens prachtige sneeuwval bij een tempel in Kyoto.” Goed, Harman vervolgt: “Maar laten we het voorlopig eens zijn met Kant dat ethiek alleen gaat over hoe we andere mensen behandelen, en dat er helemaal geen ethische dimensie is aan hoe we louter dingen behandelen.”, maar hoe zou ethiek er volgens OOO er eigenlijk uit komen te zien?

Lingis’ voorbeelden tonen meteen het problematiese van een “ethiek der louter dingen” aan. Die dure chocola bijvoorbeeld? Moet een ethiek der dingen gegrondvest worden in prijs? Mag je wel Coca-Cola drinken als je goedkope chocola eet? En waarom eigenlijk chocola? Welk object verdraagt welk andere object? Persoonlijk vind ik Coca-Cola en chocola allebei rotzooi, duur of goedkoop. Hoe zit het met macademianoten, cabrales, vijgenbrood, curry, olijven? Wat is ethisch gezien verenigbaar met Coca-Cola en wat niet? En hoe zit het met bier, en maakt het dat nog uit of het “pils” is of een of ander speciaalbier, dat soms ook op kan lopen tot twintig of dertig euro voor een flesje (als prijs klaarblijkelijk een reden is om iets hoger te achten dan het andere)? Of wijn? Supermarktwijn? Andere wijn? En die sneeuwval, en die tempel, en die popmuziek? Goed, ik neem aan dat het iets is als gokspelletjes doen op je telefoon terwijl je in een hele moje grot bent. Het gaat, in een ethiek der dingen, waarschijnlijk om de dingen je volle aandacht te schenken. Maar wat verdient alle aandacht, en wat kan wel met zo’n beetje verdeelde aandacht toe? Valt de sneeuw mojer in Kyoto dan hier in mijn achtertuin in Vleuten? En wat verstaat een mens, verstaat een Alphonso Lingis, onder popmuziek? Mag “klassieke muziek” wel samen met “prachtige sneeuwval bij een tempel in Kyoto”? En als popmuziek alles is wat geen klassieke muziek is, en het dus country, blues, jazz, folk, techno, hiphop, soul, rock en alle subgenres hiervan omvat dan zit daar heel veel tussen dat mijns inziens de sneeuw in Kyoto alleen maar mojer zou laten vallen. Naar aanleiding van Snowy in F# minor van Tindersticks hadden een toenmalige vriendin en ik het vaak over sneeuwen in f mineur. Sneeuw en muziek zijn tamelijk complementair hoor Alphonso Lingis.

Kun je je überhaupt op ethische wijze verhouden tot een object dat zelf geen ethiek kent? Het antwoord kan geen onomwonden “neen” zijn, want anders zou dierenrechtenactivisme nergens op slaan. Maar morele objecten kunnen immorele of a-morele objecten niet hetzelfde behandelen als morele objecten: tegenover “iets” dat “niet beter weet” gedraag je je anders dan tegenover “iets” dat “beter had moeten weten”. Goed misschien ben ik onder invloed van Alphonso Lingis hier zijwegen ingeslagen die Graham Harman noch OOO ooit bedoeld hebben maar een op een platte ontologie gegrondveste “theorie van alles” zal zich vroeger of later toch over vragen als deze moeten buigen.

En ik lees dat.
En ik denk.
Ik denk over die dingen na.
Ik denk na over dingen.

Walter Lippman, ja de man die het woord stereotype muntte, zei dat het (Amerikaanse) onderwijssysteem opleidt tot robotachtige idioten. Inderdaad is het doel van elk schools leren om reproductiemachines te maken van mensen, niet in staat tot zelfstandig nadenken maar slechts tot het zo ongeschonden mogelijk oprochelen van voorgekauwde kennis. Het is niet gek dat OOO kennis wantrouwt, en esthetica in het sentrum van het denken plaatst. De objectgerichte ontologie vereist een nieuwe manier van kijken, en een nieuwe manier van denken. Eindelijk weer een echte filosofie, zou ik bijna zeggen, en niet een verkapte poging tot harde wetenschap. Dat OOO met dit boek nog niet helemaal op punt lijkt te staan, is niet verrassend. Het is nieuw, en nu zijn we erbij. Je kunt het zien groejen, zelfs binnen het boek. De “relaties” die niet-menselijke objecten volgens OOO met elkaar aangaan, vervulden me in eerste ook met wantrouwen. Hoe “kennen” rails en trein elkaar? Maar op het eind, waar Harman werk van de grondleggers en enkele sympathisanten van OOO bespreekt, haalt hij prachtige woorden van Timothy Morton aan die elke reserve in één keer stuk slaan: “Het bamboebos is een gigantisch windklokkenspel, die de wind moduleert naar “bamboeaans”. Het bamboebos “bamboe-morft” de wind meedogenloos en vertaalt de druk van de wind naar beweging en geluid. Het is een afgrond van bamboe-wind.” Hier wordt het wezen van een platte ontologie verwoord. Geen mens komt er aan te pas en het spreekt in alle talen. Stap terug mens en word object onder zoveel andere objecten.

Dat Objectgerichte ontologie me tegenspraak ontlokte, wil alleen maar zeggen wat een mooi en krachtig boek dit is. Het is een bescheiden overzicht waar filosofie ons tot nog toe gebracht heeft. En een glorieuze blik op waar het ons nog brengen zal. Voor wie nog denken wil.

Graham Harman Objectgeoriënteerde ontologie recensie

Objectgeoriënteerde ontologie

  • Auteur: Graham Harman (Verenigde Staten)
  • Soort boek: filosofieboek
  • Origineel: Object-Oriented Ontologie (2018)
  • Nederlandse vertaling: Niels Hexspoor, Michiel Poorthuis
  • Uitgever: Boom
  • Verschijnt: 14 april 2024
  • Omvang: 272 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 24,90
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het boek over Objectgeoriënteerde ontologie

Als de mens nu eens niet de maat is van alle dingen, maar slechts een ‘object’, niet meer of minder belangrijk dan alle andere objecten? De nieuwe filosofische stroming van de objectgeoriënteerde ontologie (OOO) presenteert een radicale herziening van de manier waarop we de werkelijkheid begrijpen. OOO maakt een einde aan de bevoorrechte positie van de mens binnen de filosofie, zoals die tot zelfs in het denken van postmoderne filosofen als Michel Foucault, Jacques Derrida en Judith Butler heeft doorgewerkt.

Objectgeoriënteerde ontologie biedt een omvattend en fascinerend overzicht van deze nieuwe filosofische stroming. In heldere, toegankelijke taal verbindt Graham Harman, de belangrijkste vertegenwoordiger van OOO, zijn opvatting van esthetica aan een nieuwe fundering van de wetenschappen. Hij pleit voor een grondige herziening van ons begrip van kunst en architectuur, en ontwikkelt een grensverleggende visie op ethiek. Met zijn radicaal nieuwe opvatting van objecten plaatst hij OOO tegenover de grote filosofische tradities van de twintigste eeuw. OOO kan dan ook met recht een nieuwe theorie van alles genoemd worden.

Voor deze Nederlandse editie verzorgde filosoof Arjen Kleinherenbrink een nawoord.

Graham Harman (Iowa City, Verenigde Staten, 9 mei 1968) is de bekendste vertegenwoordiger van het speculatief realisme, een filosofische stroming die rond de millenniumwisseling opkwam. Speculatief realisten proberen met innovatieve metafysische systemen nieuwe perspectieven op de realiteit te genereren. Harmans versie daarvan, de objectgeoriënteerde ontologie, is sinds haar ontstaan mateloos populair.

Bijpassende boeken en informatie

Paul Verrept – Het jaagpad

Paul Verrept Het jaagpad recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Vlaamse roman. Op 6 juni 2024 verschijnt bij uitgeverij Koppernik de nieuwe roman van de Vlaamse schrijver en illustrator Paul Verrept. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijver en over de uitgave.

Paul Verrept Het jaagpad recensie van Tim Donker

(stilte)

Het kan vanuit de stilte. Het kan ineens. Het kan langzaam overheen, of zich rond je optrekken. Het boek. Ineens is het overal. Je bent in het boek. Ineens. Je zag het niet komen, en nu kan je het niet meer wegdenken.

Paul Verrept heeft een meedogenloze schrijfstijl. Hij trekt zijn lezers onherroepelijk mee. Hij bouwt ze langzaamaan in. Totdat er nergens nog een plek is in je wereld waar zijn woorden niet zijn. De onmerkbare manier waarop zijn boeken je besluipen is zalig angstaanjagend.

Misschien omdat er geen verhaal is. Althans geen navertelbaar verhaal. Er zijn personages. Er is Lucas. Een alleenstaande man van zestig jaar, niet onbemiddeld naar het lijkt (een appartement midst ergens een grootstad, een jaguar, een gedistingeerde kleedstijl). Ergens in dit jaar 2024 neemt hij de trein naar het dorpje waar hij is opgegroeid, om nog een keer, om vroeger, of hij weet het zelf eigenlijk niet precies: “Waarom volstaat het niet te denken dat hij even gaat kijken hoe het nu is op de plek waar hij opgroeide. Nieuwsgierigheid en misschien zelfs nostalgie. Nieuwsgierigheid. Nostalgie. Waarom de dagen vullen met overbodige en vergezochte gedachten? Het klopt niet. Denkt hij. Ik ben niet nieuwsgierig. Er is geen nostalgie.”

En er is Claus. Achttien. Enig kind. Verlaat juist het dorp van zijn jeugd om te gaan studeren in de grootstad. Verlaat moeder, verlaat vader, verlaat het dorp. Nog eenmaal een drankje in het tegenover het stasjon gelegen dorpskaffee. En dan gaan.

Er is een raar ding, echter. De lezer nee de kamera nee de pen van de schrijver volgt Claus als hij voor de laatste keer de tocht door zijn ouderlijk huis maakt. Stuit daarbij op een kalender. De tijd bij Claus is anders. Het jaartal. Bij Claus is het nog maar 1981.

In bad lig ik stil. Het boek in handen, zweet op mijn voorhoofd. Ik hou van hete baden. Het is zondag. De middag ligt kalm en rimpelloos als het bad. Ik stop lezen voor een wijle. Er bekruipt mij een vermoeden. Claus. Lucas. Het zijn anagrammen. De een onderneemt de tocht van de ander achterstevoren. Het zal toch niet? Wees stil, ik denk. Kan iemand die in 2024 zestig is, achttien geweest zijn in 1981? Wees stil, ik denk dat het kan. Als hij laat in het jaar jarig is zou het kunnen. Denk ik verder aan het dorpskaffee, dat er nog bleek te staan in 2024 toen Lucas aankwam in het dorp waar hij is opgegroeid. Het dorpskaffee waar een jongen een drankje drinkt aan het tafeltje aan het raam, zodat Lucas net niet zijn ouderlijk huis kan zien. Zou kunnen. Waar gaat dat heen. Denk ik.

Ook denk ik aan dat boek waarin ik ooit bezig was. De schrijver ervan was als ik me het goed herinner een Pool. Op enig moment stopte ik te lezen in het boek en later raakte het in de vergetelheid. Waarom weet ik niet. Niet omdat het slecht was. Het was eigenlijk vrij goed. Maar soms gaan die dingen zo. Komen er nieuwe boeken in, lees je anders, lees je je elders, geraken andere boeken onderop de stapels, en dan. Na een tijd. Zijn er teveel boeken, teveel stapels, hou je zomaar willekeurig een beetje opruiming, bedenk je van sommige boeken dat je er al veel te lang niet meer in gelezen hebt, het moet maar naar boven, naar de kamer waar ik alle boeken bewaar waarin ik me op enig moment vast las. Omdat ze me tegenvielen omdat ik ze slecht geschreven vond omdat het onderwerp me niet boeide omdat er andere boeken te lezen waren omdat ik er meer van had gehoopt omdat ze me na verloop van tientallen bladzijden langzaamaan begonnen te vervelen omdat mijn aandacht zich ervan afkeerde. Ik weet de naam van de schrijver niet meer noch de titel van het boek. Ik zou kunnen gaan naar de kamer waar ik al die boeken bewaar. Maar ik zit in bad. En bovendien. Soms is het mojer om dingen niet meer precies te weten. Soms is het beter om blinde vlekken blind te laten. Ik weet nog wel dat er een scene in zat waarin een oude man de jongen die hij geweest was tegenkwam. Ergens bovenaan een trap nabij een kerk in ergens een dorp. Waarheen het ging vanuit daar weet ik niet. Want ik stopte te lezen. Weetjenogwel. Zei ik net. Let dan toch ook op.

Aan een vergeten titel, een vergeten boek, een vergeten Pool denk ik in bad. En lees verder. In dit Het jaagpad. In dit prachtig Het jaagpad.

Een van de moje dingen.
Een van de hele moje dingen.

Een van de hele moje dingen Het jaagpad is dat Verrept het nergens eksplikeert. Of Lucas nu de oudere Claus is, en Claus de jongere Lucas. Zelfs niet of het wel Lucas en Claus wel zijn wier paden zich herhaaldelijk kruisen. Bij Lucas is er af en toe sprake van een jongen die zomaar Claus zou kunnen zijn. En Claus ziet geregeld een oudere man, en dat is misschien allicht mogelijkerwijs (bijwoorden van twijfel) Lucas. Maar misschien zijn zij het niet, misschien zijn het anderen, misschien zijn het twee heel verschillende steden, twee heel verschillende dorpen, misschien zijn ze niet eens in hetzelfde werelddeel, Verrept suggereert heel veel maar benoemt een pak minder en dingen open laten vereist misschien wel een straffere schrijfkunst dan heel de zaak dicht te schrijven.

De tiepering van beide karakters. Ook dat is een mooi ding. Een van de dingen. Een van de hele hele hele moje dingen. In dit boek. Lucas en Claus zijn uit eender hout getimmerd. Lucas is oud, alleen, misschien een beetje eenzaam, heeft weinig contacten. Pikt af en toe jongens op in het park, of vrouwen, ooit was er een Louiza, ook iemand voor een nacht, of een paar nachten, iets kortstondigs alleszins, maar ze bewoont nog altijd zijn hart. Claus staat nog aan het begin van alles maar bruisen doet hij evenmin. Hij laat zijn ouders achter zich en gaat de volslagen vreemdheid van de grootstad tegemoet. Daar loopt hij in een opwelling een meisje dat naast hem in de trein zat achterna: “Een kuiken kruipt uit het ei en hecht zich aan het eerste wezen dat het ziet. Zo ben ik in de nieuwe stad meteen Maria achternagelopen.”. Hij weet niet eens of het meisje wel Maria heet, het is maar de naam die hij haar gaf, ze hebben geen woord gewisseld. Maar in zijn hoofd is het al liefde. Maria het anker, zijn reddingsboei. Maria zijn Louiza.

Claus en Lucas zijn allebei wat wereldvreemds. Doen dingen die in het schimmige liggen. Mensen middernachtelijk oppikken in parken, mensen achtervolgen, rondhangen in achterbuurten, dralen bij de deur van een prostituee, wat klein en onbetekenend is mythologiseren tot het meer zal zijn dat het ooit nog gaat kunnen zijn in de kleurloosheid van de opeenvolging van hun dagen. Toch zijn Lucas en Claus geen engerds, en ook niet echt sneue gasten. Dat doet Verrept goed, dat doet Verrept heel goed. Hij zet menselijke figuren neer, die veroordeeld zijn tot levens aan de rand. Dolenden. Zoekenden. Verlorenen. Bij Lucas primeert misschien de wanhoop om wat in de mist verdwenen is; bij Claus de angst juist om wat daaruit tevoorschijn zal komen. Het is alles zo voelbaar. Zoals deze roman langzaamaan bezit neemt van haar lezer, zo worden Lucas en Claus overvallen door hun levens.

Is het moje ding.

En ook nog de taal. Is ook een mooi ding. Een van de moje dingen. Een van de hele moje dingen in dit hele moje boek. De taal. Korte, minimale, tot het uiterste teruggeschroefde zinnen. Die druppelen gelijk een miezerbui. Tot je je hoofd volgeregend weet. Veel leegte. Leegte die ademt. Het wit. De regen. Het geruisloze komen. En dan, ineens, voel je het overal. De adembenemende schoonheid.

Alles ijlt verder. Je hebt alleen deze 114 pagina’s om aan vast te houden. Hoe het is. Hoe zeldzaam dit groeit. Je moet het gelezen hebben om het te kunnen geloven.

Paul Verrept Het jaagpad

Het jaagpad

  • Auteur: Paul Verrept (België)
  • Soort boek: Vlaamse roman
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 6 juni 2024
  • Omvang: 120 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 19,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Paul Verrept

De oudere Lucas leeft zijn uitzichtloze dagen op de vijfde verdieping aan een groot kruispunt in de stad. In een onverwachte vlaag van hoop neemt hij de trein naar het verleden. De jonge Claus reist op hetzelfde moment vol verwachting naar de toekomst. In hun kleiner wordende komen hun levens, hun verleden en hun toekomst, in steeds nauwere cirkels almaar nader tot elkaar.

In een nietsontziende stijl verkent Paul Verrept in Het jaagpad de contouren van een in de knop gebroken leven, dat een lange, onontkoombare schaduw voor zich uitwerpt.

Paul Verrept (1963) woont en werkt in Antwerpen. Hij is auteur, illustrator en grafisch ontwerper. Hij schreef en illustreerde meerdere boeken waarvan Het meisje de jongen de rivier is bekroond met de Gouden Uil van de Jonge Lezer. Met Brandingen staat hij op de shortlist van De Bronzen Uil 2022.

Bijpassende boeken

Ismail Kadare – Het Dromenpaleis

Ismail Kadare Het Dromenpaleis recensie en informatie over de inhoud van de Albanese historische roman uit 1982. Op 4 juni 2024 verschijnt bij Uitgeverij Querido de hernieuwde Nederlandse vertaling van de historische roman van de Albanese schrijver Ismail Kadare. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijver, de vertaler en over de uitgave.

Ismail Kadare Het Dromenpaleis recensie van Tim Donker

Kafka zeggen ze, jaja je weet het wel, of ze zeggen kafkaësk, zoals die gast toen, die met dat haar en die bloes van hem altijd, hij drumde geloof ik in een blackmetalband maar dat nam me nauwelijks voor hem in, of, naja, zo’n kwade was het ook niet geloof ik, maar toen, in de klas en met die scenario’s, waar het heen ging, hij had iets voor ogen met een restaurant en een kok die gespecialiseerd was in de kafkaëske keuken, en dat vond die stapele wat grappig, die stond daar zo’n beetje stom hikkend te lachen daar vooraan in de klas achter dat stomme katheder van hem dat hij overal mee naar toe sleepte, ja dat was lachen he van die kafkaëske keuken, dat stomme hiklachje van hem, ik dacht aan, maar toen was het alweer later, je kunt van een naam een bijvoeglijk naamwoord maken, je kunt een bijvoeglijk naamwoord stukgebruiken, dan heeft het geen enkele betekenis meer, aan zijn vriendin had ik pas echt een gruwelijke hekel, ik haatte haar zo erg dat het bijna opwindend werd, of ook, maar dat was veel vroeger, nu open ik mijn mond om iets te zeggen, nu open ik mijn laptop om iets te schrijven, dat kun je toch niet zeggen man, dat is de grootste schrijver van de twintigste eeuw, dat is een van de allerberoemdste schrijvers allertijden, de gekendste hoogtepunten uit de wereldliteratuur staan op zijn naam, dat kun je toch niet zeggen, het spijt me maar ik vind Kafka eerlijk gezegd toch wel een heel klein beetje overgewaardeerd, ik kan het niet, het lukt me niet, ik snap het niet, en er hoeft in een boek maar een schimmig buro voor te komen, of iets met totalitaire overheidsinstanties, of zelfs maar hoe macht woekert, een labyrintische instelling, en hup daar is dat bijvoeglijk naamwoord dan weer, ooit leefde Kafka en nu is hij dood en sedertdien is alles maar kafkaësk te noemen, ik heb het geprobeerd, ik meen het, eerst, veel vroeger nog, met Het proces, toen woonde ik nog thuis, nu woon ik niet meer thuis, nee, flauw grapje, al zal deze woning nooit helemaal als mijn thuis voelen, maar toen, ik woonde met mijn ouders in dat gezegende huis aan die gezegende Boschdijk, mijn zussen woonden toen al op kamers, in Amsterdam, in Utrecht, weg waren ze, ik nog in het gezegende huis, daar, in bad, die badkamer was altijd een beetje koud, diep in het hete water gedoken las ik, probeerde ik te lezen, in Het proces, het greep me niet, ook later niet, beneden, op de bank, in mijn slaapkamer, voor het slapen gaan, in bed, in de trein, naar Utrecht of naar elders, ik heb het geprobeerd, het greep me niet, later dacht ik dat ik te jong was geweest, ik was zeventien of achttien toen, misschien had ik er niet de ontvankelijke leeftijd voor, maar later, veel later, eigenlijk vrij onlangs nog, probeerde ik het opnieuw, met kortverhalen, met verzamelde brieven, en het lukt me niet, ik kan het niet, zijn schrijven palmt me niet in, ik kom er niet doorheen, het is alsof ik veel te taai vlees sta te snijden en ik geraak er niet door en ik denk waarom zou ik zoveel moeite doen om vlees te snijden dat klaarblijkelijk volstrekt oneetbaar is, of, als u liever een meer vegetariese metafoor heeft, stel u een volmaakt oneetbare perzik voor, ik heb besloten het niet meer te proberen, maar wat dan met dat al te gangbare kafkaësk?, want neem dit nu, neem dit Dromenpaleis nu, Mark-Alem Qyprilli, een Albanese naam is dat, Köprülü in het Osmaans of Turks, een familie die van 1656 tot 1703 een belangrijke politieke rol speelde in het Ottomaanse Rijk, dit is misschien wel misschien niet histories verantwoord, maar Mark-Alem komt op een dag te werk in het Dromenpaleis, “de instelling waar dromen w[o]rden verzameld, geselecteerd en geïnterpreteerd”; het institutionaliseren van droominterpretaties dus, overal wordt gedroomd, iedereen droomt, in het hele Ottomaanse Rijk wordt gedroomd dat is dus al bijkans de hele wereld, en al die dromen komen naar het Dromenpaleis, mensen dienen hun dromen in, bij allerlei kleine dependances van het Dromenpaleis die doorheen het gehele rijk gevestigd zijn, ze komen terecht bij net die instelling waar Mark-Alem werkzaam is, en waar hij heel snel promotie maakt, de dromen worden eerst geselecteerd, weg gaan de dromen die niets te betekenen hebben, de dromen die misschien iets zouden kunnen zijn, misschien iets zeggen, gaan naar de afdeling Interpretatie, natuurlijk staat alles symbool voor, natuurlijk betekent elk beeld iets anders dan wat het beeld zelf betekent, zoals dat is met droomduiding, je moet het zien om te geloven, je moet het niet geloven, elke droom kan iets zeggen over iets subversiefs dat speelt, wie beraamt misschien een aanslag op de sultan, wie gelooft niet in de grootse glorie van het Ottomaanse Rijk, wie werkt tegen, wie denkt anders, je moet het zien om het te geloven, je moet het er wel eerst in leggen om het waar te laten zijn, het gaat, medewerkers zijn beter blind, Mark-Alem krijgt geen enkele vorm van inwerking, maar maakt toch promotie na promotie, hij doet maar wat, hij prutst maar wat, hij leest dromen, probeert ze te interpreteren en doet maar wat, hoe hoger hij komt, hoe harder hij werkt, hoe kleurlozer zijn wereld wordt, het Dromenpaleis wordt een wereld op zichzelf, want “[h]et is een instelling die, meer dan alle andere, volkomen irreëel, onpersoonlijk en zo blind als het noodlot opereert, kortom: het werkt precies zoals je van een overheidsinstantie kunt verwachten”, zegt oom Kurt over het Dromenpaleis, mensen die droomden over potentiële gevaren voor het Ottomaanse rijk, die dus, precognitief, onheil voorkwamen, worden verhoord, dagenlang, wekenlang, in speciale kamers, met vragen die ertoe doen en vragen die er niet toe doen, een groenteboer die droomde krijgt vragen over zijn groente, over van alles, want alles kan van betekenis zijn, betekenis is alleen daar waar je het wil zien, afgesloten kamers, verstoken van daglicht, niet zelden gaan ze er pas in lijkzak weer uit, en Mark-Alem die daar is, die door de labyrintische gangen dwaalt, van de ene afdeling naar de andere, komt er nog een verhaallijn doorheen, als zijtak eerst, zo leek het, de etentjes van de Qyprilli’s, opgeluisterd, vaak, met zangers van heldendichten die de roem van de familie van extra glans voorzien, een droom, notabene één die Mark-Alem zelve twee keer onder ogen kreeg, vertelt, als je het zien wil, van het ondermijnende effect van die etentjes, van die zangers, en de sultan reageert, op een avond, waarop ook Mark-Alem aanwezig is, worden de zangers vermoord, door agenten van de sultan, wordt oom Kurt gearresteerd, door agenten van de sultan, en later wordt oom Kurt ter dood veroordeeld en onthoofd maar dat, hoewel het vaart geeft aan de roman, is, als u het mij vraagt, u vraagt het mij niet, het interessantste niet aan Het dromenpaleis, het interessantste is hoe overheden hun gluiperige klauwen uitslaan tot in uw kop, en dat is allang geen dystopisch toekomstvisioen meer, het internet van lichamen, de sociale druk om u te laten inspuiten met een serum waarvan niemand de gevolgen op langere termijn kan voorspellen, het hameren op oorlogsdreiging en wat u daarmee te maken heeft, de overheid zit allang in uw kop, het voorjaar komt, hoe overheersing werkt, kafkaësk zegt men dan jajaja je weet het wel, maar Het Dromenpaleis is de roman die Kafka alleen maar kon wensen geschreven te hebben, Het Dromenpaleis is “kafkaësk” voorbij, alle bijvoeglijke naamwoorden voorbij, realistischer dan je willen zou, dichterbij dan je hoopt, ongemakkelijk, pijnlijk, briljant, deze roman brengt mij ertoe, nu moet het, kafkaësk wordt kadareïaans, want Kadare, hij, is Kafka lang ja allang voorbij.

Ismail Kadare Het Dromenpaleis

Het Dromenpaleis

  • Auteur: Ismail Kadare (Albanië)
  • Soort boek: Albanese roman, historische roman
  • Origineel: Pallati i ëndërrave (1982)
  • Nederlandse vertaling: Roel Schuyt
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 4 juni 2024
  • Omvang: 232 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 23,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman uit 1982 van de Albanese schrijver Ismail Kadare

De twintigjarige Mark-Alem, telg van een oud geslacht van hoogwaardigheidsbekleders, krijgt een baan aangeboden bij het Dromenpaleis. In deze kafkaëske instelling beoordelen en interpreteren medewerkers de dromen die men dagelijks in alle delen van het Ottomaanse Rijk verzamelt en noteert. Elke week kiezen ze daar een meesterdroom uit om aan de sultan te presenteren. Die keuze is gebaseerd op de relevantie voor het voortbestaan van het rijk.

Mark-Alem zoekt zijn weg in het bureaucratische labyrint. Wanneer hij verraderlijk snel stijgt op de hiërarchische ladder, wordt hij tegen wil en dank onderdeel van het overheidsapparaat.

In een sprankelende nieuwe vertaling uit het Albanees door Roel Schuyt.

Bijpassende boeken

Jess De Gruyter – De idiot savant die het wonderkind van de baan rijdt

Jess De Gruyter De idiot savant die het wonderkind van de baan rijdt recensie van Tim Donker en informatie over de inhoud van de dichtbundel. Eind januari 2024 verschijnt bij uitgeverij het Balanseer de nieuwe dichtbundel van de Vlaamse dichter Jess De Gruyter. Hier lees je de recensie van de dichtbundel, informatie over de inhoud van het boek, de schrijver en over de uitgave.

Jess De Gruyter De idiot savant die het wonderkind van de baan rijdt recensie van Tim Donker

Eén moment in de tijd & op aarde dacht ik dat er een gematriatische reden was dat De Gruyter de gedichten in deze bundel laat aanvangen met het getal elf. Het meestergetal met zijn unieke vibrasies & spirituele signifikansie. Misschien. Mogelijkerwijs. Wellicht. Bijwoorden van twijfel. Want waarschijnlijker is dat deze bundel voortzet wat met bundels als Zometeen gaat deze kogel een hoop rotzooi aanrichten en Als ik je neersteek gorgel je voortreffelijk begonnen is (let op de uiterst gelijke vormgeving van de omslagen). Ik ga tot mijn spijt moeten bekennen dat ik die bundels even gemist heb, ik zou ze best willen lezen, ik zou ze best nog willen vinden, ergens, in het soort van poëzieboekhandeltje dat niet anders kan dan zichzelf als verkleinwoord dragen, het soort van poëzieboekhandeltje dat men sjarmant pleegt te noemen, en waarvan de eigenaar een bijzonder innemend mens is, altijd een kop koffie klaar voor zijn klanten, altijd verhalen, altijd een rake suggestie, misschien een muziekje op de achtergrond dat je na een tijd herkennen zult als een seedee van The Saxophones, zoon soort poëzieboekhandeltje, ik zou er graag andere bundels vinden van De Gruyter, ooit, een keer, maar op dit moment blijven de bundels helaas ongelezen voor me, op Zometeen gaat deze kogel een hoop rotzooi aanrichten ben ik ooit wel eens gestuit, op de titel althans, want titels verzinnen die je niet rap vergeet – daar is De Gruyter alvast een meester in.

De idiot savant die het wonderkind van de baan rijdt is inderdaad als een film waar je middenin valt. Waarmee niet gezegd wil zijn dat je andere bundels gelezen moet hebben om deze te kunnen begrijpen maar wel dat de lezer languit met zijn gezicht voorover middenin de aksie valt. Vuilbekkerij, ongelukken, rampen, tragedies, dood, vernederingen, ellende, sadisme, liquidaties, bombardementen. En hollywood zag dat het goed was.

De lezer wordt gestompt en de lezer wordt geslagen en de lezer vraag zich dingen af. Vijf gedichten, 44 bladzijden, korte regellengtes, soms maar een woord per regel – het is misschien niet eens lezen dat hier als meest akkurate woord in aanmerking komt: De idiot savant die het wonderkind van de baan rijdt is een trein die over je heen dendert. Zijn deze vijf gedichten even zovele vermaningen aan het adres van hollywood of van de entertainmentindustrie als geheel en dan met name het medium televisie? De bundel lijkt de neerslag van een avondje “zappen”: wat filmscenes zouden kunnen zijn, misschien letterlijk, ik weet niet, ik zie bijna nooit een film, ik kijk bijna nooit televisie, wordt afgewisseld met wereldschokkende gebeurtenissen die puur op hun onderhoudende waarde lijkt te worden gewogen: zodat je kunt zeggen dat je erbij was, je zat eerste rang toen de torens vielen, het eerste schot werd gelost, de wereld in vlammen opging.

Misschien steekt De Gruyter draken. Misschien persifleert hij de gemiddelde aksiefilm (model jaren tachtig, ja in mijn puberjaren keek ik nog wel eens een film, u weet, waarin Stallone of Schwarzenegger op zijn eentje de communisten of de moslims eventjes mores leert). Misschien uit hij hier zijn zorgen de afstompende of debiliserende werking van televisie, videospellen, internet. De wereld als schijnvertoning met alles waarvan je last kunt hebben, alles waaraan je kunt lijden, alles waarvoor je allergies kunt zijn, alle ouwewijvenpraatjes, alle broodjes aap, alle klinklare onzin, de halve en hele (on)waarheden, de wilde aannames, de blinde gokken en wat je maar moet geloven.

Of misschien braakt Jess de Gruyter in één moeite alle rotzooi uit die via diverse kanalen bij hem naar binnen is gegoten.

Ziel. Zielenkotsen.

Of de stand van zaken misschien. Dit zijn wij. Dit is wat we zagen, we waren eventjes op deze aardkloot, deze rotzooi hebben we gemaakt, en dan gaan we dood. Dat is alles. Dan zijn het misschien geen vijf gedichten, maar één lang, in vijf hoofdstukken opgedeeld, een dystopies en niet bepaald opbeurend gedicht.

Misschien brengt lezing van de andere bundels me nog op andere gedachten.
Misschien ook zou dat weer teveel van het goede worden.

In De idiot savant die het wonderkind van de baan rijdt spreekt een dichter met een volslagen eigen geluid (ja ik weet dat dat het meest afgezaagde achterplatkliesjee allertijden is maar dit keer is het echt waar oké). Zelden sneed de idee van Graham Harman dat alle kunst feitelijk theater is meer hout: je wordt hier alles waar De Gruyter het over heeft. Aan het eind ben je meer dood dan levend misschien maar je weet dat je iets onvergetelijks hebt meegemaakt.

Jess De Gruyter De idiot savant die het wonderkind van de baan rijdt recensie

De idiot savant die het wonderkind van de baan rijdt

  • Auteur: Jess De Gruyter (België)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Het Balanseer
  • Verschijnt: 31 januari 2024
  • Omvang: 40 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 19,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het nieuwste boek van Jess De Gruyter

Derde deel van Jess De Gruyters zinderend epos waarin vetes worden beslecht, tempels vernield, burchten bestormd, jonkvrouwen geschaakt, gangsters ko geslagen, sportwagens perte totale gereden, beloftes verbroken, boeken verbrand, knieschijven verbrijzeld, moeders aanbeden, kroonjuwelen geroofd, staatshoofden geliquideerd, revoluties gefnuikt, principes verkwanseld, terroristen gekweekt.

Bijpassende boeken en informatie

Toon Tellegen – Dora recensie

Toon Tellegen Dora recensie en informatie over de inhoud van de roman uit 1998. Op 9 april 2024 verschijnt bij uitgeverij Querido de hertuitgave van de roman Dora van de Nederlandse schrijver Toon Tellegen. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijver en over de uitgave. Bovendien is er een recensie opgenomen van Tim Donker.

Toon Tellegen Dora recensie van Tim Donker

Het was weeral het achterplat. Altijd weer dat achterplat.

Een jongen van zestien die iets aan een meisje wilde vragen, maar niet durfde. En dan “52 variaties in zijn reactie op Dora, die met een picknickmand binnenkomt en vraagt of hij meegaat naar het strand.” En vooral: “minieme variaties, grote gevolgen”. En ik dacht ja.

Want dit is iets dat iedereen kent. Toch? De band opnieuw afdrajen. De band in je hoofd. Afdrajen. Opnieuw en opnieuw. Eindeloos. Maar dat het anders ging. Dat het ging zoals het had moeten gaan. Dat het gegaan zou zijn zoals je wilde dat het ging.

Want dat is iets dat iedereen kent. Toch? Dat afvragen. De situatie bekijken uit alle hoeken en afvragen. Hoe het gegaan zou zijn. Als je de moed had gehad om iets te zeggen, op te staan, te spreken, iets te doen. Als je anders was geweest. Moediger, sterker, doortastender, zelfverzekerder, slimmer, welsprekender. Als je een ander hoofd had gehad, een ander lijf, andere gedachten. Als je het beter door gehad had, als je links was gegaan waar je rechts ging, als je toen de woorden had gevonden, als je een koe bij de horens had weten te vatten. Al die situaties die teleurstellend eindigden. Al die kansen die je hebt laten liggen. Al die personen die kwamen en gingen, en je hebt ze nooit tegen gehouden. Als je toen wist wat je nu weet. Ofzo. Als een ogenschijnlijk betekenisloos moment van toen je zestien was, of 22, of net dertig misschien. Als dat anders was gegaan, toen. Als je een ander mens was geweest, toen. Als je bepaalde woorden of bepaalde acties niet achterwege had gelaten, toen. Zou je leven dan anders geweest zijn, nu?

De meeste mensen hebben niet genoeg fantasie om de gevolgen van andere handelingen of andere woorden op enig moment in je verre verleden tot in het uiterste door te denken; het is dan ook een gedachte-experiment dat velen al snel opgeven. Maar van Toon Tellegen kun je heel veel zeggen, maar niet dat hij geen fantasie heeft. Dus ik dacht ja.

Ik dacht hij gaat die fantasie te lijf. Het zegt, weeral het achterplat, dat zijn boeken zomwijlen autobiografiese elementen in zich dragen en ik dacht aan een Dora. Dat er ooit echt een Dora was. Of iemand die Dora heette, zelfs als ze anders heette. Een meisje van lang geleden, en Tellegen had de moed niet gehad. En Dora was gekomen, en Dora was gegaan. En dat Tellegen nu, zoon zeventig of zestig jaar later, de situatie ten goede keert. Of zich voorstelt hoe. De dingen die gaan zoals ze gaan gegaan zouden zijn als hij toen Dora niet had laten gaan.

Dit heeft ook te maken met een kwestie van filosofiese aard. Is de mens vrij? Bestaat determinisme? Moet ons leven gaan zoals het gaat? Zijn we wel in staat tot sturingen, ingrepen, wendingen? Of zouden we in alle gevallen, ook met andere keuzes woorden daden, toch altijd eindigen waar we zijn?

Dus ik dacht aan 52 variaties (ik heb ze niet geteld, ik neem het maar aan. Van het achterplat, ja). Dat Dora en Vink (zoals de ikfiguur heet) wel naar het strand zouden gaan. Of samen thuis zouden blijven. Of de tram namen maar om een of andere reden niet totaan het strand geraakten. Of onderweg iemand tegenkwamen. Of ruzie kregen om iets onbenulligs. Of weet ik veel. Ik heb niet de fantasie voor 52 variaties op wel of niet of een beetje naar het stand gaan. Maar Tellegen wel. En de band afdrajen. En de band opnieuw. En in de ene variatie is er liefde, en trouwen, en kinderen. En in de andere variatie loopt het allemaal anders. 52 antwoorden op de vraag: hoe zou het gegaan zijn als ik toen wel had gesproken, de vraag had gesteld, tot daden in staat was geweest? 52 antwoorden op de vraag hoeveel kanten wij mensen op kunnen. Of we misschien toch gedoemd zijn tot dat ene vuile hoekje waar we geëindigd zijn.

Maar dat viel me in eerste instantie tegen. Tellegen opent met een situatie. Er is Vink. En er is Dora. Vink wil Dora vragen of ze met hem naar het strand wil gaan. Maar hij komt niet verder dan “Z…”. Er wordt nooit een vraag gesteld. En de situatie gaat voorbij.

Dat is de situatie. En dan komen de variaties. Die gedacht worden vanuit een Vink met een ander karakter. Als hij toen aardig was geweest. Of verstandig. Of vastberaden. Of heldhaftig. Of almachtig. Of onhandig. Of gek. Et cetera. 52 variaties, ik weet het niet, ik heb ze niet geteld, zoveel verschillende stemmingen of karaktereigenschappen die de zijne geweest hadden kunnen zijn toen met Dora maar het niet waren. En hoe het dan verlopen was, als de stemming anders was geweest. Of als zijn karakter anders was geweest.

Maar die minieme variaties hebben verdomme helemaal geen grote gevolgen. Alles gaat steeds hetzelfde, hoe Vink ook reageert. Eigenlijk is het 52 (ik heb ze niet geteld) keer hetzelfde verhaal, een licht dadaïsties samenraapsel van toevallige en licht onzinnige gebeurtenissen: Vink in zijn kamer, ene heer Leenderts die binnenkomt en om onduidelijke redenen heel boos is op Vink en een troep maakt van de kamer, Dora die binnenkomt met een picknickmand en Vink vraagt of hij mee wil gaan naar het strand, Vink die daar wisselend op reageert (afwijzend, besluiteloos, enthousiast), Dora die uiteindelijk alleen naar het strand gaat (wat soms een logies gevolg is van de reactie van Vink maar in andere situaties een nogal vreemde wending is), twee buurjongens die door Vinks raam naar binnen kijken en allerlei bizarre dingen menen te zien (al zijn die buurjongens niet in elke variatie aanwezig), een koor staat te zingen op het grasveld voor Vinks huis en de dirigent die boos wordt op het koor omdat ze het zo slecht doen. Hoe Vink ook reageert op Dora, hoe zijn gemoedstoestand ook is, hoe zijn karakter ook verandert doorheen alle variaties, in wezen blijft alles hetzelfde. De elementen Vink – Leenderts – Dora – picknickmand – alleen naar het strand – koor blijven steeds precies zoals ze zijn. Maar misschien is dat net Tellegens antwoord op de determinismekwestie.

De lezer leest in feite steeds hetzelfde verhaal van ongeveer vier bladzijden (soms iets langer, soms iets korter). Ik dacht aan muziek. Ik dacht aan minimalisme. Ik dacht aan een componist die hetzelfde thema blijft herhalen, met kleine toevoegingen, of kleine weglatingen, en hoe dat wiegen kan, hoe dat zo mooi wiegen kan op golven van ongelijke grootte.

Misschien kende je dit al. Deze Dora. Het boek verscheen reeds in 1998. Dit jaar ziet de vierde druk het licht. Of misschien vind je het saai. Steeds hetzelfde verhaal. Ik niet. Ik dacht aan muziek. Ik dacht aan minimalisme. Ik dacht aan wiegen. In leesstoel, in licht, op een ochtend. Wisselende kleuren. Soms moest ik lachen. Soms was ik verbijsterd. Soms was er alleen het wiegen. Of de bewondering om de souplesse waarmee Tellegen zich beweegt door deze oulipoëske schrijfoefening.

Maar dan. Na de uit twee woorden bestaande variate (“Ik sliep.”) volgt een (uiteindelijke?) situatie waarin wél alles anders gaat. En het is mooi, en het is goed, en het is hartverwarmend.

Je kunt het lezen als muziek. Je kunt het lezen als een experiment. Je kunt het lezen als filosofie. Je kunt het ook gewoon lezen als een boek van Toon Tellegen. Het zal je waarschijnlijk niet jaren en jaren bij gaan blijven. Maar dat hoeft ook niet. Gewoon iets fijns om te lezen. Op het strand misschien. Een warme dag in het begin van de zomer.

Toon Tellegen Dora roman uit 1998

Dora

Een liefdesgeschiedenis

  • Schrijver: Toon Tellegen (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman uit 1998
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 9 april 2024
  • Omvang: 208 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 21,99 / / € 4,49
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van Dora van Toon Tellegen

Toon Tellegen op zijn best: minieme variaties, grote gevolgen

Op een ochtend aan het begin van de zomer wordt Vink wakker en denkt aan Dora. Hij had haar willen vragen mee naar het strand te gaan, maar durfde niet. ‘Altijd zou ik een jongen blijven van een jaar of zestien, die iets wilde vragen, die zijn hart voelde bonzen, die zijn hoofd voelde gloeien, maar niets vroeg.’

Wat volgt zijn Vinks dromen, gedachten, wensen en nachtmerries: 52 variaties in zijn reactie op Dora, die met een picknickmand binnenkomt en vraagt of hij meegaat naar het strand. Er is een vaas met gladiolen die omvalt, er is een dreigende waarschuwing van ene mijnheer Leenderts en er is een koor dat over de liefde zingt. Maar vooral zijn de variaties een scala van herkenbare emoties en stemmingen.


Nieuwsbrief nieuwe boeken en recensies

Elke week de nieuwste boekentips en recensies? Meld je aan voor de nieuwsbrief.


Bijpassende boeken en informatie

Vincent Geyskens – Kuit nog

Vincent Geyskens Kuit nog recensie van Tim Donker en informatie over de inhoud van het nieuwe boek van Vlaamse beeldend kunstenaar en schrijver. Op 13 februari 2024 verschijnt bij uitgeverij Het Balanseer de nieuwe dichtbundel van de Belgische kunstenaar en dichter Vincent Geyskens. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de schrijver en over de uitgave.

Vincent Geyskens Kuit nog recensie van Tim Donker

Komt binnen. Zegt aan. Vangt ten zingen aan. Kuit nog. Een bijkans dertig bladzijden lang poëem. Sterk ritmies. Muzikaal. Het zicht is slecht en het goed is vuil. Zegt het. Maar zegt. Meer nog. Zegt en zingt bijna dertig bladzijden lang, had ik bijna dertig bladzijden lang al gezegd. Dringt door. Woorden die schimmeren. Woorden die doorheen andere woorden schimmeren. Dringt door. Wolk door zon. In mijn nek. Doorheen raam. Als zonnestraal ook de muziek die buiten het boek klinkt: Hi be no ne. Sawako. Ook zij nu dood. Beeldhouwde geluid. Sawako Kato, nog geen 46. Geloof ik. Dood. Na korte ziekte. Nu op mijn steerjoo. Muziek die verstillen doet. Muziek die dialoog aan gaat. Met boek. Met Geykens. Met Kuit nog. Je hoort het echoën. Je hoort de resonantie. Mannen in het zwad. Kinderen koeten op het ijs. Zwaluwen verpozen in de popels. Dat is hoe Geykens taal uitbouwt. Dat is hoe Geykens muziek maakt van taal. Dat is hoe. Het zingt in mijn handen. Een taal sterk verduimd. Binnenstebuiten gekeerd. Tot gebeeldhouwde muziek gebracht. Vandaar Sawako. Die te mooi en te jong. Maar nu leeft tussen de regels in dit boek in mijn hoofd in mijn kamer in de vensters. De koffie zwijgt een wijle. Geen tijd voor koffie als er zoveel moois gaande is. Hoe vaak dialogiceren boek en seedee. Niet vaak. Of. Niet dagelijks toch. Dit gebeurt. Ik ben erbij als dit gebeurt. Als alles reikt. Naar elkaar. De handen. De bladzijden. De taal. De muziek. De zon. Wat zou Gail Scott dit mooi vinden zeg. Denk ik. (kent Vincent Geykens Gail Scott?) (kent Gail Scott Vincent Geykens?) (reeds boventalig) (nee niet boventallig) (reeds boventalig zou dit denkbaar zijn in alle tagen) (Geykens spreekt in alle talen) (naar het Engels toegezongen zou dit bij Wave Books verschenen kunnen zijn) (kent Vincent Geykens Wave Books?) (kent Wave Books Vincent Geykens?) (kent het balanseer Wave Books?) (kent) (-). Ik ben erbij & het gebeurt nu & het beneemt me de adem. Iemand zegt waar ist werk van. Zeg ik hier ist werk van. Schoonheid. Ver over heuvelen. Wie zei daar dat je in poëzie niet wonen kunt? Vincent Geykens trekt me in. Voor korte of langere wijle. Leef ik in dit. Leef ik in poëem. Zo krachtig dat het woekert. Groeit. Lijkt te ontstaan onder mijn ogen. Wilde taal. Verstaan als in het wild groeiende taal. Wat poëzie vermag. Wat vermag want kan poëzie toch veel. Met iedere bladzijde iedere zin ieder woord. Bewijst Vincent Geykens zijn meesterschap. God is in alle uren, in alle gezichten een licht. Ik dacht aan het gelaat. Levinas. Ik ben pas vrij in het gelaat van de ander. Het betrokken zijn. Het goede leven. De eindigheid. Wie zei daar Willy Coolsaet. Het goede leven. De eindigheid. De onkenbaarheid. Wie zei daar Graham Harman. Wat stukloopt op de realiteit. Niet hier. Het verheft. Kan. In poëem. Van nog geen dertig bladzijden. God is bob. En een herder komt pakt zijn bed op staat op en wandelt met Rigo verder. Neem op uw stethoscoop en wandel. Het gaan. Dat een gaan is door Arcadië door metro- dan wel necropolis door een voor- of door een natijd misschien. Ontstaansgeschiedenis. Apocalyps. Alles daar tussenin. Sensueel fruit. Bomen mensen dieren stenen. Animisme. Laat de draden zingen. Geykens vangt werelden met zijn woorden. Soms bulderend. Luid op. In kaos. Dan weer rustig. Bijna stil. Begin dan krachtig te zwijgen. Een is een erg klein publiek. Je kon de dag rond met dit. Je kon je andere uren voorstellen. Achter deze muren is de nacht totaal. Nou dit is. Wat gebeurt. Er is een figuur in. Haar lichaam. Deel door nul. Misleide hartpulsen, een hamer, zij, en de klok. Niets echt, niets absent. Wel napalm geen pudding wat een begin van ons einde. Een simpele schreeuw op een hoek naar een passant. Dat passeert. Dat marsjeert. Dat loopt. Dat gaat. Ik volg. Ik volg. Ik volg. Duur. Een wijdvertakte schaduw. Als een breeduit vliegend hert. Geesten komen kussen ogen. Alles. In stilstaande wervelwind. Meer dan vanzelfsprekend in regels opduikend. Een krachtig schrijven. Een sterke poëzie. Meer ik besta. Waarvan de dichter de code van het slot had gekraakt. Meer ik besta. De vermenigvuldiging hierin. Tijdelijk maar daarom nog niet minder bestaand. De koffie steenkoud en alleen en vergeten omdat alleen het gebeuren nog telt. Het samengaan. Van zon woorden muziek. Nu. Op dit eigenste moment. Telt. Gedachte voor voedsel. Hoe het stroomt. Is. Ontstaat. Nooit ophoudt te ontstaan. Het huiveringwekkend harde geluid van zuchtende slakken. De traagte. Het paard morst vijgen op het Boecharatapijt, en ook op een enkele languit liggende gast. Kraftpapieren bewegingen. De luister. Het duister. Dit werk. Duister en lucide. Abstrakt en glashelder. Filosofies en beeldrijk. &. De aarde was altijd al een verzonnen verte. &. Gewoon de reis ten einde. En je kamer zal nooit meer hetzelfde zijn.

Vincent Geyskens Kuit nog

Kuit nog

  • Auteur: Vincent Geyskens (België)
  • Soort boek: gedicht
  • Uitgever: Het Balanseer
  • Verschijnt: 13 februari 2024
  • Omvang: 32 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 19,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de dichtbundel van Vincent Geyskens

Middenin wordt halt gehouden en komen verleden, heden en toekomst samengetrokken in spanning te staan.
De eenzaamheid van de plezierige, geritmeerde reis is aangeroerd, de steek van een eeuwig heden bloeit op.
Wat zich heeft ingebeten, wat zowel terneerdrukt als de pijl schiet, laat zich beslaan, in duisternis doorboren,
klaterend in fonkelende stenen. De dood blijft komen, doorheen jaren, figuren, kletsen en verrassingen, een
nimmer nader in verwijdering.

Bijpassende informatie

Agustín Fernández Mallo – Trilogie van de oorlog

Agustín Fernández Mallo Trilogie van de oorlog recensie en informatie over de inhoud van de Spaanse roman. Op 26 april 2024 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de roman uit 2018 van de Spaanse schrijver Agustín Fernández Mallo. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijver en over de uitgave.

Agustín Fernández Mallo Trilogie van de oorlog recensie van Tim Donker

Wat herinner je je van vroeger, en van de dingen?

Dat de dingen vroeger intenser waren. En hoop sterker.

En wat de dingen waren. De boeken, de platen, de dingen die me bewogen. Letterlijk, vaak. Ik sleepte ze mee naar de anderen, wie de anderen toen waren, ik liet ze de seedees horen, ik las voor uit de boeken. Ook: hoe het gesteld was met de verwachtingen.

Hoe was het gesteld met de verwachtingen?

Die waren hoger. Als de dingen me bewogen. Dat die en die met een nieuw boek zou komen, of die en die met een nieuwe seedee. Hoe hoog dat dan vloog. Gewoon meteen naar de platenzaak, omdat er een nieuwe Palace Brothers zou liggen, een nieuwe Smog, een nieuwe Baby Bird, van het schap direkt naar de kassa, dit ging goed zijn, dat wist je gewoon, want dit was de nieuwe Palace Brothers of de nieuwe Smog of de nieuwe Baby Bird, zo zou het zijn als het nu toen was. Een nieuwe Mallo zou een reden zijn om hoog te vliegen. De nieuwe Mallo zou een reden zijn om hoog te vliegen. Nu zouden we hoog kunnen vliegen, want de nieuwe Mallo was hier.

Iemand probeerde me wijs te maken dat Trilogie van de oorlog vóór Nocilla-trilogie kwam; dat Trilogie van de oorlog feitelijk zijn debuut was, maar gewoon later vertaald, maar die gast zwetste dus uit zijn nekharen (als betweters vaak doen, hun hele betweterij wordt geschraagd door het feit dat ze de tweederde van de tijd of meer nog uit hun nekharen staan te zwetsen maar de ene helft van hun toehoorders weet dat niet, en de andere helft luistert toch al nooit). Trilogie van de oorlog komt zowel in Spanje als in Nederland ná Nocilla-trilogie.

Ja.

Nocilla-trilogie. Dat was me een boek he? Die eindeloze stoet protagonisten , dat spiegelpaleis aan gezichtspunten, hoe het nooit stil stond, dat was het genie van Suso de Toro getild naar het volgende niveau, dat zinderde in mijn handen, dat was met gemak te rekenen tot de beste boeken die ik ooit gelezen had, zo’n man was vroeger, toen, ooit, meteen tot vooraan in onze hoogstpersoonlijke canon gekatapulteerd, nietwaar Antonio?

Maar dat was vroeger, aan gene zijde van de millenniumwende.

En dit is nu.

Jammer is dat, hoe dat verdwijnt. Dat felle branden. Die grootste verwachtingen. Die sterke hoop. Want nu denk ik aan dat laatste boek van Nocilla-trilogie, waar Mallo het grootse koor protagonisten inruilt voor slechts één enkele hoofdrolspeler, waarmee we het moeten doen, dat hele laatste boek lang, en dan, sja, wordt dat in de eerste twee boeken zo polyfone, verbazingwekkende, wonderschone, onnavolgbare boek ineens een beetje… gezever. Alsof Mallo kan schitteren in fragmentarisme, maar het op de lange baan niet uit houdt met maar één figuur. Gezochte plotwendingen, slepende interieure monologen, uitdovende gloed. Dat leeft omdat het nu is, en niet meer toen, en de mens ouder geworden is, en één desillusie teveel rijker. Verwachtingen branden op lagere pitten nu. Een nieuwe Mallo? Hum. Eerst maar eens gaan zien. Trilogie van de oorlog? Hum. Rottitel. En bezijden: ik hou niet van oorlogsromans.

Wat dat laatste betreft, valt het alvast mee dat Trilogie van de oorlog als van alles geklasseerd zou kunnen worden, maar in ieder geval niet als oorlogsroman. Vier oorlogen echoën ver in de achtergrond: de Spaanse Burgeroorlog in Boek één; de Vietnamoorlog in Boek twee en de twee wereldoorlogen in Boek drie. Oorlog speelt echter op geen enkele pagina een hoofdrol; eerder is het zo dat de genoemde oorlogen een mogelijkheidsvoorwaarde zijn voor de verdere gebeurtenissen – maar geldt dat niet voor veel meer?

Wel. Echter. En ook. In elk boek maar één hoofdrolspeler, of verteller, of protagonist, of hoe noem je het, veelal in isolement (waarover later meer); net datgene, dus, wat het zwakke punt bleek in het laatste boek van Nocilla-trilogie. Dus. Omdat het nu nu is, en niet meer toen, is het met reserves dat ik me lezend zette –

aan:

?

Iets met een reportage op tv over hoe een tiende van het aardoppervlak al tweehonderd jaar door natuurlijke oorzaken in brand staat; iets met denken aan een vriend, een musicus, die de hele wereld heeft afgereisd om de stilte van de natuur vast te leggen: in Tanzania, in Brazilië, in Alaska, in het poolgebied en steeds opnieuw bemerkte dat natuur lawaai maakt zodat “hij tot de slotsom kwam dat in de natuur stilte niet bestaat, stilte is een verzinsel bedacht ten behoeve van onze cultuur, een idee kortom, een construct” (een gedachte, opmerkelijk genoeg, niet ongelijk aan een gedachte die ik kort geleden tegen kwam in een ander boek, Demon Copperhead waarin een jongen die is opgegroeid op het platteland van Kentucky niet kan wennen aan de stilte (!) in de stad, omdat er in de landelijke omgeving die hij altijd gewoon is geweest altijd geluiden zijn die hem eraan herinneren welk seizoen het is of welk moment van de dag) (en ook dacht ik aan die keer dat ik in Duitsland sliep in een huisje in het bos en verbijsterd was door het lawaai, zeg maar gerust de enorme teringherrie, dat ontstond met het simpelste briesje dat doorheen de boomtoppen ging); iets met een uitnodiging voor het Derde Congres over Net Thinking (“een bijeenkomst […] om van gedachten te wisselen over digitale netwerken […] voor zowel professionals […] die beroepsmatig met communicatie bezig [zijn] als schrijvers die soms, zoals in mijn geval, internet gebruiken als universum en instrument voor hun scheppende werk”, gehouden op het eiland San Simón, waar “al degenen die, vooral in de provincie Pontevedra, in verzet waren gekomen na de staatsgreep die had geleid tot de Spaanse Burgeroorlog” geïnterneerd werden (een eiland voor de kust van Vigo, waar ik als kind en tiener zo veel op vakantie ben geweest; Pontevedra ken ik nog wel, bijna op mijn duimpje, en ik denk aan mijn vader die vaak met een bevriende visser ging varen naar een ander eiland voor de kust van Vigo, een eiland dat Mallo nog met name noemt, en ik zou mijn vader willen vragen of hij van San Simón gehoord heeft, en zoja of hij de geschiedenis ervan weet maar dat kan niet want mijn vader die is dood); iets met Julián Hernández die ook naar het congres komt, zanger/gitarist van Siniestro Total (hun ¿Cuándo se come aqui? staat al jaren in één van mijn vele seedeekasten; het was de favoriete seedee van mijn zoon toen hij nog een kleuter was); iets met God die een wasmachine is (en dat associeerde ik dan weer met Sonic Youth. dat heet noise. dat heet muziek. hoe laat eten ze hier?) – nog maar een paar bladzijden ver ben ik, en in mijn kop vliegt het al alle kanten uit, filosofiese kanten, wetenschappelijke kanten, geschiedkundige kanten, muzikale en literaire kanten, en de kanten van ooit, en nog voorbij ooit.

En ik ben gerustgesteld. En ik zink iets dieper in mijn leesstoel. En ik laat de reserves los voor een wijle, ik ontspan, ik denk het lukt Mallo ook zonder fragmentarisme wel fragmentaries te zijn.

Maar dan.

Er is altijd een dan.

De ikfiguur gaat na het congres terug naar San Simón, het eiland, de gevangenis, alleen, min of meer illegaal daar, er is nog elektriciteit maar slechts één licht, er is alleen de door hem meegebrachte fourage, er is het rondslenteren, het lezen in dossiers, getuigenissen van bewaarders daar, en van gevangen, er zijn de gedachten, de vele innerlijke monologen, met de monologen wordt het al wat meer mono, ah, ik verwelkomde al de polyfonie die ik kende van de eerste twee boeken van Nocilla trilogie want ik dacht Mallo kan die veelheid ook wel in één kop leggen, maar misschien ook niet, maar goed, San Simón heeft een intrigerende geschiedenis, het zou onderhoudend genoeg kunnen zijn, en de klok zegt tik en de tijd schrijdt voort en de jaren vervliegen en ineens woont de ikpersoon in New York, altijd weer dat eeuwige New York, maar ook daar achtervolgt San Simón hem, in de vorm, bijvoorbeeld, van een videokunstenares die iets doet met beelden van liefde in oorlogssituaties en daarbij ook beelden gebruikt van de Spaanse Burgeroorlog, of peins pakweg Antonio, er is altijd een Antonio, iedereen heeft altijd wel een beslissende Antonio in zijn leven, deze Antonio heeft een klein bakkerijtje in New York en was misschien gevangene misschien bewaker op San Simón, en verder gaat het weer.

Met Carlos Oroza. The Wicked. Ginsberg. Tropos. Anti-klassiek. Een figuur die op Salvador Dalí lijkt en hem misschien ook wel is. En ontmoetingen heeft met Frederico García Lorca. ’s Nachts. In het park.

En dan ben je zo’n beetje door het eerste boek heen gestombeld, en ge weet niet welk peins u hier nu past. Ongemerkt ben ik toch een weinig meer verkrampt geraakt in die leesstoel van mij. Is Mallo briljant, een pedanterik, een aansteller, een dadaïst, een patafysicus, de literator van de objectgerichte ontologie; is dit alles een hoop flauwekul bij elkaar, geniale zever, een grootse filosofie waarvan de volle waarde alleen begrepen kan worden dan een brein groter dan het mijne?

Ik weet het niet.

Boek twee dan bijvoorbeeld. Waarvan de titel luidt Mickey Mouse is groot geworden en hij is nu een koe. Ja. Zo’n titel alleen al. Mijn prachtige fantastiese zeer begaafde lieve elfjarige zoon vond hem grappig, die titel, maar ik weet het niet zo goed. Zit daar iets in wat ik niet geheel vat, iets over Disney of over de Amerikaanse psyche, of iets anti-kapitalisties ofzo, of gaat Mouse als koe tot hamburgers verzaagd worden, zit ik hier met een anti-consumentistiese stelling op mijn handen, of is het gewoon puberale ongein? Ditmaal is de hoofdrolspeler een astronaut. Ook dat nog. Amerika. Astronaut. Maar allicht is er een reden voor deze voordehandliggendheid?

De astronaut zelve ligt al een pak minder voor de hand. U weet de eerste maanvlucht nog wel? Aan boord waren Neil Armstrong, Buzz Aldrin en Michael Collins. Het zou me weinig verbazen als veel mensen die derde al niet kennen, maar Mallo verzint er nog een vierde bij, onbekend gebleven omdat hij de filmopnames maakte. Kurt. En ook Kurt leeft in afzondering. En ook Kurt peinst maar zoon beetje voor zich uit. Aan de maan, aan vroeger thuis bij vader en moeder, aan een lief die er ooit was maar nu niet meer, en aan George Bush senior. Mogelijkerwijs woont Kurt in de heden-lijn in een verzorgingshuis, of hoe heet dat, bejaardentehuis mag je geloof ik niet meer zeggen, mogelijkerwijs was dat eerder, er is veel meer toen dan nu in boek twee. Wat er ook is: een passage waarin Kurt zijn intrek neemt in een hotel op steenworp afstand van het appartement waar hij woont, vanuit zijn hotelkamerraam kan hij zijn eigen appartement zien. Dat is weer zo’n tiepiese Mallo-grap en ik begin inmiddels een heel klein beetje te twijfelen of ’s mans humor wel de mijne is. Observerend, kijkend, daar, in het hotel, naar zijn eigen appartement, merkt hij beweging op: er loopt iemand door zijn kamers!

Maar dat blijkt hij dan zelf te zijn.

Welja. Zo’n personage dat zichzelf ziet in een andere ruimte, dat werd me in dat nu al te vaak genoemde derde boek van Nocilla-trilogie al te machtig, komt me die Mallo daar doodleuk met dezelfde grap aanzetten in zijn volgende trilogie.

Hum.

Maar ontlezen doet het me niet.

In het derde boek is een vrouw aan het woord, het is het lief van de man die in boek één naar San Simón ging en daarna, volgens de vrouw, “verdween”. Ze herhaalt een tocht die ze samen ooit maakten, langs de Franse kust. Ze loopt alleen, ze is alleen, ze denkt aan de man, ze gaat misschien een bericht inspreken op zijn voicemail want daar had hij ooit om gevraagd:

“Alsof alles goed was en niets ooit verkeerd kon gaan dekte ik op een avond, heel lang geleden, zo lang geleden dat ik aan de vingers van mijn twee handen niet genoeg zou hebben om de jaren te tellen, de tafel terwijl hij net klaar was met het schoonmaken van de vis, die een paar minuten later de oven in zou gaan – de schubben sprongen in het rond, het leken wel schilfers kwarts. Hij legde het mes neer op het aanrecht en zei tegen me: ‘Schat, als ik doodga, bel me dan en laat een bericht achter.’ ‘Wat?’ ‘Ja, bel me en zeg alles wat je te zeggen hebt, iets wat je anders nooit tegen me zou hebben gezegd.’ Zwijgend begaf ik me naar de keuken, ik pakte de glazen en zette ze op het tafellaken. ‘Beloof me dat je dat zult doen,’ drong hij aan. ‘Ik beloof het.’”

In Normandië is de vrouw volslagen alleen, behalve wanneer ze in een kasteel is met een bed en ontbijt want dan is er de uitbater, een fransoos, en kan haar innerlijke monoloog voor een wijle ingewisseld worden voor een dialoog hoewel dialogen bij Mallo vaak slechts kruisende monologen zijn.

Drie keer mensen in afzondering; astronaut Kurt heeft van de drie hoofdpersonen nog het rijkste soosjale leven. In zijn totaliteit telt Trilogie van de oorlog bijna vijfhonderd bladzijden. Dat zijn erg veel bladzijden vol gedachten, mijmeringen, herinneringen, overpeinzingen, theoretiseringen, filosofieën, ideeën, opvattingen; het narratief is in alle drie de boeken slechts een excuus om de pen uiteenlopende kanten uit te laten gaan. Soms is het volslagen maf, zoals de vrouw uit boek drie die meent dat er in beginsel alleen maar mensen waren, en dat sommigen van hen zich in later stadium hebben “doorontwikkeld” tot dier of plant of ding; andere keren is het indringend, zoals de gedachten over (en op) San Simón. Waar, bijvoorbeeld, een vreemd geluid de ikpersoon aanzet tot een beknopte literatuurgeschiedenis: “Ik ben geen imbeciel en ook niet gek, en ik weet dat een schrijver van boeken die tot het magisch realisme worden gerekend het zou hebben over het bestaan van een reusachtige magneet verscholen in de aarde, en dat een Russische schrijver van dystopische sciencefiction-romans zou zeggen dat er op het eiland het einde van een tijdperk te zien was en het begin van een beschaving gecreëerd door buitenaardse wezens, en dat een realistische Spaanse schrijver uit de eenentwintigste eeuw erop zou wijzen dat dat geluid de nagalm was van een nimmer opgeloste broedertwist, en dat een Franse schrijver uit de jaren vijftig dat geluid zou toeschrijven aan het bestaan zelf van het ik, aan het geluid van de psyche, die als een maag maar niet ophoudt zichzelf te verteren, en ik weet ook dat een Amerikaanse schrijver uit het einde van de twintigste eeuw zou schrijven dat dat geluid een mechanische oorsprong had omdat heel dicht bij het eiland, misschien zelfs wel in het lazaret, een perverse multinational dag en nacht in touw was een replica van datzelfde eiland te vervaardigen, maar nee, zoals gezegd ben ik geen imbeciel en ook niet gek, en het werd me duidelijk dat dat geluid dat in mijn oren drong niets te maken had met literatuur, het was nergens een weer- of afspiegeling van, het vormde een gebeurtenis zonder versieringen”, en ik hou van hoe heel drosteëffectachtig in een literair werk erop gecontempleerd wordt hoe in andere literaire werken een geluid verklaard zou worden, om vervolgens de literatuur er weer vanaf te pellen en alleen het naakte geluid over te houden, maar nog altijd in een literair werk, en dus nog altijd een literair geluid.

Vaker echter nog zoekt Mallo het (bewust?) erg ver, door de meest banale dingen -zoals het op een bepaalde manier afslijten van de toetsen van een pinautomaat- te vergelijken met fenomenen uit de fysica of andere wetenschappelijke disciplines. Mallo ís fysicus die mogelijkerwijs zitten al die dingen gewoon in zijn hoofd: een hoofd vol wetenschap en filosofie en literatuur en kunst en geschiedenis, en alles dobbert daar dan, en stroomt door zijn arm en zijn hand via zijn pen naar buiten als hij schrijft.

Kan.
Goed mogelijk.
Heel goed mogelijk zelfs.

Doch mij staat die postmoderne geinerij soms wat tegen. Een literatuur die kontinu naar van alles buiten literatuur verwijst, en daarmee weer terug naar zichzelf, zich als duidelijk als boek toont, het opheffen van de vierde wand ofnee hoe noem je dat literair gezien?, het opheffen van de twede kaft?

Een zich te buiten gaan aan erudiete mafkezerij, literatuur voorbij literatuur, wetenschap voorbij wetenschap, de lezer laten reflecteren op zijn eigen receptie, moet het me te denken geven dat ik al vooronderstel dat het me iets te denken geeft, zegt iemand, zegt wie, zegt Zappa i think seriousness itself is something to be laughed at, in gesprek met Ivo Nihil zei hij dat, tegen Ivo Nihil zei hij dat, i think Ivo Nihil is someone to be laughed at, weinig dialoog, massieve tekstblokken, die Mallo bonkt dat maar je kop in, de tegenspelers die er zijn zijn al net zulke erge zwetskousen als de hoofdrolspelers, en al die al te toevallige toevalligheden doorheen het boek, en hoe elementen uit boek één terug komen in boeken twee en drie en elementen uit boek twee terugkomen in boek drie, die herhaling, ik ben normaal gezien toch een zuiger voor herhaling, waarom werkt het hier niet?, of waarom werkt het hier minder?, en staat een Dalí-achtige Dalí op en spreekt over afval, recyclage, luchthavens, The Shining, mode, noise, religie, ontdekkingsreizen en uitgehongerde konijnen, en ik peins, ik lees, ik peins, ik denk aan Charlotte Mutsaers en hoe zij gezeid haadt, hoe zij gesproken haadt over het “Hollands realisme” en hoe funest dat was, in ieder geval voor de verbeelding, en zou het niet op onze diephollandse lippen bestorven liggen?, te menen dat het allemaal niet erg geloofwaardig is, met die Mallo en zijn Trilogie van de oorlog (geloofwaardigheid, ook al zoiets, als we het maar geloven kunnen), al het kenbare is daar, de wereld is daar, alles wat het geval is, is daar, het verhaal is zoek, de geloofwaardigheid is zoek, het is alles ondergeschikt gemaakt aan een bewustzijnsstroom, een informatiezee, je kunt erin zwemmen, je kunt erin kopje onder gaan, je kunt het ook gewoon over je heen laten stromen.

Je kunt meningen hebben en je kunt peinzen.

Je kunt denken dat dit Locus solus is van Raymond Roussel of Een korte geschiedenis van het geleidelijk verdwijnen van Juliana Kálnay. Tegen dat laatste kun je inbrengen dat het niet waarschijnlijk is dat Mallo Kálnay in het Duits heeft gelezen.

Je kunt het nonsensikaal vinden, één grote ontsporing.
Of prachtig. Poëtisch. Vervreemdend. Intrigerend.
Of toch maar weer onzin.

Als het niet nu was maar vroeger, toen ik me nog wel eens te buiten ging aan fanschap en idolatrie, was ik waarschijnlijk teleurgesteld geweest. De grote Mallo, waarom hebt gij mij zo diep teleurgesteld. Als die uitzijnnekharenzwetsende gast gelijk had gehad, en Trilogie van de oorlog was daadwerkelijk van vóór Nocilla-trilogie geweest (of ik het in ieder geval zou gelezen hebben voor ik Nocilla-trilogie gelezen had), zou ik op zijn minst geïntrigeerd geweest. Maar nu is het niet vroeger, en nekhaarzwetsers hebben vaker niet dan wel gelijk.

Dus is het nu.

Dus is Trilogie van de oorlog maar de volgende trilogie.

Dus is het een maf, vermoeiend, grappig, poëties, ontroerend, eigenzinnig, flauw, beklemmend, ontregelend, teleurstellend, goed, slecht, geforceerd, idioot, lezenswaard, gek, saai, geweldig  boek. En al die dingen wel. En al die dingen niet. Als een fysicus een patafysicus wordt, en een patafysicus een schrijver kan dat allemaal.

Agustín Fernández Mallo Trilogie van de oorlog

Trilogie van de oorlog

  • Auteur: Agustín Fernández Mallo (Spanje)
  • Soort boek: Spaanse roman
  • Origineel: Trilogía de la guerra (2018)
  • Nederlandse vertaling: Adri Boon
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 26 april 2024
  • Omvang: 478 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 29,90
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman van Agustín Fernández Mallo

De nieuwe trilogie van de winnaar van de Europese Literatuurprijs Agustín Fernández Mallo is zijn meest ambitieuze roman tot nu toe. Een schrijver reist naar het kleine onbewoonde eiland San Simón, dat tijdens de Spaanse Burgeroorlog door Franco als concentratiekamp werd gebruikt. In Miami keert Kurt Montana, de vierde astronaut die Neil Armstrong en co in het geheim vergezelde naar de maan, terug naar de belangrijkste gebeurtenissen van zijn leven, van zijn diensttijd in de oorlog in Vietnam tot zijn herinnering aan het zien van de aarde vanuit de ruimte. In Normandië begint een vrouw aan een wandeltocht langs de stranden van D-Day met als doel stap voor stap een aankomst na te doen die jaren eerder plaatsvond.

Trilogie van de oorlog – beschreven als de roman die David Lynch en W.G. Sebald hadden kunnen schrijven als ze hun krachten hadden gebundeld – is een verbijsterende roman over en voor onze onsamenhangende tijd. Agustín Fernández Mallo, een van de grote vernieuwers van de literatuur, bereikt onontgonnen hoogten. Het integreren van verschillende disciplines als wetenschap, populaire cultuur en antropologie zorgt voor een roman die door-desemd is van een eigentijdse poëtica. Agustín Fernández Mallo is in 1967 geboren in La Coruña en is een gediplomeerde fysicus. In 2000 formuleerde hij een theorie over ‘post-poëzie’ die de verbindingen onderzoekt tussen kunst en wetenschap. Zijn Nocilla-trilogie bracht een verschuiving teweeg in de hedendaagse Spaanse literatuur en baande de weg voor een nieuwe generatie schrijvers die bekendstaat als de ‘Nocilla-generatie’. Trilogie van de oorlog werd bekroond met de Biblioteca Breve Prize.

Agustín Fernández Mallo Trilogie van de oorlog recensie

Als er in de media een boekbespreking of recensie verschijnt van Trilogie van de oorlog, de roman van de uit Spanje afkomstige schrijver Agustín Fernández Mallo, dan besteden we er op deze pagina aandacht aan.

Bijpassende boeken

Çiler Ilhan – Een zandstorm, zeiden ze

Çiler Ilhan Een zandstorm, zeiden ze recensie en informatie over de inhoud van de roman. Op 23 april 2024 verschijnt bij uitgeverij de Geus de nieuwe roman van de Turks-Nederlandse schrijfster Çiler Ilhan Een zandstorm, zeiden ze. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, over de schrijfster, de vertaler en over de uitgave.

Çiler Ilhan Een zandstorm, zeiden ze recensie van Tim Donker

Het zijn de stemmen die wajen, het zijn de geruchten die gaan, het is het praten dat stuift, het zijn de beweringen die gedaan worden. De dingen die uit handen, de dingen die boven ons, alles waar geen invloed op. Als dat mens van Lorpailleur gek is, kan ik daar niks aan doen. Of wie de odekolonje vergeten is.

Is er een plot ja natuurlijk is er een plot. Het narratief. De vertelling. Er zullen er twee trouwen gaan, eigenlijk neef en nicht, maar dat maakt niet uit, daar in die streken trouwt familie altijd met familie. Er moeten voorbereidingen getroffen worden, alles feestelijk, alles traditioneel en waar traditie is daar zijn honderdduizend regels waaraan alles moet voldoen, en dus moet dit er zijn, en dus moet dat er zijn, dat begint al soggens vroeg, een prachtige ochtend in mei, alles vol in het blad, en Halil moet erop uit, voor de odekolonje die Maral vergeten was, want er moet odekolonje zijn voor de gasten, en die mag niet lauw zijn, die moet al vantevoren in de ijskast, en in Eigenheim is geen odekolonje meer te krijgen en dus moet Halil naar GInderbuiten. Waar Osman woont, duivelse Osman, ook al familie, nooit iets goed van plan, die Osman. Een schisma in de familie, het kan iets te maken hebben met grond, of met olie, of met iets wat iemands nicht of dochter ooit aangedaan is, wraakgevoelens sudderen al tijdenlang, misschien siepelt het al door diverse generaties heen, in de avond, bij de feestelijke ceremonie, halen wreedaards hun gramschap, er wordt geschoten, een ware slachtpartij, men at en dronk en onderhield zich maar het eindigt in een bloedbad. Misschien waaide het. Misschien was het windstil.

Dat, ongeveer, mensen, is het plot.

Maar het is niet perse het plot dat spreekt in Een zandstorm, zeiden ze. Dit is niet “zo maar” een vertelling over traditie, broedertwist, liefde, strijd; dit boek is een literaire onderneming. Opgetrokken uit scènes (negentien zegt het achterplat, en ik neem dat aan, ik heb dat niet nageteld), doet het aan als een oulipoëske schrijfoefening, of een Pinget-achtige nouveau roman. Perspectiefwisselingen, sprongen in de tijd (naar voren, naar achteren), herhalingen, verschuivingen, speculaties, beweringen, ontkenningen: het is alles wat dit boek zijn adembenemende rijkdom verleent. Het welig tierende fragmentarisme verwart de lezer, die niet altijd ogenblikkelijk weet of het een alvast-later of een opnieuw-vroeger is, zodat je langere tijd in het duister blijft tasten over wat hier nu eigenlijk speelt, of, soms, wie er überhaupt aan het woord is. De voorgeschiedenis wordt speculatief, in vaagheden, gepresenteerd, bijna alsof de lezer ook woonachtig is in Ginderbuiten of Eigenheim en heel goed weet wat er daar broeit. Het gefluister, de stemmen, wat de mensen er achteraf van zeiden; ik hield Pingets De verlossing onder mijn rechterhand. De straatpraat. Die overal gans anders opklinkt natuurlijk. Sommigen beweerden dat het stormde toen het drama zich voltrok. Een zandstorm. Nee een stofstorm. Ja het waaide wel maar storm mocht dat niet heten. Of dat het windstil was. Zeiden ze. Zeiden ze allemaal.

Die muzikaliteit. Die poëzie. Dat zingen. Hoe het opklinkt op in dit boek. “Een worm velt een boom van binnenuit; Sultan, de moeder van de aanstichter, was de tante van Leyla, de oudste zus van Leyla’s moeder. Sultan, de moeder dus van Osman, van aanstichter Osman, had het van haar zes broers en zussen wel het allerslechtst getroffen. Sultan, de moeder van die duivelse knul Osman, en trouwens ook de tante van Halil, de oudste tante van vaderskant, had zich toen een speciale eenheid jaren tevoren midden in de nacht het huis was binnengevallen, voor alle acht haar kinderen geposteerd, had alle acht beschermd. Sultan, de moeder van Osman, van dat jong dat iedereen wel rauw lustte, werd, toen de leider van de gemaskerde groep, een beer van een vent, zijn mannen beval niks heel te laten, geveld door een kogel uit  zijn wapen, had de ogen van alle acht het leven moeten laten. Sultan, de moeder van Osman, van dat jong dat mensen uitzoog zolang hij ze kon gebruiken, had sinds de dag dat haar man het huis uit was gegaan wekelijks modderige soldatenlaarzen over de vloer gekregen alsof het haar schuld was dat haar echtgenoot nooit meer was teruggekeerd, en had daarbij haar oudste zoon, die in dienst zat, verloren aan de kogel van een guerrillastrijder. Sultan, de moeder van Osman, van die schurk die niet te ontlopen was, had een vorstelijke naam en een leven dat daar niet mee rijmde: ze kreeg een kogel in haar borst, zeeg in een plas van bloed op de grond ineen, zelfs voor haar kinderen kon ze niks meer betekenen. Had Osman soms een keus gehad? Toen zijn broer tijden zijn militaire dienst de dood vond, was hij opeens de oudste. De man in huis. Tel je alle jaren bij elkaar, dan was hij vijftien, maar die vijftien jaren leken een heel leven, hadden hem uitgeknepen, een dorre, droge man van hem gemaakt. Hij had zijn broers en zussen opgepakt, hummels nog alle zes en alle zes wees, en was verhuisd naar Ginderbuiten. En zo gebeurde het dat Osman, die dief in eigen nering, raddraaier Osman, sjeik Osman, die dag voor de allereerste keer een sigaret opstak. Op de dag dus dat hij zijn dorp verliet, op de weg die hem het dorp uit leidde.”

Die muzikaliteit ja. Dat ritme. Maar ook: die broeierigheid.

In kleine dorpen, stoffige, hete dorpen, waar guerrillastrijders en dorpswachten de dienst uitmaken, waar het heel normaal is dat er af en toe al eens een schot valt, waar vrouwen niks te vertellen hebben en dochters en zussen door broers en vaders verhandeld worden alsof het vee is, verkocht worden aan desnoods de allerergste smeerpijp, zolang er maar genoeg geld geboden wordt, en dan ook nog de dwingende opdracht meekrijgen de smeerpijp gelukkig te maken, en alles voor hem te doen. De vrouwen dienden die fatale avond weeral de mannen, die op het dak hun eten en hun drinken geserveerd kregen, pas toen de allerlaatste man ook tevreden was, mochten de vrouwen zich terugtrekken in de vrouwenkamer en zich tevreden stellen met de afschraapsels.

Daar broeit het. Daar schuurt het. Daar waait het.

In fragmentarisme. In scènes. Negentien, naar het schijnt.

Een klein maar bloedstollend boekje, dit. De eindscène, als Maral loopt, bloedend, stervend, het slagveld om haar heen, overal dode en halfdode familieleden, mannen, vrouwen, kinderen, beebies, niemand is gespaard door die duivelse Osman en zijn niet minder duivelse handlangers, overal bloed, overal gekerm, overal gehuil, en door mijn speakers klonk away and still cold en dat paste er op een of andere manier helemaal bij, het greep me naar de keel, zo sprekend als het was, filmies, ofnee voorbij aan filmies: als haast of je als lezer ín de scène was, de schoonheid daarvan, en tegelijk ook: het afgrijzen, de droefnis, de verbijstering.

In 122 bladzijden weet Çilar Ilhan de lezer met Een zandstorm, zeiden ze omver te blazen. Geloof het maar.

Çiler Ilhan boeken en informatie

Çiler Ilhan is geboren in 1952 in Turkije. Ze studeerde Internationale Betrekkingen en Po­litieke Wetenschappen aan de Boğaziçi Üniversitesi in Istanbul. Ze heeft gewerkt in hotelmanagement, marketing/communicatie en uitgeverijen als redacteur). Tegenwoordig schrijft ze artikelen voor verschillende kranten en tijdschrijften.

Ze debuteerde als schrijfster met de verhalenbundel Rüya Tacirleri Odası. Ze brak definitief door in met Sürgün in 2010, waarvoor ze EU-Literatuurprijs ontving. De Nederlandse vertaling van de verhalenbundel verscheen als Exile bij uitgeverij De Geus. Van haar nieuwste boek, de korte roman Nişan Evi, in het Nederlands vertaald Een zandstorm, zeiden ze die in april 2024 verschijnt, kun je hier alles lezen.

Çiler Ilhan Een zandstorm zeiden ze

Een zandstorm, zeiden ze

  • Auteur: Çiler Ilhan (Turkije, Nederland)
  • Soort boek: Turkse roman
  • Origineel: Nişan Evi (2021)
  • Nederlandse vertaling: Hanneke van der Heijden
  • Uitgever: De Geus
  • Verschijnt: 23 april 2024
  • Omvang: 120 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst roman van Çiler Ilhan over de massamoord in Turkije in 2009

We leven in een gepolariseerde samenleving, en in een wereld waarin tegen­stellingen steeds groter worden. De roman van Çiler Ilhan laat zien dat de nei­ging maar één oorzaak aan te wijzen, één schuldige, veel te simplistisch is.

De negentien scènes in Een zandstorm, zeiden ze beschrijven sa­men één dag, van ochtend tot avond, de dag waarop Leyla uit het dorp Eigenheim en Bilal, een van haar verwanten, zich zul­len verloven. De roman begint met de voorbereidingen voor het grote feest dat zal worden gehouden in het huis waar Leyla met haar familie woont. Er moet eau de cologne worden gekocht, dorpsgenoten worden nog eens uitgenodigd, en de pannen gaan op het vuur. En dan steekt er uit het niets een zandstorm op. Als voorbode op de noodlottige afloop van het feest

In compacte stijl, met beeldende beschrijvingen en subtiele vooruitwijzingen neemt Çiler Ilhan je mee in het drama. Ze wijst steeds terloops op zaken die mogelijk een rol spelen in het drama: heimelijke liefdes en ontrouw, conflicten over grond en de slepende strijd tussen Koerden en de Turkse overheid.

Bijpassende boeken en informatie