Tag archieven: Tim Donker

Maria Perez-Talavera – Figures of Wood

Maria Perez-Talavera Figures of Wood review, recensie en informatie over de inhoud van de roman van de Venezolaanse schrijfster. Op 17 oktober 2023 verschijnt bij What Books Press de Engelse vertaling van de debuutroman van de uit Venezuela afkomstige schrijfster María Pérez-Talavera. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster en over de uitgave.

Maria Perez-Talavera Figures of Wood review en recensie van Tim Donker

Gaat hij nu. Zie hem gaan, als hij nog gaat, daar, lopend, als hij, t schrijverken, langs wegen van eertijds – het bospad waar hij haar hoopt te ontmoeten. Hij. t Schrijverken. Hoopt. Hoopt en loopt. Langs dat bospad waar hij ooit zoveel gelopen heeft, in andere tijden, toen de zon nog wat vaker scheen, toen de tijd nog ruimte was, een ruimte voor hem, onduidelijk maar veelbelovend. Misschien komt hij haar tegen. Haar. Dregke. Die ooit. Daar liep. Samen met hem. De kans is klein maar niet onbestaande. Een ommetje met de hond. Gewoon maar een slenter eindsweegs het bos in. Waarom niet. Ze zal hem zien staan, met dat boek in zijn hand. Dat boek. Figures of wood. De debuutroman van María Pérez-Talavera. Als hij haar ziet naderen, zal hij wapperen met het boek en ten spreken aanvangen alsof geen jaren voorbijgegaan zijn.

“Zie hier,” zal hij zeggen, “zie hier & dit boek. Figures of wood. María Pérez-Talavera. Feitelijk een vertaling. Eran de madera heette het orzjieneel, en het kwam in 2019 uit in, kpeins, Panama. Paul Filev vertaalde het naar het Engels – “ en hier zwijgt hij even. t Schrijverken. Zwijgt stil. Geheel momenteelderlijk houdt hij ernstig rekening met de mogelijkheid dat de peins bij Dregke nu is dat hij haar zelden sajer ontvangen heeft. Maar dit is wat hij te zeggen heeft, wat hij te zeggen heeft, en voortspreken moet hij voortspreken doet hij: “Hij vertaalt Spaanse en Macedonische boeken naar het Engels. Sommige mensen doen dat. Een kort biografietje achterin dit boek somt wat van zijn vertaalwerk op. Een boek over de vrouw van Gustav Mahler, geschreven door Sasho Dimoski. Van wie ik nog nooit gehoord had. Ik heb het even opgezocht, Dregke-lief, het is een erg dun boekje, het zou best interessant kunnen zijn. Biografiese fiksie. Ik stuitte op een zin. Jij had je muziek, ik had alleen maar jou. Dat vond ik geen onaardige zin, een beetje vet misschien, een beetje teveel melodrama misschien. Maar niet onaardig. En ook nog. Voort en vuts, die Filey. Een komenvanleeftijd-roman voor jong volwassenen van een of andere Venezolaan, de vertaling verscheen echter wel bij Turtle Point Press van wie geweten is dat ze int verlee al eens boeken uitgaven die niet half slecht waren. Een gefiksjonalizeerd verslag van de periode dat de Australiese schrijfster Miles Franklin als verpleegster diende tijdens de Eerste Wereldoorlog. Geschreven door een zeer oude Macedonische schrijver. Zulke boeken, Dregke, vertaalt hij. Er lijkt nauwelijks een plan, literatuuropvatting of zelfs maar voorkeur aan ten grondslag te liggen. Toevallige boeken. Misschien dat ik er daarom over begon. Toevallige boeken is wat het is, is wat dit is. Figures of wood. Een toevallig boek. Is waarom we hier staan. Op een bospad dat ik ons bospad durf noemen, uit een tijd, uit levens, die ook altijd alleen maar toevallig zijn.”

Staat hij nu. Als hij nog. Een beetje dik vond hij zijn woorden wel. Hij had er al bijna zijn tong aan geblesseerd. Maar nu moet hij verder, nu moet hij spreken, zolang ze daar nog staat, zijn Dregke. “Dat ik Figures of wood in handen kreeg is echter allerminst toevallig. Iemand sprak, iemand zei, waar ist werk van; iets met Amerikaanse pressers & lamplicht. En schijnen deed ik het licht dus maar op Amerikaanse pressers. Ik ken What Books wel zo’n beetje, en dat is wat je doet dan, nog maar eens kijken naar wat je al zo’n beetje kende, want dat is dan misschien de eigen blik en niet de blik van de stapels waar iemand stokken in steken wou. Of. Naja. Zelfs “een beetje” dient gerelativeerd. Gary Oldman is a building you must walk through van Forrest Roth is wat ik “zo’n beetje” ken. Een mooi boek, liefste Dregke, zeer lezenswaard, je zou eens, je moest eens. Er klonk op zo bitterzoet een klacht over waar ist werk van, en ik dacht aan What Books, nieuwsbrieven, dat is het dan, hoe gaan die dingen, ik wilde inmiddels zelf ook graag weten waart werk was van, en dan nieuwsbrieven, me, inschrijven op, de nieuwsbrieven van al die Amerikaanse pressers die ik al was het maar “zo’n beetje” kende. Het was toen dat ik iets vernam over Figures of wood.”

Een heel klein beetje toevallige wijn zou dit kompleter maken. Een zeer toevallige plaat zou dit mojer maken. Maar er is alleen maar bos, alleen maar pad, alleen maar Dregke en t schrijverken. Doch wat kan er mojer zijn, feitelijk?

“Dat omslag vond ik mooi, Dregke, zo oppervlakkig was het. Dat hoofdloze lichaam, alleen maar nek, Ge lult uit uwen nek zeiden wij vroeger in Helmond, hoofdloos lichaam, staand op, zo lijkt of was althans mijn assosjaasie, een giganties spiegelei waaruit ook nog twee ijle figuren voortkomen, een rood en en een zwart, deze bijna abstracte figurativiteit vond ik mooi. En de eerste zinnen spraken me aan: “It seems like Monday today because yesterday felt more like a dull Sunday to me. It rained in the afternoon and they brought me a pastry and a cup of hot chocolate to my room. The woman with the purple hair sat with me until I had finished the snack. Her eyes remind me of those physical maps that hang on classroom walls, fine veins streaking across the whites of her eyes like rivers. I ate and drank slowly, without talking or becoming distracted, savoring every bite and sip, licking my fingers and dabbing up all the crumbs of the plastic tray and then placing them on the tip of my tongue. Whenever I looked up, I met her watchful gaze.” Zie je? Van zo’n begin hou ik. Het heeft meteen al zoveel. Een zekere landerigheid, een sterke sfeer, iets banaals met die zever over dagen en waaraan je ze zou kunnen herkennen. Mysterie, ook. Wie is die ik?, en wie de vrouw met het paarse haar?, wat is dat voor iets vreemds om iemands ogen met landkaarten te vergelijken?, waar speelt dit alles zich af?, de schrijfster trekt de lezer naar zich toe en houdt hem tegelijk op afstand, dat vond ik sterk. Sterk genoeg om dit boek maar meteen te bestellen.”

En achter het bos: de wereld.
En verder: alles.
En hier: zwijgen, en zoeken naar woorden.

“En dan wachten op zo’n boek, liefste Dregke. Dat is wel weer anders dan de stapels, die gewoon komen, waarvan je nooit weet wat het brengt. Ouderwets wachten op een boek dat je besteld hebt, en waarop je je verheugd. Het kwam binnen op een woensdag. Alles komt altijd binnen op een woensdag. Het zat in één enveloppe met een dichtbundel van Kat Dixon, de enveloppe was veel platter dan ik bij voorzorg bedacht had. Ik dacht Dit is waarschijnlijk alleen de dichtbundel, Figures of wood komt later wel een keer. Wat ik nooit doe is zulke enveloppen meteen openmaken. Ik weet niet. Dat gaat tegen iets in. Daar zit een gretigheid in die me niet bevalt. Zo’n enveloppe moet eerst even liggen. Die open je eerst pas enkele dagen later, bij voorkeur midden in de nacht, bij voorkeur met iets goeds in je glas. Maar openen doe je hem wel, uiteindelijk. Jammer is dan dat het al direkt een teleurstelling brengt. De dichtbundel van Kat Dixon en Figures of wood pasten gemakkelijk allebei in een bedroevend platte enveloppe. Beide boeken waren veel dunner dan ik had gehoopt. Maar ja. Dan stilte. Want waarom hopen op dikke boeken? Er is geen enkele reden om aan te nemen dat een dik boek je meer te bieden heeft dan een dun boek. Integendeel. Gij kent de theorie over excipiens wel…”

t Schrijverken stelt zich voor dat Dregke spreken zou, nu, haar stem, haar moje stem, haar prachtigmoje stem, en dat ze “Pierre Michon” zegt, die naam, uit die mond, op een dag, op een bospad, de schoonheid van dat alles. Zo bepeinst t schrijverken zich het.

“Ja…” zegt hij aarzelend, haar stem nog proevend op zijn tong, een smaak die nog even moet blijven voor hij verder spreekt. “Ja. Maar niet gezegd is dat een dun boekje geen excipiens zou bevatten. Want ik ging lezen. En zo lang was het goed. Zo lang was het mooi. Dat wankele evenwicht tussen mysterie en dagdagelijksheid, dat weet Pérez-Talavera goed vasthouden. Aanvankelijk toch. Ze schakelt heen en weer tussen het verleden en het heden van een man die alleen gekend is bij de letter L. Zo ondertekent hij ook zijn eigen brieven. Dat er ergens in de tijd, ergens in dat verleden of in dat heden “iets” moet zijn gebeurd met L kan de lezer al vrij snel raden want in het heden zit L in een gevangenis, of, waarschijnlijker nog, een psychiatrische inrichting. Maar Pérez-Talavera laat veel in het vage, en dat is mooi. Zo blijft de reden van L’s collocatie lang onduidelijk. In de verledenlijn tekent zich een wat eenzame, dromerige, belezen en allicht niet onintelligente jongeman af die soms met enige verbazing naar de mensen om zich heen kijkt. Misschien is een neiging tot het obsessieve hem niet helemaal vreemd. L’s opa maakte samen met zijn opa houten figuurtjes gebaseerd op de figuren uit het dorp zoals het er in vervlogen jaren moet hebben uitgezien: er was een houten smid, een slager, een visser, een boer, enzoverder. Het zijn, ge peinst het reeds, deze figuren waaraan het boek zijn titel ontleent. Het was L’s enige speelgoed toen hij klein was en hij was er dol op. Hij nam de doos met de houten figuurtjes in zelfs een keer mee naar bed, want hem op boze woorden van zijn vader kwam te staan. Boze woorden en meer niet, hou dat vast.”

t Schrijverken ziet Dregke staan, met “boze woorden” in haar handen & zie die handen & zie die vingers & zie die Dregke.

“Troost. In zijn aan broers, zussen of vriendjes nogal arme jeugdjaren waren de houten figuurtjes vooral troost. Een troost die hij later zocht in boeken. Ja. L. En literatuur. Twee keer een L. Je mag in proza best af en toe platvloers zijn, zei een docente van mijn opleiding ooit eens tegen een medestudente. Misschien heette die wel María. Ha. Maar hoe ook, literatuur neemt stilaan de plek in van de houten figuurtjes. L komt vaak in de bibliotheek en leert daar buiten bibliothecaresse “Señorita Ritter” bijvoorbeeld ook Mikhail kennen. Daar komt die droge, lichtelijke wereldvreemde blik van L mooi naar voren. Mikhail spaart superheldenstrips, maar niet om ze te lezen. Dat bevreemdt L. Waarom zou je heel erg veel ergens van hebben om er vervolgens niks mee te doen? En elders, of, naja in de hedenlijn, valt het hem op dat twee mensen met elkaar praten maar dat de dingen die de eerste zegt niets te maken hebben met de dingen die de twede zegt, of andersom. Misschien moet je enige kennis van sociale situaties hebben om te snappen dat er verzamelen om het verzamelen bestaat, of gezwets om het gezwets; misschien moet je al eens uit je eigen wereld gestapt zijn om te weten dat niet alles een functie of een doel heeft. Dat er ook dingen louter om zichzelf bestaan. L heeft dat inzicht duidelijk niet en dat maakt hem af en toe -onbedoeld- erg komisch.”

En Dregke en de onbedoelde zon, en de onbedoelde dingen. Hoe Dregke daar staat, bijvoorbeeld, en in haar eentje een heel publiek is. Een publiek van anderen inclusief haarzelf, denkt t schrijverken onwillekeurig. Vraagt zich dan af waar hij die woorden ookalweer van kent. Overweegt het Dregke te vragen, weet het dan ineens weer, vraagt zich weer af of hij het Dregke zal vragen en of zij het ook weet en zeggen zal: “Het is de titel van een seedee van Flies Inside The Sun, schrijverken.”

“Dan is er nog Don Gastón. De apotheker. Ook zo iemand die L heeft leren kennen in de bibliotheek. Don Gastón is ouder dan L, die tegen deze tijd in het verhaal een puber is. De literatuurliefde van Don Gastón is dus gerijpter dan die van L, en hij treedt op als zoiets als een gids. Laat twee keer per maand een flink pakket boeken in bruin papier achter op de stoep van L’s huis. Zijn moeder vraagt hem nog een keer waarom die man zo vaak zoveel boeken aan L geeft en hoewel hij zeer veel namen en titels heeft leren kennen op deze manier (waar hij erg bij mee is) uiteindelijk voelt L zich bezwaard en vraagt Don Gastón te stoppen boeken achter te laten op zijn stoep. Zijn stapels. Ha. Steekt er zelf stokken in. Jaja.”

En denkend aan bladeren en aan gras zegt t schrijverken ineens: “Er zitten flink wat Walt Whitman-verwijzingen in dit boek trouwens. Sietaten aan het begin van de hoofdstukken, maar ook doorheen het verhaal. De houten figuurtjes worden ook met Whitman behangen. Een leven, dat van L, dat meer en meer van literatuur gemaakt lijkt. Anderzijds ook, beer in geest, een wat kwakkelend leven. Want ook Amerikaanse achterplatten staan dus klaarblijkelijk bol van de zever, Dregke. L’s condition worsens helemaal niet met ietsj peetsj; ook in de heden-lijn zien we een rustige, stabiele en helder denkende L. Tegen het eind wil de vrouw met het paarse haar -we komen nooit te weten wie zij precies is- er een keer bij zijn als L gaat douchen, iets dat L niet wil, hij weert haar af, is daarbij misschien iets hardhandiger dan hij wil. Dat komt hem duur te staan. Doktoren menen dat L agressief is, onhandelbaar, voortdurende observatie nodig heeft. Al zijn voorrechten, zoals alleen op zijn kamer eten, worden hem ontnomen, en iedereen beziet hem als een monster. Dáár wordt L een beetje paranoïde van, maar ja, kun je hem dat kwalijk nemen? Je had in Figures of wood een commentaar op de onredelijkheid van de psychiatrie kunnen lezen. Niet gericht op mensen, hulp, patiënten zorg, maar louter bestaand uit onverzettelijke theorieën en domme regeltjes.”

Hij zou kunnen losbarsten, t schrijverken, maar hij blijft rustig.

“Dat had ik zo graag willen doen, Dreggie. Dit boek voor Kafkaesk houden. Een jongmens wordt in een gesticht gesmeten, alleen maar omdat hij van literatuur houdt, een beetje wereldvreemd is en afwijkt van de massa. Dat je niet gek hoeft te zijn of gek gevonden te worden en hoe dat dan weer zelfvervullend wordt: in het gesticht wordt wie nog niet gek was wel gek gemaakt. Helaas had Pérez-Talavera een ander plan en niet alleen is dat een wat afgezaagd plan, ze werkt het ook nog eens slordig uit. Doorheen het boek komt een paar scenes die misschien moeten gelden als een voorafschaduwing van L’s gekte. Maar dat interpreteer je pas zo als het boek uit is; in het boek komen de scenes een beetje uit de lucht vallen en krijgen ook geen goede inbedding in het verdere verloop. Zo is er de keer dat L “Señorita Ritter” volgt naar huis. O. Ja. L is geïntrigeerd door “Señorita Ritter” maar een stalker zagen we toch nog niet in hem. Hij ziet overigens Don Gastón bij haar binnen gaan. Don Gastón, die zullen we later nog in een andere of zullen we zeggen dezelfde hoedanigheid tegenkomen. Het klopt niet, Dregke. Het wringt. Evenzo de keer dat L en zijn vader op een mannenweekendje gaan. Het is een heel gezellig weekend, waarin L zijn vader vrijer ziet dan ooit, en waarin ze alles doen wat ze willen doen. Ze eten ongezond, en L krijgt wat bier te drinken van zijn vader. Hij is te jong om te drinken, een leeftijd moet gegokt worden, ik zou het of veertien of vijftien houden, misschien behoren vaders dat niet te doen maar het is maar een beetje het is geen hele fles whisky ofzo en het heeft vooral symboliese waarde. Iets als een initiatie- of overgangsrite, weet ik veel; misschien dient het alleen maar om hun vrijheid te bezegelen. Eenmaal thuis voelt L zich heel erg schuldig ten opzichte van zijn moeder; zo schuldig dat hij slecht gegeten heeft, en zelfs bier gedronken!, dat hij er fysiek ziek van wordt. Kotsen en zo, welja, je weet het wel. Hij vertelt zijn moeder over de “overtredingen” van dat weekend, die is daar niet biezonder boos over, daarna voelt hij zich weer schuldig ten opzichte van zijn vader, omdat hij hun geheim verraden heeft.”

Even grijnzen de voormalige geliefden naar elkaar.

“Dit schuldgevoel komt nogal uit de lucht vallen. De ouders van L zijn geen onmensen, en ook niet overdreven strikt of streng. Zijn vader heeft een drukke baan, is weinig thuis. De moeder krijgt niet echt gestalte maar de lezer leert haar in ieder geval nergens kennen als een verstikkende vrouw die alleen maar bezig is L onder de duim te houden. Waarom is L zo bang voor mensen wier enige fout is dat ze misschien een beetje kleurloos zijn? L leek tot dan toe ook niet een jongen die zich heel erg druk maakt om wat anderen van hem denken. Het weekendje met zijn vader leek erg geslaagd, het gaf niet veel om op voorhand te vermoeden dat het zo dramaties zou eindigen. Ik weet het niet en jij, Dregke, weet het vast ook niet. Mijn peins is dat Pérez-Talavera L heeft willen neerzetten als een jongen die nogal snel uit balans te brengen is om zijn daad aan het einde begrijpelijker te maken maar ze komt er wel erg laat mee om verontrustende symptomen in L’s psyche aan te brengen: een groot gedeelte van het boek lijkt L zowel in de heden- als in de verleden-lijn een in psychisch opzicht kerngezond mens. En ik zie je denken –“

(t schrijverken ziet Dregke denken)

“Daad? Aan het eind? Hum. Ja. Ja, Dregke. Ineens is er het mes, en twee mensen in de slaapkamer. De moeder van L is of lijkt ziek, die onvermijdelijk Don Gastón komt er maar weer eens bij, dit keer als apotheker niet als literatuurliefhebber. Dat monneer Gastón het ontgelden moet als L hem met zijn broek op zijn enkels aantreft in de slaapkamer van zijn moeder kan ik nog verstaan van een jongen zonder erg veel levenservaring of überhaupt enige weet van wereldse zaken. Misschien denkt hij wel dat Don Gastón zijn moeder kwaad doet -is er wel sprake van (wederzijdse) sex?- of, op zijn minst, dat hij doet wat zijn vader in deze situatie gedaan zou hebben. Maar waarom moet het mes hiervoor nog kennis maken met een volstrekt onschuldige en zelfs erg lieve huishoudster? Het slaat niet echt ergens op, voor mij althans niet. En dan dat hele einde, dat echte einde, het eindigt in de heden-lijn want na de moorden zijn heden en verleden samengekomen, dat is wat moorden doen, die heden-lijn waarin L het grootste deel van het boek een tamelijk zinnig mens leek, ook dat op het einde, en totaal onverwacht, op de schop: wat ineens lijkt daar de suggestie te liggen dat L zijn geliefde houten figuurtjes (hij is ze altijd trouw gebleven, al speelden ze op een gegeven moment geen hoofdrol in zijn leven meer) als gelijkwaardige, in ieder geval levende en denkende, schepsels ziet. En ook daar gaf hij niet eerder blijk van.”

En wind en bomen en bospad en Dregke en die lippen van haar, god wat kuste hij graag die lippen van haar.

“Hoe prachtig was het boek geweest minus een scene of drie of vier. Die zogenaamde er met de haren bij gesleepte gekte van L verzwakt op diverse punten een in zichzelf geweldige vertelling. Dat kafkaeske wat ik er in het begin in zag, dat had kunnen zijn. Of een mysterieroman. In het begin ontmoeten de houten figuurtjes en L’s ontluikende boekenliefde elkaar. Omdat hij weet dat de opa en de opa van zijn opa de houten figuurtjes baseerden op mensen die indertijd echt in het dorp woonden waar L en zijn ouders overigens nog steeds wonen, besteedt L zijn vroege bibliotheekdagen vooral aan onderzoek naar zijn dorpsgenoten en hun genealogie. Dat dacht ik ook nog even. Dat L wellicht in het gesticht gesmeten was omdat hij een of andere onfrisse geschiedenis aangaande zijn dorp op het spoor gekomen was. Het bleek zoveel banaler, een banaliteit die dan ook nog eens tamelijk onhandig het verhaal in gepropt is. Dat is dan een besteld boek, een boek dat ik zelf zocht, een boek dat geniaal had kunnen zijn en ergens in midden eindigt, gewoon maar een toevallig boek is, een beetje mooi, een beetje niet mooi. Zo zijn de dingen, zo zijn de boeken immers meestal. Het licht komt niet per se van de eigen blik. Het licht komt soms van de eigen blik. Soms van de stapels. Al het andere zweeft daar maar zoon beetje tussenin.”

En tussenin zwevende dingen.
En toevalligheid.
En t schrijverken. En Dregke. En bospad.

En dan niks.
En dan zwijgen.

Misschien een slenter. Over bospad. Misschien zal t schrijverken She cried van Frank Yamma neuriën. Misschien zal hij, zachter dan zacht, kaum verstaanbaar eigenlijk, zingen Yo seré tu hermano de sangre, y tu refugio en el infierno. Misschien zullen Dregke en hij elkaars handen vasthouden. Misschien zal de tocht, geheel toevallig natuurlijk, voeren naar het huis waar t schrijverken ooit woonde. Waarvan de deur uitnodigend zal openstaan. Uitnodigingen zijn er om op in te gaan, en binnen zullen ze alles aantreffen als het ooit was. Zoals een toevallige fles roodwijn, en een toevallige plaat. Daydreaming van Rafael Anton Irisarri bijvoorbeeld, of Dead seas van Head of Wantastiquet. Of Quitar o aire van Caamaño & Ameixeiras. Of anders andere volstrekt toevallige platen. En dan stilte. Tot toevallige tijden geboorte zullen geven aan nog meer toevallige boeken. Een volgend boek van María Pére-Talavera bijvoorbeeld, dat, heel misschien wél geniaal zou zijn.

Maria Perez-Talavera Figures of Wood

Figures of Wood

  • Auteur: María Pérez-Talavera (Venezuela)
  • Soort boek: Venezolaanse roman
  • Origineel: Eran de Madera (2019)
  • Engelse vertaling: Paul Filev
  • Uitgever: What Books Press
  • Verschijnt: 17 oktober 2023
  • Omvang: 158 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 17,99 / € 7,99
  • Boek bestellen bij: Amazon / Bol

Flaptekst van de eerste roman van de Venezolaanse schrijfster María Pérez-Talavera

Figures of Woodthe debut novel by Venezuelan writer María Pérez-Talavera, is a thought-provoking and gripping novel that delves into the mind of L, a young man questioning his own guilt and sanity in a sanatorium. Told in diary form, the story is set in an unnamed place and time, leaving the reader to question the reliability of L’s entries as his perceptions seem to grow more distorted. The novel explores love and betrayal, shame and guilt, and the searing pain of feeling alone in the world. Lines from Whitman’s Leaves of Grass weave through the narrative, introducing and echoing these complex themes.

María Pérez-Talavera is a writer, librarian, and information science professional. She is born in Venezulea. Her debut novel Eran de Madera (Figures of Wood) won the VI Foro/taller Sagitario Ediciones Prize for a Short Novel in Panama in 2019. Her short story collection Umbrales líquidos (Liquid Thresholds) was published by Foro/taller Sagitario Ediciones in 2015. Other stories, poetry, and essays have been published in various anthologies, magazines, newspapers, and online publications. She lives in Vientiane, Laos.

Bijpassende boeken en informatie

Monica Sabolo – Een clandestien leven

Monica Sabolo Een clandestien leven recensie en informatie over de inhoud van de Franse roman. Op 20 augustus 2024 verschijnt bij Uitgeverij Tzara de Nederlandse vertaling van de roman La vie clandestine van de uit Frankrijk afkomstige schrijfster Monica Sabolo. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster en over de uitgave.

Monica Sabolo Een clandestien leven recensie van Tim Donker

Moeilijk.

Is dat het woord?

Moeilijk.

Dat is het woord.

En dan is het stil. Je zit, je denkt. Vandaar die stilte. Vandaar die witregels. Dat is omdat je stil bent, omdat je denkt. Wit is denken.

Je zit daar met Een clandestien leven in je had, je voelt het boek, hardcover, dat is altijd mooi, je zit, je bladert, je ziet in het colofon staan: Uitgeverij TZARA schuine streep Standaard Uitgeverij bv, je denkt is TZARA een imprint van Standaard Uitgeverij?

Waarom denkt het besprekerken bij Standaard Uitgeverij altijd ogenblikkelijk aan Suske en Wiske? Wat niet erg is. Of misschien wel. Je zit daar met dit boek in je hand, je ziet de foto met een vaag meisje in bikini, ergens in een bos of een veld, een verrekijker voor haar gezicht, je denkt aan Standaard Uitgeverij, je ziet dat meisje maar in je hoofd zie je ook Lambik aan een tak hangen. Een associatie die niet direkt behulpzaam is om dit boek op waarde te schatten. Is dat dan het probleem?

Nee. Dat is niet het probleem. Als er al een probleem is.

Een clandestien leven heeft de allerrotslechtste beginzin denkbaar. “Ik weet niet meer hoe het is begonnen.” Afgezaagder kan een boek niet beginnen. Is het de vaakgebruikste beginzin die er is?, vraagt het besprekerken zich af? Hij zou niet weten hoe je zoiets moet nagaan. Als Lambik het probleem niet is, is een slechtgekozen beginzin dan het probleem?

Nee.

Als er al een probleem is.

Maar moeilijk blijft het woord.

Omdat het struikelt?

Nee.

Omdat het hinkt?

Nee.

Op teveel gedachten? Dat het dat is: dat het teveel wil?

Nee. Ja. Misschien.

Een vrouw gaat een boek schrijven. Daar begint het mee. Welja. Waarom niet. Een boek over iemand die een boek gaat schrijven, en de lezer bij dat schrijfproces betrekken. Komaan. Dat zagen we niet eerder. Maar toch. Waarom niet. De wens een boek te schrijven dient zich eerder aan dat het onderwerp. Je leest, je kunt nog denken dat het mooi gaat zijn. Het is de proloog, en de lezer stombelt zoon beetje met de schrijver mee doorheen haar aldagsleven. Opgezette dieren kopen via internet. Een afgebroken keukenkraan. Een boze onderbuurman. Telefoongesprekken met haar broer, over de schoonheid van het evangelie van Johannes; over existentialisme; over insisteren om te existeren; over Heidegger; over Jenseits von Gut und Böse. Dat moeten moje telefoongesprekken zijn, kun je als lezer nog denken, daar, in die proloog. Dan, “in de zompige donkerte” van haar appartement, de wens: “een boek schrijven over een makkelijk en overzichtelijk onderwerp, wat kans maakt[…] om goed te verkopen”. Gedichten, radicale stellingnames en persoonlijke ontboezemingen vallen af; het “ultieme” (?) idee komt als ze op een avond haar tanden poetst en naar een podcast luistert. Action Directe. Ja. Daarover moest het boek gaan, omdat, denkt ze, het “mijlenver” van haar af staat, makkelijk is, en sensationeel.

Action Directe. Dat had de lezer niet zien aankomen toen het nog over opgezette buizerds, boze buurmannen en Nietzsche ging.

Action Directe. Is dat waar het mis gaat? Daar, aan het einde van de proloog?

Nee. Ja. Misschien.

Action Directe. Dan zeg je extreemlinks. Dan zeg je terreur. Dan zeg je “stadsguerilla”. Dan zeg je marxisme, anti-kapitalisme, dan zeg je politiek gemotiveerd geweld. “Makkelijk” vond Monica Sabolo? Ik vind het zwaar en humorloos. Dus nu zit ik met zwaar, Lambik, humorloos, en een slechtgekozen beginzin.

Action Directe opereerde in eenzelfde sfeer als de allicht iets bekendere Rote Armee Fraktion. In de jaren tachtig pleegde “A.D.” diverse aanslagen, gemotiveerd vanuit hun “anarchocommunistische” idealen. Het zwaartepunt kwam te liggen bij de moord op een topman van Renault: op 17 november werd Georges Besse door leden van Action Directe vlak voor zijn huis doodgeschoten (naar het schijnt zag één van zijn kinderen het vanuit zijn slaapkamerraam gebeuren). En goed. Ik snap de weerzin tegen het kapitalisme. Tegen managers, ja die weerzin snap ik heel goed. Meedogenloze bedrijfs(her)bouwers, cententellers, winstvermeerders; elke sent die er verder uit zou kunnen geperst worden gaat vóór op het werkplezier van de mensen op de vloer (uiteindelijk diegenen die het bloed in de aderen van je bedrijf zijn), snijders, bespaarders, de mannen aan de top voor wie alles wat onder hen komt maar grondstoffen zijn, of dat nu het blik is waarvan je auto’s gemaakt zijn of de monteurs die van dat blik de auto’s maken. Besse was verantwoordelijk voor vele ontslagen. Niets telt, alleen geld. Ik snap hoe je dat haten kunt. Maar Besse was naast al het voorgaande ook mens. Een vader. Een echtgenoot. Is moord nou echt de beste manier om een punt te maken? Hoe kun je jouw ideeën belangrijker vinden dan een mensenleven? Andermans mensenleven, welteverstaan. Ben je dan niet een verkapte kapitalist, eigenlijk, die jouw heerlijke nieuwe wereld wil bouwen op de lichamen van diegenen die in die nieuwe wereld geen plaats meer mogen hebben?

Zoiets te willen snappen. Sabolo verwoordt het anders, maar komt, zeker in het begin van het boek, eenzelfde soort vragen tegen. Misschien daarom een boek schrijven. Of, in mijn geval, lezen.

Het kan. Lambik hangt niet meer aan de tak. De slechte beginzin is vergeten. Ik lees.

Gedurende haar onderzoek stuit de schrijfster op steeds meer parallellen tussen haar eigen geschiedenis en die van Action Directe. Is waar het ook gaat. Is waar het hinkt, misschien.

Is dat het?

Nee. Ja. Misschien.

De parallellen doen wat gezocht aan. De achtergrond van de terreurgroep waren de tachtiger jaren. Die worden in Een clandestien leven een tint grimmiger geschilderd dan ik me ze herinner. Ik was zeven toen de klok 1980 sloeg, ik ben een tijdgenoot van Sabolo, ik zag die jaren tachtig uit kinderogen eerst en later uit puberogen, ik ben nooit erg politiek geëngageerd geweest (ik voel meer voor een patafysisch “degagement”), maar ik heb wel iets mee gekregen van terreur, koude oorlog, wall street, yups, irak-iran, nucleaire dreiging, plo, ira, eta, “de bom”. De postapocalytische taferelen waarop Sabolo in dit boek haar licht werpt zijn echter langs me heen gegaan. Maar misschien was ik naïever, en kon mijn leven in het Stiphout van die dagen tellen als “beschermd” (of “afgeschermd” als je wil). Al kan ik me niet onttrekken aan de gedachte dat Sabolo Action Directe vooral wil laten strijden voor van alles dat in die dagen ook voor haar eigen voortbestaan op het spel heeft gestaan.

Maarja. Wie een kapitalist doodschiet, schiet daarmee nog niet het kapitalisme dood.

Naïviteit komt in verschillende vormen.

Verbindende figuur is vooral Sabolo’s vader, die heel het boek doorheen op afstandelijke wijze “Yves S.” genoemd wordt. Een vrijmetselaar met een diplomatieke betrekking, iets onduidelijks bij de Internationale Arbeidsorganisatie. Hing rond in de allerhoogste (politieke) kringen. Exorbitante rijkdom, feesten, kaviaar, diamanten. Het gezin verhuist vaak. Vader houdt zich bezig met schimmige zaakjes. Spionage, allicht. Later een snelle neergang, overal duiken mannen op die nog geld van vader krijgen. Sabolo’s jeugd had iets onwerkelijks, iets filmies; misschien datzelfde filmiese dat zij, haast romantiserend, toekent aan de vroege Action Directe-jaren (in ieder geval deden die achtervolgingen, schietpartijen, het leven in karig ingerichte appartementjes -zoals Sabolo het dagdagelijkse leven van de spilfiguren van Action Directe (Joëlle Aubron, Jean-Marc Rouillan en Nathalie Ménigon) uit die tijd beschrijft- me wel denken aan alle films die ik nooit zag). Plaatste “Yves S.” met zijn levensstijl Sabolo buiten de normaliteit zoals Action Directe zichzelf buiten de normaliteit plaatste? Moet ik het zo zien?

Ik weet het niet.

Er is meer nog.

De jonge Monica had een aquarium op haar slaapkamer, en zat ’s ochtends vroeg op een stoeleken naar de vissen te kijken. Vers uit bed, het huis nog in slaap. En dan kwam “Yves S.”, kwam vader binnen. En ik denk een aandoenlijke jeugdherinnering te gaan lezen. Ik ben alleen thuis, mijn dochter is met twee vriendinnen “naar het dorp”, om snoep te kopen en “rond te hangen”; mijn zoon, inmiddels al op de middelbare school, belde vanaf de fiets om te zeggen dat hij later kwam, en ik zit, en lees, en déficit des années antérieures is op de steerjoo, en ik heb wel behoefte aan een beetje tederheid, iets dat me misschien zal doen terugdenken aan de tijd dat mijn eigen kinderen nog klein waren, en hoe de ochtenden toen waren, en alles dat ik nu soms een beetje mis, maar ik lees iets heel anders, iets dat ik niet ganzelijk begrijp maar het heeft iets te maken met de hand van “Yves S.” tussen de benen van die dus piepjonge Monica.

Is dat het? Die zwaarte, steeds weer die topzwaarte die op me komt donderen als ik er het minst op ben voorbereid?

Nee. Ja. Misschien.

Misschien is het niet zwaar genog.

Het onderzoek gaat door. Is Een clandestien leven een roman of onderzoeksjournalistiek; fictie of geschiedschrijving? De Monica uit het boek, al of niet samenvallend met de Monica Sabolo de schrijfster, krijgt steeds meer mensen uit de kring rondom Action Directe te spreken: sympathisanten, mensen uit de periferie, leden, uiteindelijk zelfs Nathalie Ménigon. Opvallend genoeg regeert daar juist wel de tederheid. Van alle ex-terroristen wordt steeds opnieuw beschreven hoe warmhartig, verzorgend, opgewekt, lief, gastvrij, integer ze zijn. Ja. Allicht. Het zijn idealisten. Je kunt mensenlevens eisen omdat je gelooft in iets dat niet bestaat en er anderen zijn die verdorven genoeg zijn om niet te willen geloven in iets dat niet bestaat. Dan ben je totaal geschift. Je kunt ook mensenlevens eisen omdat je de wereld beter wil maken. Dan ben je extreem, dan ben je hard, maar dan doe je wel wat je doet omdat je het gros van de mensheid een wereld gunt waarin het fijn leven is. Dat is niks voor misantropen of nihilisten; dat is iets voor mensen die ergens (veel) goeds in zich hebben. Maar gemoord wordt er evengoed. En ik denk niet dat het nabestaanden heel veel uitmaakt vanwege welke intenties iemand die door hen liefgehad werd vermoord is. En Action Directe heeft gemoord, banken overvallen, aanslagen gepleegd – moet je nu met zoveel warmte, liefde, compassie schrijven over mensen die dat op hun geweten hebben? Ergens wringt iets. Van mij mag het menselijke gezocht worden achter welke onmenselijkheden dan ook. Maar Georges Besse is dood en wordt niet meer levend. Het is dus niet uit alle hoeken bekeken alleen maar gezellig bij Action Directe. Sabolo heeft zelf ook door dat ze partijdig aan het worden is. Maar je partijdigheid benoemen verexcuseert haar nog niet.

Driehonderd pagina’s. Ook dat nog.

En nog altijd weet ik niet.

Sabolo beschikt over een fenomenaal taalgevoel: delen van Een clandestien leven zijn zonder meer prachtig.
Andere delen vond ik moeilijk.

Die delen vond ik te dramaties.

Driehonderd pagina’s en niet alle even schoon.

Of sjee.

Ja.

Wat.

Sommige delen begreep ik niet. Wat deed Yves S. daar met zijn hand dat een levenslange woede rechtvaardigde?

Of.

Sommige delen deden me ongemakkelijk voelen. Hoe gezellig en lief en leuk het is bij mensen die anderen levenslang leed berokkenden. In die mensen al het goede kunnen zien, maar in de hand van Yves S. alleen het satanische.

Of waar het nu eigenlijk over gaat in dit boek.

In ieder geval kun je er dit over zeggen: Een clandestien leven is niet onopgemerkt aan me voorbij gegaan. Dit boek achtervolgde me zelfs tot in mijn dromen. Dan heb je als schrijver niet niets geschreven. Nee. Dan heb je echt wel iets geschreven. Maar wat? Dat blijft een open vraag.

Monica Sabolo Een clandestien leven

Een clandestien leven

  • Auteur: Monica Sabolo (Frankrijk)
  • Soort boek: Franse roman
  • Origineel: La vie clandestine (2022)
  • Uitgever: Tzara
  • Verschijnt: 20 augustus 2024
  • Omvang: 304 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman van de Franse schrijfster Monica Sabolo

Een clandestien leven verkent op gracieuze wijze de complexiteit van het mens-zijn, onderzoekt waar geweld vandaan komt en wat de mogelijkheden tot vergiffenis zijn.

Monica Sabolo werkt aan een boek over de extreemlinkse Franse terreurgroep Action Directe. Het moet het verhaal worden van een groep jongeren die tientallen aanslagen en overvallen pleegde. Het wordt een spectaculair boek, en het zal erg ver van haar afstaan. Tot duidelijk wordt dat de essentie van het verhaal ook steeds die van haar eigen leven is geweest.

Het clandestiene leven is in de eerste plaats dat van Monica zelf, opgegroeid in de schaduw van een vader wiens activiteiten onder een sluier van zwijgen verdwijnen. Hoe kun je leven als je onherstelbare daden hebt begaan? En hoe doe je dat als je zulke daden hebt ondergaan? Van het Italië van de Rode Brigades tot het Frankrijk van de jaren tachtig, waar de droom van een grote revolutie uiteenspatte.

Monica Sabolo (27 juli 1971, Milaan Italië) schreef zeven romans, waarvan Summer ook in het Nederlands werd vertaald. Een clandestien leven haalde de shortlist van de drie belangrijkste Franse literaire prijzen: de Prix Goncourt, de Prix Renaudot en de Prix Médicis.

Bijpassende boeken en informatie

Gail Scott – Funiture Music

Gail Scott Funiture Music recensie en review en informatie over de inhoud van het boek van de Canadese schrijfster over haar tijd in Manhattan, New York. Op 3 oktober 2024 verschijnt bij uitgeverij Wave Books de memoir van de uit Canada afkomstige schrijfster Gail Scott. Hier lees je de recensie van het boek, informatie over de inhoud, de schrijfster en over de uitgave.

Gail Scott Furniture Music recensie en review van Tim Donker

Zegt iemand –

Zegt iemand waar ist werk

Zegt iemand waar ist werk van

Wees voorzichtig niet te pauzeren

Zegt iemand. Waar ist werk van. Ik weet niet van lamplicht. Maar Wave is een Amerikaanse presser. Gail Scott. Canadees. Van lamplicht weet ik het niet. Van neurose misschien. Grotestadsproza. De dingen, en altijd wat te doen.

Waarom zou je nog bolsjewieken willen zeggen?

Of Viktor Shklovsky. Bijvoorbeeld.

Het werk van. Je weet niks van lamplicht. Je weet van meubelmuziek. Een gedacht van Erik Satie. Achtergrond muziek is. Meubelmuziek. Achtergrondmuziek is meubel. Meubel ≠ lamplicht. Je denkt. Al kan een licht eerder horen tot. Tot de meubels. Als muziek kan. In een gedacht van Erik Satie. De muziek teruggedrongen tot meubelstuk. Ik kan peinzen. Muziek is me een bed geweest en een stoel. Op muziek heb ik kunnen uitrusten. Of slapen in muziek. Maar misschien is dat niet wat Satie bedoelt. Misschien bedoelde hij een kastje dat daar staat en dat niemand gebruikt, en niemand weet eigenlijk nog wat erin zit. Misschien bedoelt Satie iets wat geen speciale aandacht meer behoeft. Of krijgt.

Of vraagt?

Zegt iemand waar ist werk van

Waar is. Québec. New York. Daar is.

Verkiezingen en. Obama en. De hitte die gek maakt. Dichters. Alles aflopen. Overal lezen dichters. Overal treden dichters op. Overal heen en. Slapeloosheid. Een ander gedacht is niet van Satie: slapeloosheid is eenzaamheid. Pillen.

Hoe rusteloosheid te vangen. Hoe vang je rusteloosheid in proza. Korte zinnen. Telegrammen van. Brein. Breingrammen. Flitsen de wereld in. De grammatica moet eraan geloven maar dat maakt niet uit. Want het moet de wereld in. Observaties. Associaties. Gedachten. Het moet de wereld in.

Zoo, of brieven niet over de liefde.

Ostranenie. Ontmeubelmuziek. De muziek willen ontmeubelen. Het proza ontmeubelen. De gedachten, het zijn. Ontmeubelen.

Gekleurder tegen een witte achtergrond.

Zichtbaar maken. Diversiteit. Grenzen beslechten. In taal. In genre. In gender. Het experiment en de revolutie. Omwenteling. Kant. Een radikaal ander spreken. En denken. Het bestaande past niet meer. Obama president, of nog net niet. Hoop. Politiek. Zegt iemand waar ist werk van. Zeg ik hier ist werk van. Wat er toe doet. Wat er toe deed. Wat er toe doen zal. Je merkt het omdat het uitput. In goede zin. De lezer rent. Blijft rennen. De veelheid van de bladzijde. Na bladzijde.

Vertikale taal. Gefractioneerd subject. Prosodie.

Een onveranderlijke substantie of een zelf met een gender treedt op door de ordening van eigenschappen langs cultureel ingestelde lijnen van samenhang.

Onkultureel. Onsamenhang. Het Radikaal Andere. Noords.

Breken (met) (eigen) identiteit door te breken met sintaktiese verwachtingen. Kunst is denken vanuit de toekomst. Weer een gedacht. Weer niet van Satie. Maar van Morton. Timothy.

Wie bestuurt dit panopticum eigenlijk?

Hetero-normatief gezinsleven.

Of dan Camille Roy: een picknick met Carla. Ze brengt rozemarijnbrood mee, en verbluffende pistaches / ze leest over utopieën / ze raakt aan en gelukkig drijf ik huizenhoor de lucht in.

Gewoonstleven dat nooit gewoon maar leven is. Politiek geladen. Kulturele oorlogen. De ontmaskering van Amerika als klassenmaatschappij. Alles wat poëzie wat geen politiek is. Of etentjes. Of lopen door de stad. De literatuur die door dat alles verweven zit. Overal woorden. Op straat liggen zinsflarden voor het oprapen, en Gail ziet. (praat om één of andere reden over zichzelf in de derde persoon) (wat eerst aanstellerig aan doet) (dan ziekelijk) (dan aandoenlijk of schattig of charmant) (doorhalen wat niet van toepassing is. De woorden kunnen van anderen zijn. Anderen kunnen van enige faam zijn. Claudia Rankine Christian Bök Renee Gladman Joan Rellack Jerome Rothenberg Walt Whitman Samuel Beckett Frank O’Hara Giorgio Agamben Erik Satie Juliana Spahr Tim Dlugos M. NourbeSe Philip Ludia Davis. Namen ook in mijn kast. De woorden die altijd kruipen. Waar ze niet gaan kunnen.

Denk l=a=n=g=u=a=g=e. Denk New Narrative. Denk deconstructivisme, Ja denk Derrida voor zover.

Het schelen kan.

Komt tegen het einde de rusteloosheid tot rust in een prachtig gesprek tussen Gail en Brenda.

(=Brenda Coultas) (The Marvelous Bones of Time) (poëzie) (uitgravingen en explicaties) (koffiehuis pers) (weeral een Amerikaanse presser) (van lamplicht weet ik nog steeds niets) (The Tatters) (?) (een elegie voor een natuurlijke ongerepte wereld) (latere uren/nog een uur/later uren/vroege uren/blij uur/bezoekuren) (als een ding het andere wordt) (als schrijven vormen wordt) (de wereld is) (een paginaomkeerder) (een papieren globe) (zegt ze dat ze weet dat vogels) (de geweldige schrijvers van de lucht zijn) (denk ik) (?) (??) (???) (weet je dat wel zeker Coultas?) (maar anders erg mooi toch)

Poëzie is. Poëzie drukt uit. En jezelf uitdrukken is een ander veronderstellen. Poëzie maakt. Poëzie creëert beter proza. Beter proza en ruimte. Voor al het mogelijke. Is. Is wat dit is. Ook later. Als hoop wanhoop wordt. Als Obama Trump wordt. Staat fascisme om de hoek? Nog niet. Bepaalde objectieve voorwaarden ontbreken. Blijft vrijelijk stromen. De verbeelding. Maar je zult altijd blijven schrijven in zinnen.

Zegt iemand waar ist werk van zeg ik hier ist werk van.

Gail Scott Furniture Music

Furniture Music

  • Auteur: Gail Scott (Canada)
  • Soort boek: memoir
  • Taal: Engels
  • Uitgever: Wave Books
  • Verschijnt: 3 oktober 2023
  • Omvang: 176 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Amazon Bol

Flaptekst van de memoir over Manhattan van Gail Scott

In Furniture Music, Montreal legend Gail Scott chronicles her years in Lower Manhattan during the Obama era, in a community of poets at the junction between formally radical and political art. Immersing herself in a New York topography that includes St. Mark’s Poetry Project and the Bowery Poetry Club, Scott writes from a ‘Northern’ awareness that is both immediate and inquisitive, from Obama’s election to Occupy Wall Street and Hurricane Sandy. Here, readers are situated in conversations around citizenship, gender performance, class, race, feminism, and what it means to write now. And the author is less a single voice than an assembler, ventriloquizing not only present voices but also a host of earlier writers and philosophers, notably, Gertrude Stein, Viktor Shklovsky, Walter Benjamin. The result is a staggering work of insight and hope during a critical time in American politics and art.

Bijpassende boeken en informatie

Jakub Małecki – Aangrenzende kleuren

Jakub Małecki Aangrenzende kleuren recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Poolse roman. Op 25 juni 2024 verschijnt bij uitgeverij Querido de Nederlandse vertaling van de de nieuwe roman van de uit Polen afkomstige schrijver Jakub Małecki. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijver, de vertaler en over de uitgave.

Jakub Małecki Aangrenzende kleuren recensie van Tim Donker

Het tastende gaan. In duisternis, en slechts vermoedend. Want je weet niet wat het is. Na al die bladzijden nog niet.

Dit is waar Małecki goed in is: zwijgen. Niets zeggen. En de lezer laten tasten. De lezer laten met zijn niet weten.

Want je weet niet, na al die bladzijden nog niet, waarom het boek zich eigenlijk in 1927 afspeelt. Misschien om een wat landelijk sfeertje te maken, een dorpser Koło (& hoe kosmopolities zou die stad tegenwoordig zijn dan?), misschien om het de aangrenzende kleuren te vergemakkelijken in elkaar over te lopen, misschien opdat iemand zijn leven te danken zou kunnen hebben aan rammen, misschien om iets met de Duitsers misschien.

En je weet niet, na al die bladzijden nog niet, waar het eigenlijk over gaat. Over Koło misschien, of hoe te leven. Dat de dingen toch maar gaan zoals ze gaan, en dat je het nooit kunt zeggen, het zou Wartbrücken kunnen zijn, of Koło, en nu, of honderd jaar geleden. Dat je het moet doen met wat je toegesmeten krijgt misschien, en dat je nooit honderd procent kleurecht zal blijven. Want onophoudelijk lopen de kleuren in elkaar over.

En je weet niet, na al die bladzijden nog niet, wie hier eigenlijk de hoofdrolspeler is. Het zou Krystian Dzierzba kunnen zijn. Meubelmaker, houtbewerker, bijenhouder. De laatste tijd maakt hij steeds meer meubels voor de doden, en steeds minder meubels voor de levenden. Dat doet iets met een mens, dat getimmer aan die kisten, en dat denken over het lot van degene die daar in komt te liggen. Hij houdt een lijst bij. De lijst van de “completen”.  Zo noemt hij de overledenen. Completen. Dus pas als je er niet meer bent, is het compleet. Maar nog altijd geef je je kleuren af. Krystian is alvast niet meer dezelfde. De obsessie met de vrouw die stierf van verlangen. Iwona Graczyk. Zo heet die vrouw. Waarom zou het boek niet over haar gaan dan? Getrouwd met Henryk Graczyk (oprichter en hoofdredacteur van Życie Koslkie, een of ander sufferdje dat meer reclame brengt dan nieuws), moeder, de eerste inwoonster van Koło die gestudeerd had, en gevallen, ooit, als een blok, voor de man die wel de Duivel of de Reus of de Zwerver genoemd wordt maar die feitelijk gewoon Adam Wrzos heet. En ik zou je niet uitlachen als je meende dat de werkelijke hoofdrol voor hem is weggelegd. Geboren in 1896 in een ruime schuur in het dorp Zapomnianowo in Kujawië. Zijn moeder, een dienstmeisje dat bezwangerd werd door een man die er vervolgens vandoor was gegaan, zwierf, alleenstaand, met Adam van huis tot huis op zoek naar tijdelijke betrekkingen. Na haar dood bleef Adam in zijn eentje rondzwerven. Iets anders kende hij niet. Hij woonde in een klooster toen “plotseling over de hoge omheining van de tuin van de franciscanen de wereldoorlog binnen [kwam]. Hij was stil en geheimzinnig, hij hield je uit je slaap en er was ook steeds meer van.” Met steeds meer oorlog was er uiteindelijk zoveel dat Adam, met de monniken, erin moest. De monniken verleenden de stervenden de laatste sacramenten, en omdat Adam bij hen was en ook voor monnik werd aangezien, deed hij maar hetzelfde: “Bedekt door een zwarte mantel, met een lantaarn in de hand liep hij te midden van de stervenden en herhaalde hij fragmenten van gebeden die hij luisterend naar de franciscanen tijdens honderden missen vanbuiten had geleerd. Hij gaf voor iemand te zijn die hij niet was en de mensen die op sterven lagen, pakten zijn handen, klampten zich aan zijn mantel vast en eisten dat hij sprak, zwoer, beloofde. Dus sprak, zwoer en beloofde hij wat ze maar wilden en daarna keerde hij terug naar zijn bed in de nabije, verlaten sacristie en lag een tijdlang in de duisternis te staren.” Na de oorlog, al zou er nooit meer echt een “na de oorlog” zijn, ging Adam in het bos wonen waar hij een andere zwerver ontmoette die hem zei dat vandaag of op zijn laatst vannacht God aan hem, Adam, zou verschijnen. God kon volgens Adam nooit de oude man met de baard van de franciscanen zijn; “als hij barmhartig, begrijpend en wijs was, [moest] het een vrouw van vijftig of wellicht ouder […] zijn”. Wie er echter na wat geritsel en breken van takken verscheen, was geen vrouw maar een puppy. Adam noemde de hond God, en hij en het beest bleven onafscheidelijk. Jaren later was er dan toch een vrouw. De onmogelijke verhouding met de getrouwde Iwona Graczyk tekende niet alleen haar, die stierf van verlangen naar haar onbereikbare Adam, maar ook Adam zelve. En uiteindelijk beweegt bijna heel Koło zich, eventjes, rondom Adam, dus waarom zou hij niet de hoofdrolspeler zijn? Of de suïcidale tiener Mikołaj Stein misschien, die op zijn beurt ook heel wat aanjaagt – zij het merendeels misschien ongeweten. Hij zag het wel, Mikołaj, want hij had zich uit de drukte teruggetrokken om te lezen in zijn kookboek. Dat doet hij graag, koken. Hij denkt alleen dat zijn vader zijn hobby zou afkeuren. Dit zal wenkbrauwen doen fronsen. Hij kan beter een sportman worden dan een kok. Zijn kookboek bewaart Mikołaj onder zijn bed; lezen erin doet hij stiekem, ’s ochtends vroeg, voor zijn vader zijn kamer in komt, of anders ver uit het zicht van alle anderen. En daar, uit het zicht, zag hij Weronika verkracht worden door twee wreedaards. En Mikołaj deed niets dan weggaan, vluchten van daar. Een ondraaglijk schuldgevoel hierover uit zich in verschillende zelfmoordpogingen maar steeds weer voorkomt iets de definitieve sprong van de brug. Een “iets” dat veelal bestaat uit zijn gebrek aan moed. De tragiek die Mikołaj aankleeft, een exempel misschien van hoe het leven steeds weer dreigt met je op de loop te gaan – dat zou wel eens de hoofdpersoon van Aangrenzende kleuren kunnen zijn. Of is het Mikołajs vader? De dokter die al zijn patiënten ongeacht hun aandoening het advies geeft te dansen, iets dat helaas een achtergrond blijkt te hebben, een achtergrond die helaas uit de doeken gedaan wordt, je had het mojer gevonden als het gewoon zo maar een idiosyncrasie was gebleven. Dokter Stein is een van de notabelen van Koło, ook daarom misschien die tijd want dat had je nog zo in die tijd, hij geeft een feest, men eet en drinkt en danst en onderhoudt zich, Mikołaj is daar niet bij, de vrouw van dokter Stein, Mikołajs moeder is er ook niet meer bij, al langer niet meer, ook dood, ook tragies, want dat is hoe het boek gaat. Waarom is Weronika niet de hoofdpersoon, het verkrachte meisje, bij de politie zo schandelijk behandelt toen ze aangifte deed dat ze haar heil zoekt bij reus/duivel/zwerver Adam die er veel kortere metten mee maakt, ze is de enige schrijver naast de schrijver zelve, haar stukken zijn zuiver en onbeholpen en aangrijpend en mooi en kontrasterend, waarom zou het boek daar niet om drajen? Waarom zijn de dementerende Aniela en haar man Iwo, de ouders van Krystian niet de feitelijke hoofdrolspelers, met hun verhalen over wat gekomen is en weeral gegaan, je kunt denken aan Iwo’s broer Lolek, de dronkaard wiens zelfmoordpoging wel succesvol was, waarom zou dat niet de kern van het boek vormen, of waarom zijn Pola en Misia en prinses Juhu het niet, de dochters van Krystian en Regina, of naja, twee dochters en een onzichtbaar vriendinnetje, heel het boek doorheen duiken ze op, en zomaar zijn ze de katalysator van de schokkende climax van het boek, of waarom is het Leokadia niet die zogenaamd de dorpsgek is maar ondertussen heel wat slimmer en in elk geval heel wat menselijker dan veel van de andere ingezetenen, of Regina, Krystians vrouw, de ruggengraat van het gezin en ach, wie weet, ook van Aangrenzende kleuren. Want iedereen gaat dood of pleegt zelfmoord of wordt onrecht aangedaan of verteerd door schuldgevoelens of verlangens of duistere geheime of onbestemde gedachten of oude demonen of pijnlijke herinneringen of het vage gevoel niet op de juiste plaats te zijn. En alles heeft effect; iedereen beïnvloedt iedereen; alles hangt met alles samen. Of, zoals in de overpeinzingen van Siemaszko, een schilder die een vergezicht van Koło in een soort Jeroen Bosch-achtig schilderij wil verwerken: “Altijd keek hij vol onrust toe hoe de aangrenzende kleuren langzaam in elkaar overliepen. Ze nemen elkaar op en waren daarna nooit meer hetzelfde als voor het contact met elkaar”; en daar hebben we niet alleen een kernachtige samenvatting van de thematiek van het boek te pakken maar ook -ha!- de herkomst van de titel (en we horen Peter Griffin al juichen!).

En je weet niet of het die is, of die, of nog weer een ander misschien. Of alle mensen samen.

En je weet niet hoe Aangrenzende kleuren getoonzet is. Primeert de poëzie, is het op zachte wijze muzikaal, of is het hard, filmies, in kouwe kleuren, aangrijpend, duister, zonder hoop, is het hard of is het juist troostrijk en liefdevol?

En je weet niet wat je ervan denken moet. Soms is er een prachtige zin. “Je komt een stad binnen en je kunt iedereen zijn”, is zoon zin. En “Toen verstreek er een opeenvolging van tijdseenheden die al lang geleden door mensen van namen waren voorzien. Een minuut, een kwartier, een uur, een dag, een week” – ook heel mooi. Sommige verhaalfiguren pakken je, andere stoten je af. Soms is Aangrenzende kleuren je een schilderij in warme kleuren, soms is het een verstild muziekstuk, soms is het film en soms dramt het teveel. In informatiespreiding is Małecki goed. Eigenlijk een beetje te goed. Hij werpt iets op, maakt een allusie, laat vermoeden dat er iets te vermoeden valt, en dan, soms flink wat pagina’s later, laat hij de lezer het pas in zijn geheel begrijpen. En eerst zorgt hij daarmee wel voor een prikkelend, mysterieus sfeertje, het tasten, de duisternis, en steeds de glimpjes licht, het is een beetje ongemakkelijk misschien, want altijd maar donkerbruiner kleuren je vermoedens. Maar de schrijver doet het net iets te vaak, dit achterhouden van gegevens die nodig zijn om te begrijpen wat er in welk geval speelt. Als een gramstorige vrouw die u met een welgeplaatste zucht hier, en een bedekte term daar laat weten dat ge er weer eens flink aan het naast kijken bent. Bega echter nooit de fout te vragen wat er aan schort, want dan is een bits “Moet je dat nog vragen?” uw deel (& wie dit alles niet precies woke vindt, staat het vrij om in de voorbije regels “vrouw”  te veranderen in “man”, of, beter nog waarschijnlijk (niet?), “persoon”). Zo ongeveer dreigt Małecki’s schrijven te gaan aandoen als een literair “truukje” dat tegen hem zou kunnen werken omdat de overdaad ervan misschien eerder dan nieuwsgierigheid onverschilligheid genereert: ook goed Małecki!, dan vertel je het toch lekker niet!, & stik er maar in, ik ben er klaar mee! Maar net voor het écht ambetant wordt, stopt de schrijver ermee, en raast het verhaal verder.

En dan is het uit en dan weet je niet. Dan weet je niet wat je er nu eigenlijk van gevonden hebt. Het was uit, het zoog je op, je nam het zelfs mee naar het zwembad, je kinderen gingen zwemmen, en jij zat daar, in je kleren, op stoel, nee jongens ik ga niet mee zwemmen vandaag niet, verdomde heet in dat zwembad, het zoog je in, je sleepte het mee, je las het overal en nu is het uit en je weet niet. Je weet niet wat je ervan vond. Je vond het fijn, denk je. Je vond het fijn om mee te lopen met de verhaalfiguren, je vond het fijn om even in Koło te zijn, al lijkt het je geen omgeving om dood gevonden te worden, je vond het fijn je te laven aan Małecki’s (soms misschien net iets té) poëtiese taal (laven, zeg je nou echt laven?, laven aan een taal?, echtwaar?), maar je weet niet of je het wel fijn vind om een boek fijn gevonden te hebben.

Wat is fijn een schaap is fijn.
En een ram is leuk.
Kan levensreddend zijn, las ik.

Maar het is altijd goed om dingen niet precies te weten. En van niet precies te weten dingen, geeft Małecki in Aangrenzende kleuren in ieder geval genoeg aan de lezer.

Jakub Małecki Aangrenzende kleuren

Aangrenzende kleuren

  • Auteur: Jakub Małecki (Polen)
  • Soort boek: Poolse roman
  • Origineel: Sa, siednie kolory (2023)
  • Nederlandse vertaling: Karol Lesman
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 25 juni 2024
  • Omvang: 288 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 | € 13,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van de Poolse schrijver Jakub Małecki

Kun je sterven van verlangen? Krystian raakt gefascineerd door die vraag als hij in de zomer van 1927 aan een doodskist werkt voor een naar verluidt van verlangen gestorven vrouw. Dan is er de depressieve dokterszoon, Mikołaj, en de oude dementerende Aniela, die geen heden meer heeft, maar ook geen toekomst. Maar achter het grauwe alledaagse leven en de ondefinieerbare gevoelens van deze dorpsgenoten bruist het van de emoties.

Wanneer Krystians dochter op zoek gaat naar de Duivel, de zwerver die eigenlijk Adam heet en met zijn hond God in de bossen leeft, zet dat alles in beweging. Hun lotgevallen vermengen zich en grijpen in elkaar – tenslotte is niemand een eiland, iedereen resoneert met iemand anders.

Bijpassende boeken

Manu Larcenet – De weg graphic novel

Manu Larcenet De weg graphic novel naar de roman van Cormac McCarthy recensie, review en informatie. Op 18 juni 2024 verschijnt bij Uitgeverij Manteau de graphic novel van Manu Larcenet naar de roman uit 2006 van de Amerikaanse schrijver Cormac McCarthy. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de tekenaar en over de uitgave.

Manu Larcenet De weg graphic novel recensie van Tim Donker

&

de weg
de eindeloze lege weg

twee personen lopen
twee personen lopen
twee personen lopen op de eindeloze lege weg

&

alles grauw en alles grijs en nergens nog een vermoeden van kleur

De personen: een vader en zijn zoon.
De weg: doorheen kapotte steden, kapotte streken, een land dat kapot is.

Dit kent alleen nog een erna.
Dit kent alleen nog maar een vooruit.
Dit heeft alles achter zich gelaten.
Dit heeft geen kleur meer.

(ja dit is een strip) (een collega zei me laatst dat er een bepaald soort stripboek bestaat dat je geen stripboek meer mag noemen je moet comic zeggen) (maar comic is engels voor strip of stripboek denk ik) (en hoe maken engelssprekenden dan dat onderscheid zeggen die misschien dat er een bepaald soort comic bestaat dat je geen comic meer mag noemen je moet stripboek zeggen) (it’s a film actually) (en welke stripboeken mogen nog stripboeken heten en welke stripboeken niet meer) (en bestaat dat onderscheid ook bij romans is er een bepaald soort roman dat geen roman mag heten je moet novel zeggen) (this is not a novel) (want als we er een speciale status aan willen geven grijpen we naar het engels)

De situatie. De post-apocalyps. Iets is er geweest, de lezer heeft er het raden naar wat. Een oorlog, een ramp, een massa-extinctie, iedereen dood, geen voedsel, de overlevenden, enkele overlevenden, ze zijn met weinigen en het is allen tegen allen, er zijn goeden, er zijn slechten, niemand is echt te vertrouwen want iedereen wil eten, iedereen wil het hele kleine schamele beetje dat een ander heeft, het hele kleine beetje eten, het hele kleine beetje warmte, het hele kleine beetje comfort.

(ecognosis) (een van hen droeg een bleekroze jekker) (urth) (het verdraaide lot)

Dystopisch is het woord dat men dan spreekt. We kennen deze dystopie wel. Allen tegen allen, de lege weg, overal strijd, overal lichamen, dood, opgehangen, vergaan, we zagen de films, we lazen de boeken.

(de strip is gebaseerd op een boek van Cormac McCarthy) (de verstripte roman) (zag daar het omgekeerde) (de verliteratuurde strip) (Erik Bindervoet, Robbert-Jan Henkes en Dick Matena) (ooit) (in 2007) (in DW B) (verliteratuurden Suske en Wiske en het zingende nijlpaard) (en het zal je misschien verbazen maar het resultaat was niet half slecht) (verbeeld ik het me of was DW B toen sowieso beter) (verbeeld ik het me of was DW B ooit beter) (naja misschien die stavaza dan) (naja misschien die surrealisme in belgië dan) (naja misschien die excentrische literatuur dan) (okee het is weer beter aan het worden met ze weer beter dan dat absolute nulpunt dat ze bereikt hadden met dat lafhartige complotnummer)

Wat ooit was is allang vergeten. Vergeten zijn de straten vergeten zijn de parken vergeten de verjaardagen vergeten wat nu altijd in het voorbije ligt, er is alleen nog maar nu, en de weg, de lege weg, de eindeloze lege weg die naar het vooruit leidt want dat is er nog wel, vooruit is er altijd nog. Vergeten het schreeuwen op de markt (ballade van de wasted youth) (de man die zijn snor in brand stak)

Goed. De vader en de zoon dus. Ooit was er een moeder, maar die is er niet meer, er is enkel nog een verdrietig stemmend briefje van haar in de ransel van de vader. Samen met zijn zoon probeert hij te overleven in een grimmige, kille wereld. Er is altijd maar dat lopen, met een karretje met hun spullen in, spullen gevonden, spullen gestolen, wie zal het zeggen. Ze moeten naar de zuidkust, misschien is daar iets, misschien is het daar veilig, misschien kunnen ze daar een min of meer leefbaar bestaan opbouwen. De met lijken en brokstukken bezaaide weg is allerminst veilig: af en toe moeten vader en zoon zich verstoppen voor behoorlijk angstaanjagend uitziende bendes. De slechten. Er zijn ook goeden, maar ook voor hen moet je oppassen want die jatten zo je karretje met je spullen (en je had al zo weinig). Niemand kan tellen als echte bondgenoot; ze hebben alleen maar elkaar, hun spullen, hun reisdoel.

“Based on the novel “The Road” by Cormac McCarthy”, staat in het colofon achterin het boek te lezen; het omslag houdt het nog wat wijdser en stelt dat De weg gemaakt is naar het oeuvre van Cormac McCarthy, welja, zijn gehele oeuvre dan nog. De man, de vader, is inderdaad wel zo’n tiepies McCarthy-personage: gehard, zwijgzaam, vermoedelijk niet al te onintelligent (maar hoe zou je weten, diene mens zegt bijna nooit wat); zijn zoon af en toe op een weinig troostrijke mannenwijsheid vergastend als “Denk na over wat je in je hoofd steekt, want het blijft daar voor altijd zitten.” (waar hij mee wil zeggen dat de zoon beter wegkijkt van alle afgeslachte mensen die ze onderweg tegenkomen). Ik heb dit specifieke boek van McCarthy niet gelezen maar ik kan me zo’n soort boek prima voorstellen bij hem: de voelgoedroman lijkt immers niet echt besteed aan een schrijver als Cormac McCarthy.

Eigenlijk is er feitelijk tamelijk weinig dat voor deze versie van De weg spreekt. Het is een herbewerking van iets dat er al is. Naast het gegeven dat het alleen daarom al niet op bijster veel orzjienaliteit bogen kan, is het verhaal ook nog eens vergeven van de kliesjees. Je kunt met de dystopiese roman ruwweg twee kanten op: een ontmenselijkte, vernielde wereld waarin een bikkelharde strijd om het bestaan en de schamele overgebleven beetjes woedt, of een samenleving waarin men gedwongen is te leven in strikt gereguleerde communes waar meer verboden dan toegestaan is. Klaarblijkelijk koos McCarthy voor het eerste soort dystopiese roman en dat zou verklaren waarom deze strip oogt als iets dat je al honderdduizend keer eerder hebt gezien. Dat het überhaupt een strip is, zal de gemiddelde literatuurliefhebber daarenboven zeer waarschijnlijk ook wel tegenstaan: voor de “intellectueel” is het als genre toch eerder iets om op neer te kijken dan te omarmen, zelfs al noem je het een “comic” of een “grafische roman”. Het is niet eens exceptioneel mooi getekend; Manu Larcenet (roemrucht omdat hij de stripreeks Ravian overnam en een wat absurdistische wending gaf) heeft voor dit boek gekozen voor een tekenstijl die wat ruw is (in de zin van schetsmatig), grof, soms zelfs minimaal (een enkele keer kan je niet goed zien wat er nu eigenlijk gebeurt). Een sneeuwstorm richting het einde van het boek maakt alles nog witter, nog kleurlozer, nog vormlozer. De vader en de zoon praten weinig, spaarzame dialogen, wat betekent, in het geval van een strip, dat het boek zeer weinig tekst kent. Boeken zonder tekst: nog iets waar literatuurliefhebbers doorgaans niet warm voor lopen.

Dan is het.
Dan de vraag.
De verwondering.

Wie zou er blij kunnen worden van deze bewerking van De weg? Fans van Manu Larcenet, ja. Liefhebbers van de “betere” (kunstzinnige?) (literaire?) strip, ja. Maar deze twee categorieën zijn vermoedelijk niet overbevolkt en ook zullen zij deze uitgave niet snel over het hoofd zien.

Dus er moet.
Er moet zijn.
Er moet meer zijn.

Ik zit hier niet om neerbuigend te spreken over strips. Ik zit hier niet om te zeggen dat de tekenstijl niet verfijnd genoeg was, dat ik alleen maar kliesjees vond in dit boek. Ik zit hier om te zeggen dat De weg van Manu Larcenet mij onverwacht een bijzonder aangename leeservaring geboden heeft: verstilling, huivering, ontroering. Misschien was het een voordeel dat ik niet precies in welk soort wereld ik me bevond toen ik het las, wat er aan de hand was, gebeurd was, hoe het zo ver had kunnen komen, ik weet niet of dat bij McCarthy wel uitgelegd wordt maar ik vond het sterk om deze ontvolkte wereld als gegeven gepresenteerd te krijgen, zonder uitleg. De ruwe, houtskool-achtige tekeningen gaven De weg een enorme meerwaarde in sfeer. Misschien zijn sommige kliesjees alleen maar stervensmooi.

Dit boek verdient meer lezers (kijkers?) dan dat handjevol mensen dat hun strips liever “comics” noemt.
Dus. Literatuur, misschien, voor filmliefhebbers? Literatuur voor niet-lezers? Kunst voor kijkers?

Hum.
Ja.
Misschien.

Of misschien dit:

Een subliem boek voor een druilerige zondagmiddag (je kunt wachten tot de herfst maar deze zomer kan er ook wat van). Hete koffie in je mok, maak m goed sterk. Het zou het beste zijn als je alleen thuis bent. Egisto Macchi op de steerjoo. Zie daar het resept voor een prachtige middag. En owja, wat ik daar alles noem kan zeer zeker ook alweer tellen als kliesjee allemaal. Ja. En ook dat stervensmooi weer.

Manu Larcenet De weg graphic novel

De weg

Naar de roman uit 2006 van Cormac McCarthy

  • Tekenaar: Manu Larcenet (Frankrijk)
  • Soort boek: graphic novel
  • Uitgever: Dargaud / Manteau
  • Verschijnt: 18 juni 2024
  • Omvang: 160 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek
  • Prijs: € 29,99
  • Boek bestellen bij: Bol Libris

Flaptekst van de graphic novel van de roman de weg van Cormac MacCarthy door Manu Larcenet

In 2006 verscheen de post-apocalyptische roman De weg van Cormac McCarthy. Het boek groeide uit tot een bestseller en werd in 2007 bekroond met de Pullitzerprijs. In 2009 werd het boek verfilmd met Viggo Mortensen in de hoofdrol. Bij uitgeverij Manteau verschijnt nu de graphic novel van De weg geillustreerd door Manu Larcenet, die het verhaal op een nieuwe manier tot leven brengt.

De apocalyps heeft plaatsgevonden. De wereld is verwoest, bezaaid met as en kadavers. Een vader dwaalt met zijn kind over de weg, ze duwen een karretje vol zonderlinge voorwerpen. Door de regen,
de sneeuw en de koude trekken ze naar de zuidkust. Wat er van de mensheid overblijft, wordt geteisterd door kannibalen. Zullen ze hun zwerftocht overleven.

Manu Larcenet geboren op 6 mei 1969 in Issy-les-Moulineaux, Frankrijk, studeerde grafische vormgeving en volgde de kunstnijverheidsschool. Hij maakte illustraties voor magazines en publiceerde vier stripalbums, twee cartoonalbums en twee rollenspellen.

Bijpassende boeken

Naomi Rebekka Boekwijt – Stemmen

Naomi Rebekka Boekwijt Stemmen recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Nederlandse roman. Op 18 juni 2024 verschijnt de nieuwste roman van de Nederlandse schrijfster Naomi Rebekka Boekweit bij uitgeverij Atlas Contact. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster en over de uitgave.

Naomi Rebekka Boekwijt Stemmen recensie van Tim Donker

Een roman binnenlopen. Jaja. Je weet het wel. Hoe het zijn kan. Een beetje zoals een eerste werkdag, niet? Je weet nog niet waar het koffiezetapparaat staat, en iedereen daar werkt er al langer dan jij. Je kent hun interactie nog niet, je wil wel meelachen met wat je vermoed dat hun vaste grappen zijn maar je weet niet waar de humor zit. Je stapt onzeker rond, je weet niet waar de gesprekken heen gaan, je kent de toespelingen niet, moet je er al wat van vinden of moet je nog even wachten met er dingen van te vinden?

En je komt Stemmen binnen, en het licht is er diffuus, en er klinkt wat, en het is je vaag bekend, en je weet het niet of je denkt te weten dat je het niet precies weet.

In ieder geval is er een ik. Maar die is er wel vaker in romans. De ik heeft, zo zegt ze, voordat ze binnenkwam haar gezicht binnenstebuiten aangetrokken zodat ene Hanne haar niet kan zien. Mij lijkt het dat je met je gezicht binnenstebuiten Hanne ook niet zou kunnen zien. De Hanne-figuur zal misschien denken dat het angst is, en : “[a]ls angst een kleur had, was het donkerblauw, zoals het uur tussen dag en nacht. Dat onbestemde uur waarin je niet weet of het vroeg of laat is. Alleen dat het tijd is.” Jaja. Je weet het wel. Daar vind je wel wat van. De uren waarin tijd voor even haar dwangneurose aflegt. Soms vertel ik mijn kinderen hoe ik als kind genoot van de momenten dat ik nog maar net in bed lag, mijn ouders hadden licht al uitgedaan, ik alleen in mijn kamer was, alleen in mijn bed, die momenten waren alleen van mij, niemand vroeg iets aan me, niemand wilde iets van me, niemand verwachtte iets van me, ik hoefde niks, alleen maar te liggen, alleen maar te wachten tot de slaap kwam – iets wat ik zelf niet in de hand had. Alle andere uren hadden zo’n dwingende betekenis. Schooltijd, etenstijd, tijd om je huiswerk te maken, tijd voor je favoriete programma op televisie. Bijna tijd voor dit, eigenlijk al te laat voor dat. Maar de uren in bed waren leeg. De meeste uren ervan sliep ik, en dan kon ik niet ten volle genieten van die leegte. Maar de momenten voordat de slaap kwam, waardeerde ik hogelijk. En je denkt al wat, en je begint al wat te vinden van dit boek, en je stapt misschien al wat vaster want je hebt iets wat de schrijfster zei mooi gevonden.

Het gewone zijn.

En dan, toch nog sneller dan verwacht, heb je je door het eerste hoofdstuk heen gewankeld.

“Psychiatrische roman”, zei het omslag. Jaja. Je dacht het wel. Na Eran de madera het twede boek dat je in korte tijd leest over een gehospitaliseerde ziel. Is dat wat Laurens Ham en Sven Vitse “fractievorming” noemden; de neiging alles van een noemer te voorzien, zodat het gepropt kan worden in één of ander (sub)genre’tje om zich reeds bij voorbaat te verzekeren van minstens een deel van het lezerspubliek? Was het daarom dat je niet zo goed wist hoe je deze roman moest binnengaan? Langs de andere kant is de hebbelijkheid om te snel patronen te ontwaren; alles uit te willen leggen als exemplaries voor een grotere beweging misschien wel één van de storendste deformaties van welk soort deskundigen dan ook.

Maar dat “psychiatrische roman” schreeuwde wel erg hard. Ik dacht aan Michel Mestrum, die gezeid haadt: “Schizofrenie is geen promiscue amusementsmachine noch een vaudeville”. P’sies ja. Waarom dan het “psychiatrische” als aandachtstrekker gebruiken? Was het daarom dat je niet zo goed wist hoe je deze roman moest binnengaan? Het had iets obsceens, alsof ik puur voor mijn eigen vermaak een ziekenhuis binnenstapte om me te gaan vergapen aan andermans leed.

Ja. Goed. Het gaat dus over Sis, een persoon die je misschien als psychiatrische patiënt kunt klasseren. Na een zelfmoordpoging komt ze in een soort van begeleidwonen-huis of hoe heet dat, iedereen zijn eigen kamer maar een gedeelde keuken enzo, en er zijn begeleiders, en die hebben namen als Johan en Linea. De bewoners zijn getroebleerd. Het soort van getroebleerdheid dat maakt dat ze zichzelf snijden, of niet uit hun kamer willen komen, of alleen maar daar zitten en niks zeggen, of dagenlang niet douchen. Sis is verdermeer onder behandeling en haar therapeut heet dus Hanne, ja die Hanne van dat begin met dat omgekeerde gezicht ja.

(dat vond ik een beetje toontellegenesk trouwens)

Het blijft tasten.

Want je weet het wel. Je weet psychische problemen wel, je weet pijn wel, je weet wel hoe het is een gemis te dragen. Je weet wel van een dregkevormig gat in de wereld, en ooit vond je het fijn te weten dat Dregke presies in dat gat paste maar toen ging Dregke weg en kwam niet terug en nu komt alle kou door dat gat naar binnen, en soms de duisternis ook, dat vloeit de duisternis over de vloer, over je voeten, kruipt het je lijf in. Je weet het wel. En je kijkt naar die Sis en je probeert haar pijn te peilen, het kleine duistere meisje in het bos waarvan ze spreekt, dat meisje woont in Sis en het bos woont daar ook, je wil het wel snappen, je wil de stemmen wel snappen, en soms snap je het ook. Omdat je pijn en verscheurdheid en leegte en gemis ook kent. Maar er is ook iets dat me vermoeit, zo heel erg sterk vermoeit, als ik lees, als ik kijk naar Sis, als ik het allemaal probeer te snappen – vooral, eigenlijk, in de passages die als uitleg lijken te willen fungeren.

Misschien behoefde het geen uitleg, is dat al het eerste. Niemand vraagt je ooit waarom je gezond bent, of waarom het je goed gaat, tenzij, misschien het extreem goed met je gaat, hoe doe je dat, willen de mensen dan misschien weten, maar malheur schijnt altoos een voetnoot te behoeven. Ziekte. Zo noemt Sis het zelf. Dat ze ziek werd. Oké, ziekte dus. Dingen bestaan. Ziekte bestaat, gaten bestaan, verdriet bestaan, stemmen in hoofden bestaan, meisjes bestaan, donkere bossen bestaan. Het is niet altijd interessant om te weten waarom iets bestaat. Zo’n gat is daar gewoon, en het was alleen maar toeval dat Dregke dat gat hermeties afsluiten kon. Nooit was dat gat een probleem tot er iemand kwam die precies in dat gat paste, en je eigenlijk-heel-kunnen-zijn daar voor je ogen voltrok, om er op een dag weer mee op te houden en toen viel het pas op hoeveel kou en donkerte er eigenlijk door dat gat naar binnen sijpelde. Maar kou bestaat en duisternis bestaat en met de dingen die bestaan heb je maar te leven. Dus. Welaan. Dacht ik. Dacht ik Stemmen te kunnen lezen als een gebruiksaanwijzing voor het leven, meer nog dan die van Perec, die, nog altijd ongelezen, in twee talen zelfs, in mijn boekenkast staat. Ik heb een Engelse versie en een Nederlandse versie en geen van beide heb ik ooit gelezen. Op een of andere manier lijkt de ongelezenheid ervan benadrukt te worden door die twee verschillende versies die ik ervan heb. Alsof je iets ook dubbel niet kan lezen, heronlezen. Maar dat is naast de kwestie gesproken, hier en nu, waar het gaat om Stemmen en hoe ik dacht dat het misschien het verslag kon ween van iemand die te leven had met de dingen die bestaan. Ook als die dingen vaker donker zijn dan licht, want ook dat bestaat: wanverhoudingen in lichtsterkte. Een reis door wanverhoudingen in lichtsterkte: allee, liet Stemmen daar dan over gaan. Maar ja. Nee. Weet je nog wat het omslag zei? En je weet ook het kliesjee over psychiatrie: alles te willen verklaren vanuit een of andere oergrond (wie sprak daar ookalweer ooit zijn wrevel over uit?), zijnde de jeugd. Jeugd zijnde de ouders.

De ouders hebben het altijd gedaan, zei je oudste zus ooit. Enigszins geërgerd. Toen jullie op restaurant zaten, nu alweer een jaar of twee geleden, op één van de eerste dagen van een jaar dat nieuw heette te zijn. Een Spaans restaurant, een goed restaurant wel, jullie zaten daar, even nog dacht je dat dit het soort restaurant was waar je ook best een keer met Dregke had willen zitten, het kwam door zus, die wilde geen fles wijn bestellen, zei ze, want, zei ze, meer dan één glas drink ik toch niet, en dus namen jullie maar allebei een glas, hoe povertjes, dacht je, en Dregke had wel een fles willen bestellen, dacht je.

Ergernis van een oudste zus op mijn bord. Vanwege hoe het gesprek gegaan was. Gesprekken die gingen zoals ze gingen omdat ik dat wel kende, ooit. Die boosheid. Die wrok. Ik meende, ooit, mijn ouders van alles te moeten verwijten, ik wist eigenlijk niet precies wat ik ze moest verwijten maar wel dat het veel was, wel dat het van alles was. Zo gaan die dingen in mensenlevens. Er is duisternis en kou, er is een dregkevormig gat dat alleen maar korte tijd afgesloten kon worden, de dingen gaan steeds weer niet zoals ze hadden moeten gaan, en je weet niet eens hoe de dingen dan wel hadden moeten gaan, ergens is er iets verkeerd gegaan, dat zal dan wel vroeger zijn geweest, dat zullen de ouders dan wel hebben veroorzaakt. En als ze het niet veroorzaakt hebben, dan hebben ze het toch in elk geval niet voorkomen.

Maar nu ben ik zelf ouder en nu weet ik niet meer zo goed hoe eerlijk mijn wijzend vingertje van toen was, en daarover trachtte ik plauderen met mijn zus aan een tafel in een restaurant waar ik misschien liever met Dregke had gezeten.

De vingers die wijzen, wijzen zelden naar de wijzer zelf. Of: hoe getroebleerdheid nogal eens een vrijbrief voor ongebreideld egocentrisme is.

Want dat is.
Dat is iets anders.
Dat is een andere moeilijkheid die ik met Stemmen had.

In Sis bevindt zich een grote weerzin tegen haar ouders. “De ouders hebben het altijd gedaan”, brom ik mijn zus na terwijl ik daar zit, in leesstoel, met een oude van Mercury Rev op de steerjoo, een oude, van toen ze nog goed waren. Maar wat die ouders nou eigenlijk gedaan hebben, wordt niet direkt duidelijk.

Klaarblijkelijk waren ze er vaak niet.
Klaarblijkelijk lieten ze Sis en haar broer Tijn vaak alleen.
Klaarblijkelijk waren er dingen.

Ouders bestaan. Weerzin bestaat. Wasstraathaar bestaat.

Op ongeveer tweederde van het boek komt een “groot verhaal”, een herinnering, iets dat Sis eigenlijk steeds te groot leek voor de spreekkamer van Hanne, en wel, daar komt iets.

De ouders. De broer. Sis. Zij allemaal. In de auto, op weg naar een paar dagen weg, het zal hen voeren naar een plek niet al te ver van huis. Een woonboerderij. Oud en stoffig. Er is een verdiep waar de ouders zullen slapen, daar staat een tweepersoonsbed en ook een eenpersoonsbed, en er is de zolder, waar Tijn en Sis zullen slapen. Daar staan heel veel bedden, en het is er stoffig, en vuil. En eng, het is er een beetje griezelig. Tijn en Sis leggen zich er ’s avonds neer, maar ze voelen zich er niet goed, ze gaan naar beneden, naar waar de ouders slapen, Tijn kaapt al gauw het enige bed dat daar is naast het tweepersoonsbed waarin de ouders liggen, Sis wil daar ook slapen, bij Tijn en de ouders maar er is geen bed meer over en haar moeder stuurt haar terug naar boven, waar ze nu alleen is, op die hele enge zolder.

Dat is het grote verhaal. Het hele grote verhaal. Het verhaal dat Sis te groot voor de spreekkamer van Hanne leek.
Is dat het grote verhaal? Het hele grote verheel? Het verhaal dat Sis te groot voor de spreekkamer van Hanne leek?

Toegegeven: de reactie van de moeder is muy kut. Zo zou ik als ouder nooit gereageerd hebben. Je laat niet één die bang is wel bij je slapen, en de ander die net zo goed bang is niet. Dat die ander ouder is, is geen argument. Niemand mag erover beslissen op welke leeftijd je welke angst ontgroeit zou moeten zijn. Op zijn allerminst had ik beiden weer naar boven gestuurd. Waarschijnlijker nog: ik zou  een matras van boven naar beneden hebben gesleept, met de belofte dat ik de volgende dag wel zou kijken of ik een bed van boven zou kunnen demonteren om het beneden weer in elkaar te zetten. Of, nog iets waarschijnlijker nog: ik had mijn plek in het tweepersoonsbed afgestaan en was zelf op die zolder gaan slapen. Al was Sis in dit verhaal geloof ik dertien; het is maar de vraag of iemand van dertien nog naast een ouder wil slapen.

Zus en broer in de tweepersoons dan en de andere ouder in die eenpersoons?

Tikveel. Ik zou geprobeerd hebben er uit te komen, ik had het iedereen zoveel mogelijk naar de zin willen maken, ik zou nooit één kind alleen naar een enge zolder teruggestuurd hebben.

Dus ja. De moeder reageert zonder een greintje empathie. Maar langs de andere kant. Het zijn ook maar twee ongemakkelijke nachten op een enge zolder, vele, zo heel erg veel vele mensen, hebben op enig moment in hun leven wel eens geslapen in een rottig bed in een rottige kamer, wie kent enge nachten niet, wie kent enge kamers niet, het mag nog niet direkt traumaties heten, het mag nog niet direkt voldoende zijn om jezelf van het leven te willen beroven. Ja, dat kwam niet door deze herinnering alleen, ik weet. Maar het is wel iets dat door Sis zelf “heel erg groot” genoemd wordt en dus acht ik het bepalend in de vorming van de latere Sis. De zieke Sis. Die niet meer wilde leven, die niet voor zichzelf kon zorgen.

Er zijn nog dingen, lange landerige middagen alleen zonder ouders, een zekere striktheid, een bepaald gebrek aan invoelingsvermogen, lullige dingen die gezegd zijn in de auto of waar dan ook, een middagje op het strand en Sis wordt bevangen door een onverklaarbare droefnis en zondert zich af, zit alleen, weg van de broer die in de waterlijn speelt, weg van de moeder die op een handdoek een kruiswoordraadsel aan het invullen is, niemand komt naar haar, geen moeder die op staat en He Sis zegt en Waarom zit je hier? vraagt en weten wil hoe het met je gaat, belangstelling toont. Misschien dacht ze dat je de afzondering wou, Sis, en wou ze je daarin niet storen. Misschien had ze niks in de gaten, bezig met haar kruiswoordraadsel, haar gedachten, haar eigen wereld, dat kan, Sis, ouders zijn mensen en mensen zijn imperfect, zijn er soms niet wanneer je ze nodig hebt of juist weer teveel wanneer je ze net niet gebruiken kan. Of een andere dag, ook naar het strand, de vader heeft vrij en wil per se met zijn dochter een lange strandwandeling maken; het stormt, de vader vindt dat geen beletsel voor het uitje dat hij met zijn dochter gepland heeft, allicht vindt Sis al die wind wel vervelend en misschien ziet de vader dat niet of vindt hij zijn eigen behoefte aan een activiteit met zijn kind belangrijker dan de wil van dat kind zelf, het kan. Mijn dochter, toen nog niet schoolgaand, en ik hadden ooit een picknick in het park in ons hoofd, samen met mijn zoon die haar broer is, de hele ochtend waren we aan het plannen, broodjes kopen bij de bakker, flesjes drinken, wat namen we mee, wat gingen we doen, frisbee mee, ander speelgoed mee, de hele ochtend waren we ons aan het verkneukelen, de hele vrije woensdagmiddag zouden we met ons drieën in het park zijn, toen gingen we mijn zoon  die haar broer is uit school halen, we kregen nog bijna ruzie over wie het mocht vertellen van de picknick, maar de zoon de broer had geen zin, die wilde liever met een vriendje afspreken, teleurstelling allerwege, uiteindelijk gingen we toch picknicken maar het begon al met gehuil en chagrijn, goed bedoeld was het, weten wij veel hoe mijn zoon zich dit later herinneren zal? Als hij in de twintig is en boeken schrijft, en dit voorval tot fragment bombardeert, wie weet gaat het dan wel over een vader die hem tegen wil en dank naar het park sleurde, hij huilend, de vader briesend, wie weet, herinneringen zijn nooit gelijk aan wat er eigenlijk gebeurd is.

Goed bedoeld zei ik net en daarover zegt Sis ook iets: “goede bedoelingen zijn bij ons thuis niet genoeg geweest”, en dat articuleert f’domme p’sies mijn ongemak met dit boek. Dat de vader, in wiens borst de vinger net iets minder hard gepriemd wordt dan in die van de moeder (die wordt zelfs als moeder miskend: voor Sis komt therapeut Hanne nog het dichtste bij een moeder), het eigenlijk allemaal best goed meende, ziet Sis wel in. In veel van haar jeugdherinneringen komt de vader als u het mij vraagt (u vraagt het mij niet en daarom zeg ik het toch maar) als een tamelijk lieve man naar voren. Zo maakte hij een zoekgeraakt puzzelstukje eens zo goed na dat het exact in Sis heur puzzel paste. Dat is toch van ontroerende liefheid, meent u niet? Nu, na alle (onterechte?)(?) boosheid, na de wrokjes die ik als zieke diertjes in me koesterde, ja nu: als ik nu terugkijk op mijn jeugd, zie ik heel veel warmte, heel veel (p’don) gezelligheid, heel veel lol ook (in geen gezin werd er volgens mij zoveel gelachen als in het onze; ik heb nooit meer in mijn hele leven zo vaak zo hard gelachen als in mijn kinder- en tienerjaren met mijn ouders en mijn twee zussen), maar zoiets zouden mijn vader noch mijn moeder gedaan hebben, die zouden gewoon gezegd hebben dat het maar jammer was van dat puzzelstukje dat kwijt was, en dat ik beter op mijn spullen moest letten.

(en ook ik, als vader, zou dit niet zo snel doen; wel, als mijn kinderen er om zouden vragen zou ik het meteen doen, ik doe alles voor ze, misschien wel teveel, maar ik zou uit mezelf nooit op het idee gekomen om het probleem van een missend puzzelstukje op deze manier op te lossen)

Maar al die bedoelingen van haar vader, goed of anderszins, zijn voor Sis nooit genoeg geweest. En daar heb je het. Uiteindelijk vind ik, als lezer, Sis een heel klein beetje onsympathiek. Een malkontent, drammerig, nukkig kind voor wie alles nooit goed genoeg is, en die meent dat elk grasveld een diepere tint van groen aannemen kan dan haar eigen minne veldje. Die omdat ze ziek is, zich klaarblijkelijk lomp en onbenaderbaar mag opstellen tegen alles en iedereen: haar vriendin, haar therapeut, haar ouders, ze hebben allemaal maar begripvol te zijn want hee, Sis is ziek en Sis is zielig en Sis moet met handschoentjes worden aangevat.

En omdat ik mijn oude zelf in haar herken, zie ik misschien het onsympathieke in mijzelf in haar terug en dan is het met terugwerkende kracht nog een toer geweest van Naomi Rebekka Boekwijt. Maar ik heb een donkerbruin vermoeden dat Sis niet bedoeld is als negatief spiegelbeeld; dat, met andere woorden, het ongemakkelijke gevoel waar Stemmen me herhaaldelijk liet zitten niet beoogd werd.

Soms is Stemmen heel erg mooi, en ontroerend, en lief, en zacht. Soms wil je het boek in je armen nemen en wiegen en toezingen, soms wil je het mee op kaffee nemen om tesaam het glas te heffen op de kloterij en de schoonheid die leven heet, soms wil je het in een hoek smijten en het daar voor altijd laten liggen.

Een boek als een eindeloze eerste werkdag en je weet nog altijd niet of je daar wel werken wil.
Ofnee. Een boek tastend doorheen te gaan, ofnee, een boek dat tastend door jou heen gaat.
Ofnee. Een boek om te lezen. En dan weer niet. En dan, toch, weer wel.

Naja. Laat ik er dit van zeggen. Stemmen is niet onopgemerkt door me heen gegaan. Een zeker soort kracht kan de schriftuur van Naomi Rebekka Boekwijt dus zeker niet ontzegd worden.

Naomi Rebekka Boekwijt Stemmen

Stemmen

  • Auteur: Naomi Rebekka Boekwijt (Nederland)
  • Soort boek: psychiatrische roman
  • Uitgever: Atlas Contact
  • Verschijnt: 18 juni 2024
  • Omvang: 272 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Naomi Rebekka Boekwijt

Intense en persoonlijke roman over hoe belangrijk een hulpverlener in de psychiatrie kan zijn. Maar hoever mag je gaan om iemand te laten ontdooien die zich bevroren houdt?

Sis is een jonge vrouw die zich afgesloten voelt van de wereld en mensen hoort en ziet die er niet zijn. Wanneer ze Hanne ontmoet, de eerste zorgverlener in lange tijd met wie ze een vertrouwensband opbouwt, begint Sis’ beklemmende situatie te veranderen. Als ze in een woongroep gaat wonen treft ze eindelijk mensen bij wie ze zich thuis kan voelen. Tegelijkertijd heeft ook Hanne haar redenen waarom Sis voor haar die éne patiënt is. Naomi Rebekka Boekwijt laat in deze intense en persoonlijke roman zien hoe belangrijk een hulpverlener kan zijn. Een warm pleidooi voor medemenselijkheid en het elkaar de hand reiken. Maar hoe ver mag je gaan om iemand te laten ontdooien die zich bevroren houdt?

Bijpassende boeken

Arnon Grunberg – Zevenpoot

Arnon Grunberg Zevenpoot recensie en informatie over het nieuwe boek met een vertelling en geïllustreerd door Thé Tjong-Khing. Op 18 juni 2024 verschijnt bij uitgeverij Querido de nieuwe vertelling van Arnon Grunberg met tekeningen van Thé Tjong-Khing. Hier lees je uitgebreide informatie over de inhoud van de vertelling, de auteur, de illustrator en over de uitgave.

Arnon Grunberg Zevenpoot recensie van Tim Donker

Kwam de les erna. Iedereen zuchten, hakkelen, hoe goed hoe mooi hoe geniaal het was. Dat waren dan de mensen die geacht werden je medestudenten te zijn. De gast die nogmaals naar voren bracht dat hij had horen zeggen dat Grunberg nu in New York woonde sloeg je (in gedachten natuurlijk) op zijn bakkes.

Eén eigenschap van de jaren negentiennegentig was dat ze eindig waren. Het werd 1999, en toen stopte het de jaren negentiennegentig te zijn, toen stopte het een millennium te zijn, een ander millennium brak aan en zette schreden en toen het zo’n beetje eindjeweegs op streek was kwam ik te wonen waar ik nu niet meer woon naast een mens die nu niet meer mijn buurman is. Sergio, zo noemde ik diene mens al heette hij anders. Gedurende een jaar of drie dacht ik dat hij mijn broer was. Hij was ook postbode. Hij hield ook van muziek en zijn muziekliefde en de mijne wandelden voor een deel gelijkstaps al hield hij naar mijn smaak een beetje teveel van postpunk en deed hij naar mijn smaak een beetje teveel mee aan de niet geheel terechte overwaardering van Joy Division als “meest zwartgallige muziek” ooit (is dat niet ook het maakgeloof vanwege het uiteindelijke zelfverkozen lot van die Curtis, mensen?) (en ook: hoe serieus kun je iemand muzieksmaak eigenlijk nemen als hij Vampire Weekend goed vind?). Hij was ook literatuurliefhebber, wat ik waarderen kon, alleen maar om de literatuur, zelfs al deed zijn smaak in boeken mijn wenkbrauwen vaker wel dan niet fronsen. Ja. Ook hij. Liefhebber van. Die eeuwige Grunberg. Ook weer, ook nu.

Weeral sloten zich de jaren tot een lange rij aaneen, en toen. Een stevige griep woekerde en men zag daarin een goede reden. Men zag aanleiding. Men zag manieren. Om in een virus een totalitaire staat te funderen. Iedereen leek dat goed te vinden. Iedereen meende dat gepast. Arnon Grunberg zei er echter sympathiekere dingen over & iets daarin nam me voor hem in, en ik dacht. Ik moet misschien toch eens. Ik moet misschien eens. Misschien moet ik toch eens meer van die man gaan lezen.

Hoe gaat dat met voornemens. Die steken in je kop, die vormen geen blokkades, die lossen weer op, zijn ineens geen voornemen meer.

Maar de voorzienigheid is er altijd. En de voorzienigheid drukt mij Zevenpoot in de hand.

Zevenpoot?

Ja. Zevenpoot. Een sage, of nee, een groteske over de aan achondroplasie lijdende achtbenige Mom. Hij is klein, erg klein, en hij heeft acht benen. Later zeven, vandaar de titel, het waren de kunstenmakers, de roekeloze kunstenmakers, altijd weer de kunstenmaker. Die Mom iets kostten. In dit geval een been.

Dit door Thé Tjong-Khing geïllustreerde leesboek nee voelboek nee veelboek is misschien zoveel als een kinderboek voor volwassenen, dat heet, een grootboek om zich terug klein te voelen.

Want stel je voor hoe het is. Stel je voor hoe het is als je twee mensen bent. Stel, je bent twee mensen, je bent, lawwezeggûh, wat naïef, je bent, lawwezeggûh, wat wereldvreemd. Maar je bent samen, en samen vorm je iets, je weet niet wat, is dat liefde?, en stel dat daar een kind van komt maar dat kind is niet zoals alle andere kinderen, het is kleiner, veel kleiner, en het heeft acht benen in plaats van twee.

Wat je dan doet.

Overgenomen worden. Is wat je dan doet. Door kunstenmakers, door instanties, door de overheid, door een nogal agressieve ietser.

Daarover gaat dit boek. Over de overgenomenheid van iedereen die niet goed begrijpt waardoor ze nu eigenlijk overgenomen zijn. Grunberg beschrijft dat goed. Grunberg beschrijft dat meesterlijk. Al vanaf het eerste hoofdstuk.

De gynaecoloog. Mevrouw Knoblauch die alleen nog maar zwanger is. Gemeten wordt, bekeken wordt, ingeschaald wordt, de gemeten mens, en dat wat in haar groeit ook. “Een arts is gewoon een mens die met andermans gezondheid speculeert”; sjee, een raker kenschetsing van de godganselijke medische stand las ik nergens; “een sterveling die zich tegen het menselijk noodlot aan bemoeit”, heet het later; een schone, een fijne relativering van het al te lang al te hoog geachte “idee” der dokter.

&. Wie geen dokter is, of geen titel heeft en überhaupt niet heel goed begrijpt wie hij is. “Mevrouw Knoblauch voelde zich niet in topvorm. Ze had een snotneus. De schilfers hingen eraan. Overigens heette ze niet mevrouw Knoblauch, ze heette Hilde Geertruide Sabine Maria Stampielinokovski-Marinowicz, maar aangezien vrijwel niemand de achternaam Stampielinokovski-Marinowicz kon uitspreken, had ze de naam van haar echtgenoot aangenomen. Dat was niet feministisch, maar als je Geertruide Sabine Maria Stampielinokovski-Marinowicz heet moet je soms concessies doen. Haar echtgenoot Maximilian Knoblauch was evenmin in topvorm. Zijn schouder deed pijn en over zijn rechterknie maakte hij zich ook zorgen. Hij had tijdens het voetballen een paar akelige trappen gekregen, zijn rechterknie en het linkerscheenbeen waren beplakt met pleisters. Hij voetbalde al jaren, maar zijn hobby kwam er voornamelijk op neer dat hij elke zondagmiddag getrapt en heel soms ook geslagen werd. Niet alleen door de spelers van de tegenpartij, dat kon hij nog billijken, maar soms ook door zijn teamgenoten. Een enkele keer trapte hij terug, maar dat haalde doorgaans weinig uit. De Knoblauchs hadden gelukkig een buurman met een EHBO-cursus. Zo’n man doet zo’n cursus niet voor niks. Die wil de buren graag een handje helpen met het ontsmetten en verbinden van wonden. De blessures van meneer Knoblauch hadden hem nader tot de buurman gebracht.”;

die. De mensen die altijd concessies moeten doen. De vertrapten. De verdrukten. De mensen die alleen maar wonden hebben om voor hen te spreken. Zulke mensen. Zulke mensen als de Knoblauchs zijn. En de wereld waarin zij wonen.

Zij geven geboorte aan een veel te klein kind dat veel te veel benen heeft.

Zij wonen in een wereld waar de supermarkt een slagveld is; de tram een door voetbalsupporters geteisterd oorlogsgebied is; en zo ongeveer alles en iedereen hen de baas is. Hun kind wordt tot kunstwerk gebombardeerd, de koning is een kat, witte privileges moeten te lijf gegaan worden, en iedereen, zelfs vijfjarigen, kan zonder het te weten een (potentiële) pedofiel zijn.

Grunberg neemt in deze groteske veel op de hak. De vermeende ruimdenkendheid van kunstenaars en intellectuelen; de belachelijkheid van hoogwaardigheidsbekleders; het “engagement” in kunst; de “verhevenheid” van woke; het “begrip” voor alles en nog niks van de intelligentsia – van al de dingen waar je als weldenkend mens graag deel van zou willen uitmaken laat de schrijver weinig heel. Dat maakt Zevenpoot tot een bijzonder humoristies boek. Al lezende lachte ik enkele malen luidop, bulderend – iets wat me niet heel vaak overkomt bij het lezen van een boek. De grijns ja, de gniffel ook, een flukse grinnik misschien maar de onbeschaamde bulderlach? Nee. Niet vaak.

Dus. Ten dele een revanche voor Grunberg. Op dat eertijdse Blauwe maandagen, en mijn eertijdse buurman. Ten dele zeg ik, want naar het einde toe lijken de zottigheden steeds meer te mogen gelden als een vrijbrief. Een vrijbrief voor steeds meer zottigheden, en daar gaat het boek toch een beetje inboeten aan zeggingskracht. Maar ik las een Grunberg en ik vond het leuk. Het was een middag, ergens in een tijd, de jaren negentiennegentig waren langvervlogen, ik las een Grunberg, ik vond het leuk, de zon scheen, de koffie smaakte me, ik had gelachen, en bijna, bijna ja, had ik een bericht naar mijn vroegere buurman gestuurd. Wat meer is dan de meeste boeken met me doen. Niet veel meer, maar toch zeker wel een beetje meer.

Arnon Grunberg Zevenpoot

Zevenpoot

  • Auteur: Arnon Grunberg (Nederland)
  • Tekeningen: Thé Tjong-Khing
  • Soort boek: vertelling
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 18 juni 2024
  • Omvang: 120 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek
  • Prijs: € 23,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het nieuwe boek van Arnon Grunberg

‘Onze liefde overwint alles,’ zeggen mevrouw en meneer Knoblauch wanneer ze een piepklein zoontje met acht beentjes krijgen, ‘we houden van hem zoals hij is.’ Maar de buitenwereld heeft haar bedenkingen. Is de achtbener moderne kunst? Een medisch wonder? Een vreemdeling?

Onder de titel Wit privilege met zeven benen (eentje brak per ongeluk af) wordt hij tentoongesteld in het Stedelijk Museum. Toch wil het met zijn maatschappelijke acceptatie niet vlotten. Nadat de ouders hun spaargeld kwijtraken aan een alternatieve genezer, ervaart de jongen in Ter Apel barmhartigheid, misschien ook dankzij zijn vader, die hem heeft voorgehouden: waarheid is wat de mensen willen horen.

Uiteindelijk overwint de liefde alles, maar altijd anders dan je denkt.

Deze speelse en satirische vertelling, in de geest van Rabelais, is ook een zachtaardig commentaar op kunst, cultuur, ideologie en maatschappij. Wie van mensen wil houden moet de zotheid omarmen.

Bijpassende boeken en informatie

Graham Harman Objectgeoriënteerde ontologie recensie

Graham Harman Objectgeoriënteerde ontologie recensie van Tim Donker en informatie over de inhoud van het filosofieboek met een nieuwe theorie van alles.

Graham Harman Objectgeoriënteerde ontologie recensie van Tim Donker

En erbij zijn. Staan en leven en kijken en zien hoe het groeit.

De revoluties in het denken. Die altijd plaatsvinden als je net even de andere kant op kijkt. Of, vaker nog, voor je geboren werd. De omwentelingen. Maar nu kan je het zien gebeuren. Nu kan je erbij zijn. Nu kan je zien hoe het wentelt.

Een paleisrevolutie: welaan. Zo kenschetst filosoof Arjen Kleinherenbrink de “Object-Oriented Ontology”(OOO) waar het in dit boek van Graham Harman om gaat. Een relatief nieuwe stroming waarvan Harman een van de grondleggers is. Het is nieuw. Het is aan het ontstaan. Het groeit waar je bij staat. En ik lees dat. Ik hou het boek in trillende handen. Trillend van opwinding. De geboorte van een gedachte. Een nieuwe theorie van alles.

Nu ben ik nooit zo verzot geweest op unificerende theorieën. Al te makkelijk loopt het uit op een onbuigzaam totalitarisme waaraan alles moet opgeofferd worden. En filosofie had ik eigenlijk ook al bijna achter me gelaten. Ooit wilde ik het studeren. Dertig jaar geleden ofzo. Maar een huisgenoot raadde het me af. Hij stak een lang verhaal af over hoe saai die studie feitelijk was, hetgeen hij illustreerde door de uitputtende, bijna mathematische analyses van subject-object relaties te vermelden die je volgens hem ging moeten maken. Hij propte daarmee zoveel slechts in één zin dat hij me almeteens genas van een ambitie. Geen idee waar hij het vandaan had, hij studeerde zelf geen filosofie, hij studeerde niks, een blauwe maandag theaterwetenschappen maar daar was hij tegen dat ik daar kwam wonen allang mee opgehouden. Maar wat me aan filosofie aantrok, was de liefde voor het denken. Het denken buitenom modellen en rasters. Een denken dat niet kon samen gaan met wiskunde, leek me. Wiskunde was geen denken, wiskunde was volgen. Ook twijfelde ik er toen al aan of een object altijd een subject moet hebben om door waarneming in zijn zijn bevestigd te worden. Ik ging geen filosofie studeren. Ik bleef het wel lezen, al nam ook die interesse in de loop de jaren af. Pas in de voorbije jaren hebben denkers met durf, zoals Slavoj Žižek, Giorgio Agamben (die met name gedurende de coronahysterie als een van de weinige academici helder bleef denken) en Timothy Morton de inmiddels wat sluimerende liefde voor filosofie weer wakker geschud.

Harmans boek komt in mijn persoonlijke leven dus precies op tijd. Dit wilde ik lezen. Hier wilde ik bij zijn. Deze revolutie moest ik meemaken.

Is Object georiënteerde ontologie een revolutie? Ik zou denken van wel, vandaar mijn opwinding.

Zeer bevrijdend is het gegeven dat OOO een “platte ontologie” is. Ontologie is in de manier waarop zich het bezig houdt met al het zijnde, al te lang gericht geweest op een tweedeling. Tijden waren, ooit, dat theologie en filosofie zozeer verknoopt waren dat God nodig was om elk denken sluitend te maken. Er was God, en er was al het andere. Maar toen geraakte de mens verlicht, en God ging dood, en een meer wetenschappelijk wereldbeeld was daar. Dat verloste de filosofie nog niet van de tweedeling: de mens nam de plaats in van God. Er was de wereld, en die had de mens nodig om gezien, begrepen en uitgelegd te worden. Er waren wel dingen-op-zichzelf maar daar had geen mens toegang toe en waarover men niet spreken kan daarover moet men zwijgen. Het waargenomene kon het niet buiten waarnemers stellen en dus nam de mens tot op bijna dit eigenste moment “de helft van de ontologie in beslag” zoals Graham Harman dat uitdrukt. OOO vindt dat, begrijpelijkerwijs, een beetje teveel eer voor de mens die maar een zijnde is naast talloze andere zijnden. De platte ontologie die OOO voor staat houdt in dat alle zijnden in gelijke mate substanties zijn, hoe groot de onderlinge verschillen ook mogen zijn. Niemand meer het subject met wiens waarneming alles staat of valt, maar allemaal evenzeer object. Het objectbegript van OOO is daarenboven erg ruim: niet alleen mensen, dieren en planten worden als object gezien maar ook gebeurtenissen, huwelijken, oorlogen en festivals. Alleen dit allereerste gegeven al, nam me zeer voor OOO in. Ik heb nooit de logica begrepen achter een vraag als “Als in een bos midden in de nacht een boom omvalt en er is niemand om het te zien of te horen, maakt die boom dan nog geluid?”; alsof het geluid van een omvallende boom een schreeuw om hulp zou zijn, gericht aan ons, de mens, en, meer nog, alsof de hele wereld een voorstelling is ter ere van die mens, die zogenaamde verrekte kroon op de schepping, onder wiens ogen en oren alles pas echt wordt.

Weg met het subject, sorry Immanuel, alleen nog objecten, de emancipatie van al het niet-menselijke, waren daar nu zoveel duizenden jaren filosofie voor nodig? OO redt meer, en beschermt objecten tegen wat Harman “ondermijnende” en “overmijnende” methoden noemt. In de ondermijnende zienswijze wordt elk object gereduceerd tot waaruit het is samengesteld. Naar een gedacht van Heidegger moet er iets “hamerachtigs” zijn aan een hamer met een gebroken steel waardoor we het tuig nog steeds als hamer herkennen, zij het een kapotte. Hoeveel delen van een object kun je wegnemen tot het object ophoudt zichzelf te zijn? Ook kan wijn niet herleidt worden, zoals Daniel Dennett volgens Harman lijkt te denken, tot een chemische analyse. Objecten zijn simpelweg nooit “slechts” hun gebundelde eigenschappen.

Overmijnende zienswijzen daarentegen benaderen objecten door te kijken naar de effecten en uitwerkingen die het op andere objecten heeft. Een huisgenoot, diezelfde die me filosofie afraadde ja, zei me ooit dat “je” (hij bedoelde de/een mens) slechts bestaat in relatie tot anderen. Wat je bent, komt dus pas tot uitdrukking in wat je voor anderen bent. Indertijd vond ik dat een hele rake, diepe uitspraak, ik heb hem zelfs nog -letterlijk- een tijdje aan mijn muur gehangen. Inmiddels vind ik het de grootste lulkoek die er maar bestaat. Wie zijn we dan op de momenten dat we alleen zijn, wie zijn we als we ervoor kiezen kluizenaar te zijn, wie zijn we als dat wat anderen in ons zien volgens onszelf totaal niet klopt bij hoe we onszelf zien? Elk object is ook iets autonooms, iets dat op zichzelf staat.

Zodus definiëert OOO “object” als volgt: alles wat meer is dan zijn delen en minder dan zijn effecten. Objecten kunnen nooit naar onder of naar boven gereduceerd worden. Dat dat geen keihard uitgangspunt is zodat er gevallen zullen zijn, misschien wel veel gevallen ook, waarin de objectheid van iets open is voor discussie, zelfs binnen OOO zelve, is misschien net de bedoeling. De stroming wijst ook het bestaan of misschien zelfs wel de wenselijkheid van kennis als het juiste verstaan van het reële af. Dit hangt samen met hun afkeer van letterlijk taalgebruik, omdat volgens OOO een indirecte beschrijving veel nader kan komen tot wat een object op zichzelf genomen -zonder menselijke waarneming- is. Er zijn volgens OOO maar twee fundamentele vormen van kennis: waar een ding van gemaakt is en wat het doet, en dat is nu net dat “ondermijnen” en “overmijnen” waartegen OOO zo fel gekant is.

Tot zover was ik aan boord. Tot zover was ik helemaal aan boord, en wilde ik allen die nog niet aan boord waren ferm naar binnen trekken. Wie kan zeggen wat “leven” is? Een wetenschapper die je alles haarfijn en tot achter de komma zal vertellen, of een prachtplaat die je laat zinderen tot in je tenen? De esthetica beschouwen als het fundament van alle filosofie – als Graham Harman indertijd mijn huisgenoot was geweest, was ik het wel gaan studeren. Want in wat OOO afwijst zit alles wat mij weerhield van natuurwetenschappen en uiteindelijk dus ook (in de beschrijving van die huisgenoot) filosofie: de idee dat alles wat bestaat uit fysieke materie moet bestaan (zodat er nooit gesproken kan worden over dromen, zielen, jungiaanse archetypen, niet aan aanwijsbare plekken of personen gebonden verenigingen); dat alles wat bestaat fundamenteel en enkelvoudig moet zijn (“ondermijnen”, geen plek laten voor emergentie); dat alles wat bestaat echt moet zijn (waarmee films en boeken worden uitgesloten, of de ficties van Hans Vaihinger) (die gek genoeg nergens in dit boek genoemd wordt); dat alles wat bestaat in letterlijke taal gevat moet kunnen worden (waar letterlijkheid, zoals OOO zeer terecht opmerkt, altijd simplificaties met zich meebrengt); verlost van deze struikelblokken zou de universiteit zeker gelonkt hebben voor mij.

Het venijn zit hem hier in de pretentie een theorie van alles te zijn. Hoe prachtig ik het ook vind als alles vanaf nu op een OOO-manier benaderd zou gaan worden, het is ook waar Objectgeoriënteerde ontologie begint te manken. Het gaat mis bij een kwadrant. Waarom gaat alles altijd mis bij een kwadrant? Objecten zijn volgens OOO altijd viervoudig: ze zijn een reëel object (RO) met reële eigenschappen (RE) en tevens een sensueel object (SO) met sensuele eigenschappen (SE). Reële objecten met hun eigenschappen bestaan op zichzelf (Kants Ding-an-sich); sensuele objecten en hun eigenschappen bestaan alleen -ah daar hebben we de huisgenoot van vroeger weer!- in relatie tot een ander reëel object (Harman noemt dat een correlaat). In het spanningsveld tussen deze vier gegevens (dat een sensueel object klaarblijkelijk reële eigenschappen kan hebben maakt alles nog een slagje onnavolgbaarder) ontstaan volgens OOO ruimte en tijd; de oorsprong van alle beweging en stilstand in de wereld. En ineens las ik geen filosofie meer, ineens zat ik een ontstaansmythe te lezen.

Hoe objecten ontstaan.

Een gedachte: alles wat bestaat moet ooit ontstaan zijn, en alles wat ooit ontstaan is moet een keer weer vergaan. Dan lijkt het plausibel dat OOO komt met de idee van de geboorte van een object. Elk object -en beer in geest hoe ruim het objectbegrip van OOO is!- wordt geboren, komt tot volwassenheid, rijpt, vervalt, sterft. Ook dat leek aanvankelijk een prikkelende gedachte. Vroeg in het boek noemt Harman in een terzijde The Beatles. Dat ik samen met dominee Kees (die ik hierbij broederlijk groet) (hai Kees!) van mening ben dat The Beatles een van de meest overschatte bands allertijden is, doet hier niet terzake. “[E]lk van de vier leden van de band [was] een object voordat hij bij de band kwam,” zegt Harman, “en de groep als geheel [is] ook een object (een object dat het verlies van ten minste twee leden kon doorstaan voordat Ringo erbij kwam).” – en dan gaat het me met name om wat  daar eventjes tussen haakjes wegemoffelt staat. Er zijn bands die een ontzettend groot verloop kennen, zoveel ledenwisselingen dat er op het laatst misschien geen enkel oorspronkelijk lid meer in zit. Er zijn bands die ook, door het verloop of door andere redenen, in de loop der jaren heel anders zijn gaan klinken om uiteindelijk misschien zelfs wel uit te komen bij een compleet andere muziekstijl. Wat is de geboorte van het object “band”? De oprichting? Het eerste succes? Het vinden van hun “definitieve”  geluid? Waar zit de volwassenheid van dit object, waar het verval, waar de dood? Is de objectheid van een band verankerd in de naam, zodat dit object het ook wel zonder elk oprichtend lid kan stellen? Is een band die eerst -zeg- punk speelde en enkele platen later suikerzoete radiopop maakt allang dood, of gereïncarneerd misschien? En gesproken over dat laatste: kan een object zijn eigen dood doorstaan?

Ik was vervuld met vragen.

Ik was vervuld van enthousiasme.

Ik zat te wippen op mijn leesstoel.

Maar het eindigde in een deceptie.

Om de idee van de geboorte, de volwassenheid, de rijping, het verval en de dood van een object te illustreren grijpt Graham Harman naar de Amerikaanse burgeroorlog. Een “object” (ja) waar ik niets van weet en totaal niet in geïnteresseerd ben (hoewel ik na lezing van deze pagina’s in Objectgeoriënteerde ontologie wel achterbleef met een zekere goesting om toch iets meer te weten over deze burgeroorlog dan dat “het iets met slavernij te maken had”). Dit beslaat een groot gedeelte van het derde hoofdstuk, Samenleving en politiek. Niet alleen werd OOO me daar in plaats van een filosofie iets als krijgskunde – dat zou nog tot daar aan toe geweest zijn, men kan zich ommers altijd verdiepen in nieuwe terreinen. Een groter probleem is dat door mijn afstand tot het onderwerp, de functie die het had als illustratie teloor ging. In mijn ogen roept Harman compleet willekeurige momenten in de burgeroorlog uit tot beslissende punten in de geboorte, de volwassenheid, de rijping, het verval en de dood van de burgeroorlog. Hiermee oogst hij bij mijn geen gelijk – slechts verveling (wel vraag ik me af of deze analyse van OOO slechts in retrospect werkt of dat er een OOO-geïnspireerde krijgskunst mogelijk is die in staat is te voorspellen op welk moment van zijn ontwikkeling het object oorlog zich nu bevindt; zou, met andere woorden, OOO kunnen zeggen of de oorlog in de Oekraïne op dit moment reeds “volwassen” of al “in verval” is?, en zouden deze voorspelling ook pro-actief ingezet kunnen worden? Zou een generaal via OOO een oorlog doelbewust op haar dood kunnen aansturen? In dat geval is Graham Harman natuurlijk alsnog nobelprijswaardig).

Uiteraard komt de keuze -naast, ongetwijfeld, persoonlijke interesse- voort uit een vooronderstelde bekendheid van het Amerikaanse lezerspubliek met dit onderwerp, maar voor mij, als Europeaan en in het bezit van een grote aversie van alles wat met oorlog te maken heeft, is het waar OOO me ineens wat potsierlijk werd. De geboorte, de volwassenheid, de rijping, het verval en de dood van een oorlog? Een dood die Harman lijkt te willen situeren voor het werkelijke einde? Inderdaad leven dingen soms alleen in naam nog voort; relaties kennen soms een nasleep; dingen kunnen afgelopen zijn nog voor iedereen zich daar bewust van is: het zou, met elk ander onderwerp als voorbeeld, een belangwekkend punt kunnen zijn maar nu genereerde het bij mij alleen een zekere dosis scepsis. Objectgeoriënteerde ontologie weet op meer momenten niet te overtuigen op punten waarbij ik haast op voorhand al overtuigd leek.

Niet alleen over krijgskunde of het ontstaan van ruimte en tijd heeft OOO wat te zeggen, ook op gebieden als politiek en ethiek acht de beweging zichzelf toepasbaar. Aanvankelijk leek me de politieke visie van OOO me baanbrekend. Leunend op een idee van Noortje Marres, gaat OOO uit van politieke kwesties die zij zien als ketens van gegevens waarin ook niet-menselijke objecten een belangrijke plaats dienen te krijgen. Als ik dat goed begrijp, rekent OOO af met links en rechts, of met een andere, volgens Harman links en rechts doorkruisende, tweedeling te weten waarheidspolitiek en machtspolitiek. In Nederland zouden de uitgangspunten van OOO het einde van politieke partijen kunnen betekenen in zoverre dat elke kwestie op basis van zijn specifieke “keten” om een nieuwe plaatsbepaling vraagt en standpunten a priori, voortkomend uit de door politieke kleur bepaalde verworven kennis, niet wenselijk lijkt. Wat spreken moet, is wat in elk geval raadzaam is, niet wat het beste bij de grondslagen van de partij past. Wat mij geen verkeerde gedachtegang leek. Dat alles wat bij toeval géén mens is hierbij ook in ogenschouw genomen moet worden, is in het antropoceen zeer wenselijk. Als het tenminste de bedoeling is dat planeet aarde het ook overleeft.

Maar milieuproblematiek is misschien niet eens het eerste wat OOO op het oog heeft: “[P]olitiek [gaat] niet primair over mensen”, heet het. “[D]e menselijke samenleving [overstijgt] de bavianensamenleving […] door het […] gebruik van stabilisatoren. In tegenstelling tot bavianen hoeven wij mensen niet elke dag opnieuw te onderhandelen over onze sociale posities, maar zijn deze posities vastgelegd in de vorm van geboorteaktes, rijbewijzen, bankrekeningen, functieomschrijvingen, vaste woonadressen enzovoorts.” Hieruit blijkt volgens Harman dat niet-menselijke factoren ook een groot belang zouden moeten hebben in het politieke denken (elders noemt hij in een gelijkaardig verband nog gebouwen en autowegen en, godbetere het, trouwringen (!) als het soort objecten “waaraan wij oneindig veel verschuldigd zijn”).

En ik lees dat.
En ik denk ho.
En ik lees dat.
En ik denk hum.
En ik lees dat.
En ik denk ho-hum.

Ruiterlijk zal ik toegeven dat ik geen bioloog ben, maar toch twijfel ik eraan of bavianen echt wel dagelijks moeten onderhandelen over hun positie. Maar zelfs al zou dat waar zijn, en omwille van de diskussie wil ik dat als niet-bioloog best aannemen, dan nog kan een mens zich afvragen of dat in zekere zin niet eerlijker is dan te rusten op de niet altijd via onmiskenbare kwaliteiten verkregen lauweren. Daarnaast zijn alle genoemde objecten gemaakt door mensen en, meer dan dat, ook alleen waardevol voor mensen. Meer specifiek: in menselijke relaties. Nog specifieker: in menselijke relaties binnen zeer specifieke menselijke samenlevingen. Wat me reden genoeg om objecten als deze, hoewel strikt genomen niet-menselijk, toch tot het menselijke te rekenen.

En ook in “geciviliseerde” samenleving (mogen wij even lachen?) hebben deze objecten overigens slechts waarde “tot de voordeur”. Ik denk aan de hoofdpersoon in het geniale Ipso facto van Iegor Gran (verplichte kost voor iedereen met twee ogen in zijn kop) (één oog mag ook) die bij een promotie zijn eindexamendiploma moet kunnen voorleggen wat hij niet kan omdat hij het niet kan vinden. Daardoor raakt hij baan, huis, vrouw en alle aanzien kwijt – onze “sociale posities” berusten, meer nog dan bij bavianen misschien, op los zand. Maar we hoeven ons niet per se tot fictie te wenden om dit punt te maken: de coronahysterie met zijn overtrokken maatregelen heeft duidelijk genoeg laten zien hoezeer iets dat voorheen volslagen onbelangrijk en in elk geval geheel privé leek, namelijk een mens z’n medische dossier, vanuit het niet ineens het toelatingsdocument werd tot het publieke domein. Het woonadres, de functieomschrijving, de bankrekening; het maakte allemaal niet zoveel meer uit niet? Als je maar bereid was je te laten inspuiten met een experimenteel serum waarvan niemand wist -of weet- wat het op langere termijn in een menselijk lichaam gaat aanrichten. Ook lichamelijke integriteit heeft klaarblijkelijk een houdbaarheidsdatum.

Maar wat me het meest dwars zat was dat de mens, WIJ mensen, volgens Harman de bavianensamenleving zouden hebben “overstegen”. We hebben met onze mensenbreintjes dingetjes bedacht en die hebben ons “verder” gebracht waar bavianen zijn achtergebleven. En ik die me zo aangetrokken voelde tot de platte ontologie van OOO. Die de emancipatorische en hiërarchieloze werking daarvan zo verfrissend vond. En nu is die hiërarchie via de achterdeur weer terug. De mens is dan toch “de kroon op de schepping”? Of in ieder geval toch een soort die met godverdomde trouwringen iets heeft “overstegen” dat andere objecten niet hebben kunnen “overstijgen”?

Een bepaalde zin voor hiërarchie zag ik al in Harmans kritische bespreking van de onder andere door Bruno Latour (voor de eerder genoemde Marres geen onbekende!) (hoe krijg je dat voor elkaar, Noortje, Bruno Latour als co-promotor voor je academisch proefschrift?) ontwikkelde actor-netwerktheorie (ANT). Een theorie waarin sociale fenomenen worden geanalyseerd op eenzelfde manier als OOO doet; de theorie gaat ervan uit dat de “actoren” binnen elk gegeven netwerk net zo goed menselijk als niet-menselijk kunnen zijn. Evenals bij OOO zou ANT middels hun uitgangspunten “alles” kunnen verklaren (of in elk geval analyseren). Volgens Latour blijft zelfs een lang netwerk op alle punten lokaal: er is dus geen goede reden om binnen een door ANT geanalyseerd geheel het ene gegeven als belangrijker te zien dan het andere. Harman past dit toe op het “object” Napoleon en komt enigszins lacherig tot de conclusie dat volgens ANT dus een haar die van Napoleons hoofd valt een even grote gebeurtenis zou zijn als de Slag bij Jena (wat heeft die Harman met oorlogsvoering?). Maar ook hier geldt dat het verschil in gewicht tussen beide gebeurtenissen alleen voor mensen bestaat, en dan, weeral, alleen voor specifieke mensen in specifieke samenlevingen. Hier aan mijn keukentafel, waar ik deze woorden tiep, hebben beide gebeurtenissen inderdaad een soortgelijk gewicht en voor de kat van de buren zal dat ook wel gelden. Dat Harman toch hard wil maken dat de ene gebeurtenis “groter” is dan de andere doet, zeker binnen de uitgangspunten van OOO zoals ik die in Objectgeoriënteerde ontologie meen te leren hebben kennen, vreemd aan. Ook de diverse schimpscheuten aan het adres van Donald Trump maken Graham Harman niet perse mojer. Het boek is geschreven onder diens ambtsperiode, oké, maar hij blijft een net iets te makkelijk slachtoffer gezien de consensus onder weldenkenden, intellectuelen, academici, hogeropgeleiden, hoe je zo ook wil noemen, dat die man -evenals Wilders en Baudet bij ons- slechts hoon verdient. Maar ook dwazen kunnen soms rake dingen zeggen. Dan vind ik het een spannendere onderneming om het -zoals Slavoj Žižek – proberen op te nemen voor Trump. Dat de -inmiddels voormalig- president een potsierlijke mafkees was, kon iedereen zonder hulp ook wel inzien. Naar voren  brengen wat misschien voor hem pleit, vereist meer denkkracht.

Misschien is OOO ondanks de platheid van hun ontologie toch een beetje elitair? Ook de poging om ethiek zodanig te verbreden dat het niet-menselijke objecten omvat, zag ik, ondanks -weeral weeral- mijn aanvankelijke enthousiasme stranden op een raar soort snobisme. “[D]e filosoof Alphonso Lingis betoogt dat […] onbezielde objecten van ons eisen dat we ze op een bepaalde gepaste manier behandelen, zodat het of een of andere manier ethisch gezien slecht is om dure chocolade te eten terwijl je Coca-Cola drinkt en het evenzo slecht is om met je koptelefoon naar popmuziek te luisteren tijdens prachtige sneeuwval bij een tempel in Kyoto.” Goed, Harman vervolgt: “Maar laten we het voorlopig eens zijn met Kant dat ethiek alleen gaat over hoe we andere mensen behandelen, en dat er helemaal geen ethische dimensie is aan hoe we louter dingen behandelen.”, maar hoe zou ethiek er volgens OOO er eigenlijk uit komen te zien?

Lingis’ voorbeelden tonen meteen het problematiese van een “ethiek der louter dingen” aan. Die dure chocola bijvoorbeeld? Moet een ethiek der dingen gegrondvest worden in prijs? Mag je wel Coca-Cola drinken als je goedkope chocola eet? En waarom eigenlijk chocola? Welk object verdraagt welk andere object? Persoonlijk vind ik Coca-Cola en chocola allebei rotzooi, duur of goedkoop. Hoe zit het met macademianoten, cabrales, vijgenbrood, curry, olijven? Wat is ethisch gezien verenigbaar met Coca-Cola en wat niet? En hoe zit het met bier, en maakt het dat nog uit of het “pils” is of een of ander speciaalbier, dat soms ook op kan lopen tot twintig of dertig euro voor een flesje (als prijs klaarblijkelijk een reden is om iets hoger te achten dan het andere)? Of wijn? Supermarktwijn? Andere wijn? En die sneeuwval, en die tempel, en die popmuziek? Goed, ik neem aan dat het iets is als gokspelletjes doen op je telefoon terwijl je in een hele moje grot bent. Het gaat, in een ethiek der dingen, waarschijnlijk om de dingen je volle aandacht te schenken. Maar wat verdient alle aandacht, en wat kan wel met zo’n beetje verdeelde aandacht toe? Valt de sneeuw mojer in Kyoto dan hier in mijn achtertuin in Vleuten? En wat verstaat een mens, verstaat een Alphonso Lingis, onder popmuziek? Mag “klassieke muziek” wel samen met “prachtige sneeuwval bij een tempel in Kyoto”? En als popmuziek alles is wat geen klassieke muziek is, en het dus country, blues, jazz, folk, techno, hiphop, soul, rock en alle subgenres hiervan omvat dan zit daar heel veel tussen dat mijns inziens de sneeuw in Kyoto alleen maar mojer zou laten vallen. Naar aanleiding van Snowy in F# minor van Tindersticks hadden een toenmalige vriendin en ik het vaak over sneeuwen in f mineur. Sneeuw en muziek zijn tamelijk complementair hoor Alphonso Lingis.

Kun je je überhaupt op ethische wijze verhouden tot een object dat zelf geen ethiek kent? Het antwoord kan geen onomwonden “neen” zijn, want anders zou dierenrechtenactivisme nergens op slaan. Maar morele objecten kunnen immorele of a-morele objecten niet hetzelfde behandelen als morele objecten: tegenover “iets” dat “niet beter weet” gedraag je je anders dan tegenover “iets” dat “beter had moeten weten”. Goed misschien ben ik onder invloed van Alphonso Lingis hier zijwegen ingeslagen die Graham Harman noch OOO ooit bedoeld hebben maar een op een platte ontologie gegrondveste “theorie van alles” zal zich vroeger of later toch over vragen als deze moeten buigen.

En ik lees dat.
En ik denk.
Ik denk over die dingen na.
Ik denk na over dingen.

Walter Lippman, ja de man die het woord stereotype muntte, zei dat het (Amerikaanse) onderwijssysteem opleidt tot robotachtige idioten. Inderdaad is het doel van elk schools leren om reproductiemachines te maken van mensen, niet in staat tot zelfstandig nadenken maar slechts tot het zo ongeschonden mogelijk oprochelen van voorgekauwde kennis. Het is niet gek dat OOO kennis wantrouwt, en esthetica in het sentrum van het denken plaatst. De objectgerichte ontologie vereist een nieuwe manier van kijken, en een nieuwe manier van denken. Eindelijk weer een echte filosofie, zou ik bijna zeggen, en niet een verkapte poging tot harde wetenschap. Dat OOO met dit boek nog niet helemaal op punt lijkt te staan, is niet verrassend. Het is nieuw, en nu zijn we erbij. Je kunt het zien groejen, zelfs binnen het boek. De “relaties” die niet-menselijke objecten volgens OOO met elkaar aangaan, vervulden me in eerste ook met wantrouwen. Hoe “kennen” rails en trein elkaar? Maar op het eind, waar Harman werk van de grondleggers en enkele sympathisanten van OOO bespreekt, haalt hij prachtige woorden van Timothy Morton aan die elke reserve in één keer stuk slaan: “Het bamboebos is een gigantisch windklokkenspel, die de wind moduleert naar “bamboeaans”. Het bamboebos “bamboe-morft” de wind meedogenloos en vertaalt de druk van de wind naar beweging en geluid. Het is een afgrond van bamboe-wind.” Hier wordt het wezen van een platte ontologie verwoord. Geen mens komt er aan te pas en het spreekt in alle talen. Stap terug mens en word object onder zoveel andere objecten.

Dat Objectgerichte ontologie me tegenspraak ontlokte, wil alleen maar zeggen wat een mooi en krachtig boek dit is. Het is een bescheiden overzicht waar filosofie ons tot nog toe gebracht heeft. En een glorieuze blik op waar het ons nog brengen zal. Voor wie nog denken wil.

Graham Harman Objectgeoriënteerde ontologie recensie

Objectgeoriënteerde ontologie

  • Auteur: Graham Harman (Verenigde Staten)
  • Soort boek: filosofieboek
  • Origineel: Object-Oriented Ontologie (2018)
  • Nederlandse vertaling: Niels Hexspoor, Michiel Poorthuis
  • Uitgever: Boom
  • Verschijnt: 14 april 2024
  • Omvang: 272 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 24,90
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het boek over Objectgeoriënteerde ontologie

Als de mens nu eens niet de maat is van alle dingen, maar slechts een ‘object’, niet meer of minder belangrijk dan alle andere objecten? De nieuwe filosofische stroming van de objectgeoriënteerde ontologie (OOO) presenteert een radicale herziening van de manier waarop we de werkelijkheid begrijpen. OOO maakt een einde aan de bevoorrechte positie van de mens binnen de filosofie, zoals die tot zelfs in het denken van postmoderne filosofen als Michel Foucault, Jacques Derrida en Judith Butler heeft doorgewerkt.

Objectgeoriënteerde ontologie biedt een omvattend en fascinerend overzicht van deze nieuwe filosofische stroming. In heldere, toegankelijke taal verbindt Graham Harman, de belangrijkste vertegenwoordiger van OOO, zijn opvatting van esthetica aan een nieuwe fundering van de wetenschappen. Hij pleit voor een grondige herziening van ons begrip van kunst en architectuur, en ontwikkelt een grensverleggende visie op ethiek. Met zijn radicaal nieuwe opvatting van objecten plaatst hij OOO tegenover de grote filosofische tradities van de twintigste eeuw. OOO kan dan ook met recht een nieuwe theorie van alles genoemd worden.

Voor deze Nederlandse editie verzorgde filosoof Arjen Kleinherenbrink een nawoord.

Graham Harman (Iowa City, Verenigde Staten, 9 mei 1968) is de bekendste vertegenwoordiger van het speculatief realisme, een filosofische stroming die rond de millenniumwisseling opkwam. Speculatief realisten proberen met innovatieve metafysische systemen nieuwe perspectieven op de realiteit te genereren. Harmans versie daarvan, de objectgeoriënteerde ontologie, is sinds haar ontstaan mateloos populair.

Bijpassende boeken en informatie

Paul Verrept – Het jaagpad

Paul Verrept Het jaagpad recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Vlaamse roman. Op 6 juni 2024 verschijnt bij uitgeverij Koppernik de nieuwe roman van de Vlaamse schrijver en illustrator Paul Verrept. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijver en over de uitgave.

Paul Verrept Het jaagpad recensie van Tim Donker

(stilte)

Het kan vanuit de stilte. Het kan ineens. Het kan langzaam overheen, of zich rond je optrekken. Het boek. Ineens is het overal. Je bent in het boek. Ineens. Je zag het niet komen, en nu kan je het niet meer wegdenken.

Paul Verrept heeft een meedogenloze schrijfstijl. Hij trekt zijn lezers onherroepelijk mee. Hij bouwt ze langzaamaan in. Totdat er nergens nog een plek is in je wereld waar zijn woorden niet zijn. De onmerkbare manier waarop zijn boeken je besluipen is zalig angstaanjagend.

Misschien omdat er geen verhaal is. Althans geen navertelbaar verhaal. Er zijn personages. Er is Lucas. Een alleenstaande man van zestig jaar, niet onbemiddeld naar het lijkt (een appartement midst ergens een grootstad, een jaguar, een gedistingeerde kleedstijl). Ergens in dit jaar 2024 neemt hij de trein naar het dorpje waar hij is opgegroeid, om nog een keer, om vroeger, of hij weet het zelf eigenlijk niet precies: “Waarom volstaat het niet te denken dat hij even gaat kijken hoe het nu is op de plek waar hij opgroeide. Nieuwsgierigheid en misschien zelfs nostalgie. Nieuwsgierigheid. Nostalgie. Waarom de dagen vullen met overbodige en vergezochte gedachten? Het klopt niet. Denkt hij. Ik ben niet nieuwsgierig. Er is geen nostalgie.”

En er is Claus. Achttien. Enig kind. Verlaat juist het dorp van zijn jeugd om te gaan studeren in de grootstad. Verlaat moeder, verlaat vader, verlaat het dorp. Nog eenmaal een drankje in het tegenover het stasjon gelegen dorpskaffee. En dan gaan.

Er is een raar ding, echter. De lezer nee de kamera nee de pen van de schrijver volgt Claus als hij voor de laatste keer de tocht door zijn ouderlijk huis maakt. Stuit daarbij op een kalender. De tijd bij Claus is anders. Het jaartal. Bij Claus is het nog maar 1981.

In bad lig ik stil. Het boek in handen, zweet op mijn voorhoofd. Ik hou van hete baden. Het is zondag. De middag ligt kalm en rimpelloos als het bad. Ik stop lezen voor een wijle. Er bekruipt mij een vermoeden. Claus. Lucas. Het zijn anagrammen. De een onderneemt de tocht van de ander achterstevoren. Het zal toch niet? Wees stil, ik denk. Kan iemand die in 2024 zestig is, achttien geweest zijn in 1981? Wees stil, ik denk dat het kan. Als hij laat in het jaar jarig is zou het kunnen. Denk ik verder aan het dorpskaffee, dat er nog bleek te staan in 2024 toen Lucas aankwam in het dorp waar hij is opgegroeid. Het dorpskaffee waar een jongen een drankje drinkt aan het tafeltje aan het raam, zodat Lucas net niet zijn ouderlijk huis kan zien. Zou kunnen. Waar gaat dat heen. Denk ik.

Ook denk ik aan dat boek waarin ik ooit bezig was. De schrijver ervan was als ik me het goed herinner een Pool. Op enig moment stopte ik te lezen in het boek en later raakte het in de vergetelheid. Waarom weet ik niet. Niet omdat het slecht was. Het was eigenlijk vrij goed. Maar soms gaan die dingen zo. Komen er nieuwe boeken in, lees je anders, lees je je elders, geraken andere boeken onderop de stapels, en dan. Na een tijd. Zijn er teveel boeken, teveel stapels, hou je zomaar willekeurig een beetje opruiming, bedenk je van sommige boeken dat je er al veel te lang niet meer in gelezen hebt, het moet maar naar boven, naar de kamer waar ik alle boeken bewaar waarin ik me op enig moment vast las. Omdat ze me tegenvielen omdat ik ze slecht geschreven vond omdat het onderwerp me niet boeide omdat er andere boeken te lezen waren omdat ik er meer van had gehoopt omdat ze me na verloop van tientallen bladzijden langzaamaan begonnen te vervelen omdat mijn aandacht zich ervan afkeerde. Ik weet de naam van de schrijver niet meer noch de titel van het boek. Ik zou kunnen gaan naar de kamer waar ik al die boeken bewaar. Maar ik zit in bad. En bovendien. Soms is het mojer om dingen niet meer precies te weten. Soms is het beter om blinde vlekken blind te laten. Ik weet nog wel dat er een scene in zat waarin een oude man de jongen die hij geweest was tegenkwam. Ergens bovenaan een trap nabij een kerk in ergens een dorp. Waarheen het ging vanuit daar weet ik niet. Want ik stopte te lezen. Weetjenogwel. Zei ik net. Let dan toch ook op.

Aan een vergeten titel, een vergeten boek, een vergeten Pool denk ik in bad. En lees verder. In dit Het jaagpad. In dit prachtig Het jaagpad.

Een van de moje dingen.
Een van de hele moje dingen.

Een van de hele moje dingen Het jaagpad is dat Verrept het nergens eksplikeert. Of Lucas nu de oudere Claus is, en Claus de jongere Lucas. Zelfs niet of het wel Lucas en Claus wel zijn wier paden zich herhaaldelijk kruisen. Bij Lucas is er af en toe sprake van een jongen die zomaar Claus zou kunnen zijn. En Claus ziet geregeld een oudere man, en dat is misschien allicht mogelijkerwijs (bijwoorden van twijfel) Lucas. Maar misschien zijn zij het niet, misschien zijn het anderen, misschien zijn het twee heel verschillende steden, twee heel verschillende dorpen, misschien zijn ze niet eens in hetzelfde werelddeel, Verrept suggereert heel veel maar benoemt een pak minder en dingen open laten vereist misschien wel een straffere schrijfkunst dan heel de zaak dicht te schrijven.

De tiepering van beide karakters. Ook dat is een mooi ding. Een van de dingen. Een van de hele hele hele moje dingen. In dit boek. Lucas en Claus zijn uit eender hout getimmerd. Lucas is oud, alleen, misschien een beetje eenzaam, heeft weinig contacten. Pikt af en toe jongens op in het park, of vrouwen, ooit was er een Louiza, ook iemand voor een nacht, of een paar nachten, iets kortstondigs alleszins, maar ze bewoont nog altijd zijn hart. Claus staat nog aan het begin van alles maar bruisen doet hij evenmin. Hij laat zijn ouders achter zich en gaat de volslagen vreemdheid van de grootstad tegemoet. Daar loopt hij in een opwelling een meisje dat naast hem in de trein zat achterna: “Een kuiken kruipt uit het ei en hecht zich aan het eerste wezen dat het ziet. Zo ben ik in de nieuwe stad meteen Maria achternagelopen.”. Hij weet niet eens of het meisje wel Maria heet, het is maar de naam die hij haar gaf, ze hebben geen woord gewisseld. Maar in zijn hoofd is het al liefde. Maria het anker, zijn reddingsboei. Maria zijn Louiza.

Claus en Lucas zijn allebei wat wereldvreemds. Doen dingen die in het schimmige liggen. Mensen middernachtelijk oppikken in parken, mensen achtervolgen, rondhangen in achterbuurten, dralen bij de deur van een prostituee, wat klein en onbetekenend is mythologiseren tot het meer zal zijn dat het ooit nog gaat kunnen zijn in de kleurloosheid van de opeenvolging van hun dagen. Toch zijn Lucas en Claus geen engerds, en ook niet echt sneue gasten. Dat doet Verrept goed, dat doet Verrept heel goed. Hij zet menselijke figuren neer, die veroordeeld zijn tot levens aan de rand. Dolenden. Zoekenden. Verlorenen. Bij Lucas primeert misschien de wanhoop om wat in de mist verdwenen is; bij Claus de angst juist om wat daaruit tevoorschijn zal komen. Het is alles zo voelbaar. Zoals deze roman langzaamaan bezit neemt van haar lezer, zo worden Lucas en Claus overvallen door hun levens.

Is het moje ding.

En ook nog de taal. Is ook een mooi ding. Een van de moje dingen. Een van de hele moje dingen in dit hele moje boek. De taal. Korte, minimale, tot het uiterste teruggeschroefde zinnen. Die druppelen gelijk een miezerbui. Tot je je hoofd volgeregend weet. Veel leegte. Leegte die ademt. Het wit. De regen. Het geruisloze komen. En dan, ineens, voel je het overal. De adembenemende schoonheid.

Alles ijlt verder. Je hebt alleen deze 114 pagina’s om aan vast te houden. Hoe het is. Hoe zeldzaam dit groeit. Je moet het gelezen hebben om het te kunnen geloven.

Paul Verrept Het jaagpad

Het jaagpad

  • Auteur: Paul Verrept (België)
  • Soort boek: Vlaamse roman
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 6 juni 2024
  • Omvang: 120 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 19,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Paul Verrept

De oudere Lucas leeft zijn uitzichtloze dagen op de vijfde verdieping aan een groot kruispunt in de stad. In een onverwachte vlaag van hoop neemt hij de trein naar het verleden. De jonge Claus reist op hetzelfde moment vol verwachting naar de toekomst. In hun kleiner wordende komen hun levens, hun verleden en hun toekomst, in steeds nauwere cirkels almaar nader tot elkaar.

In een nietsontziende stijl verkent Paul Verrept in Het jaagpad de contouren van een in de knop gebroken leven, dat een lange, onontkoombare schaduw voor zich uitwerpt.

Paul Verrept (1963) woont en werkt in Antwerpen. Hij is auteur, illustrator en grafisch ontwerper. Hij schreef en illustreerde meerdere boeken waarvan Het meisje de jongen de rivier is bekroond met de Gouden Uil van de Jonge Lezer. Met Brandingen staat hij op de shortlist van De Bronzen Uil 2022.

Bijpassende boeken

Jess De Gruyter – De idiot savant die het wonderkind van de baan rijdt

Jess De Gruyter De idiot savant die het wonderkind van de baan rijdt recensie van Tim Donker en informatie over de inhoud van de dichtbundel. Eind januari 2024 verschijnt bij uitgeverij het Balanseer de nieuwe dichtbundel van de Vlaamse dichter Jess De Gruyter. Hier lees je de recensie van de dichtbundel, informatie over de inhoud van het boek, de schrijver en over de uitgave.

Jess De Gruyter De idiot savant die het wonderkind van de baan rijdt recensie van Tim Donker

Eén moment in de tijd & op aarde dacht ik dat er een gematriatische reden was dat De Gruyter de gedichten in deze bundel laat aanvangen met het getal elf. Het meestergetal met zijn unieke vibrasies & spirituele signifikansie. Misschien. Mogelijkerwijs. Wellicht. Bijwoorden van twijfel. Want waarschijnlijker is dat deze bundel voortzet wat met bundels als Zometeen gaat deze kogel een hoop rotzooi aanrichten en Als ik je neersteek gorgel je voortreffelijk begonnen is (let op de uiterst gelijke vormgeving van de omslagen). Ik ga tot mijn spijt moeten bekennen dat ik die bundels even gemist heb, ik zou ze best willen lezen, ik zou ze best nog willen vinden, ergens, in het soort van poëzieboekhandeltje dat niet anders kan dan zichzelf als verkleinwoord dragen, het soort van poëzieboekhandeltje dat men sjarmant pleegt te noemen, en waarvan de eigenaar een bijzonder innemend mens is, altijd een kop koffie klaar voor zijn klanten, altijd verhalen, altijd een rake suggestie, misschien een muziekje op de achtergrond dat je na een tijd herkennen zult als een seedee van The Saxophones, zoon soort poëzieboekhandeltje, ik zou er graag andere bundels vinden van De Gruyter, ooit, een keer, maar op dit moment blijven de bundels helaas ongelezen voor me, op Zometeen gaat deze kogel een hoop rotzooi aanrichten ben ik ooit wel eens gestuit, op de titel althans, want titels verzinnen die je niet rap vergeet – daar is De Gruyter alvast een meester in.

De idiot savant die het wonderkind van de baan rijdt is inderdaad als een film waar je middenin valt. Waarmee niet gezegd wil zijn dat je andere bundels gelezen moet hebben om deze te kunnen begrijpen maar wel dat de lezer languit met zijn gezicht voorover middenin de aksie valt. Vuilbekkerij, ongelukken, rampen, tragedies, dood, vernederingen, ellende, sadisme, liquidaties, bombardementen. En hollywood zag dat het goed was.

De lezer wordt gestompt en de lezer wordt geslagen en de lezer vraag zich dingen af. Vijf gedichten, 44 bladzijden, korte regellengtes, soms maar een woord per regel – het is misschien niet eens lezen dat hier als meest akkurate woord in aanmerking komt: De idiot savant die het wonderkind van de baan rijdt is een trein die over je heen dendert. Zijn deze vijf gedichten even zovele vermaningen aan het adres van hollywood of van de entertainmentindustrie als geheel en dan met name het medium televisie? De bundel lijkt de neerslag van een avondje “zappen”: wat filmscenes zouden kunnen zijn, misschien letterlijk, ik weet niet, ik zie bijna nooit een film, ik kijk bijna nooit televisie, wordt afgewisseld met wereldschokkende gebeurtenissen die puur op hun onderhoudende waarde lijkt te worden gewogen: zodat je kunt zeggen dat je erbij was, je zat eerste rang toen de torens vielen, het eerste schot werd gelost, de wereld in vlammen opging.

Misschien steekt De Gruyter draken. Misschien persifleert hij de gemiddelde aksiefilm (model jaren tachtig, ja in mijn puberjaren keek ik nog wel eens een film, u weet, waarin Stallone of Schwarzenegger op zijn eentje de communisten of de moslims eventjes mores leert). Misschien uit hij hier zijn zorgen de afstompende of debiliserende werking van televisie, videospellen, internet. De wereld als schijnvertoning met alles waarvan je last kunt hebben, alles waaraan je kunt lijden, alles waarvoor je allergies kunt zijn, alle ouwewijvenpraatjes, alle broodjes aap, alle klinklare onzin, de halve en hele (on)waarheden, de wilde aannames, de blinde gokken en wat je maar moet geloven.

Of misschien braakt Jess de Gruyter in één moeite alle rotzooi uit die via diverse kanalen bij hem naar binnen is gegoten.

Ziel. Zielenkotsen.

Of de stand van zaken misschien. Dit zijn wij. Dit is wat we zagen, we waren eventjes op deze aardkloot, deze rotzooi hebben we gemaakt, en dan gaan we dood. Dat is alles. Dan zijn het misschien geen vijf gedichten, maar één lang, in vijf hoofdstukken opgedeeld, een dystopies en niet bepaald opbeurend gedicht.

Misschien brengt lezing van de andere bundels me nog op andere gedachten.
Misschien ook zou dat weer teveel van het goede worden.

In De idiot savant die het wonderkind van de baan rijdt spreekt een dichter met een volslagen eigen geluid (ja ik weet dat dat het meest afgezaagde achterplatkliesjee allertijden is maar dit keer is het echt waar oké). Zelden sneed de idee van Graham Harman dat alle kunst feitelijk theater is meer hout: je wordt hier alles waar De Gruyter het over heeft. Aan het eind ben je meer dood dan levend misschien maar je weet dat je iets onvergetelijks hebt meegemaakt.

Jess De Gruyter De idiot savant die het wonderkind van de baan rijdt recensie

De idiot savant die het wonderkind van de baan rijdt

  • Auteur: Jess De Gruyter (België)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Het Balanseer
  • Verschijnt: 31 januari 2024
  • Omvang: 40 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 19,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het nieuwste boek van Jess De Gruyter

Derde deel van Jess De Gruyters zinderend epos waarin vetes worden beslecht, tempels vernield, burchten bestormd, jonkvrouwen geschaakt, gangsters ko geslagen, sportwagens perte totale gereden, beloftes verbroken, boeken verbrand, knieschijven verbrijzeld, moeders aanbeden, kroonjuwelen geroofd, staatshoofden geliquideerd, revoluties gefnuikt, principes verkwanseld, terroristen gekweekt.

Bijpassende boeken en informatie