Tag archieven: Tim Donker

Kim de l’Horizon – Bloedboek

Kim de l’Horizon Bloedboek recensie en informatie over de inhoud van de non-binaire autofictie uit Zwitserland en winnaar van de Deutscher Buchpreis 2022. Op 30 januari 2025 verschijnt bij uitgeverij De Geus de Nederlandse vertaling van de roman Blutbuch van de Zwitserse schrijver Kim de l’Horizon.

Kim de l’Horizon Bloedboek recensie en informatie

en duwt het uit;; (duwt het allemaal uit);; de fenomenaliteit of verschijningswijze van de vleermuiswereld;; zegt iemand: filosofische zombies zijn denkbaar (maar dat is een ander boek) (daar kom ik op terug);; denk je aan het vastliggen;; verankerd (bestaan);; de zelfsplijting van het subject;; (eraan);; het weven;; (ontstaan);; het stromen;; (bestaan);; zegt iemand: glas is een onderkoelde vloeistof die voorbij haar smeltpunt is;; het breken;; (en gaan);; waar je nooit op voorbereid ben als je gaat lezen, je weet niet wat je gaat lezen, je begint gewoon met lezen, en ook als je leest weet je soms nog lang niet wat je nu aan het lezen bent;; (het lezen zelf is fluïde);; hier is het ding: iemand richt zich tot een ander in dit boek, dit Bloedboek geheten bloedboek, iemand begint ermee die ander te vertellen dat “het” nooit verteld is, en je weet niet wat dit is, het is maar de eerste zin die je leest: “Ik heb je ‘het’ bijvoorbeeld nooit officieel verteld.” zo gaat die eerste zin, en je leest dat en je denkt wie is ik wie is je wat is het en waar is dat een voorbeeld van en waarom zou het officieel verteld moeten worden en als het niet officieel verteld is op welke andere manier dan wel, en maar de eerste zin en nu al vol vragen, en maar de eerste zin en nu al geprikkeld, een paar dagen later belde pinchot weer weetjewel dat werk, een eerste zin die terugverwijst naar alles wat voor het begin ligt maar op zo’n geraffineerd-nonchalante manier alsof de lezer als honderden pagina’s in de roman zit, en dan, je leest wat, en je bladert wat, je ziet dat er een hoofdstuk op komst is met korte paragraafjes die alle titels dragen als “Grossmeers handen” en “Grosmeers voeten”, en je denkt dat zal wel een personage zijn, een personage alleen gekend via de achternaam, Gunther Grossmeer ofzo, weet jij veel;; maar ga je;; (lezen);; (lezen is verdwijnen in een boek);; (lezen is zinken);; (lezen is ankerloos);; gaat het dus, over een persoon die Kim heet;; autofictie;; (daar moeten we dus weer wat van vinden);; (laatst vond iemand iets van autofictie);; (ik ben vergeten wat);; autofictie over een genderfluïde persoon die Kim heet en een oma heeft die dementerend is, beginnende alzheimer, aan het wegraken is, en voor ze wegraakt wil Kim alles reconstrueren: de bron, de grond, de wortels: van Kim en van moeder en van grootmoeder, grossmeer in het zwitserduits van de jeugd, grossmeer en meer;; grootmoer en moer;; maar ook zee;; de oceaan;; de bron;; de verhalen weven waaruit je be/ontstaat – een existentiële zoektocht die me deed denken aan die andere existentiële en “fluïde” beschreven (welja) zoektocht van enkele jaren her, Lucas Somath van Thomas Claus, indertijd geloof ik neergesabeld of genegeerd maar een boek met een twintig pagina’s lange opsomming van woorden beginnend of eindigend op worst zal bij mij tot aan mijn dood blijven staan op het ereplankje tussen Rene Gysen en JMH Berckmans – maar ook dacht ik (op diezelfde ereplank te vinden) aan Ivo Michiels al komt dat misschien alleen maar door dat “orchis militaris”?;; de tuin;; de grossmeertuin;; (de grossmeertaal);; de vroege Kim daar, als kind (heet het boek doorheen blijft De l’Horizon zijn jonge zelf “het kind” noemen);; (afsplitsing);; wie zei?;; goed, “het kind” dus, in de grossmeertuin, het kind, ook, met het herbarium van grosspeer (de orchideeën), het kind bij de beuk, de bloedbeuk, de wortels: ook die verhalen zoekt De l’Horizon – niet alleen die van zijn familie, de grosspeer de grossmeer en allen die voor hen komen, maar ook de geschiedenis van de bloedbeuk in Zwitserland (botanica blijkt met meer nationalisme besmet te zijn dan je zou verwachten);; literatuur biologie geschiedenis;; de peer de meer de grossmeer de tuin de planten de boom het lichaam de zwaluw de heksen de vrouwen;; de vrouwen beroofd van hun verhalen;; het gaan in een patriarchale samenleving, de misogynie (toen dacht ik weer aan Baba Jaga legt een ei van Dubravka Ugrešić – – de vrouwen, de heksen, de dominantie van de man, het patriarchaat, de misogynie);; literatuur biologie geschiedenis sociologie;; de verhalen overal te vinden;; ikjes sprokkelen (toch Michiels!);; maar vooral verhalen van anderen;; het verhaal van de peer over de Bruno en de Hans die de bergen introkken en de peer hadden meegevraagd maar de peer had nee gezegd want de peer had huiswerk of andere dingen te doen en toen waren de Bruno en de Hans mooi vermist en moest de peer mee de bergen in om ze te zoeken en wat ze vonden zagen ze eerst aan voor de kleren van de Bruno de bebloede kleren van de Bruno maar dat was de Bruno zelf (of wat er van hem over was) en de Hans zijn bovenlichaam stond rechtop tussen de keien als een kaars in een hand, en dat verhaal is er maar waar zijn Kims eigen verhalen?, (ook de Kim beroofd van verhalen) (de vrouwen en de genderfluïden beroofd van hun verhalen) (?) (het zijn van het zijnde), waar is Kims lichaam, waar is Kims identiteit;; de zoektocht naar identiteiten en de manier die mensen vinden om hun gewenste zelf uit te drukken, hoe een sjiek interieur of hoe adellijk aandoende bomen zoals de bloedbeuk zeggen kunnen Ik ben niet meer arm, ik heb me aan de onderklasse ontworsteld, ik ben nu ook iemand;; literatuur biologie geschiedenis sociologie psychologie;; waarin ook het studeren, later, van Kim, allicht te passen is (de arrogantie die hij had als jonge student), de lichte schaamte, altijd, die gepaard gaat met wat hij weet, wat hij zeggen kan, vanwege zijn studie;; zelfreflecties;; duw het uit, duw het er allemaal uit, altijd het zoeken naar wat je bent wat je worden kunt wat je te zijn hebt in deze wereld, altijd het losmaken van het overtollige;; (is ook dat niet geschiedenis) (is ook dat niet literatuurgeschiedenis): (:);; ook het boek reflecteert op zichzelf;; en in het boek dat een literair boek is dat reflecteert op literatuur, reflecteert de literatuur uiteindelijk dus ook op zichzelf;; literatuur biologie geschiedenis sociologie psychologie letterkunde;; (briljant is een uiteenzetting over Goethe);; het in- en uitgaan van alle identiteiten en de taaleigens die daarbij horen: zoals, bijvoorbeeld, het met veel anglicismen en zelfs hele of halve zinsdelen in het Engels gekruide hipster-/gaytaaltje dat Kim in de hedenlijn bezigt, op een, naar ik aanneem, enigszins pasticherende of misschien wel regelrecht parodiërende manier (een veelheid aan Engels dat me nu eens niet stoort maar dat ik grappig vind omdat het, en daar ga ik nu vanwege duidelijke redenen even zelf de mist in, zo “over the top” is dat er al bijna een geheel nieuwe taal ontstaat), of het helvetistische Zwitser-/Bernduits van de moer, of de pseudowetenschappelijke droogpraat van de geciteerde botanici, of het jargonistiese gebrabbel van de zorgsector;; en;; occulte heksendromerijen, ontologische overpeinzingen, animistiese gedachtenflarden;; literatuur biologie geschiedenis sociologie psychologie letterkunde filosofie;; god wat een prachtigmooi en intens rijk boek dit is zeg;; literatuur biologie geschiedenis sociologie psychologie letterkunde filosofie taalkunde;; en zeggen, dus;; wat ik zeggen wil is dat De l’Horizon met het grootste gemak schakelt tussen al de genoemde vocabulaires maar, en daarin ligt zijn ware genie, zonder dat dit gespierd of pocherig aan doet (“kijk mij eens nonchalant alle registers opentrekken”) (hee meisje jij eens komen terug naar mij misschien omdat wij turk is), nee, veeleer juist, is het “taalpluralisme” in Bloedboek volstrekt natuurlijk, wat het is om in leven te zijn, zoals elk mens op zijn werk anders praat dan thuis, tegen vrienden anders dan tegen zijn kinderen, schrijvend anders dan een beetje voor zich uit murmelend, en ook, en op dezelfde wijze, is er niks gezochts aan hoe de tedere passages kontrasteren met de harde, expliciet sexuele stukken – ook dat is leven, want er is sex en er was vroeger er is studie en er is moer en grootmoer er zijn de dingen die je interesseren en er zijn de dingen waarop de aldag je drukt;; en ook wat hangen blijft;; en ook de schaamte;; en ook het schaamtelichaam;; en ook vroeger, en ook de moer, de moer die het verhaal wil schijven van de familie, de uitdieping van de stamboom tot aan de grootmoer, wat Kim vindt op een dag, het door moer geschreven oerboek van de familie, in klad, getiept, net of met doorhalingen, waar het begint, het begint in de veertiende eeuw, alles begint in de veertiende eeuw, of, het kon getraceerd worden tot in de veertiende eeuw, alles kan maar getraceerd worden tot in de veertiende eeuw, misschien de grootmoer te schrijven vanuit de eeuwen, de grootmoer tevoorschijn te schrijven, of juist: omheen de grootmoer te schrijven, alles schrijven behalve de grootmoer, de grootmoer die Rosmarie heet maar voor de Rosmariehetende grootmoer was er nog een andere Rosmarie, een zus, maar die ging dood toen ze zeven was, en toen kwam een jongen en toen kwam een jongen en toen kwam een jongen en toen er eindelijk weer eens een meisje kwam werd die ook Rosmarie genoemd, de grootmoer, die altijd in de schaduw stond van de overleden Rosmarie, iemand staat altijd wel in iemands schaduw, in schaduwen groeien we op, dit herschrijven, dit anders schrijven, misschien wat de moer probeerde, je kunt altijd alles anders willen schrijven;; je schijft: t schrijverken lag op bed met Dregke in zijn armen en Dawn Landes op de steerjoo, je schrijft: banen zonlicht vielen door het raam op de lichamen op het bed, je schrijft het bed en de zon en Dregke en t schrijverken en Dawn’s music;; ook schrijvend in het laatste deel van Bloedboek zijn Kim en Dina en Mo, drie schrijvende vrienden ergens in Italië, misschien een vakantie, misschien een “in residentie zijn”, drie vrienden, moje dagen, Kim schrijft er brieven over aan zijn dementerende oma, die hij in het vorige deel nog een verzorgingstehuis in geschreven had, dit nu herroepende, en schrijvend over moje dagen, moje vrienden, moje gesprekken, aan zijn oma, in het Engels, omdat hij zich los moet maken van de grootmoertaal, zich los moet schrijven van de wortels, de afstand nodig om te zien, en, achterin het boek, & om een of andere reden ondersteboven, zitten de vertalingen van die brieven, de vertalingen zijn door een masjiene gedaan, hoezee!, kunstmatige intelligentie gaat “het” in de nabije toekomst nog niet overnemen, dacht ik, het was maar een terzijde in mijn gedachte maar ik heb die collega die altijd heel precies weet wat er alles mis is in de wereld en die zoals alle wijsneuzen niet half zo intelligent is als hij zelf denkt te zijn en hij zei me laatst dat er allerlei banen in de zeer nabije toekomst gingen overgenomen worden door robots en dan vooral in het middensegment en dan vooral van die banen waarbij het ging om teksten en schrijven maar o gelukachtig!, hoe gruwelijk slecht zijn deze masjienale vertalingen, “I think of the armies of housewives whose main activity was rearranging and fixing the blankets and covers and clothes” wordt “Ik denk aan de legers huisvrouwen wiens voornaamste activiteit het was om de dekens, kleding en kleding te herschikken en te herstellen”; “Today it’s been five days since I fucked Cesare” “Vandaag zijn het vijf dagen geleden dat ik met Cesare heb gevreeën”; “A good family is an ordinary family. Ordinary meaning: belonging to an order. The order.” “Een goed gezin is een gewoon gezin. Gewoon betekent: behoren tot een orde. De orde” waar geen enkele vertaler van vlees en bloed de kans had laten liggen om iets met “normaal” en “norm” te doen met alle associaties van “normatief” van dien (nu ik erover nadenk was de naam Normaal eigenlijk heel goed gekozen voor een band met een fascist op zang), en het is wellicht niet waarom De l’Horizon dit experiment met machinale vertalingen ondernam maar het is ten lange laatste een ander losschrijven: het losschrijven van techniek en technocratie –

Bloedboek rent en zingt en danst en ademt en leeft en gaat. Het is los van alles en zit vast aan alles. Het is vele boeken in één. Maar bovenal is Bloedboek bloed- en bloedmooi.

Kim de l’Horizon Bloedboek recensie en informatie

Bloedboek

  • Auteur: Kim de l’Horizon (Zwitserland)
  • Soort boek: autobiografische roman
  • Origineel: Blutbuch (2022)
  • Nederlandse vertaling: Elbert Besaris
  • Uitgever: De Geus
  • Verschijnt: 30 januari 2025
  • Omvang: 368 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris
  • Winnaar Deutscher Buch Preis 2022

Flaptekst van de bekroonde roman van Kim de l’Horizon

De non-binaire verteller van Bloedboek heeft na een benauwende jeugd het leven, het eigen lichaam en de eigen seksualiteit durven omarmen. Maar dan begint hun oma te dementeren. Voor de ik-persoon is dat aanleiding om het familieverleden te bevragen. Waarom zijn zo veel herinneringen zo onduidelijk? Hoe zit het met oma en haar vroeg overleden zusje? Wat is er gebeurd met de oudtante die als jonge vrouw verdwenen is? Kan de verteller de zwijgcultuur in de vrouwelijke bloedlijn eindelijk doorbreken?

Bloedboek is een zoektocht naar een nieuwe vorm van overlevering, naar een non-binaire taal en een nieuwe manier van schrijven. Maar meer nog dan over gender gaat dit boek over immateriële erfenis: Bloedboek is een radicale poging om ons door middel van literaire stijl en vorm te bevrijden van alle ballast die we ongevraagd met ons meedragen.

Bijpassende boeken en informatie

Anne de Marcken – Het duurt eeuwig en dan is het voorbij

Anne de Marcken Het duurt eeuwig en dan is het voorbij recensie, review en informatie van de dystopische roman van de Amerikaanse queer schrijver en kunstenaar. Op 30 januari 2025 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van It Lasts Forever and Then It’s Over, van de Amerikaanse auteur Anne de Marcken. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de auteur, de vertalers en over de uitgave.

Anne de Marcken Het duurt eeuwig en dan is het voorbij recensie van Tim Donker

(Pauze)

Het geluid dat je hoort is de zee.

(Pauze. Luider)

Of.

(Begin anders. Begin beter)

Misschien over gemis.
Of liefde misschien.
Of de weg.

Ja, de weg. Dat zou kunnen. Eindelijk de weg. De eindeloze lege weg. Er gaat een gestalte over die weg. Misschien werd die gestalte ooit Geneviève genoemd. En ik dacht aan Geneviève Castrée. De vrouw van Phil Elverum. Ook zij nu dood. Een kraai keek naar me.

Ja. Een kraai. Ook dat.

“Geneviève”, ja laten wij haar dan ook maar zo noemen, gaat westwaarts. Geneviève is op weg naar de zee. Ooit was ze daar met de “jij” tot wie ze zich heel dit boek doorheen richt, en lagen ze daar, in de duinen, misschien zwommen ze in de zee, zeer waarschijnlijk waren ze gelukkig. Maar de omstandigheden zijn anders dit keer.

Goed. Beer met mij. Beloof me dat je niet wegklikt. Want hier is de situatie. “Geneviève” is niet levend, maar ook niet echt dood. Althans niet volgens de biologiese konsekwensies die je aan die toestanden zou verbinden. “Ondood” heet het ergens. Of “zombie”. En dat wilde ik dus liever niet vertellen. Hier ben ik bang voor. Omdat elke welopgevoede lezer nu denkt gadsie. Een zombieroman. Wie wil er nu in jezusnaam een zombieroman lezen. En het wordt nog erger. Want de aarde is kapot. “Post-apocalyptisch” ofzo. Ook dat woord wilde ik liever niet gebruiken. Lege wegen, afbrokkelende steden. De ondoden. En ergens ook nog de levenden. Mensen. Ofzo. Veel zien doe je ze niet want ze zijn een voedselbron voor de zombies.

Met deze dingen moet je het doen. Zombies in een onmenselijke wereld. Ze herinneren zich dingen van toen ze nog leefden, vertellen elkaar verhalen daarover, herinneren zich uiteindelijk misschien alleen maar elkaars verhalen. Niemand weet nog hoe ze heetten toen ze nog leefden, daarom geven ze elkaar willekeurige namen. Zoals Geneviève. Soms verliest er iemand een lichaamsdeel. Soms doen ze dingen die ze bij leven nooit hadden gekund, zoals een wandelingetje maken op de bodem van de zee. Of een kraai vinden en hem in je lichaam verstoppen. En dat de kraai dan tegen je praat in eenwoordszinnen.

(ook dat deed me ergens aan denken. iemand met een vogel in zijn lichaam, de vogel knabbelt aan ingewanden, pikt vlees van ribben. god. waar ken ik dat van? een ander boek of. ik ben geneigd te denken dat het iets is uit een liedje van Bob Geldof, misschien die happy club plaat of was dat met die vogel in die gitaar misschien)

En hier is het goede ding: dit boek is niet wat je je voorstelt bij “zombieroman” of “apocalyptische roman”. Dit boek is iets geheel nieuws.

Want hier is het andere goede ding. De lezer weet niet wat er gebeurd is. De Marcken dramt niet door over de apocalyps, hangt nergens de onheilsprofeet uit, begint niet over klimaatverandering of nucleaire oorlog of big tech of wat het dan ook maar is dat de mensheid naar zijn ondergang zal leiden (alles zal de mensheid naar zijn ondergang leiden). In Het duurt eeuwig en dan is het voorbij krijgen we gewoon te maken met een verwoeste wereld, met levenden, met ondoden, met uitzichtloosheid, met hoop, met gemis, met liefde, met honger, met pijn. Dat is hoe het is nu. Ooit was het anders. Misschien meer zoals wij de wereld kennen. Hoe lang dat al anders is, wordt ook nergens benoemd. Lang genoeg om ergens al iets van berusting gevonden te hebben in de nieuwe situatie. De Marcken opent straf: “Ik ben vandaag mijn linkerarm kwijtgeraakt.” luidt de eerste zin. Kan tellen als opening. Niet dan. “Geneviève” stelt het eenvoudigweg vast, houdt nog wel vast aan de arm, probeert hem op verschillende manieren in de buurt van haar lichaam te houden (soms is dat komies), maar is niet heel erg verontrust of geschokt door het gegeven dat ze lichaamsdelen kan kwijt raken; kennelijk is dat gegeven al bekend onder zombies en heeft men ook al de tijd gehad om eraan te wennen. Maar de nieuwe toestand is ook weer niet zó lang gaande dat er geen herinneringen meer zijn aan vroeger, toen de wereld nog de wereld was, en de “jij” gewoon nog het lief van “Geneviève”.

Dat is een goed ding. Geen uitleg. Geen voorgeschiedenis. Een hele bizarre wereld gewoon tonen. Ik dacht dat alleen Beckett dat kon.

Er wordt ook niet uitgelegd wie die “Negen uur” is van wie de oude vrouw zegt te houden.

Negen uur? Oude vrouw?

Nee. Lees zelf. Lees gewoon maar zelf. In Godsnaam. Lees dit boek. Dit hartbrekende prachtboek.

Niets is zo erg als schrijvers die alle draadjes zo nodig aan elkaar moeten knopen. Glimpen opvangen van iets dat je niet begrijpt, en dan even de frustratie als je door begint te krijgen dat je deze glimp nooit ten volle zal begrijpen, en dan, later weer, de schoonheid daarvan in zien. Zoals leven is. Je fietst, je ziet iets moois, je weet niet wat het was, even wil je weten wat het was, en dan leg je erbij neer dat je gewoon iets moois en raars en onbegrijpelijks hebt gezien, en dat dat goed, dat dat waardevol is.

En een ander goed ding. Ook heel mooi. De poëzie. De ongekende poëtiese kracht van dit boek. En de filosofie van die poëzie. Kan poëzie filosofie zijn? Ja. Poëzie kan filosofie zijn. “Wat is er eerst, de gelovige of de godsdienst?” vraagt “Geneviève” zich af. Dat is in het begin. Dan wonen alle zombies nog in een hotel. Dan zijn ze gewoon maar hotelgasten. Af en toen zijn er in een zaal ritualistiese erediensten, onder leiding van de charismatischte der zombies. Behoefte aan een of andere vorm van religie blijft er. Ook na het leven. Maar creëerde religie die behoefte of creëerde de behoefte religie? Hoe kan er behoefte zijn aan religie als er (nog) geen religie is? Wat in eerste gewoon maar een moje zin lijkt, bevat zo heel erg veel. En in Het duurt eeuwig en dan is het voorbij wemelt het hiervan. Van haast achteloze maar toch volumes omvattende prachtzinnen. Spreekt volumes.

“Rook is neergeslagen in het geluid”, bijvoorbeeld. Dat kun je niet verbeteren als omschrijving van nevelige landschappen voorbij het einde der tijden. Of “Dingen in rijen en reeksen zijn triest”. (ik herinner me hoe ik + voormalig kompaan ooit aan de hand van dit gegeven een kortfilm wilden maken, noem het videokunst, en dierhalve flats filmden in Overvecht, dozijnen gelijkvormige voordeuren, een eindeloos lopende lege roltrap).

Maar ook honger. Maar ook pijn.

“Misschien is het voornaamste verschil tussen mij nu en mij toen mijn tolerantie voor angst. Ik denk dat dit te maken moet hebben met de abstractie van pijn. Fysieke pijn. Emotionele pijn. De pijn van anderen. Mijn eigen pijn. Het terugdeinzen is er nog. En ik denk dat de pijn zelf ergens is. Maar opgesloten. Opgesloten in een piepkleine, onzichtbare, apocalypsbestendige kern. Het piepkleine doorzichtige eitje van een subatomair insect dat in de kern van ieder van ons is gelegd. Wanneer we er niet meer zijn, als we er ooit niet meer zijn, is dat wat er van ons overblijft. Gefossiliseerde pijn. Geen koolstof. Er zal een pijnstratum zijn waar alle pijn neerslaat. Pijnschalie. Pijnaderen. Kwartsachtige verbindingen gemaakt van tranen, zuchten, snikken, kreunen, verschrikkelijke kreten. Misschien zal pijn, wanneer er geen levenden meer zijn, echte waarde hebben. Pijninflatie zal een pijnmarkt stimuleren. Er zullen pijnwassers zijn zoals goudwassers die het lijden eruit schudden. Pijnkrakers. Pijncentrifuges. We zullen een enorme pijncollider bouwen om de geheime structuur open te breken en het piepkleine gaasvleugelige snikje van onze verloren menselijkheid vrij te laten.”

Maar ook liefde. Maar ook gemis.

(en spijt misschien ja ook spijt)

De jij. En “Geneviève”. En een dag aan het strand. En de auto, en de terugrit (“Geneviève valt langzaam in slaap als “jij” stuurt en rijdt en de auto gaat). Iets uit vorige levens, iets voor altijd voorbij, iets dat nu nooit meer terug te halen is (de “jij” is dood, zoveel is duidelijk):

“Ik wou dat ik mijn ogen had geopend. Ik wou dat ik me van het raam had afgewend en naar je had gekeken op het moment dat jij naar mij keek. Deze wereld glipte langs me heen.”

(en hoe dat is met werelden, die glippen altijd langs je heen)

(t schrijverken schrijft zichzelf en Dregke op een bed, en de zon, en op de steerjoo allicht Dawn’s music. het is nooit gebeurd maar hij wou dat hij op een bed lag met Dregke in zijn armen, en het door de ramen vallende zonlicht en de muziek van Dawn Landes vullen de kamer verder op. hij wou dat het zo gebeurd was. hij wou dat hij Dregke toen verteld had hoeveel ze voor hem betekende)

En dit is ook een goed ding: de mogelijkheid.

De mogelijke wereld.

Later is er de voettocht. Westwaarts. Naar de oceaan. Waar ze, “Geneviève”, ooit, gelukkig was met haar “jij”. Het gaat langs steden vol dode mensen. In auto’s. In slaapkamer huiskamers badkamers. Iedereen dood. Allemaal hebben ze zelfmoord gepleegd. Steden vol zelfgekozen dood. Scheermessen. Vuurwapens. Pillen. Gas. Het zelfmoordthemapark, zo noemt “Geneviève” het in bittere humor; bittere humor zoals die wel meer voorkomt in dit verwarrende adembenemende bloedmoje prachtboek. Het gaat langs nederzettingen waar levenden zich verschansen; levenden die in vele opzichten stukken minder menselijk zijn dan de ondode hoofdpersoon van Het duurt eeuwig en dan is het voorbij. Het gaat langs met verlaten auto’s bezaaide wegen. Daar lopen. Met een dode in eenwoordszinnen pratende kraai in je zombielichaam. Waarom niet. Want dat is het goede. De Marcken schrijft de wereld waarin je als lezer zonder veel vragen ronddoolt. Want dit is de wereld nu.

En als in het zesde deel de gebeurtenissen nog een diepere schaduw van bizar aannemen, de beelden zo sinister worden dat het begint te lijken op een hele slechte horrorfilm, of nog: op een parodie op een hele slechte horrorfilm, een soort Evil dead dus, dan nog accepteer je dat als lezer moeiteloos, ga je er in mee, en kun je er zelfs het moje, het haast betoverende van inzien.

“De ruimte tussen mij en mij is jij. Dit is een mysterie.”

Ja. Ook dat.

Zegt iemand zegt wie zegt Tim De Mey: “filosofische zombies zijn denkbaar. als filosofische zombies denkbaar zijn, dan zijn filosofische zombies louter logisch mogelijk. filosofische zombies zijn louter logisch mogelijk. uit het materialisme kan afgeleid worden dat filosofische zombies logisch onmogelijk zijn. het materialisme is vals” –

en misschien dat, uiteindelijk.

Misschien kun je Het duurt eeuwig en dan is het voorbij zien als gedachte-experiment.
De grenzen aan deze wereld. De grenzen aan een volgende. Wat een mens menselijk maakt. Of andere zijnden ook niet over eigenschappen zouden kunnen beschikken die mensen mens maken. Wat ons aan deze wereld bindt, of aan elkaar. Wat er overblijven zal als alles vergaat. Hoeveel er vergaan moet om uiteindelijk echt niks meer over te houden. Of de apocalyps echt wel zo gruwelijk zal zijn. Dat er daarna misschien een op eerste gezicht afgrijselijke wereld zal ontstaan die bij nadere beschouwing ook mooi is, zo niet beter. Wat, in essentie, het behouden waard is. Misschien alleen maar liefde. En misschien is dat net iets dat er altijd wel zal zijn.

Het duurt eeuwig en dan is het voorbij is een onwaarschijnlijk moje roman. Onwaarschijnlijk, omdat het alle elementen heeft van een boek dat ik nooit zou willen lezen. Maar ook omdat het één van de allermooiste boeken is die ik ooit las. Het soort boek waarvan je beetjes zult blijven meedragen tot je dood. En, wie weet, misschien daarna ook nog.

Anne de Marcken Het duurt eeuwig en dan is het voorbij

Het duurt eeuwig en dan is het voorbij

  • Auteur: Anne de Marcken (Verenigde Staten)
  • Soort boek: Amerikaanse roman, queer roman
  • Origineel: It Lasts Forever and Then It’s Over (2024)
  • Nederlandse vertaling: Karina van Santen, Martine Vosmaer
  • Uitgever: Uitgeverij Koppernik
  • Verschijnt: 30 januari 2025
  • Omvang: 176 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman van Anne de Marcken

De heldin van de angstaanjagende Het duurt eeuwig en dan is het voorbij baant zich een weg door een dystopisch hiernamaals. Reizend door kaal, leeg landschap, met een dode maar laconiek eigenzinnige kraai in haar borst, verliest onze ondode verteller delen van haar lichaam en zichzelf. Het ondraaglijke verlangen naar een tijd waarin ze zichzelf kende en gelend werd, waarin ze liefhad en werd liefgehad, drijft haar westwaarts.

Anne Marcken buigt op Beckettiaanse wijze, vol lef en verve, de realiteit om, weg van alle veronderstelde zekerheden. Het duurt eeuwig en dan is het voorbij onderzoekt op scherpe wijze de sterfelijkheid en hoe ondanks dat de duisternis is ingevallen in onze onteigende tijden er altijd nog genegenheid gloort aan de horizon.

Anne de Marcken is een queer, interdisciplinair kunstenaar en schrijver die woont op het ontontgonnen land van de Coast Salish-bevolking in Olympia, Washington. Zij is oprichter, redacteur en uitgever van The 3rd Thing. In 2022 won ze de novel Prize.

Bijpassende boeken

Eduardo Halfon – Tarantula

Eduardo Halfon Tarantula recensie en informatie over de inhoud van de roman uit Guatemala. Op 24 januari 2025 verschijnt bij uitgeverij Koppenik de Nederlandse vertaling van de roman Tarántula van de Guatemalteekse schrijver Eduardo Halfon. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de auteur, de vertaalster en over de uitgave.

Eduardo Halfon Tarantula recensie van Tim Donker

Laat het geweten zijn. Plant het in de hoofden. Zie dat het niet onvermeld blijft. De prijzen. De lijsten. De roem. De eer. Van de festivals en de onderscheidingen en het prestige. Zulke dingen. Kun je toch al gauw weer een half achterplatje mee vullen, niet? Eduardo Halfon. Sorry maar ik kende hem niet. Hij ging lopen met vele prijzen die ik ook allemaal niet kende en hij werd door het Hay Festival in Bogotá uitgeroepen tot, hou u vast, een van de negenendertig beste jonge Latijns-Amerikaanse schrijvers. Welja. Wie riep uit, wie zei wat, waarom negenendertig, en wie waren die achtendertig anderen?, en waarom niet eenenvijftig of achtentwintig en zouden de mensen die riepen echt elke oeuvre van iedereen die boeken publiceert in Latijns Amerika doorgenomen hebben, hoe komt zoon oordeel tot stand en waarom moet ik het uitroepen weten, want – Ja. Want. Daar wilde ik u hebben. Het want. Het want van het achterplat, het want van informatie gelijk deze, zouden er nu echt mensen zijn die dat lezen, en de schrijver niet kennen, en niet weten wat te denken van het boek, maar ja, die man heeft prijzen gewonnen, die man is volgens een festival (en mensen liggen op het gras en kijken op hun telefoons) (en mensen glimlachen naar hun dreumes) (en de kleedjes zijn blauw) (en de kleren zijn roze) (en voormalig president Clinton was aanwezig in het verleden), hij is, voorwaar, ik zeg u, een van de negenendertig beste jonge Latijns-Amerikaanse schrijvers, negenendertig he, dat zijn niet veel schrijvers, weet je wel hoeveel jonge Latijns-Amerikaanse schrijvers er zijn, en deze Halfon heeft ze, samen met achtendertig anderen allemaal voorbij gestreefd, dan behoor je dus tot de top he, de top van de jonge Latijns-Amerikaanse schrijvers, dan moet je echt wel wat kunnen he, dan moet dit boek wel goed zijn he, kom laten we dit boek kopen he, want al die prijzen en ook die lijst, dat kan toch allemaal niet voor niets zijn. Of zouden er mensen zijn die dat lezen en daar allemaal zo moe van worden, want alle achterplatten staan er vol mee, iedereen is maar een van de grootste japanse schrijvers van grote betekenis voor het geschreven woord in de Nederlandse taal de derde top van het drietoppige ierse hooggebergte de belangrijkste poolse auteur van haar generatie een van de felste stemmen van haar generatie een van de intrigerendste auteurs van de twintigste eeuw de grootste levende literaire Nederlandse auteur een van de productiefste franse schrijvers uit de achttiende eeuw een van de grootste en meest universele schrijvers (en nu pluk ik gewoon maar wat zinnen van het achterplat van enkele boeken die ik hier toevallig onder handbereik heb); heeft vele prijzen gewonnen; is in heel veel talen vertaald, opgenomen in talloze tijdschriften en bloemlezingen, is veelgeprezen alom bejubeld overal bewierrookt, en iets van aversie voelen, of, eerder nog, onverschilligheid, en het maar laten, en gaan, zonder iets te kopen, terug, de straten in, de grachten op, en de bus naar huis nemen.

Dat zou in het geval van Tarantula toch wel jammer zijn. Want & omdat. Het gewoon een verdomd goed boek is (waarom zetten ze dat niet gewoon op zoon achterplat?).

Het eerste goede is al dat het oncategoriseerbaar is. De hoofdpersoon heet Eduardo. Achternaam Halfon. Dus hee. Dus o. Dus ja. Misschien. Allicht. Mogelijkerwijs. (bijwoorden van twijfel). Autobiografie? Memoir? Of dat vermaledijde “autofictie” waarover tegenwoordig toch zoveel te doen is (wat is de moeilijkheid eigenlijk, autofictie is al zo oud als schrijven zelf, dus, azijnpissers aller landen, ontspan u eventjes en ga iets anders doen)? Zou kunnen. Al neemt het boek al gauw een wat bloedrode tint van bizar aan.

Een jongensboek. Dacht ik ook even. Er is een vlucht, van de ik, de hoofdpersoon, de Eduardo, doorheen het oerwoud, en dat heeft iets van een jongensboek. Zo ook, in eerste instantie toch, het “overlevingskamp” waar Eduardo en zijn broer heen gestuurd worden, kinderkamp utopia, daar dacht ik even aan, heel even maar, dat is een boek, geloof ik, ik meen het gelezen te hebben, als kind, toen ik in de zesde kleinstwijle in de kinderboekenjury zat, ik ben niet meer zeker van de titel of de schrijver of waar het eigenlijk over ging, maar wel iets met kinderkamp en utopia dat wel, en heel even dacht ik daar aan.

Maar. Misschien een oorlogsboek? Guatamala, ’81. Mobiele patrouilles, oproerpolitie, anti-ontvoeringsbrigades, gewapende agenten. In één scene is er een jeugdhonkbalwedstrijd gaande als er een militaire helikopter boven het sportveld komt vliegen; uit de zijdeur begint een soldaat lukraak te schieten op de mensen in de naastgelegen wijk maar de honkbalwedstrijd gaat gewoon door alsof er niks aan de hand is. Dat is een verbijsterende, en een schokkende, en een bizarre, en een ontregelende scene.

Meer in dit boek is verbijsterend en schokkend en bizar en ontregelend. Samuel, een van de leiders van het “overlevingskamp”, ja blijf dat hardnekkig tussen aanhalingstekens zetten, loopt rond met een slang in zijn zak en een over zijn arm kruipende tarantula. Maar misschien kruipt de tarantula niet, misschien is de tarantula op zijn arm getatoeëerd. Of misschien maar een plaatje op een band die hij om zijn bovenarm draagt. Of misschien is het een swastika.

Ja. Een swastika. Eduardo, zijn broer, en de andere Joodse kinderen krijgen in de eerste dagen inderdaad wat overlevingstechnieken aangeleerd (waar Eduardo later nog, tijdens zijn vlucht, enig profijt van blijkt te  hebben) maar op een ochtend ontpopt het kamp zich ineens tot een nepconcentratiekamp en de leiding tot uiterst sadistische soldaten. De scenes waarin de kinderen mishandeld en vernederd worden zijn zeer onaangenaam om te lezen, werkelijk pijnlijk, meer dan anderhalve pagina lang kon ik dat niet aan, dan moest ik iets anders gaan doen, waarom lees je?, vroeg ik me af, waarom lezen mensen?, voelgoed is klaarblijkelijk niet altijd de enige aantrekkingskracht, deze pijn, dit onaangename, en toch vind ik dit een mooi boek, hoe zit dat, hoe werkt dat in ons brein. Twee goede vriendinnen worden gedwongen elkaar te slaan, hard te slaan, heel hard te slaan, de ene weigert, de ander niet (dat Joden in concentratiekampen gedwongen werden hun naaste, familie, vader, kinderen, geliefden te slaan kwam ik niet zo heel erg lang geleden ook nog tegen in een ander boek, welk boek was dat ook alweer, het ging over een violist, dat weet ik nog wel, en ook dat ik het ergens in Spanje in een hele grote achtertuin lag te lezen in een ligstoel, ook in dat boek een ziekmakende scene waarin een vader en een zoon worden gedwongen elkaar af te ranselen, ook daar werd ik naar van, en ook dat vond ik desalniettemin toch een erg goed boek), afgezien van de gaskamers begint het kamp meer en meer op een echt concentratiekamp te lijken, maar dit is niet de twede wereldoorlog, dit is Guatemala in 1984.

Halfon vertelt fragmentarisch. Er is ook nog een hedenlijn. In Parijs ontmoet Eduardo Regina. Ook zij nam deel aan het kinderkamp; samen met Eduardo had ze geregeld wachtdienst. Misschien was er iets van beginnende jeugdverliefdheid, de lezer zal het niet weten, Tarantula is maar een dun boek, en alles trekt in flitsen, soms haast achteloos, aan het verbijsterde lezersoog voorbij. En in Berlijn is er weer een treffen met Samuel. De man met de slang en de “tarantula”. Die ouder is geworden, en dikker, maar nog altijd even weerzinwekkend. Een raar, ongemakkelijk gesprek tussen Samuel en Eduardo (ja weeral ongemak) in iets wat misschien een louche bar, misschien een ranzig eettentje, misschien een Thaise massagesalon of gewoonweg een hoerenkot is. Veel mededogen kan Samuel nog altijd niet voor zijn medemens opbrengen, en een echt sluitende verklaring voor het waarom van het nepconcentratiekamp krijgt Eduardo niet, wel eentje die rammelt aan alle kanten maar daar moet u verder zelf maar over oordelen.

De hedenlijn levert weer twee boeken op, trouwens. De in Berlijn spelende passages lezen als een beklemmende misdaadroman; de huivers; je verwacht elk moment iets ergs. En in Parijs kon het bijna een postmoderne liefdesroman gaan worden.

Maar niks krijgt echt gestalte, alles glijdt door de vingers, zo ook het leven gaat. Je grijpt het, je kunt het niet grijpen, Tarantula is ongrijpbaar en net dat maakt het zo verdomde goed.

Eindscene. Eduardo weet het woud achter zich te laten. Een oude mayavrouw in een eenvoudige hut verzorgt en voedt hem. Dan en daar is waar het poëzie wordt. Het lieflijke. Het wonderschone. Het dromerige. Het is het laatste wat je meekrijgt voor je het boek dichtslaat. Dat is het dan. Je hebt gehuiverd, je hebt gehuild, je hebt geleden, je hebt grootse verwarring gevoeld, je hebt gelachen (enige, misschien lichtelijk zwarte, humor kan Halfon zeker niet ontzegd worden), en je bent getroost en gewiegd en zachtjes gestreeld. Wat niet kwaad is voor een boek van nog geen honderdvijftig bladzijden. Er zijn schrijvers die daar duizend pagina’s voor nodig hebben, en dan nog lukt het ze maar half. Dus inderdaad. Halfon kan echt wel wat. Vergeet de prijzen en de lijsten en het gejubeld en neem gewoon maar aan: dit boek moet je lezen!

Eduardo Halfon Tarantula

Tarantula

  • Auteur: Eduardo Halfon (Guatemala)
  • Soort boek: Guatemalteekse roman
  • Origineel: Tarántula (2024)
  • Nederlandse vertaling: Marijke Arijs
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 24 januari 2025
  • Omvang: 140 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Eduardo Halfon

Eind 1984 keren twee jonge Guatemalteekse broers, die verbannen waren naar de Verenigde Staten, terug naar Guatemala om deel tenmen aan een jeugdkamp voor Joodse kinderen in een bos op de hoogvlaktes. Hun ouders hebben hen ernaartoe gestuurd, zodat ze hun wortels niet zouden vergeten, want ze weten weinig van hun geboorteland en spreken nauwelijks nog Spaans. Maar op een ochtend blijkt het kamp een nog veel sinisterdere plek te zijn dan de kinderen al dachten – iedereen zal zijn eigen manier moeten vinden om te overleven.

De redenen en gevolgen van deze episode uit de kindertijd van de verteller zullen pas jaren later duidelijk worden door toevallige ontmoetingen met een Salinger-lezer die advocaat werd in Parijs en in Barlijn met een voormalig hoofdinstructeur uit het kamp, die rondliep met een slang in zijn zak en een enorme tarantula op zijn arm.

Door verleden en heden, realiteit en fictie met elkaar te verweven, schept Eduardo halfon een verhaal vol symbolen die de fundamenten van zijn identiteit raken: het strikt en rigoureuze raamwerk van de Joodse religie en de moederlijke boezem van Guatemala.

Eduardo Halfon (20 augustus 1971, Guatemala-Stad) publiceerde achttien boeken en is in meer dan vijftien talen vertaald. In 2007 werd hij door het Hay Festival in Bogotá uitgeroepen tot een van de negenedertig beste jonge Latijns-Amerikaanse schrijvers.

Bijpassende boeken en informatie

Tova Gerge – Fearplay

Tova Gerge Fearplay recensie en informatie over de inhoud van de Zweedse roman. Op 20 januari 2025 verschijnt de Nederlandse vertaling van de roman Fearplay van de uit Zweden afkomstige auteur Tova Gerge. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster en over de uitgave.

Tova Gerge Fearplay recensie van Tim Donker

dat de dagen weer gaan lengen, en dat deze koffie precies de juiste toon aanslaat, en wat een mooi seedeetje is 27 passports van The Ex eigenlijk (en ook die prachtige foto’s van Andy Moor!), en hoe alles, soms, even goed is, en dan, te lezen, dit: “Iris vliegt, ontsnapt, een dunne wand tussen haar en de lucht. Onder de wolken in het ovale raam is de Atlantische kust zichtbaar, het water zo groot als een woestijn. De zon gaat onder. De wolken worden dikker, roze en glinsterend. Het doet denken aan het behang in de kamer van een ex-vriendin, alleen stonden er op dat behang ook vliegende paarden. Het zou feestelijk zijn als paarden tussen de wolken leefden. Hun vleugels en buiken verlicht van binnenuit, gewichtloos zwevende bellen. Iris stelt zich een glinsterende Pegasus voor die op weg is naar het hogere luchtruim, haar ziet, flirterig met zijn vleugels zwaait, zijn concentratie verliest en in de straalmotor van het passagiersvliegtuig wordt gezogen. Wat geratel, dan wordt zijn veerkrachtige botstructuur uit elkaar gehakt door de rotorbladen.”, ja, en dat ik daar heel vrolijk van wordt, van deze eerste regels van Fear play, een vrolijkheid die me zwevend maakt, zodat ik, kortstondig, zelf vlieg, en dat literatuur dat vermag dat kunst dat vermag dat taal dat vermag, en dat denken over de wonderschone kracht van deze vermogens me opnieuw laat zweven.

Wat is dat met deze roman?

Wel. Er zij Iris. En er zij Ba. Meer dat dat nog is Stockholm er. En Twin Falls is er ook.

Mensen. Steden. Er is van alles op onze aarde, lui.

Wel. Iris dus. Ja Iris is er. Iris is er altijd. Zelfs als Iris er niet is, dan nog is Iris er. Maar deze Iris. De Iris uit het boek. Puber, al neigend naar volwassenheid. Girl you’ll be a woman soon. Leeft in Stockholm met haar ouders, Ba en Michael. Ba is jazzpianiste. Serieus. In haar spel, maar ook in haar leven. Vaak hoort Iris het commentaar van Ba al in haar hoofd, hoe zij de dingen die Iris ziet allemaal maar niks had gevonden. Vader Michael is ook muzikant. Gitarist. Over zijn muzikale richting is Gerge veel onduidelijker. Ze laat het oordeel aan de lezer. Zoals ze wel meer aan de lezer laat, maar daar kom ik misschien allicht mogelijkerwijs nog wel over te spreken. Dus. Het zou iets psychedelisch kunnen zijn, of krautrock misschien, of (freak)folk. Of nog iets anders. Het maakt ook niet zoveel uit, echt toegewijd aan muziek is Michael sowieso niet. Althans niet zo toegewijd als hij is aan zijn alcoholisme. Drinkend, rondzwervend, zwetsend is hoe hij het liefst zijn dagen doorbrengt. Soms verdwijnt hij dagen aan een stuk. Om dan weer gevonden te worden. Dronken, depressief en suïcidaal. Ba tracht haar leven te verdelen tussen haar muziek, haar waardeloze man, haar dochter. En dan is Oda er nog, Ba’s hartvriendin en medemuzikante, overleden bij een tamelijk bizar auto-ongeluk waar misschien wel, misschien niet een reiger betrokken was. Voor Ba is leven voornamelijk overleven geworden. Iris zoekt andere manieren van overleven. Ze trekt zich terug uit zichzelf (verschillende keren noemt Ba haar in gedachten een robot) en, uiteindelijk uit Stockholm. Ze zoekt haar heil in Amerika. Via internet vindt ze een vriendin en een stageplek in Twin Falls, een klein plaatsje in Idaho. Ze regelt de dingen. Ze regelt alles. Tegen dat het tijd is om aan boord van een vliegtuig te gaan, is Michael voor de zoveelste keer verdwenen. Of Iris het zich aantrekt of niet, weet Ba niet precies; Iris lijkt vooral een nieuwe toekomst tegemoet te gaan. Of. Naja. Twin Falls is de plaats waar Michael is opgegroeid; Iris is er als kind nog geweest toen ze als familie de indertijd nog levende oma op gingen zoeken.

En hier is het goede ding. Het hele goede ding is dat Gerge niet ingaat op Iris’ keuze voor Twin Falls. Ook hier wordt de lezer alle ruimte gelaten. Zodat je kunt denken dat het puur toeval is dat Iris terecht komt in Twin Falls, al is dat in een land met de grootte van de Verenigde Staten natuurlijk wel een beetje een heel toevallig toeval. Of je kunt denken dat Gerge Twin Falls alleen maar nodig had als een achtergrond die mijmeringen bij Iris kan aanjagen over haar jeugd, haar vader, en de stappen die zij daar eerder gezet moet hebben. Of dat Twin Falls geen werkelijke vlucht is, geen totaal verraad aan Michael en de problemen waarin hij verkeert, maar ook, ten halve, als beweging naar hem toe kan gelden. Of dat Gerge met Twin Falls een deterministisch wereldbeeld ten beste geeft: je kunt je verleden niet ontlopen want je toekomst is er vol mee. Maar je kunt er ook lekker helemaal niks van denken, mee reizen met Iris, de plaats inkleuren met hoe je kleine plaatsjes in Amerika kent uit films en van tv.

Niet alleen daarom is Iris’ verhaallijn kleurrijker dan die van Ba, die in Stockholm gebleven is, alleen in de veel te grote villa; alleen zonder Michael; alleen zonder Iris; alleen zonder in staat te zijn te leven, zich weer op muziek toe te leggen. Meer nog dan Iris, bij wie minstens de illusie van een nieuwe toekomst aanwezig kan zijn, leeft Ba in het verleden. De dagen met Michael toen die nog mooi waren, de dagen met Michael toen die al straf lelijk begonnen te worden, de dagen die voorbij zijn, de dagen van voor Michael of van toen ze Michael voor het eerst zag. Ze corrigeerde hem in een kaffeegesprek tussen hem en zijn drinkmaatjes over de anekdote dat Jo Jones een bekken naar de kop van Charlie Parker gesmeten zou hebben. Ja. Die moest ik opzoeken. Jazz is niet mijn allergrootste maar altijd nog een zeer innige muzikale liefde maar toch had ik hier nog nooit van gehoord. Als verdediging kan ik aanvoeren dat ik nooit een groot liefhebber ben geweest van de Bird. Ik vind het toch een klein slagje te suf, te oubollig. Maar hoe ook, Parker, toen nog geen Bird, net 16, vertoonde zijn kunsten, speelde mooi, speelde goed, speelde indrukwekkend, iets van een auditie misschien, op de toppen van zijn kunnen en dan, uit overmoedigheid wellicht, er net overheen, kon niet meer volgen, raakte de weg kwijt, tot grote irritatie van drummer Jo Jones die zijn ergernis liet blijken door met een cymbaal te smijten, cymbalen als symbolen, die dus, het punt waarop Ba Michael corrigeerde, Parker niet op een haar na onthoofdde, maar voor diens voeten terecht kwam.

En wederom werd ik vrolijk. Om de jazz, om de anekdote, om hoe Michael, al aangeschoten peins ik, het verhaal nog een slagje sterker maakte, om hoe Ba zich in het gesprek mengde.

Fear play heeft dat. Iets aan dit boek maakt me steeds vrolijk, warm, zwevend. Hoewel Gerge over vrij zware onderwerpen schrijft. Alcoholisme, falend ouderschap, eenzaamheid, depressie, suïcide, lotsbestemming, dood, rouw, gemis, de misschien tot mislukken gedoemde zoektocht naar een eigen ik, de moeizame verhouding van mensen tot hun achtergrond. Toch zou ik Fear play een licht boek noemen. In de goede zin van het woord. Niet: triviaal divertissement. Maar iets dat u vol licht doet stromen. Iets dat uw zwaarte dragelijk doet schijnen. Dat komt omdat Gerge een bewonderenswaardige neiging heeft om in haar beschrijvingen van alledaagse of zelfs triestige situaties vreemde elementen op te nemen, zoals de vliegende paarden in de vliegtuigscene die ik aan het begin citeerde (ook al worden die vliegende paarden daar vermorzeld door de straalmotor, het geeft zoiets saais als zitten in een vliegtuig toch een prettig dromerig gehalte). Wie ook vreemde keuzes heeft gemaakt is vertaler Gerrit Brand.

Een pagina op sociale media heet in Fear play bij herhaling een “rekening”. En. Zou kunnen. Want toegeeflijk. Want je denkt toch zo’n Nobelman. Dat zal toch wel. Met zorg enzo. Misschien moet dat nie in Gerrit Brand zun schoenen geschoven worden nie, misschien is dat iets uit het origineel, misschien heet dat gewoon zo in het Zweeds, misschien blieven die Zweden geen “fremdkörper” (ha!) in hun taal, ik meen dat de Spanjoolaards ook zo zijn, eens hoorde ik in Spanje op de radio een discjockey een liedje van de Spice Girls afkondigen als de nieuwste hit van “Las Chicas Picantes”, of misschien heeft “rekening” in het Zweeds een lading die het in het Nederlands niet heeft, een in dit geval toepasselijke woordspeling ofzo. Ja. Zou kunnen. Maar zou het dan niet alsnog aan de vertaler zijn om dat juistelijk te “transponeren”? Andere keren wordt trouwens wel het meer gangbare “account” gebruikt. En ook. Fluweel. De fluwelen bekleding van een stoel bijvoorbeeld. Heet soms Velvet, compleet met hoofdletter; in één geval is er zelfs sprake van ribVelvet, echtwaar, kom zelf kijken, ga zelf lezen. Nu is Velvet ook een personage in Fear play. Dus weeral. Misschien. Zou kunnen. Toegeeflijkheid. Zouden door Gerge bedoelde verwijzingen naar het Velvet-personage kunnen zijn. Hmm. Ja. Misschien. Nee. Kompleet lukrake verwijzingen dan, in verhaallijnen waar de Velvet uit het boek weinig uitstaans mee heeft. Het krediet dat ik Nobelman en Brand wil geven raakt verdermeer nogal opgebruikt door de vele tik- en zetfouten: “mer” waar het “meer” moest zijn; “zicht” voor “zich”; “reden” waar “redden” had moeten staan; “liever” in plaats van “lieverd”; “wanpen” voor “wapen”, zo kan ik nog wel even door gaan, zo ging ik ook nog even door, tegen mijn dochter, mijn moje lieve grappige wijze fantastiese tienjarige dochter die op een keer naast me zat toen ik in Fear play aan het lezen was en mijn ergernis over de vele fouten bemerkte, vroeg wat er was, en toen ik een paar voorbeelden gaf van de onjuistheden in het boek zei: “Misschien is het een bepaald soort dialect?”; klaarblijkelijk kon ze zich niet voorstellen dat een boek zo onaandachtig geredigeerd zou zijn en nee, het is ook vrij onvoorstelbaar. Maar toch waar.

De hele grote kracht van Gerges schrijven blijkt wel hieruit: ondanks de zwaarte die de vertelling onmiskenbaar heeft, en ondanks de ronduit belabberde verzorging die de Nederlandse versie ten deel is gevallen, blijft het schitteren. Je zou Fear play als muziekboek kunnen klasseren, niet alleen door de jazz en de piano en de gitaar; het boek zelve is een soort souljazz of future jazz. Het heeft iets buitenaards; hoe de beschrijvingen prikkelen, hoe de lezer steeds gekieteld wordt, of, als u dat liever heeft, op prettige wijze uit zijn hengsels wordt gelicht (de lezer is de deur en de kamer) (wie door Mij binnen gaat) (enfin), je gaat het niet geloven maar voor de kleine tien minuten die het duurde paste de demoversie van Holiday er gewoon prachtig bij, en ja dat vind ik mooi maar misschien moet ik het onschadelijk maken door het camp te noemen (is dat nog een gangbare term heden ten dage?), of een schuldig pleziertje, ik zong dat lied vroeger voor mijn zoon, toen hij beebie was, bij krampjes, of doorkomende tanden, dan wiegde ik hem en zong ik fluisterzacht let me take you far away…, en zo ook doet dit boek: het wiegt, het zingt, het fluistert, misschien tot u terug beebie bent, als in: elementair en zonder overbodige ballast. Je weet trouwens ook nooit precies wat er komen gaat, al komt er misschien niet eens zo heel bijster veel en is ook dat niet precies ook zo voor beebies?

Gerge houdt de magie helaas niet tot het einde toe vol. En het zijn niet Nobelman en Brand die het om zeep helpen, ze doet het helemaal zelf.

Als voorbeeld kun je het bondage-thema nemen. Hum. Ja. Precies. In Twin Falls vindt Iris, wederom per internet, verkleefd als ze veelal zit aan haar telefoon, want zo flauwzinnig is Gerge dan weer wel om met zo een tiepies “jongeren”-kenmerk af te komen, geen hic et nunc maar ibi et nunc om met Jean Paul Van Bendegem te spreken (dat Abededarium van hem vond ik toch een beetje te veel speelvogelarij hoor, met hier en daar zeer rake en tot nadenken stemmende observaties), een meisje dat zichzelf Velvet noemt en dat geïnteresseerd is in het vastbinden van mensen, daar ook foto’s van plaatst op een website. Iris is geïntrigeerd, zoekt contact, waar haar lief Antonia (kortweg Toni) precies niet geheel kontent mee is, en gaandeweg ontspint zich iets tussen Iris en Velvet. Geen liefde, geen sex, niet eens echt vriendschap, maar wel een zekere vorm van intimiteit. Velvet begint ook Iris vast te binden. Bondage heet dat dan. Doch aanvankelijk heeft het heel weinig te maken met sex of SM. Daar is Gerges opmerkelijke schrijfstijl weer debet aan. De vastbindsessies worden tamelijk knus beschreven, hebben voor Iris veeleer een therapeutiese waarde, een manier van eigenlijk-heel-kunnen-zijn; in de touwen is Iris het meest Iris. Vrijwel op het einde stelt Velvet voor om een demonstratie van het vastbinden te geven ergens in een club, bij wijze van een soort performance. En daar krijgt de bondage helaas een toch wat grimmigere lading. De manier waarop de bezoekers van de club zijn uitgedost is niet zonder sexuele connotatie bijvoorbeeld, en het vastbinden helt al meer naar sm over. Dat is jammer, want ik vond de eerdere, bijna liefdevolle, bijna koesterende beschrijvingen van het vastbinden juist zo bijzonder. Wat meer is: de symboliese waarde van het vastbinden gaat van subtiel naar zeikerig: de verknooptheid van Iris, haar onvermogen om los te komen van haar verleden, haar gedetermineerdheid – er is natuurlijk een reden waarom Iris vastgebonden meer Iris is dan anders, maar misschien had het bij een vingerwijzing moeten blijven en was het beter geweest als Velvet niet meer dan een kleine bijrol had gehad. De terugrit, in Velvets auto, Iris heeft dan te horen gekregen dat haar vader in Stockholm in coma ligt, hij had met zijn dronken kop een kapotte lavalamp op het fornuis gezet om hem weer gaande te krijgen maar de lamp explodeerde en een glasscherf raakte hem in zijn hart, zet het versexualiseren van de Velvet-lijn door: Iris wil afleiding, niet aan haar vader denken, die mogelijk stervende is, vraagt Velvet van alles, en Velvet, die eigenlijk Stephanie heet, praat ronduit, en open, voornamelijk over sex, niet zonder liefde nee maar gaandeweg toch steeds platter en dan gaat er iets verloren in deze roman. Er is gewoon bijna geen goede manier om over sex te schrijven. Ofwel wordt het obligaat – want in een moderne roman mag sex natuurlijk niet ontbreken. Ofwel wordt het stoeferig – kijk mij eens van alles durven schrijven! Ofwel wordt het gewoon ronduit ranzig.

Maar waarlijk dodelijk is het echte einde. Dat is zo’n simplistiese en ongeloofwaardige deus ex machina dat je bijna zou denken dat Gerge het erom gedaan heeft. Misschien is het grappig dat er kort nadat Iris zich heeft beklaagd over onbevredigende eindes in boeken, Fear play toewerkt naar het meest kinderachtige, meest afgeraffelde, meest ongeïnspireerde einde dat ik in zeer lange tijd ben tegen gekomen. Toch geloof ik niet dat Gerge haar lezers echt achter wilde laten met een bittere nasmaak. Want dat is de kloterij: het einde bepaalt hoe je een boek weglegt. Zo kun je een overwegend zwak boek toch nog met een goed gevoel wegleggen; Gerge zet de punt in de middelmaat. Dit had ook anders kunnen eindigen, Gerge. Het boek had korter kunnen zijn, gewoon zo maar ergens eindigen, waarom niet. Of juist uitgepuurder, Fear play had ook een boek van zeshonderd bladzijden kunnen zijn en nog vele, nog zo zeer heel erg veel vele andere richtingen op kunnen gaan. Elke richting was beter geweest dan deze.

Maar Gerge is uit 1982. Piepjong dus. Haar schrijverschap heeft nog ruimte voor rijping. Ze zou maar zo eens een meesterwerk kunnen pennen. Dat is precies wat je haar gunt. En een wat respectvollere Nederlandse versie. Gun je haar ook.

Tova Gerge Fearplay

Fearplay

  • Auteur: Tova Gerge (Zweden)
  • Soort boek: Zweedse roman
  • Origineel: Fearplay (2024)
  • Nederlandse vertaling: Gerrit Brand
  • Uitgever: Uitgeverij Nobelman
  • Verschijnt: 20 januari 2025
  • Uitgave: gebonden boek
  • Prijs: € 24,95
  • Winnaar Prisma Litteraturpris 2024
  • Boek bestellen bij: Boekenwereld / Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van de Zweedse schrijfster Tova Gerge

Iris laat alles achter, ze wil weg. Ze reist vanuit Zweden naar de Amerikaanse staat Idaho, naar een vriendin die ze online heeft ontmoet. Daar wil Iris een heel nieuw mens worden. Maar haar vader, die onlangs is verdwenen, is opgegroeid in de stad waar ze naartoe verhuist. In hoeverre is ze bereid om echt los te laten?

Thuis, in het door vader en dochter verlaten ouderlijk huis, probeert Iris’ moeder Ba haar angsten te onderdrukken net als haar dochter iets van haar leven te maken. Ze moet weer concerten gaan geven, maar dat lijkt onmogelijk na de verdwijning van haar man en de plotselinge dood van een goede vriend.

Fearplay is een spannende roman over liefde en onderlinge afhankelijkheid.  Over wel of niet gebonden willen zijn aan anderen, over de pogingen om nabijheid of afstand te creëren, over het al dan niet aanraken van zere plekken, over geesten, bloemen en erfenissen.

Tova Gerge is geboren op 7 maart 1982. Ze is schrijver en beeldend kunstenaar. Haar vorige roman, Pojken (De Jongen) uit 2018, werd door critici lovend ontvangen. De Jongen is ook uitgegeven door Uitgeverij Nobelman. De Nederlandse vertaling van de nieuwe roman Fearplay waarvoor ze de Prisma Litteraturpris 2024 verschijnt in januari 2025.

Bijpassende boeken en informatie

Olaf Tempelman – De kunst van het missen

Olaf Tempelman De kunst van het missen recensie en informatie van de inhoud boek over waarom aardse paradijzen niet gelukkig maken. Op 16 januari 2025 verschijnt bij Uitgeverij Athenaeum het nieuwe literaire non-fictie boek van de Nederlandse journalist en schrijver Olaf Tempelman. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de schrijver en over de uitgave.

Olaf Tempelman De kunst van het missen recensie van Tim Donker

Wat je wil is altijd elders. Nogal logies: als het daar was waar jij bent had je het en had je het niet hoeven willen. Maar ja. Er is altijd meer “elders” dan “hier” dus de kans dat iets gewilds (of nog: iets dat in potentie gewild zou kunnen zijn) zich daar bevindt waar jij niet bent, is je hele godganselijke leven lang vrij groot. Dat is waarom de jacht bestaat. De jacht op succes, de jacht op liefde, de dromenjacht de koopjesjacht. Het is ook waarom angst bestaat. Meer specifiek: de angst iets te missen. Maarja. “Het” bevindt zich altijd elders, ik zei dat al, en daarom heet het niet De Angst Om Iets Te Missen, en ook niet daoitm, nee fomo heet dat (& naar het schijnt is die term te vinden in de Van Dale) want, natuurlijk, geen angst om iets te missen, maar fear of missing out, want stel je voor dat je Nederlands zou spreken, en natuurlijk ook geen fear of missing out, maar fomo (niet eens daoitm, of voor mijn part aoitm), want stel je voor dat je kostbare seconden verliezen gaat met hele woorden uit te spreken.

Tempelman komt hier af met een boek over deze angst. Een boek over fomo, ja, en een boek over emmerlijsten. Want dat is ook zoiets. De emmerlijst. Wanneer ontstond die? De dingen die je absoluut gedaan moet hebben voordat je dood gaat. Rome zien en dan sterven, hoe oud is dat, waar gaat de emmerlijst over, wie heeft er nog een emmerlijst, wat moet er in je emmerlijst, waarom er dingen zijn die gedaan moeten worden voor je sterft, moet je niet gewoon leven voor je sterft, en waarom dat dingen zijn die je klaarblijkelijk niet gewoon doet maar voor je emmerlijst bewaart, en wanneer ga je je over je emmerlijst buigen eigenlijk, misschien als je bijna dood gaat.

Want de emmerlijst is ook, veelal, gevuld met dingen die elders zijn. Je kunt zeggen Ik wil nog een hard maanzaadbolletje met versie rosbief van de slager eten, of ik zou graag nog de U.S.A-cyclus van John Dos Passos uitgelezen krijgen, of ik wil graag nog één keer op een zwoele sterrennacht in de achtertuin met mijn dochter over alledaagse dingen diskuteren, maar een emmerlijst die in zijn geheel elke willekeurige dag van de week afgevinkt gaat kunnen worden heeft geen spanning en zonder spanning gaat het niet. Ook zullen weinigen zeggen Ik wil samen met mijn in 2015 overleden vader naar Music is the healing force of the universe van Albert Ayler luisteren, of ik zou de aarde willen zien vanaf de maan, of ik wil nog één keer acht zijn en in de derde klas van de lagere school zitten en stervensverliefd samen met Lonneke naar haar huis lopen terwijl die lullo van wie me de naam ontschoten is me uitscheldt voor meidengek. Want een emmerlijst mag niet alledaags zijn, volstrekt onhaalbaar is evenmin de bedoeling.

Daar ergens bevindt zich fomo. Tussen alledaags en volstrekt onhaalbaar. Het “het” waaromheen die angst zo’n beetje sirkelt ligt niet buiten het bereik van elk menselijk wezen; het mag echter evenmin gegrepen worden door alleen maar even je hand uit te steken, naar de dichtstbijzijnde bakker te fietsen, of  agenda’s te trekken met iemand in je adresboek. Ergens is er “iets”, en het is “iets” waar je bij moet zijn, en je gaat er een trein voor moeten nemen, of een vliegtuig, je gaat het kunnen bereiken ja, want het is daar waar de mensen nog echt zijn waar de mensen nog zuiver zijn waar het land nog ongerept is, verder dan je achtertuin maar dichterbij dan de maan of het dodenrijk.

Kan het zijn dat het akroniem alleen maar Engels is omdat het alles wat meer in het vage houdt? Fear of missing out, angst om te missen, heeft immers geen “iets”, geen “wat” dat gemist wordt, het is het missen zelve, het is alles waar wij niet bij zijn, de emmerlijst vindt zijn grond daarin dat we er wel bij moeten zijn, overal moeten we bij zijn, daar zijn waar de meesten zijn, Elias Canetti zei het al, en ook Heidegger had het over de mens als ontverringsmachine, alles moet in ons bereik zijn, alles moet bereikbaar zijn.

En is het ook daarom dat Tempelman zich in De kunst van het missen concentreert op het fomo-type dat we kennen als de reiziger. De reiziger wil overal zijn waar hij niet is, de reiziger denkt altijd dat het gras één grens verder net iets groener gaat zijn. Er is iets goeds aan het feit dat Tempelman zich heeft beperkt tot reizigers. Ah. Ik ben zelf geen reiziger. Ik heb nooit gedacht dat het ergens anders minder kloterig zou zijn dan hier in mijn eigen kot. Voor korte tijd misschien. Dat maakt vakantie fijn. Je bent ergens, je leidt er je aldagsleven niet, het is er lekker warm, het eten is er vaak beter dan thuis, je hoeft niks, je kan veel, en na een paar weken ga je weer terug. Allicht dat het er altijd beter is als je weet dat je na een paar weken weer weg gaat – thuis is juist daarom zo kloterig omdat je weet dat je er morgen nog zult zijn, en volgend jaar ook nog, en tien jaar na nu misschien ook nog wel. Ik heb al mijn reizen altijd beperkt tot “vakantie”, een keer per jaar, of, oké twee of drie keer per jaar; ik ben nooit op zoek geweest naar paradijselijke oorden waar de mensen liever zijn, echter zijn, eenvoudiger zijn, beter zijn dan hier want ik heb nooit gemeend dat zulke oorden zouden bestaan. Wel heb ik iemand gekend die zichzelf “de kloot die lange reizen maakt” noemde en nooit -niet daarvoor en niet erna- heb ik iemand zichzelf een predicaat horen toebedelen dat zowel vernederend als verheffend is; een megalomaan soort bescheidenheid. Uiteraard waren de reizen die de kloot die lange reizen maakt helemaal niet zo lang, en eigenlijk ook niet bijzonder interessant. Goed, hij was in New York geweest. Maar de hele wereld is in New York geweest (behalve ik). En hij had in de binnenlanden van Spanje door een kloof gelopen waar vermoedelijk elke toerist die even een dagje geen zin heeft in strand wel eens doorheen gelopen is. En hij had drie maanden Engelse les gegeven aan Estse basisschoolleerlingen. Dat dat wel ongewoon is, zou ik weten: het was met name die laatste reis waar de kloot die lange reizen maakt maar nooit over uitgesproken raakte. Het Estse volk had diepe indruk op hem gemaakt. Zo authentiek, zo waarachtig, zo puur, zo ongecompliceerd als die mensen waren. “Als ze in Estland een tafel nodig hebben, pakken ze gewoon een tafel!’, was een uitspraak die hij in de maanden na zijn Estlandreis tot vervelens toe bezigde. Laten we in Nederland nu meestal een opklapbed pakken als we een tafel nodig hebben. Het is dit soort idealisering waarover Tempelman zich buigt: in De kunst van het missen wordt de angst iets te missen toegespitst op reizigers die vooral een of ander op aarde aanwezig paradijs niet willen missen, een land met echte, lieve, intelligente mensen die gewoon een tafel pakken als ze een tafel nodig hebben. De journalist / schrijver splitst deze reizigers op in vijf herkenbare soorten.

In hoofdstuk 1 gaat het om de mens die de wereld afstruint in een zoektocht naar ware liefde. Want ergens zijn de mensen nog lief en warm en hartelijk en aardig, ergens kunnen de mensen nog met heel hun hart liefhebben, ergens telt je geld of wie je bent niet meer mee. Maar het kleine kaffee aan de haven kan alleen ver van huis gevonden worden; westerlingen zijn immers afgestompte, kapitalistiese, harteloze robots. In volgende hoofdstukken is de bestemming vaak al wat konkreter: zo mag de lezer aan de hand van Tempelman in hoofdstuk 2 afreizen naar Tibet. Want daar kan verlichting worden gevonden, boeddhistiese wijsheid, rust, kontemplasie, vrede. Minder vredig, maar even ideaal was, en is, voor velen Cuba. Daarover gaat het in hoofdstuk 3. Che Guevara, revolutie, politieke omwenteling, rebellie. Mulisch ging naar daar want daar was (politieke) bevlogenheid te vinden; in De ontdekking van de hemel schijnt de man met de pijp Cuba het “filiaal van de hemel” te noemen (dat Mulisch er niet alleen intellectuele maar ook lichamelijkere geneugten vond, maakt Tempelman is enkele fijnzinnige terzijdes al snel duidelijk, wat niet naliet een grijns op mijn gezicht te toveren want net als Tempelman heb ik niets met het oeuvre van Mulisch, nooit gehad ook). Geniaal is de freudiaanse analyse van de aantrekkingskracht die deze revolutie (ten opzichte van zoveel andere, maar in misschien druilerigere landen voltrokken revoluties) uitoefent op geestelijk minvermogenden: in de combinatie van “Son en Che” (de muziekstijl en de revolutionair) met “zon en zee” wordt het Es met het Über-Ich verzoend (Son en Che vond ik briljant) (al was mijn eerste associatie minder freudiaans: eigenlijk dacht ik aanvankelijk vooral aan Sonny and Cher) . Dat glasharde diktaturen ook kunnen lonken, blijkt in hoofdstuk 4. In Dubai kun je namelijk als westerling heerlijk onbelemmerd ondernemen ja. Die stomme democratieën ook met hun trage besluitvorming, hun inspraakcommissies, hun hinderlijke regeltjes en wetjes, nee dan zoon hyperefficiënte dictatuur geleid door een man die weet hoe het moet, als je een megagroot winkelcentrum wil laten bouwen dan gebeurt dat meteen, dan bulldozeren ze gewoon wat woonwijken uit de weg en binnen een ommezien staat je winkelcentrum er. In totalitaire staten van meer marxistiese of communistiese snit is er een gelijkende pedant, daar noemen ze een bouwwerk waarvoor velen huis en haard moesten verlaten misschien het Huis van het Volk om het de bijklank te geven dat iets dat voor “de mensen” is maar het resultaat is hetzelfde: onteigent wordt er, en eenvoudige bouwvakkers mogen zich letterlijk dood werken om het te realiseren. En wie het er niet mee eens is, ziet al zijn rechten zomaar verdwijnen. De kunst van het missen eindigt zoals het begon – met een wat diffuser soort reiziger. Die misschien geen liefde zoekt, maar een in veel maatschappijen ogenschijnlijk verdwenen vorm van “puurheid”, “echtheid”; een ergens waar de tijd trager voorbij gaat, niet al het voedsel uit supermarkten komt, mensen nog de tijd nemen voor een praatje, behulpzaam zijn; het “echte” Frankrijk, het “echte” Italië, het “echte” Griekenland; daar waar de vooruitgang en de multinationals nog niet de algehele gelijkschakeling voor elkaar gekregen hebben.

Er is iets goeds aan het feit dat Tempelman het in zijn boek alleen maar over reizigers heeft. Omdat ik er zoals gezegd zelf geen ben, kan ik er met de nodige distantie kijken. Dan gaan ze zich misschien weer afvragen waarom ik dit soort boek bespreek, maar ik kan van waar ik sta wel lachen met al dat gereis, al dat zoeken naar mensen die tafels pakken als ze een tafel nodig hebben, al dat betere kijken alleen maar omdat het Ierland is, steeds de horizon achterna, geen oor of oog voor onder je, naast je, achter je. Maar ik snap ook wanneer Tempelmans medegevoel overgaat in kritiek. Het lieve en hartelijke volk dat nog ware liefde kent is misschien toch wat opportunistieser dan je wil, en liefde voor die rijke westerling is misschien vooral liefde voor de mogelijkheid hun allicht niet zo heel erg paradijselijke land te ontvluchten; een boeddhistiese monnik is ook maar een mens die onthutst is als de wifi het niet doet of zich laat corrumperen door de macht die hem gewild of ongewild in handen gegeven is zodat hij in de verleiding kan komen zijn volgelingen te slaan en te misbruiken; het politieke model van Cuba kent ook minder aangename kanten; in een dictatuur waar in economies opzicht alles mogelijk is, is de vrijheid juist door het opheffen van democratiese strukturen anderzijds ook voortdurend in het geding; de zo gezochte “puurheid” heeft nooit echt bestaan – er is geen tijd geweest waarin men niet dacht dat het in voorgaande tijden beter was, dat er in de huidige tijd iets waardevols verloren is gegaan. Dat kun je begrijpen, of je kunt het niet willen begrijpen. Tempelman schrijft uitvoerig en raak over “cognitieve dissonantie”; “ik wil niet dat het zo is en dus is het niet zo” (Tempelmans tamelik accurate uitleg): de neiging die reizigers hebben om het onrecht in hun paradijs niet te wíllen zien, of te vergoelijken uit naam van een doel dat klaarblijkelijk alle middelen heiligt.

Er is ook iets minder goeds aan het feit dat Tempelman zich beperkt tot reizigers. Fomo, om die term dan maar even aan te houden, dwingt niet in alle gevallen een vlucht uit eigen land af. Mensen die continu van baan wisselen zijn evenzeer bang iets te missen: een beter salaris, meer waardering, meer kansen zich te ontplooien; status, een betere standplaats, fijnere collega’s, eindelijk een mogelijkheid om te doen wat ik echt wil doen. En nu we het toch over carrièrejagers hebben: is de “kinderopvang” niet eveneens een typisch fomo-verschijnsel? Wat al dat geld en dat hele moje huis dat is allemaal wel leuk, maar we willen ook nog gezinnetje kunnen spelen, want iedereen om ons heen speelt gezinnetje, en stel je voor dat we even niet bij iedereen zouden horen. En die kinderen zijn wel leuk en lief, maar ze moeten natuurlijk niet in de weg staan van baan, vriendenclubs, joggen, sportschool, jong blijven, cabaret en theater bezoeken, gezellig doen, “mij-tijd” hebben. Toen de voormalige basisschool van mijn kinderen van het ouderwetse twee dagdelen-systeem (kwamen ze heel ouderwets nog tussen de middag thuis om een broodje te eten, waarna ze voor de middag weer voor een paar uur naar school moesten), deed de school meerdere voorstellen. Eén daarvan was “het 7-tot-7 model”; dan zou de school om zeven uur ’s ochtends opengaan met voorschoolse opvang, daarna school, en na schooltijd tot zeven uur ’s avonds naschoolse opvang. Via de website kon je stemmen, en eventueel een opmerking toevoegen. Een vrouw die voor het 7-tot-7 model had gestemd had erbij geschreven: “Kan er dan ’s avonds ook warm eten gegeven worden aan de kinderen?” Tot op deze dag hoop ik dat dat een grapje was. Maar tot op deze dag vrees ik dat die hoop ijdel is.

Graag had ik andere verschijningsvormen van fomo gezien dan de reiziger type-Slauerhoff alleen. Onrust dwingt niet altijd een konkreet bewegen af.

Er is iets goeds aan het feit dat Tempelman reiziger is onder de reizigers die hij bespreekt. Acht jaar lang was hij als Oost-Europacorrespondent voor De Volkskrant woonachtig in Boekarest; ook reisde hij voor reportages en boeken zo’n beetje de hele wereld af. Hij noemt wel de schadelijke kanten van de cognitieve dissonantie van zijn medereizigers (wegkijken van onrecht is het onrecht laten bestaan), maar hij is nooit vermanend. Tempelman heeft niet de walgelijke arrogantie van een René van Stipriaan die met zijn opgeheven domineevingertje even komt vertellen wie de slechten zijn, wat er allemaal mis is, en wat er allemaal Nu Meteen Anders moet (Anders Loopt Het Slecht Met Ons Af); de arrogantie van hen die zich in slaap gewiegd weten door de wetenschap dat zij in ieder geval níet bij de slechten of de dommeriken horen. Zij zijn deel van de oplossing, want zij hebben een of ander gemakzuchtig rotboekje geschreven waarin wat open deuren worden ingetrapt dus hun taak zit erop. Aan hen zal het niet liggen dat de wereld naar de kloten gaat. Tempelman staat echter middenin de groep die hij bespreekt. Dat maakt dat zijn boek niet zonder humor is, dat het fijn geschreven is, lekker leest, en nergens zuur of bitter wordt.

Er is ook iets minder goeds aan het feit dat Tempelman medereiziger is. De kunst van het missen is bij momenten wat stuurloos. Ik ben geheel voor het negeren van grenzen van genres; prop je reisverslagen vooral vol mini-essays, voeg persoonlijke anecdotes toe waar dat “eigenlijk” niet “hoort”, vermeng sfeerverslagen vooral met historische uitweidingen. Zwabber is het pad, en dat is goed. Maar waar terzijdes zomwijlen een beetje gezocht gaan aandoen, raken teksten wat verwrongen. Alle boeken, alle kunstenaars, alle wetenschappers die genoemd worden, lijken soms alleen maar genoemd te worden om het noemen zelve. Een naakte Martin Šimek onder de waterval kan ik, hoewel de tekst goed zonder had gekund, nog net hebben want ik mocht Šimek als interviewer in al zijn theatraliteit altijd nog wel. Ik weet dat Tempelman de anecdote vooral opvoert om de lezer opnieuw duidelijk te kunnen maken in wat voor rare, dolle, buitenissige situaties hij toch steeds weer verzeild raakt maar ik denk meteen aan het interviewprogramma van Šimek waar mijn moeder en ik altijd met zoveel plezier naar keken en dan word ik vrolijk. Maar shit, Tempelman, Marc van Ranst?! Serieus?! En dan nog in positieve zin ook. Dat hij schuilen moest in een “safehouse” voor “antivaxxers” en dat had “overleefd” (die stoere Van Ranst toch!) en daarna een “vrolijke” column schreef met een “prachtige” zin? “Ik ben met veel plezier serendipist tot in de kist” is geen prachtige zin maar domme sinterklaasrijmelarij, en met serendipiteit heeft het weinig uitstaans. Wanneer ik bijna op het einde van een toch vrij fijn boek wordt geconfronteerd met een klootzak van het zuiverste water, die bewust mensen de stuipen op het lijf joeg over iets waarvoor dat helemaal niet nodig was (maar zelfs als corona een tweede pest geweest, dan nog is angst altijd een slechte raadgever) en iedereen aanraadde zich in te spuiten met een serum (ja een vaccin mag dat niet heten) waarvan niemand de gevolgen op lange termijn kon voorspellen (en dat nu langzamerhand volgens steeds meer wetenschappers en dokters toch wel degelijk enkele kwalijke gevolgen blijkt te hebben), wordt de “namedropping” me toch echt een beetje teveel (of moet ik nu zeggen “too much”?) (en nee Tempelman, ik ben geen “antivaxxer”, wat dat ook moge zijn, en ik ben ook geen “complotdenker”, ik had gewoon een afwijkende mening over het coronabeleid) (en dat ik daarvoor niet heb hoeven onderduiken, daar heb jij dan weer gelijk in, maar ik ben er wel minimaal één vriend door kwijt geraakt). Ook het vanranst-terzijde is onnodig en alleen maar dienend om de eigen (culturele) onderlegdheid en belezenheid te onderstrepen, en hier, op het eind, wordt dan net een verkeerde grens gepasseerd. De grens tussen dingen die me vrolijk, en dingen die me chagrijnig maken.

Maar ik kan ook cognitief dissonant zijn. Ik scheur die laatste pagina’s er eenvoudig uit (niet allemaal, want dat Tempelman zijn katten bedankt voor gezelschap tijdens het schrijven, neemt me dan weer maximaal voor hem in) en dan hou ik een grappig, tot nadenken stemmend, soepel weglezend boek over; het ideale cadeauboek voor de kloot die lange reizen maakt (hoe zou het daarmee zijn). Want goed te lezen tijdens een middellange treinreis naar weeral het volgende paradijselijke oord waar mensen een opklapbed pakken als ze een driezitsbank nodig hebben.

Tempelman gaf de voorzet in een analyse van fomo en emmerlijsten en aanverwante modernetijdsaandoeningen. In een volgend boek mag hij, of een andere denker, er wat mij betreft nog wat  verder mee de diepte in.

Olaf Tempelman De kunst van het missen

De kunst van het missen

Waarom aardse paradijzen niet gelukkig maken

  • Auteur: Olaf Tempelman (Nederland)
  • Soort boek: literaire non-fictie
  • Uitgever: Uitgeverij Athenaeum
  • Verschijnt: 16 januari 2025
  • Omvang: 208 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 22,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van het nieuwe boek van Olaf Tempelman

“Voor we iets hadden kunnen meemaken hadden we het al gemist. Ik ben er nooit achter gekomen wat het was.” (Olaf Tempelman)

Hoe welvarender mensen zijn en hoe meer mogelijkheden ze hebben, hoe sterker ze zich bewust kunnen raken van gemis in hun leven. Legden mensen zich in het verleden neer bij de mores van een levenscyclus, nu willen velen uit het leven halen ‘wat erin zit’, meemaken ‘waar het echt om gaat’, deelgenoot worden van wat Norman Mailer ‘the sweet of life’ noemde. Begrippen als ‘bucketlist’ en ‘fomo’ vinden we inmiddels ook in Nederlandse woordenboeken terug.

Eén van de gedaantes van de moderne mens die zoekt naar vervulling is de Reiziger. Aan de hand van het gedrag van reizigers brengt Olaf Tempelman in kaart wat bevoorrechte mensen in hun leven missen, en waarin moderne maatschappijen tekortschieten. Over de hele wereld ziet hij reizigers zoeken naar liefde, verlichting, bevlogenheid, geborgenheid en meer. Hij ziet óók dat er veel voorbijgaat aan mensen die niets willen missen. In een boek waarin hij reisimpressies met contemplaties mengt, pleit hij voor de kunst van het missen.

Olaf Tempelman is geboren in 1971. Hij studeerde journalistiek, politicologie en Roemeens. Van 2000 tot 2008 was hij Oost-Europacorrespondent voor de Volkskrant, met als standplaats Boekarest. Zijn boek Roemeense lente stond in 2008 op de shortlist van de Bob den Uyl-prijs. In 2013 publiceerde hij over de kusten van de Zwarte Zee het boek Omweg naar Istanbul. Voor de Volkskrant schrijft hij columns en essays.

Bijpassende boeken en informatie

Tsead Bruinja – Wat deed ik daar

Tsead Bruinja Wat deed ik daar recensie en informatie over de nieuwe dichtbundel van de Friese dichter. Op 12 november 2024 verschijnt bij uitgeverij Querido het boek met nieuwe gedichten van de in Friesland geboren Nederlandse dichter Tsead Bruinja. Hier lees je informatie over de inhoud van de bundel, de dichter en over de uitgave.

Tsead Bruinja Wat deed ik daar recensie van Tim Donker

is het de poëzie, de duisternis, de poëzie van de duisternis, is het de duisternis die je draagt als een jas, de poëzie als kroon op je hoofd, is het het erzijn, is het daar zijn en niet ook ergens anders zijn, het is 1 januari en ik zit met mijn zoon op een hotelkamer in paterswolde

van alle plekken waar je kunt zijn, wat deden we daar, het is avond, laat de wereld nu maar vloeibaar worden, de kamer is in het hotel het hotel is in paterswolde, we zijn daar, het is avond, ik lees een dichtbundel van Tsead Bruinja

dat het zo hoorde

de kamer met haar vogels van nest. denk aan de tijd. dit is de tijd. is dit de tijd. denk aan. dajmond mopperzeur vanjmoeder taartgaap vanjvader (&) dat het allemaal op zijn plek valt als jbek (&) het gouden haar op jtanden

Wat de tijd doet:
hier op kamer met mijn zoon, hij is elf, hij doet iets op zijn telefoon (ik lees een dichtbundel van Tsead Bruinja), hij zit op de middelbare school (maar niet nu, nu heeft hij kerstvakantie), hij heeft vrienden die ik niet ken, hij praat met ze over computerspellen waar ik niets van begrijp, hij wisselt berichten met ze uit nu (ik lees een dichtbundel van Tsead Bruinja), hij zit daar op het bed te lachen om dingen waar ik geen weet van heb (ik zit achter een buro, de burolamp knippert, een goed glas Smokehead had het beter gemaakt (het knipperen niet)

wat de tijd met mijn handen gedaan heeft

Wat de tijd met kamers doet. Vlak na de millenniumwende was het de werkkamer van mijn vader. Op het zolderverdiep van het huis aan de Boschdijk. Daar zat hij, en schreef hij. Over psychologie. Artikels. Boeken. Hij zat achter de computer, een jazzcassette speelde, ik zat op het kleine ongemakkelijke bankje dat ook in die kamer stond, ik woonde allang niet meer thuis, ik was daar maar voor een weekendje. Ik zat en ik las. Een dichtbundel van Tsead Bruinja. Ik geloof dat het Dat het zo hoorde was. Dat had ik die middag in het sentrum van Eindhoven gekocht. Ik las. We zaten. We dronken whiskey geen whisky, maar alles was goed genoeg voor dat moment.

& dat is wat de tijd gedaan heeft: de zolderkamer is een hotelkamer, en ik de vader nu, en Bruinja ook weer ouder (ik zag enkele tamelik homo-eroties aandoende foto’s van hem op de internet), en dat het zo hoorde is inmiddels wat deed ik daar geworden

(rijping zeggen mensen dan) (maar mensen moeten hun stomme bek houden)

(en ik denk aan t schrijverken en hoezeer hij dregke mist)
(en ik denk aan mij en hoezeer ik mijn vader mis)

(als ik nog maar even op die zolderkamer had kunnen zitten met hem, met een goed glas Smokehead, god hoe graag had ik hem Nation Time van Joe McPhee laten luisteren, en praten, en zwetsen, en zeggen wist je dat joe mcphee ooit een cd heeft opgenomen met The Thing wist je dat The Thing ooit een cd heeft opgenomen met Neneh Cherry, wist je dat Neneh Cherry begonnen is in een postpunkbandje, god hoe graag had ik hem gevraagd of hij Music is the healing force of the universe van ons beider held Albert Ayler ooit gehoord had, toen Ayler zich van zijn free jazz wortels had afgekeerd met samen met Canned Heat-gitarist (andere helden) diep in de soul jazz was afgedaald, en hoe mooi ook dat was)

Wat de tijd doet is drempels ophogen –

want even had ik moeite om me door de woorden van Bruinja te bewegen, de woorden in wat deed ik daar, “een voluptueus biografies visiedocument met intermezzo’s en af en toe een gedicht” heet het daar en ik wist niet goed of dat me te lachen gaf, even nog schoorvoetend schuifel ik, even nog is het lastig me over te geven aan de bladzijden, daar, en dan, niet met de rug naar de muziek leven, maar er vol in, lezen, zien, overwoekerd worden.

Er klaar voor zijn. Spoeling:

ja: bladzijdenummers ontbreken. Iemand, ergens, vroeg zich af waarom dat ontbreken was, iemand, ergens, vond het maar “gelukkig” dat er wel een inhoudsopgave was, en daar is het dan dat tijd bitter weinig gedaan heeft: ook al vlak na de millenniumwende maakte ik samen met kompaan Antonio (die niet ver uit de buurt van deze hotelkamer schijnt te wonen tegenwoordig) een literair blad dat we met zijn tweeën helemaal vol schreven. Ook wij onthielden ons van paginanummering. Maar wij zagen ook af van een inhoudsopgave. Iemand, ergens, tikte ons op de vingers. Een blad zonder paginanummers is als van Amsterdam naar Utrecht rijden zonder wegwijzers!, zei die persoon (die persoon sprak die woorden in Amsterdam, en wij kwamen uit Utrecht, dus vandaar), welke vergelijking zo totaal mank ging dat van manken al geen sprake meer was, pootloos en klootloos lag de vergelijking op de grond, te achterlijk nog om het uberhaupt te pareren).

Dat vond ik een goed ding. Geen paginanummers. Ik zei er iets over tegen mijn zoon, die maar half opkeek van zijn telefoon en waaat? zei. Waarom zag Bruinja af van het obligate cijfertje rechts onder op de bladzijde?, weetikveel, omdat het het schone paginawit verstoort misschien?, omdat het het vloeien van de woorden verstoort misschien?, waarom zou je je gedichten uberhaupt willen vastnagelen aan een nummer?, misschien & daarom misschien?

Readymades. Een ander goed ding. Opmerkingen op internetfora, of vragen en mededelingen via buurtapps ofzo, er lopen collectanten rond maar hun pasjes kloppen niet & mag ik prikkeldraad op mijn schutting bevestigen om ongewenste bezoekers buiten te houden? (“U mag ongewenste bezoekers drie maal verzoeken uw tuin te verlaten en dan mag u de politie bellen. Meer mag u niet doen.”). En ook dat is tijd (in een ander leven had t schrijverken misschien een essay geschreven over het verband tussen de voortgang der techniek, massacommunicatie en xenofobie).

De dingen de woorden de beelden.

Hoe gristenen lijken op pompoenen. Vitello tonnato. Witte wijn. Hoe scherp de pen van een 87-jarige nog mag zijn. Limoncello, en dan extra limoncello. De tram. Het wikken. Het wegen. De (on)mogelijkheid om via Chatgpt een op Campert geïnspireerde ode aan de fietspomp te schrijven. Doodlopende straten in strompelen midden op zee. Oneetbare wegwerpgedichten. In een kooi hangt een alledaags lulverhaal.

Zulke dingen, zulke woorden, zulke beelden, zulke flitsen.

Alles wat de woorden van Bruinja doet stromen.

Een welgemikte dosis ontroering zou kunnen. De en toen-gedichten. Schetsen. Portretten . Verhalen van ouderen uit Friese zorginstellingen. Maar wat maakt het uit of het echt gebeurd is, het is immers wel echt verteld. Vanaf het “en toen” kan de lezer iedereen zijn. Grytsje, bijvoorbeeld. Ze kende Teatske al vijfentachtig jaar, op leeftijden gelijk deze meet men de jaren al gauw met tientallen tegelijk. Vijftig jaar getrouwd met Wieger, veertig jaar gewoond in het huis waar Teatske en Wieger zijn opgegroeid. Grytsje en Wieger hadden het altijd gered. De gehaktbal kon groter zijn of kleiner, of door de helft. Of. “En toen” was je zoon bakkersknecht rechercheur mantelzorger. Of. “En toen” meneer Hosper, die zich altijd geschaamd had voor zijn b.l.o., en altijd werken. Of. “En toen” iedereen ziek. Kanker vreet aan. Aan de mensen. Aan de endeldarm (“ze lieten je uitleven toen / Niets bleef van haar over”). Oorlog en boeren en melk en dominee. Een grofkorrelfilm vanuit de achteruitkijk. En waar is mijn Noorse trui?

alles wat de woorden van Bruinja doet stromen.

Waar tijd ook niks doet. De aanmerkingen die je kunt hebben op de plekken waar mensen samen leven, noem het samenleving, noem het maatschappij, hoe je het ook noemt, Levenslied zou gaan over NSB’er Max Blokzijl maar het indringende is dat het evenzeer slaat op de paniekmaatschappij zoals deze zich gedurende mijn eigen leven steeds weer (meer) ontvouwt: dat angst een slechte raadgever is, kon ook gezegd worden toen men ten oorlog moest tegen terrorisme, toen “het vrije woord” of “de democratie” werd vermoord, toen de ene krisis de andere verving, toen men nog liever het totalitarisme geïnstalleerd zag dan het risico te lopen een snotvalling te krijgen: de redenen om dingen donkerder te zien dan ze zijn, ja p’sies dat!, “vaderlandsliefde // is even slappe grond / waarin je een graf / kunt pachten”, ja dat ook, p’sies dat ook!, liefde als een andere reden om donker te zien, de opgeschroefde saamhorigheid, de verplichte loyaliteit, de opgeëiste solidariteit die telkens weer ge/misbruikt wordt om al te snel duidelijk te krijgen wie de zwarte schapen zijn en wie de witte, wie achter het hek mogen en wie nooit meer op het droge. Want bepaalde keuzes hebben bepaalde consequenties, he?, en dat is altijd zo geweest, HE???, drink mee of ga weg, juich voor je team of ga het stadion uit, voeg je in het leger der staanders of blijf voor altijd liggen, liefst zes voet onder, aan die dingen moest ik denken, aan al die dingen, nog lang voor de NSB-connectie indaalde, tijd doet alles, maar niks met koppen van tijdgenoten.

Een smalland dat verder vorm krijgt met een gedicht dat belangenverstrengeling heet, en speelt in een anarchiese noordzee (anarchies? Ja, Bruinja laat mens-en-samenleving punt infonu punt en el uitleggen: “Een anarchies systeem is een term uit de leer der internationale betrekkingen en slaat niet op de relatie tussen staat en onderdanen, maar op de relatie tussen staten. Het idee binnen bepaalde stromingen van de internationale betrekkingen (met name het (neo)realisme is dat er geen hoger gezag is dan staten. Er is dus niet sprake van een hiërarchie: er is geen “superstaat” of wereldregering boven soevereine staten”). Dolfijnen verklaren zich solidair en roepen “Wilt u meer of minder plankton?”, (en in gedachten hoor je het reeds scanderen min-DER, min-DER, min-DER), “Dan gaan we dat regelen” (dat was nog verontrustender, nog veel verontrustender dan dat scanderen, dat laconieke, achteloos gebrachte “Dan gaan we dat regelen!”; alsof er om een kopje koffie was gevraagd en niet om een hele bevolkingsgroep weg te zuiveren); en plankton oppert voor alle dieren planten niet-dieren en niet-planten hij zij u en jullie af te schaffen en voortaan alleen nog wij te gebruiken (Willem-Alexander kon misschien niet akkoord gaan); de, het, een, natuurlijk al even stigmatiserend (ow, grensoverschrijdend misschien zelfs wel!) moeten ook nog op de schop; en de ene potvis vraagt aan de andere potvis of het waar was dat Trump die hoeren op een bed liet plassen waarop Obama had geslapen in het Ritz-Carlton te Moskou? (want gans de wereld kan soms nog smaller zijn dan een smalland breed is).

Vervreemdend, hermeties, absurd, surrealisties, ontroerend, betoverend, direct, krities, politiek geladen, humoristies of wonderschoon: met wat deed ik daar raakt Bruinja vele tonen en alle tijden. Als je er al aan twijfelde hoe krachtig, prachtig, welsprekend poëzie kan zijn, laat je dan overtuigen door deze bundel. Hoe het zingt hoe het speelt hoe het zegt:

“waar ligt dat door waar ik door moet / hoe kom ik daar // waar is die plek waar ik eroverheen kan komen / hoe hoog is het // moet ik daar een horde nemen / of is het een berg waar ik tegen op mag zien // wat zou ik kunnen doen / zodat ze me er niet meer onder krijgen // als je zegt dat ik het kan overwinnen / zeg je eigenlijk dat ik aan het verliezen ben // als ik ermee om moet leren gaan / beweer je dat ik niet ben hersteld // als ik weer de oude ben / heb ik het niet meegemaakt // en dat kan niet want ik heb het meegemaakt.”

en meegemaakt heb ik het, deze bundel, en op hotelkamer was ik op zolderkamer, en de oude en de jonge, de vader en de zoon, de woorden en de stilte, de inkt en het paginawit, ik droeg de poëzie op mijn lijf, en momenten lang was alles goed.

Tsead Bruinja Wat deed ik daar

Wat deed ik daar

  • Auteur: Tsead Bruinja (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 12 november 2024
  • Omvang: 96 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 20,00
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Tsead Bruinja

Wat deed ik daar is een bundel over ontgoocheling door een wereld die zorgt voor stramme weiden en gekneusde slootjes en een bundel vol betovering door de liefde, zonder wie het anders naakt zijn is. Maar het is ook een bundel met een neoarchaïsche ode aan Huizinga’s Herfsttij der Middeleeuwenen poëzie waarin Tsead Bruinja zich afvraagt waarover potvissen zouden roddelen als ze plaatsnamen in het Parlement van de Noordzee. Hier is een tobberige homo ludens van middelbare leeftijd aan het woord die uiteindelijk droomt dat:

de kinderen met de kinderen langskomen
en er een paar klompjes

bij de achterdeur op de mat
worden uitgeschopt

Bijpassende boeken en informatie

Yoko Tawada – De bruidegom was een hond

Yoko Tawada De bruidegom was een hond recensie en informatie over de inhoud van de novelle uit Japan. Op 28 november 2024 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van 犬婿入り/ Inu mukoiri  het boek van de Japanse schrijfster Yoko Tawada. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de schrijfster, de vertaler en over de uitgave.

Yoko Tawada De bruidegom was een hond recensie van Tim Donker

Ook deze dingen kunnen je dag maken. Nog altijd zijn er dingen die je dag kunnen maken.

Het kan een kort en mals regenbuitje zijn, kletterend op je kop aan het begin van de lente. Het kan iets zijn dat nog nooit gegeten hebt en waarvan je de smaak niet helemaal thuis kunt brengen. Het kan een klein en mooi gesprekje zijn met iemand die je eigenlijk nauwelijks kent. Het kan het pianoloopje zijn in Comet # 9 van Helium. Het kan een kieteling zijn of een binnenpretje of iets leuks dat je je plotseling weer herinnert. Een droomflard, een kat die op je schouder gaat zitten, een perfect gepocheerd ei. Of: een uiterst merkwaardige novelle.

Zo merkwaardig als dit bijvoorbeeld: in een wat slaperig stadje geeft Mitsuko Kitamura bijles. Of naja, bijles. Kinderen komen naar haar huis, en Mitsuko zegt dan dingen. Ze geeft ongepaste tips, bijvoorbeeld. Dat je een papieren zakdoekje het beste drie keer gebruikt, de derde keer als weeseepapier. Of ze vertelt rare, en een beetje viezige sprookjes. Over een prinses met een heel lui kindermeisje; zo lui dat ze te beroerd is om de billetjes van de prinses af te kuisen en die dan maar steeds laat schoon likken door een hond waardoor de prinses zich op latere leeftijd genoodzaakt voelt te trouwen met de hond. Als kinderen thuis vertellen over de bijlessen, brengt dat geregeld wat geroddel teweeg. Nooit ernstig, er is altijd wel iemand die de “lesstof” van Mitsuko weet te relativeren, en niemand haalt ooit zijn kind uit haar klasje.

Dan, een dag, die man. Misschien had u het achterplat al gelezen. De man loopt Mitsuko’s achtertuin in, stelt een totaal willekeurig aandoende vraag (“Heeft u mijn telegram nog ontvangen?”), tilt Mitsuko op, ontdoet haar van haar korte broek, en wat zich dan ontspint kan het best omschreven worden met “verkrachting” want al dekt die term de lading niet geheel – van wederzijdse sex is evenmin echt sprake. Als de man zich bevredigd voelt, laat hij Mitsuko buiten achter, ruimt binnen wat op en kookt een maaltijd voor haar.

Sja. Dan zou je verschillende dingen kunnen doen. Je zou HELP kunnen schreeuwen. Of de politie bellen. Of zo’n vent buiten smijten. Weetikveel. Wat zou jij doen? Wat zou ik doen? Wat dondert het, wat Mitsuko doet is in ieder geval niet veel. Aan tafel gaan, en eten, en welaan het leven gaat verder met de ene dag aan de andere te rijgen. De man, die zich Taro noemt, meteen toegevend dat dat een slecht verzonnen schuilnaam is, blijft in het huisje van Mitsuko. Wonen, of logeren, geef het een naam. Wat alvast niet waar is, is wat het achterplat zegt. Ze beginnen verdorie helemaal geen “intense romantische en seksuele relatie”. De man, die iets dierlijks heeft, neemt veelal eenzijdig het initiatief tot sex, en of Mitsuko er nou heel veel lol aan beleeft, is maar zeer de vraag. Ze laat het eerder wat gelaten met zich gebeuren, is wat ik zou zeggen. En romanties? Hum. Hoeveel gevoelens koestert Mitsuko eigenlijk voor “Taro”? Vooral ergernis, toch? Taro is midden in de nacht wakker, dan is het ook wanneer hij “zijn” sex wil, ligt de rest van de dag te suffen, waardoor Mitsuko uit haar normale leefritme wordt geslagen. Nu nog niet zo’n enorme ramp, het is zomervakantie, maar als straks het klasje weer begint moet ze wel uitgeslapen kunnen zijn. Of omwonenden en de moeders van haar bijleskinderen geen aanstoot zullen nemen aan de aanwezigheid van Taro, is een andere angst.

Hum. Ja. Of die aanstoot genomen wordt? Wel, het is alvast niet waar wat het achterplat zegt. En ja dat zei ik eerder ook al, maar ik heb echtwaar zelden zo’n inaccuraat achterplat gelezen. Er is niet meteen “grote ergernis”, en als die er is ook niet bij “haar vrienden” maar eerder, dus, bij die moeders van de bijleskinderen die ook al voor er een halve weerwolf bij Mitsuko was ingetrokken, heersten op het roddelsirkwie (dat is ergens een sirkwie, ga anders zelf kijken). En het zijn ook niet “sommigen” die hun vermoedens hebben over de werkelijke identiteit van Taro, het is maar één moeder die hem uiteindelijk identificeert als Iinuma, de verdwenen / vermiste echtgenoot van Ryoko. Erg hartstochtelijk heeft Ryoko nooit naar hem gezocht, want eerst was Iinuma een timide, schuchtere, angstige sufbubbel maar na door een koppel honden aangevallen en gebeten te zijn, werd hij dierlijk en onberekenbaar. In geen geval een man die ze bijzonder hard miste.

Wel. Vanaf daar wordt het alleen maar maffer. Het is bijna ongelooflijk hoeveel mafheid Tawada in krap zeventig pagina’s proppen weet. Ryoko komt zelf naar Mitsuko toe om zich ervan te vergewissen of Taro werkelijk Iinuma is, een scene die Mitsuko’s kennismaking met Taro spiegelt: weer is er de vraag of het telegram ontvangen is, weer is er het optillen, geen sex deze keer, en geen hereniging van de echtelieden – Ryoko gaat weer, geluidloos, en Taro / Iinuma blijft bij Mitsuko achter. Er is een door de andere kinderen als “raar” bestempeld meisje in Mitsuko’s bijlesklas waarover Mitsuko meer en meer gaat moederen. Er is een vermoeden dat Iinuma / Taro een homosexuele verhouding heeft met de vader van dat “rare” meisje. Het zou kunnen zijn dat gamehal een eufemisme is voor homobar. Er is een treinreis van twee mannen. Er zijn mensen die overwegen daarover de politie te informeren. En er is een novelle die ineens afgelopen is.

Wat haalde ik uit dat alles? Geen meesterwerk. Ook geen pracht over het ondraaglijke. En zeker geen Kafka, hou die verdomde Kafka eens een keer in je kast man, kunnen jullie nou nooit eens iets beters verzinnen dan Kafka om mee te komen aankakken? Ook niet echt iets over anders zijn en je niet willen aanpassen aan conventies. Al zit dat hele deadpoetsociety-achtige “onconventionele leraar”-sfeertje er natuurlijk wel door de hele novelle heen verweven. Glinsterende vreemdheid dan misschien, ik ga akkoord met glinsterende vreemdheid.

Suffe buurten en bizarre gebeurtenissen, en hoe goed zij wel of niet rijmen met elkaar.
Een koortsdroom als je in slaap valt in het gras op een warme zomernamiddag.
Iets dat je even doortintelt, en achteraf kun je niet goed zeggen wat het was.

Dat is wat het was voor mij. Een uiterst merkwaardige novelle, die je gelezen hebt voor je het goed wel beseft, en dan iets kleins in je achterlaat, het kriebelt daar een beetje, je kunt het niet benoemen en je moet het misschien maar ook niet benoemen want het heeft je dag gemaakt en dat is al meer dan genoeg als de dagen grauw en grijs zijn, en de kou al bijna tot in je botten dreigde te kruipen.

Yoko Tawada De bruidegom was een hond

De bruidegom was een hond

  • Auteur: Yoko Tawada (Japan)
  • Soort boek: Japanse roman
  • Origineel: 犬婿入り/ Inu mukoiri (1993)
  • Nederlandse vertaling: Luc Van Haute
  • Uitgever: Koppenik
  • Verschijnt: 28 november 2024
  • Omvang: 60 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek
  • Prijs: € 18,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het boek van de Japanse schrijfster Yoko Tawada

Een onderwijzeres vertelt haar leerlingen een fabel over een prinses die belooft met een hond te trouwen in ruil voor bepaalde gunsten. Het verhaal krijgt een vreemde wending wanneer in het echte leven een vreemde hondachtige man bij de lerares intrekt. Hij neemt het huishouden over, verleidt haar en ze beginnen een intense romantische en seksuele relatie. Dit tot grote ergernis van haar vrienden, van wie sommigen vermoedens hebben over de identiteit en motieven van de man.

De bruidegom was een hond is een ontwapenende en onvergetelijke moderne klassieker over anders zijn en je niet willen aanpassen aan conventies.

Yoko Tawada werd 23 maart 1960 geboren in Tokio en verhuisen op haar tweeëntwintigste naar Hamburg en in 2006 naar Berlijn. Ze schrijft in zowel het Japans als het Duits en heeft in beide talen verhalen, romans, gedichten toneelstukken en essays gepubliceerd.

Bijpassende boeken en informatie

 

Joost Oomen – Het paradijs van slapen

Joost Oomen Het paradijs van slapen recensie en informatie over de inhoud van de roman van de Nederlandse schrijver. Op 28 november 2024 verschijnt bij Uitgeverij Querido de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Joost Oomen. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijver en over de uitgave.

Joost Oomen Het paradijs van slapen recensie van Tim Donker

Dan Joost Oomen. En dan het achterplat.

Om te beginnen met dat laatste: dit boek zou over euthanasie gaan. Het zou die Gerrit zijn, die “een rijk en mooi leven” achter de rug heeft, het nu wel als voltooid kan zien, en eruit wil voor de pijn, het lijden, de aftakeling hem gaan vinden. En het zou Theo Engel zijn die hem daar bij zou kunnen helpen misschien. “Een ode aan de schoonheid”, alsmede “een pleidooi voor euthanasie bij een voltooid leven”. Zei dus dat achterplat. En dat is goed, dacht ik. Dat is mooi, dacht ik. Daar heeft die Oomen een goed onderwerp bij het nekvel, dacht ik. Dacht ik allemaal.

Het leven is een gift. Een gift waar niemand om gevraagd heeft. Zomaar word je ineens dit bestaan in gesleurd. En dan is er al dat moeten, al die plichten, al dat gedoe waarin je helemaal geen zin hebt maar zich toch elke dag weer aandient. Omdat je de gift gekregen hebt. Ja. Mooie gift zeg. Heb je het bonnetje nog? En uiteindelijk wordt het je ook gewoon weer heel leuk ontnomen, waarschijnlijk net als je een beetje op je gemak begint te geraken (stel ik mij zo voor). Wat ik niet snap is waarom dat allemaal zo per se tachtig, negentig, misschien wel honderd jaar moet duren. Hoe mensen zelf altijd maar vast blijven houden, of in ieder geval denken dat te doen. Dat zit hem in droge januari, in dat maniakale rennen in belachelijke kledij, in de sportschool, in 0%-bier (als je zo nodig “gezond” denkt te moeten doen, kun je ook gewoon water drinken weet je), in de idee dat je lichaam je “tempel” is, alsof jij iets anders bent dan je lichaam, alsof je maar “toevallig” in dat lichaam woont ofzo en het verplicht bent aan de rechtmatige eigenaar (God?) om het zo lang mogelijk mee te laten gaan. En anders zijn de anderen er wel om ons te verbieden ziek te worden of dood te gaan. Symptomaties is zeker ook de verkrampte houding ten opzichte van euthanasie. Het “mag” ja, zo waar, maar dan moet het lijden wel uitzichtloos zijn, pijn ondraaglijk, verbetering niet meer te verwachten.

Dus dan is het goed. Dan is het goed als zo’n Oomen de diskussie op punt gaat zetten door een figuur op te voeren die niet lijdt, en zeker niet uitzichtloos, maar gewoon klaar is met het leven. Van mij had het zelfs nog scherper gemogen. Gerrit Blauw is een al wat oudere man, en zijn leven was goed en fijn en leuk en mooi, ik had het nog beter gevonden als die Oomen was afgekomen met een vent van vijftig met een kutleven. Of. Naja. Geen depressies ofzo, geen somberte, nee geen psychiatrisch geval, gewoon een man en zijn aldagsleven, gevuld met net iets te veel moeten, net iets te veel werk, net iets te veel verplichtingen, net iets te veel saaiheid, en net iets te weinig liefde, en dan op je vijftigste geen noodzaak zien om dat nog dertig of veertig jaar te laten voortduren. Maar voor nu neem ik genoegen met Gerrit Blauw en die euthanasiearts met zijn wat te vet aangezette achternaam. Voor nu ga ik lezen.

Kom ik na een ultrakort proloogje waarin inderdaad sprake is van een euthanasiearts terecht in wat me op het eerste gezicht aandoet als zo’n typisch Oomenboek. Gerrit Blauw is jong in de jaren zestig. Net scholier af, staat op het punt te beginnen met een studie rechten aan de universiteit in Groningen. Maar nu is de zomer nog heet in het Sneek waar hij geboren werd. Er is Douwe, zijn beste vriend. En er is Saartje, het meisje waarop hij straalverliefd is maar dat uiteindelijk een relatie zal krijgen met Douwe. Gedrieën leven ze dat typische jongerenleven op het kale kamertje dat Saartje huurt bij een hospita. De kachel, de muziek, de gesprekken, de dingen die gebeuren. Ik zal het u niet alles ganzelijk uitkauwen want u las dit al talloos vele malen eerder. Bij al die schrijvers die het daadwerkelijk in de zestiger jaren beleefden, opschreven en publikeerden maar ook in al die tijdperken daarna (want de zestiger jaren dienen voor een groot deel louter als achtergrond). Het komt naar Oomens hand te staan doordat de personages zo totaal oomenesk innemend, charmant en schattig zijn, en in de zomwijlen nogal vervelende metaforiek. Blauws gevoel voor Saartje wordt getypeerd als: “hoogst verliefd als een kleine ree of een kommetje yoghurt of een veldboeket”, en dat slaat natuurlijk als een lul op een drumstel, dat is alleen maar gezocht om de gezochtheid. Waarom een kleine ree, waarom een veldboeket? En dan dat kommetje yoghurt. Dat snotweke, doordeweekse, truttige, zure goedje – hoe heeft het in godsnaam met verliefdheid te maken? Maar dan denk ik natuurlijk te beperkt, ik moet me waarschijnlijk voorstellen op welke manier een kommetje yoghurt verliefd zou zijn. Naja, het zit om te beginnen al in een kommetje, niet eens in een teil waarin het nog een beetje kan klotsen en spetten en zich anderszins wild gedragen, en daarnaast is het snotweek en doordeweeks en truttig en zuur dus van zijn gevoelsleven stel ik me ook niet bijster veel voor. Maar het is Oomen en omdat het Oomen is vergeef ik het hem, pseudopoëties willen doen is immers zijn twede natuur, en bezijden, dat “een grijze man die een beetje op een boos potlood lijkt”, eindsweegs verderop, slaat evenmin ergens op maar dat bracht dan weer een hele brede grijns op mijn gezicht. Dus. Welaan. Ik lees voort.

Het eerste deel is uit, ik ben op eenderde, met euthanasie heeft het vooralsnog erg weinig van doen.

In het twede deel volgen we Theo Engel. De euthanasiearts ja. Dus daar gaat het. Engel blijkt een vermoeide, licht verbitterde veertiger. Wat is er van zijn arbeidzame leven geworden? “Elke maand meerdere mensen omleggen heeft weinig met beter maken te maken”, stelt hij cynisch vast, en ook dat vond ik grappig, daar moest ik zelfs eventjes om lachen, niet heel hard maar toch hard genoeg om mijn dochter, mijn moje lieve grappige negenjarige dochter, te laten opkijken en vragen Wat is er zo grappig pappa? Verdermeer een niet bijster aimabele man, die Engel, hij jat dingen van de patiënten voor wie hij het levenseinde verzorgt en als de nabestaanden maar blijven vragen waar de spullen zijn, geeft hij ze desnoods terug door ze dwars doorheen hun ruit te keilen (dat vond ik niet echt Oomen meer, dat vond ik meer iets voor iemand als Brusselmans). De ellende die hij tegenkomt, de droefnis. De allerduisterste zijden van de gift. Maar van enig kontakt tussen hem en Gerrit Blauw is nog altijd geen sprake.

Want eerst krijgen we nog een derde deel. Met Gerrit Blauw als volwassen man. Zijn studie rechten blijkt hij zeer voortijdig afgebroken te hebben, hij werd theatermaker, natuurlijk in Amsterdam, ik krijg wat van die stad. Maar vanwege de liefde voor vroeger tijden, trekt hij in dit deel weer noordwaarts, naar waar zijn wortels lagen, en noordelijker nog, naar waar de wortels lagen van zijn geadoreerde Saartje. Terschelling. Het Oerolfestival. Omdat Saartje ooit eens iets vertelde over een giraf op het strand, bedacht Blauw voor Oerol een theaterstuk met een giraf erin, een heusche giraf, hij heeft er voor de pers en voor de subsidiënten een politiekcorrect verhaal omheen geluld maar het is eigenlijk puur effectbejag, die giraf, een ode aan de Saartje die hij doorheen al die jaren nooit vergeten is. Daar zijn ze, theatermakers en festivalbezoekers, op de boot naar Terschelling als langszij komt de vrachtboot met de giraf erin, iedereen kijken, het water, de giraf, de boot, de wind, oké, die is ook weer aardig vet maar dat beeld, de giraf die op zijn vrachtboot de passagiersboot van de kijkers (het camerastandpunt, ha!) passeert, zit stevig in mijn kop om daar vermoedelijk de komende jaren nog wel te blijven. Op Terschelling dan gedoe met die giraf, weerzien met Saartje, gemekker met het festival, wat maakt het uit, we zijn op tweederde en Gerrit Blauw en Theo Engel hebben elkaar nog altijd niet ontmoet.

Dat komt pas in het laatste deel. Dat doet een beetje afgeraffeld aan. Als een schoolopstel, en de leerling komt er te laat achter dat zijn werk nog niet aan de opdracht voldoet, breit er dan nog maar wat aan vast opdat hij geen onvoldoende zal krijgen (gesproken daarvan: waarom moet het achterplat vermelden dat Oomen voor dit boek zijn vader interviewde? waarom moet hij toch altijd dat imago opgeplakt krijgen van een dromerige, onbeholpen schooljongen? die man is nu toch ook al ver in de dertig?). Het is jammer. We zijn weer wat decennia verder in de tijdlijn, Blauw ontmoet Engel, doet hem kondt van zijn leven (dat leven dat de lezer zojuist vernomen heeft), laat hem weten dat voor hem wel genoeg is zo, en dat hij er een eind aan wil, ook zonder pijn, ook zonder ondraaglijke somberte, ook zonder uitzichtloos lijden. Engel twijfelt, oppert bezwaren, maar doet het uiteindelijk toch.

Wel. Ja. Helaas. Een “pleidooi voor euthanasie bij een voltooid leven” kan ik dit niet noemen, en ook niet echt een “ode aan de schoonheid”. Blauws grote oog voor schoonheid is werd aan haren getrokken om er nog bij te kunnen zijn, en is sowieso licht flauwig. Ja je hoeft je kop maar uit het raam te steken om iets moois te zien, je hoeft je kop maar weer uit dat raam terug te trekken om weer iets moois te zien. En ja, de moje dingen hebben jou niet nodig om gezien te worden – maar is dat echt een sterk argument voor een doodswens? Een goed ding is dat die Blauw volgens mij helemaal niet zo’n “rijk en mooi leven” achter de rug heeft. Douwe was al heel lang dood en met Saartje is het nooit tot een echte relatie gekomen, en dat waren dan de twee allerbelangrijkste mensen uit zijn leven. Hij had bijzonder moje jaren als scholier, en als beginnende student. Toegegeven. Maar is niet iedereen het gelukkigst tussen pakweg zijn zeventiende en pakweg zijn twintigste? Als theatermaker vierde hij wat successen, en je kunt je afvragen of het vieren van successen een leven rijk of mooi maakt. Wat er na Oerol gebeurde laat Oomen over aan de lezer, wel deze lezer maakt er in zijn reconstructie geen noemenswaard fantasties leven van, iets als gemiddeld, met tijden die mooi waren en tijden die gewoon tijden waren. Daarom is het des te jammer dat de gesprekken van Theo Engel en Gerrit Blauw zo weinig ruimte krijgen. De vraag wanneer een leven ten einde “mag” zijn, is zeer relevant. Maar wordt er hier in minder dan twintig pagina’s doorheen gejast, twintig pagina’s die eigenlijk vooral aandacht voor details hebben. Waarom niet meer aandacht gegeven aan Engels twijfels? Wat is moreel handelen? Hoe ethisch is euthanasie, hoe ethisch is hulp bij zelfdoding? Waar eindigt euthanasie en waar begint hulp bij zelfdoding? Hoe lang moet een leven geduurd hebben om voltooid te mogen heten? Wat is lijden, wat is uitzichtloos, wat is ondraaglijk? Hoe hard zijn zulke grenzen te stellen, en wie stelt die dan? Het leven is een gift, wat moet je ermee als je na enkele decennia denkt te weten dat je die gift helemaal niet hebben wil? Wat als je dood wil maar niks voor zelfmoord voelt, omdat je graag zo pijnloos en zo waardig mogelijk wil gaan? Wat betekent het om arts te zijn? Moet je er altijd op uit zijn om iemand te “redden”, en betekent dit redden altijd de levensduur rekken? Vallen er wel harde wetten te maken rondom euthanasie? Het paradijs van slapen laat veel liggen. Het had bespiegelingen kunnen bevatten. Filosofie. Overpeinzingen. Het is er niet, het is er nauwelijks. Waarom zijn er zoveel pagina’s gebruikt voor Blauws voorgeschiedenis terwijl die, gezien wat volgens het achterplat het thema zou zijn, nauwelijks ter zake doet? Ik kan niet helpen te denken aan Gerrit Blauw zelve, en de plek van de giraf in zijn theaterstuk. Die was alleen maar om zijn Saartje naar Oerol te lokken. Maar om het uit te kunnen voeren, moest Blauw er een sausje overheen gieten dat pers en geldverstrekkers zou aanspreken.

Zoiets.

Het paradijs van slapen is een typische Joost Oomen-roman. Maar om het meer te laten zijn dan een typische Joost Oomen-roman is de euthanasie-thematiek er maar zo’n beetje doorheen geweven.

Wat niet meteen slecht is. Als ge zien kondet: het roept wel vragen en overpeinzingen op. Al is het dan voor het grootste gedeelte een vrij gemiddelde roman over, laten we zeggen onvermogen en onmogelijke liefde, in handen van Joost Oomen wordt het gemiddelde altijd net iets meer. Wat je eraan overhoudt? Onbeantwoorde vragen. En enkele beelden die je misschien nooit meer vergeet.

Joost Oomen Het paradijs van slapen

Het paradijs van slapen

  • Auteur: Joost Oomen (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt 28 november 2024
  • Omvang: 256 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 12,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Joost Oomen

Een man is oud. Hij schreef, maakte theater, leefde een leven in dienst van kunst en poëzie. Nu kijkt hij terug op dat leven, niet uit weemoed, maar om zijn huisarts ervan te overtuigen dat ‘het boeltje voltooid is’. Dat je na een leven vol schoonheid en liefde het recht hebt er een punt achter te zetten, juist wanneer het geloof in die twee verdwijnt.

Zijn steeds ouder en zieker wordende plattelandspatiënten maken grote indruk op de huisarts. Wat kun je voor ze betekenen? En hoe zorg je dat je eigen hart niet steeds stiller wordt?

Het paradijs van slapenis een roman over de liefde en de dood. Over Friesland, Terschelling, kunst en euthanasie. Een boek over de in sterk vergrijzend Nederland steeds actuelere vraag wanneer iemand dood mag en welke rol schoonheid daarin speelt.

Joost Oomen is geboren 18 november 1990 in De Bilt. Hij is schrijver, dichter en theatermaker. Zijn debuutroman Het Perenlied werd genomineerd voor de Anton Wachterprijs. In verscheen zijn boek Visjes (∗∗∗∗)met reisverhalen van het Italiaanse eiland Salina. Hij speelde op Oerol en Lowlands en in vrijwel elk theater van Nederland, hij schrijft columns voor de noordelijke dagbladen en is regelmatig te gast bij radio en televisie. Lievegedicht, zijn vorig jaar verschenen dichtbundel, beleefde herdruk na herdruk, voor poëzie ongekend. Zijn vader is arts bij het Expertisecentrum Euthanasie. Oomen interviewde hem daarover voor De Groene Amsterdammer. Het inspireerde het voor zijn roman Het paradijs van slapen.

Bijpassende boeken en informatie

Raymond de Borja – Facture

Raymond de Borja Facture review, recensie en informatie boek met gedichten van de Filipijnse dichter. Op 29 februari 2024 verschijnt bij Broken Sleep Books de dichtbundel van de uit de Filipijnen afkomstige schrijver Raymond de Borja. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de schrijver en over de uitgave. Een Nederlandse vertaling van het boek is nieuw verkrijgbaar.

Raymond de Borja Facture review en recensie van Tim Donker

& facture & facture & wat is nu weer “facture”? Facture is hoe iets geconstrueerd is, facture is de schriftuur of zeg de penseelstreek van de feitelijkheden. Wel. Ofzo. De Borja gaat onder anderen te rade bij Guy Debord en Agnes Martin, die laatste kende ik eerlijk gezegd niet. Ik vroeg me af. Ik zocht. Ik vond. Agnes Martin is een minimalistiese kunstschilder, inmiddels dood, als schilders vaak zijn en minimalistiese al helemaal. Ik stuitte op een serie schilderijen, getiteld On a clear day, in zijn totaliteit mooi, erg mooi, de hele serie zou ik wel in mijn huis willen hebben, in elke kamer een paar schilderijen, al moet je dat geloof ik geen schilderijen noemen, is On a clear day, welaan, de penseelstreek der feitelijkheden zoals die zichtbaar wordt op een heldere dag? (en even overweeg ik een boek met reproducties van haar werk aan te schaffen maar waarom zijn die kunstboeken altijd zo achterlijk duur en wat doe je er verder mee behalve een paar keer per jaar zo’n beetje doorbladeren?). Of dan Debord. Ja. Zijn De spektakelmaatschappij is zo’n boek. Dat soort boek. Als Van theemutscultuur naar walkmanego. Van die boeken die je al heel lang wil hebben, maar die je om een of andere reden toch nooit gekocht hebt, een fase verder nog, dus, dan de boeken die ik allang een keer gekocht heb maar waarin ik om een of andere reden nog nooit een letter gelezen heb, mijn bovenboekenkast puilt uit van de boeken van die laatste soort, ik kan niet wachten tot Van theemutscultuur naar walkmanego en De spektakelmaatschappij daar ook zullen staan zodat ik, af en toe, hun ruggen ajen kan. Maar hoe ook. Kombineer de marxistiese grondlegger van het situationisme met een minimalistiese schilder die haar stijl als abstract expressionisme beschouwde en wat krijg je dan? De voelbaarheid van de realiteit. Vreugde. Ervaringen die schaars zijn, en zeldzaam. Nadenken over wat het verschil is tussen schaars en zeldzaam, wat is de nuance. Een radicaal wachten op blauw dat valt. Het roest op de hekjes in de brandgang. Aandacht. Keuze. Risico. En dan ben ik dus nog maar één gedicht ver, en nu al verder van huis dan ooit. Want hoewel Raymond de Borja met facture een onderzoek lijkt te ondernemen naar de struktuur, de “factualiteit” (is dat een woord?) van aldagsleven, levert dat bij hem geen schipperiaanse huiskamerpoëzie op die het nabije nabijer maakt; nee, De Borja vervreemdt de lezer juist zozeer van het hem omringende dat al het zijn een nergens zijn wordt. Door filosofie te paren aan sociologie en sociologie te paren aan psychologie en psychologie te paren aan literatuur en literatuur te paren aan beeldende kunst (minimalistiese misschien, of levensgrote installaties in verlaten fabriekshallen), laat de dichter voor de ogen van zijn lezers verschijnen: “een laadboom gegraveerd in een fabriek gegraveerd in een hoeveelheid water gegraveerd in een brief”. En dat vorige week maandag, in het magazijn van missende onderdelen. De illusies liggen op tafel, en de tafel zelf is een illusie. O. Ja. Lees ik de anatomie van een nachtmerrie? Het verslag van een reis door de boekenkast van Raymond de Borja? Een essay in de meest letterlijke betekenis van het woord: een probeersel? Een ordinair doeboek misschien, aangezien De Borja de lezer onophoudelijk denkend zet, opzoekend zet, schrijvend zet, uitvoerend zet? Zo komt hij met: “grijp het dichtstbijzijnde boek, de derde zin van het vierde hoofdstuk beschrijft je leven”, die kende ik nog niet maar ik doe, ik grijp het dichtstbijzijnde boek, ik zoek op en krijg: “Maar als dat zo was, hoe kon het dan dat ik haar niet had gezien op het station?”, en ja dat zou best eens een rake beschrijving kunnen zijn van mijn leven en dit lijkt me een prima gezelschapsspel voor de feestdagen: met zun allen in een kring op de grond, stapels boeken overal, boeken grijpen, de derde zin van het vierde hoofdstuk opzoeken en iedereen pas naar huis als ze allemaal een goed doortimmerde analyse hebben gegeven hoezo de gevonden zin over hun leven gaat. En zo door je eigen boeken gaan, en De Borja door de zijne. Altijd weer dat kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid jajaja, we kennen dat wel, maar oké, niemand zegt dat De Borja geen boeken mag lezen die de hele wereld leest. Deze verbazing is niet het begin van kennis. Of wel misschien. Zoals. Het zitten. Hier. Op een droge donderdag en voor het eerst sinds jaren weer eens miljoenen nu levend zullen nooit doodgaan om de kamer mee op te vullen, en lezen over barbarismen. Grieks: buitenlands. Sanskriet: stotteren. Over de telefoon plauderen over een ander boek, een veel ouder boek, en ook: denkend over kunst en alles wat gedacht is als totem. Dit. Totem. Dat. Totem één. Mensen van de zwervende huizen. Ook dat vult de ruimte. Komt er ergens nog eens ballet bij, welja. Trisha Brown in ieder geval. Ook zij nu dood. En een droom van dode kamers. Een grote scheur in de namiddag. Waarschijnlijk een hart. En geheel momenteelderlijk vraag ik me af wat totale stilte met je hersens doet. Het moment spreekt daar. Met muziek een tuin komponeren. De zon, Dorian. Acht harmoniese toonhoogtes met negen echo’s. Dan de vele jaren van voorspoed. Of Breton. Die Nadja laat vragen: wie ben ik? Of Agamben. Die zegt dat het gelaat is waar een zijnde verschijnt, en wegzinkt in die verschijning, en een manier moet vinden om eruit te komen (leuk dat je Agamben erbij haalt, De Borja, maar ik heb hem wel eens zinniger gehoord) (en Levinas trouwens, en Levinas dan?) (en Julio Iglesias dan?) (en De Borja: ik wil dat ons gedicht een gelaat heeft. Het moet een manier vinden om eruit te komen) (niets komt ooit nog ergens uit) (een idee legt beslag op een beeld van de wereld). Dan de vele jaren van voorspoed. Of. Hoe het steeds gaat, hoe het steeds jaagt in facture, zelfs als het stil staat, zelfs als het soms alleen maar 26 juli 1972 kan zijn, want tijd is dun rondom de oorzaak en dik rondom het gevolg. Zegt On Kawara dat Nikolai Kozyren zei (volgens Raymond de Borja dan). De Kawara van de dataschilderijen. Dagen vinden plaats. Vandaag vindt plaats. Het loutere leven. De blinde tijd. Wat past beter bij facture dan On Kawara? Misschien Kurt Schwitters misschien, misschien het merzbau misschien, en De Borja opzettelijk de data door elkaar gojen (de blinde tijd) (de lege tijd) (de alleen door de mens gevulde tijd), De Borja opzettelijk de kronologie op zijn kop zetten. De limieten in tijdruimte. In sommige paradoxen is de limiet waar vriendschap ontstaat. Zodanig dat vriendschap ruimte radiëert. De fragmenten die misschien wel of misschien niet ons leven zijn.

Maar wat ik nog steeds niet weet: wie is toch die Jean?

En wat ik nog steeds niet weet: wat moet ik er eigenlijk van vinden?

facture vraagt om herlezen. facture vraagt om denken. facture vraagt om doen. Als iemand me zou vragen waar ist werk van, zou ik misschien kunnen zeggen daar ist werk van. En grijnzen. Laat op de avond. Vroeg in de nacht misschien. De tijdruimte ligt toch al aan diggelen.

Raymond de Borja Facture

Facture

  • Auteur: Raymond de Borja (Filipijnen)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Taal: Engels
  • Uitgever: Broken Sleep Books
  • Verschijnt: 29 februari 2024
  • Omvang: 84 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Amazon / Bol

Flaptekst van het boek van de Filipijnse dichter Raymond de Borja

Raymond de Borja’s facture is an inventive book, both literary and wondrously attuned to the most minute subtleties. The poems in facture are uncannily cohesive, each a small sculpture, a little engine. De Borja’s poems speak through the history of the art world, the history of art theory, and an acute sense of the material world as well. De Borja’s work feels in service of a larger project which we could call the making of art, art which emerges through the work of one’s hands and mind. There is a kind of tenderness toward the poet’s and reader’s body in these poems, a kind of care and compassion in relation to craft, and in the relation of writing to the world.

Bijpassende boeken en informatie

Karin Smirnoff – Mijn moeder

Karin Smirnoff Mijn moeder recensie en informatie over de inhoud van de Zweedse roman, Op 12 november 2024 verschijnt bij uitgeverij Querido de roman van de Zweedse schrijfster Karin Smirnoff. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster, de vertaler en over de uitgave.

Karin Smirnoff Mijn moeder recensie van Tim Donker

Dat niets is wat het lijkt, is even afgezaagd als onwaar. Al te vaak blijken de dingen precies zo te zijn als je op grond van hun voorkomen al verwacht had – net dat is wat de dingen zo vervelend maakt. Maar Karin Smirnoff hier, had me toch even flink op het verkeerde been. Dit was het been, en het was verkeerd: het was, dacht ik, dat het met Mijn moeder wel helemaal niks zou gaan worden. Omdat. Vanwege. En wel hierom. Dat de titel bijvoorbeeld. Zeg zelf. Wat kun je verwachten van een boek dat Mijn moeder heet? Wie schrijft er nu een boek met zo’n domme titel. Of. Smirnoff schreef deel 7 van de Millennium-reeks. Wat kun je verwachten van een schrijfster die meewerkt aan de Millennium-reeks? Of dat. Op de eerste bladzijde zijn de hoofdpersonen aan het vertrekken, ik hou niet zo van boeken die beginnen met weggaan, en dan is er bij dat weggaan ook nog veel aandacht voor een hond, wat kun je verwachten van een boek dat geschreven is door een hondenliefhebber, ik hou van katten en niet van honden, je moet al aardig geweldig zijn wil je als hondenbezitter mijn aandacht krijgen.

En.

Ik weet het wel. De originele titel was Vi for upp med mor, google translate maakt daar “We zijn met moeder naar boven gegaan” van, wat nog steeds geen fantastiese titel is maar toch al werelden beter dan Mijn moeder.

En ik weet wel. Dat ik inderdaad geen letter gelezen heb in de Millennium-reeks, het zijn allemaal vooroordelen, ik vind dat daar niks verkeerd aan is, ik hou van mijn vooroordelen, ik koester mijn vooroordelen, mijn vooroordelen helpen mij te navigeren doorheen mijn leven, dankzij mijn vooroordelen hoef ik niet elk steentje op te rapen en drie keer om te drajen om zeker te weten dat dit niet het prachtigste steentje is dat je ooit gezien hebt maar sta ik mezelf toe te denken dat wie één steentje gezien heeft, ze allemaal wel kent.

Maar het mooiste met mijn vooroordelen vind ik nog wel dat ze op harde realiteiten kapot kunnen vallen. Of op een boek. Op een heel hard boek, hoe hard is een boek, dit was een heel hard boek.

Jana heeft een broer (die door iedereen, niet alleen Jana zelf maar ook alle andere verhaalfiguren simpelweg “Broer” genoemd wordt), en een moeder. En nu is de moeder dood. Het was haar wens begraven te worden in haar geboortedorp in het noorden van Zweden. Kukkojärvi, zo heet het naar waar Jana en Broer gaan moeten. De dorpsbewoners zijn achterdochtig, intolerant, licht agressief, benepen, seksistisch, bekrompen, xenofoob, hypocriet, misogyn, incestueus, achterbaks, een klein beetje gluiperig, vroom en zo religieus als de sodemieter. Jana moet niks van ze hebben, en wil het liefst zo snel mogelijk, direct na de begrafenis bijvoorbeeld, weer weg. Maar Broer valt voor de “saamhorigheid”, en de hechtheid van de gemeenschap, geraakt al snel ingesponnen in het kleverige web van de dorpsbewoners, past zich helemaal aan, kleurt mee, neemt zich zelfs al vrij snel een huwelijk voor. Jana krijgt Broer niet meer mee terug naar hun oude, stadse leven, maar kan, als tweelingzus ook niet zonder hem. Ze blijft dus ook maar zo’n beetje rondhangen in het dorp, inwonend bij Jussi, nog de meest vrijgevochten ziel in het dorp, wachtend tot Broer zijn verstand weer terug vindt. Ze heeft wat baantjes, als juf op een school, als alleskunner in een hotel, wordt om de meest kleinzielige redenen ontslagen, geraakt nogal eens in bizarre situaties verzeild, en kampt ondertussen met demonen uit het verleden. Haar horkerige, gewelddadige ex van wie ze toch maar niet goed los kan komen, en haar ouders. De jeugd van Jana en Broer was hard en liefdeloos. Mishandeling. Een vieze, donkere kelder waar ze nachtenlang in werden opgesloten. Een halfzus die als een geest bleef rondwaren. Moeder had op jonge leeftijd een meisje gekregen, het was direct na de geboorte bij haar weggehaald omdat men er -overigens abusievelijk- vanuit ging dat het verwekt zou zijn door haar eigen vader; de moeder hield meer van dit afwezige kind dan van Jana en Broer en maakte daar ook geen geheimen van.

Het verhaal is sterk. De beelden zijn sterk. De sfeer is sterk. De beklemming in het Noord-Zweedse dorp, de dreiging. Overal ontspoorde dronkaards. Kille, afwijzende mensen. Vieze dominees. Vuile huizen. De onbehaaglijkheid. Smirnoff weet het allemaal zo sterk op te roepen. Hoe sinister de meeste dorpelingen zich gedragen, wat al in het kortste gesprekje tot uiting komt. Overheen alles hangt een duister, een angstaanjagend sluier. Broer te verliezen aan zulke mafkezen; een gemeenschap waar niks mag, geen boeken, geen muziek, de man boven alles, de vrouw alleen goed om zoveel mogelijk kinderen te baren, en alleen wie zich helemaal aan die regels overgeeft mag erbij horen. De frustratie. Je voelt het als lezer allemaal. Ook in Jana woekert het. De herinneringen, die in flitsen onophoudelijk boven blijven komen. Haar geschifte ouders. Maar ook nu nog, haar volwassen leven. Twijfels, verdeeldheid, onvermogen. Een wil, en tevens een grote angst om zich over te geven aan de liefde die ze stilaan voor Jussi begint te voelen. Er is sprake van een inmiddels volwassen dochter die Jana niet zelf opgevoed heeft en die nu contact met haar wil, en Jana wil dat zo graag, en Jana wil dat ook helemaal niet. Niet weten wat aan te moeten met zichzelf. Ook dat maakt Smirnoff zeer voelbaar. Een boek om in enkele grote rukken uit te lezen, welhaast in een roes (maar wat wil je als de schrijver zo’n achternaam heeft).

Het is die pen die het boek uiteindelijk briljant maakt. Smirnoff gebruikt vrijwel geen interpunksie, zodat niet altijd meteen duidelijk is of iets een herinnering is of een gedachte of directe rede, of wie er wat zegt. Voornamen en achternamen worden aan elkaar geschreven, als één woord, zonder hoofdletter. Net zoals boek- en filmtitels. Het boek ademt, de woorden pulzeren, de tekst leeft. Het kapselt in, het drukt op de borst. Je beleeft dit boek als een nachtmerrie. Een wonderschone nachtmerrie, dat wel. In haar ademende woorden laat Smirnoff de lugubere, broeierige scènes over elkaar heen buitelen wat even hallucinant als verwarrend werkt. Al weet ik niet goed of het feit dat ik niet alles even goed kon plaatsen (wat ik heerlijk vind als ik een boek lees, dat niet alles me almeteens helder is) er misschien ook niet mee te maken kon hebben dat Mijn moeder het twede deel uit een trilogie is, begonnen met Mijn broer en dat eerste deel heb ik dus even gemist (en na het einde van Mijn moeder vraag ik me af hoe het in Godsnaam verder moet want beide hoofdrolspelers lijken – ofnee wacht lees dat zelf maar).

Prachtige verontrusting. Bloedmoje ontzetting. Wonderschone angstaanjagendheid. Ik heb dit boek gelezen met huivers op mijn lijf en met niets dat bewondering in mijn kop voor deze schrijfkunst. Je komt niet vaak een boek tegen dat zowel beeldend is, alsook op een overweldigende manier talig. Ik neig. Ademloos. Aangedaan. Op de vloer liggen de scherven van mijn vooroordelen.

Karin Smirnoff Mijn moeder

Mijn moeder

  • Auteur: Karin Smirnoff (Zweden)
  • Soort boek: Zweedse roman
  • Origineel: Vi for upp med mor (2019)
  • Nederlandse vertaling: Bart Kraamer
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 12 november 2024
  • Omvang: 368 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 24,99 / € 13,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman van Karin Smirnoff

De moeder van Jana en Broer is dood en zal worden begraven in haar geboortedorp in Noord-Zweden. De tweeling ontdekt al snel dat het leven in Kukkojärvi anders is dan ze hadden verwacht als ze haar huis erven. Het huis wordt bewoond door huurders die niet willen verhuizen, en die leven volgens strikte religieuze regels. Jana is vanaf het begin wantrouwend, maar Broer voelt zich aangetrokken tot de hechte dorpsgemeenschap, waar de nadruk ligt op gezinswaarden en mannelijke overheersing. Jana moet de strijd aangaan om niet alleen het huis maar ook haar broer terug te winnen, terwijl ze tegelijkertijd probeert haar destructieve relatie te beëindigen.

Mijn moeder (het vervolg op Karin Smirnoffs veelgeprezen debuut Mijn broer) is een weergaloos geschreven rauw en warm verhaal over Jana Kippo en het leven in een Zweeds dorp met duistere geheimen.

Karin Smirnoff Mijn broer RecensieKarin Smirnoff (Zweden) – Mijn broer
Zweedse psychologische roman
Uitgever: Querido
Verschijnt: 24 augustus 2021

Bijpassende boeken en informatie