Tag archieven: Tim Donker

Hélène Gelèns – beginnen voor gevorderden

Hélène Gelèns beginnen voor gevorderden recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe dichtbundel van de Nederlandse dichteres. Op 12 mei 2022 verschijnt bij uitgeverij Cossee het boek met nieuwe gedichten van schrijfster Hélène Gelèns.

Hélène Gelèns beginnen voor gevorderden recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op de pagina de recensie en waardering vinden van beginnen voor gevorderden. Het boek is geschreven door Hélène Gelèns. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe dichtbundel van de Nederlandse schrijfster Hélène Gelèns.

Recensie van Tim Donker

Ooit sprak ik met een opa. De oude meneer was iemands opa, ik ben vergeten wiens opa hij was. Er was een feest, we waren daar, op dat feest, we waren niet samen gekomen maar we waren er toch samen, stoelen stonden langs de muren, men at en dronk en onderhield zich. De oude meneer, hij was iemand opa, vertelde me dat hij het sedert zijn pensioen drukker had dan ooit. Oja, ik vroeg, wat doe je dan zoal? O, zei hij, dat begint al ’s morgens vroeg. Ja, dan moet je weer opstaan, en aankleden, en helemaal naar beneden gaan, en koffie zetten, en ontbijt maken… Ik lachte. Ik lachte luid. Ik lachte een beetje te luid, waarschijnlijk, want de oude meneer (hij was iemands opa) leek gekwetst. Hij zweeg. Dus nu zwegen we. We dronken. We zwegen. Er waren hapjes. Dit was een feestje. De oude meneer was iemands opa, maar ik ben vergeten wiens opa hij was.

Soms denk ik nog aan de oude meneer (hij is allang dood, heb ik gehoord). Aan het beginnen. Het beginnen van de dag. Ik ben nu vijftig, nog lang niet zo oud als de oude meneer was toen hij me bovenstaande vertelde. En toch, nu denk ik vaak aan hem als ik de dag begin. Vooral bij het twede begin van de dag. Het eerste begin van de dag gaat gedachteloos en vanzelf. Ik sta op, ik kleed me aan, ik ga naar beneden, ik maak de fruitbakjes voor de kinderen, ik maak de lunchbakjes voor de kinderen, ik maak de drinkbekers voor de kinderen, ik ga naar boven, ik wek de kinderen, soms zie ik toe op hun aankleden, soms geef ik iets aan (sokken ofzo), ik ga weer naar beneden, ik maak het ontbijt voor de kinderen, ik breng de kinderen naar school, ik kom weer thuis en dan komt het twede begin van de dag en het twede begin is moeilijk. Dan ga ik weer naar boven, helemaal naar het twede verdiep waar in dit huis mijn slaapkamer is, dan kleed ik me uit, dan ga ik douchen, en dan sta ik daar in de badkamer en dan wordt het met zwaar te moede als ik denk aan alles dat ik ga moeten doen nu. Lijf wassen en haren wassen en afdrogen en scheren en lenzen inzetten (bij het eerste begin van de dag ben ik doorgaans brildragend) en de badkamer opkuisen en dan weer naar boven, naar het twede verdiep, een klein outfitje voor mezelf vinden, me aankleden, die twee vervloekte trappen af, zoiets doen als ontbijten, ik begrijp nu zo goed hoe je zoiets als een ondragelijke klus kan opvatten. Ik begrijp nu zo goed hoe moeilijk beginnen is als je al een keer begonnen bent. Het zal de leeftijd zijn, zeker?

Of misschien niet de leeftijd maar het gat in mijn hart. Billy Callahan, toen nog als Smog, want in zijn begindagen, feitelijk in zijn dagen als teepartist, maar de teeps moogt u negeren, zeker nu teeps zogenaamd weer heel erg hip zijn, alles wat hip is moogt u negeren, eigenlijk alles van Billy Callahan moogt u negeren, zult u negeren, moet u negeren, behalve Sewn to the sky en Forgotten foundation want dat mag u niet negeren, dat moet u horen, vandaag nog, koop die seedees, nu, meteen, het behoort tot het allermooiste ooit op seedee gezet (of op wat voor geluidsdrager dan ook voor die materie), echt, koop het (en oké als u geld teveel heeft, doet u er ook niet slecht aan Julius Ceasar ook meteen maar in uw mandje te doen) (oké en Wild love misschien) (in het uiterste geval ook nog The doctor came at dawn) (en misschien een paar eepeetjes als Burning kingdoms en Kicking a couple around) (maar daarmee is het echt wel afgelopen met die Callahan), maar goed, in zijn dagen als teepartist dus, (mjoeziek nog een slagje beter eigenlijk maar dan had hij het maar fatsoenlijk op seedee moeten zetten) (eert allemaal de seedee en blijft allemaal de seedee eren tot uw laatste snik) (voorwaar, ik bid u), zong hij, zong Billy Callahan dus, everyone who’s ever got a hole in their heart knows how hard it is to start a new day.

Als vijftiger met een gat in mijn hart weet ik inderdaad hoe moeilijk het twede begin van een nieuwe dag is. Dat begin is voor gevorderden. Zoon begin kan onbegonnen werk zijn.

beginnen voor gevorderden. Dat vond ik goed. Hélène Gelèns, en ik ben toch al fan. Ging ze me daar afkomen met een ode aan, of een doordenking van het begin. Het begin als konsept ofzoiets, hoe moest ik me dat voorstellen. Iemand had het me gegeven, deze bundel, ergens in een flatportiek, we hadden wat gepraat en ik had beginnen voor gevorderden in mijn stuurtas geworpen en was al half op weg naar huis (lost somewhere between the earth and my home om een andere erg goede seedee te noemen) (niet van Smog) (maar van The Geraldine Fibbers) (Smog trouwens ook een australiese hiphopband die niet half slecht is). Ik had hier en daar al wat gelezen, ik dacht dit gaat niet Gelèns’ diepgravendste bundel zijn, misschien ga ik als fan een heel klein beetje teleurgesteld zijn, dacht ik, ik was er nog niet eens in begonnen, ik had alleen hier en daar wat gelezen, misschien was het ook wel het commentaar van Theo geweest dat me die dingen deed denken, die gezeid haadt Het is niet moeilijk, het is niet moeilijks had hij gezeid, het leest heel makkelijk, ik weet het niet, ik dacht aan beginnen, beginnen in een boek, of beginnen aan de dag, wat kun je zeggen over beginnen?

Dat alle begin moeilijk is. Vooral het twede begin.

Of in den beginne was de oerknal van videozap (prot zei zijn gat en zijn gat sprak Deutschland).

Of dat ge u moet bezinnen voordat ge begint. Maar nu begint het uit de hand te lopen.

Het begin is vaak mooi, toch? Of beter toch dan wat volgen zal. In het begin was de liefde mojer dan zij nu is. Bands, neem Smog, (niet de australiërs maar Billy), zijn in het begin meestal beter dan later. Zo van Hun eerste drie seedees zijn geweldig maar daarna wordt het minder. Of het begin van de vakantie, als het allemaal nog een beetje onbekend is en er nog zoveel dagen voor je zijn. Zet dat eens af tegen de vakantie op haar laatste benen, als alles inmiddels overbekend is en er ook nog maar een dag of twee rest en je goddomme al bijna verlangt naar huis en werk en alle dagen vroeg op en sleur.

Maar dat is beginnen zoals een beginner het zou zien. Gelèns tilt het naar een hoger niveau. Ja, ze had me danig op het verkeerde been ja. Mijn eerste indruk. Ook een begin. Het begin van de indruk. Hoe begint een indruk? Een indruk begint verkeerd.

Ik had dat boek overhandigd gekregen in een flatportiek. Ik zei iets over Hélène Gelèns. Dat haar gedichten soms wat experimenteel zijn ofzo, zoiets zei ik, en degene die het me overhandigde, hij heet Theo, wierp tegen dat de gedichten (hij had zo hier en daar al wat gelezen) helemaal niet moeilijk te lezen waren, dat het heel goed te begrijpen was. Of zoiets zei hij.

Wierp tegen.

Wierp tegen?

Waarom begrijpelijkheid als tegenwerping van mogelijk experimentalisme opwerpen? Waarom zou “experimenteel” altijd samenvallen met “moeilijk” of “onbegrijpelijk”? Maar misschien was het geen tegenwerping maar een aanvulling?

Met opstaan en opstaan heette iets waar ik zelf al even mijn oog op had laten vallen daar in dat flatportiek en dat was zoiets als een langgerekt uitgesteld begin. Het langzame op gang komen, het deed me denken aan de oude man die iemands opa was geweest, of mijn eigen dagdagelijkse twede beginnen, of mijn inmiddels ex-buurman Sergio die altijd van zichzelf zei dat hij een diesel was (wat ik altijd een beetje een stompzinnige uitspraak vond) omdat hij traag op gang kwam. Ik had de anekdotes al in mijn hoofd zitten, de anekdotes waarmee ik hier dan ook maar koppig begonnen ben, de bundel zat al in mijn stuurtas, ik moest nog een ronde, en later ’s avonds las ik nog een paar gedichten.

Gedichten over de wil bloot te beginnen, dat komt van iets van Van Ostaijen geloof ik. Gedichten die vragen en antwoorden, altijd maar over beginnen, of was je al begonnen, ritmiese gedichten, moje gedichten, was je al begonnen, je was nog aan het dromen, ook na een doorwaakte nacht moeten we beginnen, of na een nachtmerrie, opnieuw beginnen als alle papieren wegwajen, in den beginne beginnen of in medias res beginnen, pogingen tot een begin, vooral veel taalspel in dit begin, vooral veel vormspel in het begin hier, ik dacht dit gaat niet Hélène Geléns’ diepgravendste bundel zijn maar dat hoeft ook niet, je kunt het begin onderzoeken door steeds opnieuw te beginnen, het begin uit te rekken, het begin in plakjes snijden, het begin omkeren en rechtop zetten, dat kan allemaal, daar is niks mis mee, dat mag de dichter, de dichter mag alles, meng de zeedruif met de wijn en geef de dichter ook wat.

Ik las wat, ik las me tot nog voor halverwege en toen begon ik onverhoeds in een ander boek. Ja hoe gaat dat. Er ligt zoveel op mijn recenseertafel (feitelijk een secretaire), kom anders zelf kijken. Er ligt zoveel, en ik begin steeds in iets anders. Soms vanwege een onhoudbare vlaag van nieuwsgierigheid naar al wat er verder nog op die recenseertafel (feitelijk een secretaire) ligt, soms omdat ik het boek waarin ik bezig was even niet kan vinden (dat ligt dat op een andere tafel, of in de kast die vlakbij mijn leesstoel staat, of op gekkere plaatsen nog) (ik heb er ooit eentje bij het fornuis teruggevonden, was ik zo geboeid dat ik tijdens het roeren in de saus nog had staan lezen), soms omdat ik heel nodig moet en in de gauwigheid maar het allerbovenste van de stapel meetrek. In het geval van Gélèns had het nog een andere reden: ik vond die gedichten zo fantasties maar ze lazen zo tot nog voor halverwege inderdaad wel vrij makkelijk weg, vooral ritmiek, veel herhaling, ik wilde daar ook weer niet te rap doorheen gaan. Ik dacht laat dit geen pistachenoten zijn (een bakje pistachenoten, u weet, gepelde, en dan gedachteloos de een na de andere in uwen bakkes stoppen en voordat je het weet is het bakje leeg en eigenlijk had je alleen de eerste drie echt geproefd). Dus ik legde weg en ging verder in De passagier van Cormac McCarthy. En dat greep me. God nou. Wat greep me dat. Daar zat ik maar in te lezen en te lezen en te lezen. In die leesstoel van mij. Daar bij het raam. Kom anders zelf kijken.

Tot ik dagen later ineens weer aan beginnen voor gevorderden moest denken. Misschien stond ergens in De passagier het woord “beginnen”. Of “gevorderden”, al is het minder aannemelijk dat woord tegen te komen buiten de folder met het nieuwe cursusaanbod. En ik dacht nog Oja, even uitlezen. Ja. Dat dacht ik nog. Gélèns’ minst diepgravende bundel. Even uitlezen. Het was een donderdag, de zon scheen door de ramen, de kinderen waren thuis, ik ging beginnen voor gevorderden even uitlezen.

Maar dat zat me minder glad. Iemand zal met het goede been uit bed stappen op de dag dat er oorlog uitbreekt. Zo’n soort zin slik je niet achteloos, dat is niet je zoveelste pistachenootje (dat is een pistachenootje met een raar smaakje) (een pistachenootje dat je denken doet) (was dit pistachenootje nog wel goed) (gewoon) (een pistachenootje dat je denken doet). Zo’n soort zin haalt moeiteloos de vaart uit je leestempo. Wie begint er nu goedgemutst aan een fonkelnieuwe oorlogsdag? En welke oorlog, ooit was er een tijd dat “de” oorlog zonder nadenken verwees naar de twede wereldoorlog maar die tijd lijkt me ook alweer voorbij. Op zo’n nieuwe oorlogsdag naar de kapper gaan. Want als dan ’s avonds de oorlog gewonnen is, zit je haar alvast goed.

En ik zit stil met die bundel op mijn schoot en peins zo’n beetje. Ik denk aan oorlog en gekapte kapsels. Het begin van een oorlog is ook een begin en een nieuw kapsel misschien een nieuw begin, maar dit is een grotere doch van een geheel andere abcdefghijk.

Na de oorlog doet de wetenschap haar intrede. Die stap is niet heel groot. Hans Reichenbach. Hilary Putnam. (en je zoekt het) (je moest allang naar bed) (de wijn van een rojer rood dan je kende). Reichenbach is de positivist. Positivisme is beginnen. Beginnen is jeugdbewegingen. Ich möchte teil einer jugendbewegung sein ich. En meervoudige realiseerbaarheid. En hah!: hoe meervoudig, en dus realiseerbaar de dag (kun je na een twede begin een derde misschien?). Putnam is de twijfel.

(de dag na de vorige dag)

De grotere vragen tot het laatst bewaren. Wat als er in het begin louter mededogen is en in het eind alleen maar afval? Wat als onze tijd nog moet komen? Ik bedoel de tijd. Wat als er een scheppingsverhaal is dat meer klinkt als het begin van het einde. Of is dat alleen maar wat ze zeggen (ze zeggen dat er geen winters meer zijn)?

In god de wetenschappelijke nul zetten, er midden in, dus g0d, de dood van god en de verlichting de dood van de rest. Uranium, thorium, radium, alles straalt en in Ottawa, Illinois maakt de sneeuw plaats voor derrie.

Ik zit stil met die bundel op mijn school, ik kijk naar mijn kinderen, ik peins aan oorlog en religie en wetenschap en ik denk Deze bundel begon toch heel anders? Maar dat is de schoonheid van poëzie, niet? (in poëzie gebeurt iets anders).

Op het laatst wordt gevraagd nog even te wachten (we beginnen als er voldoende mensen zijn). Op het laatst vraag ik me af of ik het begin wel goed gevat heb. Maar ik kan onmiddellijk opnieuw beginnen met beginnen voor gevorderden. En dat is het goede ding.


Hélène Gelèns Beginnen voor gevorderden Recensie

beginnen voor gevorderden

  • Schrijfster: Hélène Gelèns (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Cossee
  • Verschijnt: 12 mei 2022
  • Omvang: 80 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 19,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de dichtbundel van Hélène Gelèns

beginnen voor gevorderden is één langgerekte poging om te beginnen, opnieuw, fris en met een open vizier. Maar hoe doe je dat? Gloort de toekomst eigenlijk nog? We zien het begin graag pril, pluizig en groen, maar zo ongecompliceerd is dat begin maar zelden. Menige aanvang wordt doorkruist door geweld en onderdrukking en daar komt vandaag de klimaatcrisis nog bij. Zelfs als kind moet je tegenwoordig al aardig gevorderd zijn om te beginnen.

In haar zo kenmerkende ritmische en klinkende taal jongleert Gelèns met ontstaansmythes. Oorsprongsverhalen die kunstenaars, schrijvers en denkers in de loop der eeuwen hebben bedacht, het alledaags en maatschappelijke beginnen en zelfs de oerknal zijn niet veilig bij haar. Is het spel of verzet? Humor of nijd? Wellicht alles tegelijk.

Bijpassende boeken en informatie

Maarten van der Graaff – Onder asfalt

Maarten van der Graaff Onder asfalt recensie en informatie over de inhoud van deze nieuwe dystopische roman. Op 5 mei 2022 verschijnt bij Uitgeverij Pluim de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Maarten van der Graaff.

Maarten van der Graaff Onder asfalt recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Onder asfalt. Het boek is geschreven door Maarten van der Graaff. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Maarten van der Graaf.

Recensie van Tim Donker

De raadselaar. De raadselaar staat, en de raadselaar spreekt. De raadselaar spreekt, en de raadselaar staat. Met zijn bloesje. Ofnee. Wacht. Dat bloesje nog niet, dat bloesje komt later pas. Maar staan wel, en spreken. Als de raadselaar spreekt, spreekt de raadselaar in raadsels. Tenminste dat denk ik.

Wat het is met dit boek. Onder asfalt. Maarten van der Graaff. Boeken als deze komen misschien niet met zijn dertienen in een dozijn. Neuh, er zijn twee verschillende tijdslijnen. Maar er zijn zoveel boeken met twee verschillende tijdslijnen. Er is een verleden-lijn. Een vrij nabij verleden, 1999. En er is een heden-lijn. Feitelijk een toekomst-lijn, een tamelijk nabije toekomst dan: 2068. In de verleden-lijn zijn er mensen op een bedrijfsfeest in één of ander deprimeren zalencentrum aan de snelweg. Er zijn ook jongeren die een spel doen. Het zou een computerspel kunnen zijn, ik ken daar niet zoveel van. Of een rollenspel, ik ken daar niet zoveel van. Ik heb wel collega’s die in bizarre uitdossingen op hun whatsapp-profielfoto staan. Is dat iets uit Tolkien ofzo, of Harry Potter, of Narnia, ik weet het niet, ik ken daar niet zoveel van. Alle snelwegen verdwijnen. Ineens. Snelwegen. Allemaal. De lezer krijgt het verhaal door veler ogen en op vele momenten. Dat gaat dan in kleine hoofdstukjes met titels als “Alina, drie uur voor de veranderingen”, “Leon, zes uur voor de veranderingen”, Jeremiël, zeven maanden na de veranderingen”, “Simon, vier dagen na de veranderingen”. Deze krioelende verhalen komen op diverse plekken terug in het boek in delen die “Onder asfalt” heten.

In de heden- dan wel toekomstige lijn (die aan bod komt in de “Dierenriem”-delen) is er maar één hoofdpersoon: de gescheiden moeder Ira. Ze heeft een zoon die Chris heet (waardoor ik, sorry, steeds de Chris uit Family guy voor me zag, met dat petje) en een moeder die Renate heet. Daar is iets mee. Want de wereld in 2068 lijkt schijnbaar niet veel meer op de wereld van 1999 of, zeg, die van 2022. Er zijn geen steden meer, er is slechts nog een grote Randstad hetende superstad. Randstad kent diverse zones zoals Dierenriem, de Verticalen en IJ. Lieden van minder allooi mogen niet, of anders alleen maar voor even, in de welgesteldere zones komen. Verdermeer lijkt het “internet of bodies” gerealiseerd te zijn in 2068: tablets, smartphones en laptops zijn niet langer nodig voor een internetverbinding: mensen kunnen in hun hoofd “bladeren” door “velden” met informatie. Bij Renate zijn die “velden” “ingestort” en zij zit nu katatoon in een rusthuis.

Het is verleidelijk om in een boek Onder asfalt méér te lezen dan kronkelende, elkaar soms rakende verhalen. Ik zei al dat de wereld in de “Dierenriem”-delen schijnbaar niet veel meer op de wereld van vandaag lijkt. Het zal niet zonder reden zijn dat Van Der Graaff voor zijn toekomstvisie (?) 2068 heeft gekozen en niet, bijvoorbeeld, het jaar 2525. De megalopolis, de oneindige stad, het aaneengroeien van alle steden op een continent – het is geen totaal ondenkbare toekomst. Het internet of bodies, een volgende stap in de verdere digitalisering van de mens. Er zijn mensen die dat nu al een goed idee vinden, net als het laten verdwijnen van fysiek geld. Algehele uniformering, iedereen doet mee. Want alle dieren zijn gelijk maar sommige dieren zijn meer gelijk dan andere dieren. En dus is het heel normaal dat sommige dieren mogen komen waar andere dieren niet (gentrificatie, iemand?). En hee, zo gek lang geleden is het niet dat restauranteigenaren mensen mochten -nee: moesten, of ze wilden of niet- hongerigen mochten weigeren op medische gronden. En als die maffe permanente coronawet van ze er komt, kan dat maar zo weer gebeuren als er iets teveel mensen last van een loopneus krijgen.

Ook in de 1999-lijn liggen de paralellen met onze huidige staat van zijn voor het oprapen. Na het verdwijnen van de snelwegen – oja, dat ook. Dat verdwijnen van snelwegen. Dat zou je metaforisch kunnen uitleggen. De snelweg als de ultieme vrijheid: altijd maar kunnen gaan (i got us on a highway, i got us in a car, i got us going faster than we’ve ever gone before); toen in 2020 het totalitarisme zijn intrede deed bleek dat onze overheid met een uiterst zwak excuus onze bewegingsvrijheid ernstig kan inperken (en aangezien angst de grote raadgever werd, vonden “de meeste mensen” het nog allemaal prima ook) (en er is iets aan de hand, politici zijn op hun best -lees slechtst- als er “iets aan de hand is”, niet?, zegt het in Onder asfalt: “…de veranderingen aan te grijpen om steeds meer bestuurlijke macht naar zich toe te trekken. Het is mijn stellige overtuiging dat deze organisatie de democratie binnen een paar jaar zal uithollen, de verzorgingsstaat zal afbreken en elke mogelijkheid zal gebruiken om het land via openlijke of meer verholen dwang in haar macht te houden.”; is dat niet precies wat er sinds 2020 aan de hand is in dit land ofnee zelfs wereldwijd?) (ik kon niet wachten tot de vaccinaties “erin” zaten) (geen seconde getwijfeld, geen seconde getwijfeld): wegen kunnen dus inderdaad zomaar ineens verdwijnen. Maar je kunt het evenzeer uitleggen als het verdwijnen van verbanden, coherentie, zin. In ieder geval ontstaat al rap een nieuwe orde, die bizarre trekjes heeft. Er zijn engelen, de engelen van Wim Kok dan nog, er is een Frits van Egteren (!) die een Partij van de Nieuwe Eeuw heeft, er is ook een gevallen engel: een mengsel van fantasy, religie, fictie, idealisme, sprookje, spionage, gekonkel, agressie en fascisme onder het mom van “politiek”; als dat een commentaar is op het huidige politieke bedrijf in Nederland, is het bijzonder treffend.

En dan zijn er nog de systeemkaarten van Renate van de Burgt. De moeder van de ikfiguur uit de “Dierenriem”-delen. Ooit (in 1999?) schreef zij een hele reeks met nu eens brief- en dan weer dagboek-achtige notities, zomwijlen regelrechte essays die in 2068 door Ira worden gevonden en gelezen. De lezer krijgt de systeemkaarten ook te lezen, zij het niet allemaal. In systeemkaart 16 wordt Marc Augé aan het woord gelaten, over borden langs de snelweg. Dat zou in 2004 al eens in Raster hebben gestaan, en ik denk dat moet in Raster 106 De plek zijn geweest. En ik loop naar boven naar waar ik mijn Rasters bewaar en ik trek Raster 106 uit de kast en inderdaad: Marc Augé, Vrijplaatsen. En ik wil lezen, en ik wil nadenken over snelwegen, je kunt filosoferen over snelwegen, ik heb nog nooit nagedacht of gefilosofeerd over snelwegen, maar ik wil ook verder lezen in Onder asfalt.

Zet systeemkaart 52 me weer heel erg denkend:

“Na het overlijden van Fritz Todt werkte Alwin Seifert onder Albert Speer. Op de Obersalzberg werd vanaf 1937 gekookt met biodynamische producten, verbouwd door een tuinier die Seifert en zijn collega’s voor Hitler hadden geregeld. Ook adviseerde Seifert het regime over hoe tuinen en landbouwgronden in geannexeerde Poolse gebieden ‘Duits’ konden worden, ontdaan van hun Slavische karakter. Himmlers biodynamische kruidentuin, een plantage waar honderden gevangenen uit Dachau zich doodwerkten, werd door Seifert beheerd en regelmatig bezocht. Toch eindigde Alwin Seifert na ’45 als hoogleraar en werd hij in necrologieën geroemd om zijn inzet voor de milieubeweging.”;

het nazisme van de milieubeweging; het fascisme van “woke”, ik herken het wel (waarom zou ik vlees eten?) (visboer, doe mij nog maar een kilo kibbeling!) (al diegenen die er niet net zo over denken als wij, die is fout), waar idealen dogma’s worden ontstaat uit iets moois ineens iets heel engs, is dat het, ik wil denken, maar ik moet ook poffertjes maken voor mijn dochter en haar vriendin, voor mijn zoon en de jongens hiervoor op de bevroren sloot, soms lees ik, lees ik ineens in de 2068-lijn een bemerking die de hele 1999-lijn op losse schroeven zet, ik drink koffie, ik maak poffertjes, ik denk, ik weet het ook niet meer, waarom zitten al mijn kleren onder poffertjesdeeg?

Onder asfalt is ontstellend gelaagd. Je kunt er een ideeënroman in zien. Een sociaal commentaar. Een dystopie. Historische science-fiction. Of dreigt het op de valreep nog even een doodordinaire zombieroman te worden? Ach.

En heb ik het boek uit, sla ik de bijna laatste bladzijde om, zie ik daar de raadselaar zelf staan. Met zijn tot het bovenste knoopje gesloten strepenbloesje. En zijn haar. En zijn licht geamuseerde blik, zo lijkt. Denk ik dat hij, de raadselaar, Maarten van der Graaff denkt: zeg je gaat hier toch niet over zitten nadenken, hè? Denk ik: misschien is Onder asfalt bovenal een boek. Een boek dat je kunt lezen. Dus lees. En zie. En lees. En lees anders dan ik las. Want als de raadselaar spreekt zijn de manieren van verstaan oneindig.


Maarten van der Graaff Onder asfalt Recensie

Onder asfalt

  • Schrijver: Maarten van der Graaff (Nederland)
  • Soort boek: dystopische roman
  • Uitgever: Uitgeverij Pluim
  • Verschijnt: 5 mei 2022
  • Omvang: 224 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 12,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Recensie en waardering van de roman

  • “Het boek is van een waanzinnige rijkdom, en al tijdens het lezen krijg je zin in herlezing.” (NRC)

Flaptekst van de nieuwe roman van Maarten de Graaff

Ira woont in Dierenriem, een wijk waar het stil is op straat en alles gekmakend ordelijk verloopt. Maar dan kan haar zoon Chris om onduidelijke redenen de slaap niet meer vatten. Het keurige Nederland krijgt ondertussen te kampen met ‘de veranderingen’: mensen verdwijnen, een technocratische orde genaamd de engelen trekt achter de schermen aan de touwtjes en op parkeerterreinen ontstaan nieuwe allianties. Geesten uit oude verhalen laten zich niet meer verjagen, vage kennissen dwalen door stad en land en verborgen boodschappen in vertrouwde technologie roepen de vraag op hoe het ooit was – of misschien nooit is geweest?

Van der Graaff beschrijft een recent gedeeld verleden en een ongrijpbare toekomst, waar we ons al middenin bevinden. Dit is zijn tweede roman, een volstrekt origineel verhaal en de overdonderende opvolger van zijn veelgeprezen debuut Wormen en engelen.

Bijpassende boeken en informatie

Claire-Louise Bennett – Kassa 19

Claire-Louise Bennett Kassa 19 recensie en informatie over de inhoud van de Engelse roman. Op 28 april 2022 verschijnt bij uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de in 2021 verschenen roman Checkout 19 van de Britse schrijfster Claire-Louise Bennett. Winnaar Europese Literatuurprijs 2023.

Claire-Louise Bennett Kassa 19 recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden de roman Kassa 19. Het boek is geschreven door Claire-Louise Bennett. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van de Engelse schrijfster Claire-Louise Bennett.

Recensie van Tim Donker

Wie was het weer die zei, ik was het die zei, wanneer was het dat ik het zei, het was nog maar pas dat ik het zei, waarover was het dat ik het zei, ik weet niet meer waarover het was dat ik het zei. Goed mogelijk dat het over Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost ging. Maar het kan ook wel eens Het einde van het lied zijn geweest al is dat langer geleden geloof ik, nog maar kort na mijn verhuis dat was. Kanada misschien? Ik weet het niet. Maar ik weet nog dat ik het zei, ik weet dat ik zei Dit is het mooiste boek dat ik ooit gelezen heb tot het volgende mooiste boek dat ik ooit gelezen heb. En dat was oprecht gesproken. Maar nu is het hier.

Nu is het hier. Dat volgende mooiste boek ooit gelezen. Nu heet het Kassa 19. En de schrijfster heet Claire-Louise Bennett. Hier vlak naast me ligt het boek. Het lijkt nog te zinderen. Het lijkt nog na te zinderen van de keren dat ik erin las, al die intense keren, misschien het meest nog de laatste keren. Dat was in een hotel. Ergens nabij Nijmegen. Mijn zoon en ik in de ene kamer; dochter en moeder in de andere. Een hotel ergens nabij Nijmegen, midden in een bos, gans de kamer schimmerde in groenig licht van al de bomen die om het hotel heen stonden. Keek ik op van mijn boek, zag ik mijn zoon, mijn moje lieve zoon, mijn prachtige zoon, en achter hem al die bomen. Soms kwam mijn dochter even kijken op onze kamer; wij kwamen zelden naar de hunne. Toen ik las, toen ik die allerlaatste bladzijden las, hadden we net gelopen, net heeldurdag doorheen Nijmegen gelopen, toen ik las, toen ik die allerlaatste bladzijden las, waren we moe. Ik las verwoed, de televisieprogramma’s van mijn zoon stoorden me niet. Ik las de laatste bladzijden, toen wist ik het al. Toen wist ik al dat dit er weer één was. Zo’n volgend allermooiste boek ooit gelezen. Toen had het me al adem benomen, toen had het me al gevloernageld. Wanneer weet je dat eigenlijk zeker? Op welk moment in een boek weet je dat dit er weer één gaat zijn, zo’n boek, weer zo’n allermooiste boek ooit gelezen?

Ik denk dat ik dat met Kassa 19 al vrij snel wist. Ja. Hoofdstuk 1. Dat Een raar gedoe heet en wees gerust want de titel van het hoofdstuk is het enige dat er slecht aan is. Het is geen lang hoofdstuk. Het begint op bladzijde negen, het eindigt op bladzijde achttien. Maar het zijn de schitterendste bladzijden uit de wereldliteratuur. Voila. Daar. Ik zei het. Ja. Zelfs de eerste regels, de eerste halve bladzijde. Zelfs toen al. Een sterk vermoeden: dit kon wel eens een heel goed boek gaan zijn. Gaaf. Zei ik bijna. Een heel gaaf boek. Zeggen mensen dat nog, gaaf? Het lezen als drinken. Het lezen als verdwijnen. Het lezen als opzuigen nee jij zuigt de woorden niet op, de woorden zuigen jou op. O. Ja. Dat eerste hoofdstuk. Dat is zo ontzettend bloedmooi, dat kan ik je niet eens vertellen. Nee. Ik wíl het niet vertellen. Ik wil springen. Op een tuintafel, op het dak van een geparkeerde auto (ja dan moet ik vrij hoog springen, dat realiseer ik me nu ook, ik doe het wel via de motorkap); ik wil podium, ik wil kansel (ha!); altijd ergens op, altijd ergens vanaf – en dan voorlezen. Ja. Dat hele eerste hoofdstuk. Wil ik aan je voorlezen. Terwijl ik op autodak op balkon op terrastafel of liever nog toch gewoon vlak naast je sta. Of anders hier. Nu. In deze bespreking. Gewoon dat hele eerste hoofdstuk sieteren, nu. Woord voor woord. Zou dat kunnen? Zou dat al ooit eens gedaan zijn? Zou dat meer zijn dat het sietaatrecht of het geduld van de lezer hebben kan? Iemand zei me laatst dat mijn besprekingen tóch al heel veel vragen van het geduld van de lezer. “Je moet wel zin hebben om zoiets te lezen.”, zei die. En ik dacht Maar je moet altijd maar zin hebben om wat dan ook te lezen, niet? Je moet ook maar net zin hebben om een hele korte bespreking te lezen, behalve dan dat die kort is misschien en zo’n beetje feitelijk-mededelend, en het niet veel van je kostbare tijd kost om te lezen. Zoiets als de gebruiksaanwijzing op een fles gootsteenontstopper. (O. Toen. Toen ik jong was, en nog dingen wilde, want alleen jonge mensen willen dingen (wie weet de slogan van Veronica nog?); dit nu, is ouder worden: steeds minder willen en steeds meer kwijt raken & banen en mogelijkheden en dromen en liefdes en vrienden en wensen en idealen en ambities ontvallen je, breken eenvoudigweg met veel gekraak af, vallen met een plons in de rivier en drijven weg, drijven tot ver buiten waar je handen ooit nog reiken kunnen en je zit daar en je ziet het gebeuren en je zegt hmm, zeg je en je zegt oké, zeg je en je haalt je schouders op en je neuriet een liedje van The Pixies en je staat op en je loopt weg – maar goed ik was aan het vertellen, onderbreek me niet steeds, ik was aan het vertellen dat ik jong was en schreef aan wat een boek moest worden en één van de hoofdstukken in dat boek was de gebruiksaanwijzing op een fles gootsteenontstopper want dat was readymade en met een readymade, dacht ik, kun je nooit mis gaan). Laat ik geen fles gootsteenontstopper zijn nee laat ik ook niet het andere zijn nee laat ik me beperken tot de eerste zinnen. Niet de pracht van het eerste hoofdstuk. Maar de geur van de pracht.

“Later hadden we vaak een boek bij ons. Later. Toen we eindelijk een beetje groter waren maar nog lang niet zo groot als de rest namen we boeken mee. O ladingen boeken. En gingen ermee in het gras bij de boom zitten. Eigenlijk maar één boek. Precies, maar één. Heel veel boeken, één tegelijk. Ja precies, één tegelijk. We hadden liever geen stapels boeken, hè. Nee, eigenlijk niet, en nu nog steeds niet. We hebben liever één boek. Ja, nu hebben we liever één boek en toen hadden we liever één boek. We gingen bijvoorbeeld naar de bibliotheek en leerden al snel af om heel veel boeken te lenen hè. Ja. Ja. Ja echt. Eerst leenden we natuurlijk zoveel mogelijk boeken. Dus waarschijnlijk acht boeken. Het is altijd of zes boeken of acht boeken of twaalf boeken. Tenzij het een speciale serie boeken is natuurlijk want in dat geval zijn het er misschien maar vier.”

En dan voort, zoals dit, dat razende, dat mooje, dat volle. God. Ja. Dus.

Maar ken je dat? Dat je las, je was op weg om je gootsteen te ontstoppen maar je las, en je, dit, lezend, doet je willen (doet je willen?) (???), lezen, meer lezen, alleen nog maar lezen, dit, nu, straks, altijd, altijd alleen maar lezen in dit boek, en je wil het geven ook, aan anderen, dit boek, niet in je eigen woorden natuurlijk want je eigen woorden halen het bij lang en bij ver niet bij de woorden van Bennett; Kassa 19 is het mooiste in de woorden van Kassa 19; Kassa 19 is al zovele tinten flauwer in de bespreking van Kassa 19; niemand dan Bennett zelve kan ooit ten volle recht doen aan Kassa 19.

Dat is de kracht. Dat is de pracht. Van Kassa 19. Je moet het boek zelf lezen. Lees het boek. Ik kan niets zeggen. Ik doe alleen maar een leesverslag.

Dat zou je kunnen zeggen. Je zou kunnen zeggen dat Kassa 19 over lezen gaat. Over boeken. De boeken die je las, en er was een rus die je Jenseits von Gut und Böse gaf toen je liep, door de gangpaden van de supermarkt liep je, op weg naar je kassa, naar kassa 19 want dat was jouw kassa, door de supermarkt liep je en toen gaf die rus jou dat boek, en er waren andere boeken, er was een essay over duisternis, er waren boeken over de waanzin, er waren boeken van vrouwen, vooral heel veel boeken van vrouwen, een eindeloze opsomming van gelezen boeken, ergens, bij titel en bij schrijver en soms alleen bij titel, peins The Female Malady: Women, Madness, and English Culture, 1830 – 1980 van Elaine Showalter (een boek over hoe de idee van wat een “normale” vrouw behoort te zijn heeft bijgedragen aan het tot waanzinnig stigmatiseren van vele, vele vrouwen) (en dus nog geen handbreedte bij Geschiedenis van de waanzin van Michel Foucault vandaan) (en denk maar niet dat het na 1980 gedaan was met het ziek maken van gezonden mensen, Illich en de resentelijker nog het hysterische coronabeleid helpen je uit die droom), of peins een essay van Junochiro Tanizaki waarin hij de westerse obsessie met schoon, nieuw, ongeschonden en licht plaatst tegenover de oosterse verzoening met duisternis, patina en broosheid en die woorden, en al die woorden, en wat het met je doet om jong te zijn en al die woorden in je te hebben, vrouw zijn, jonge vrouw zijn en lezen, zoveel lezen, en ik dacht aan Sabine, ik zag voor me Sabine in een huis dat uit boeken opgetrokken is en ik dacht Sabine ik zag u oprecht heel erg graag en ik dacht hoe zou het nu zijn met Sabine, boeken, vrouwen, lezen, zou je kunnen zeggen, ik bedoel je zou kunnen zeggen dat Kassa 19 daar over gaat en dan zou je niet eens iets heel erg raars zeggen.

Je zou kunnen zeggen dat dit een boek is dat boeken bevat, dat het een verhaal is vol verhalen. Zou je kunnen zeggen. “Toen ik begin twintig was,” schrijft Claire-Louise Bennett, “begon ik een verhaal te schrijven over een man die Tarquinius Superbus heette”. En vervolgens gaat het lang, nee zeer lang over Tarquinius Superbus. Over Tarquinius Superbus en zijn bondgenoot de Dokter, die, ergens in de negentiende eeuw, of aan het begin van de renaissance, of, zeg, gewoon “lang geleden” in Stockholm of Malmö of Bazel of Stuttgart of Lyon of Madrid of Turijn of Triëst maar “[v]ooral in Wenen of Venetië” zitten en praten en drinken, en boeken bestellen, en zich verwonderen, en dingen eten, en op zoek zijn naar een zin, en het is grappig en lichtelijk absurd, en heel erg Jean-Paul is het ook, dat was een Duitser geloof ik, en zo lang gaat het over Tarquinius Superbus en de Dokter dat je langzaamaan kunt gaan voelen dat zij de hoofdrolspelers zijn van dit boek & al het voorgaande maar inleiding en dan eist toch de eerdere ikfiguur weer de toneellichten op. God. Je zou Kassa 19 als een duizend en één nacht kunnen benaderen en ik zou je er niet om uitlachen.

Of filosofie. Jong zijn, en filosofie, is de hoofdpersoon nog steeds jong ja volgens mij is de hoofdpersoon heel het boek jong, zijn wij niet altijd jong, zijn wij niet allemaal altijd jong tot we ineens oud zijn (soms, mensen met een niet al te verlopen uiterlijk zeggen tegen mij: Ik word altijd jonger geschat & dan vraag ik me steevast af hoe je weten kunt hoe oud of jong mensen je schatten ik heb zelf werkelijk geen idee hoe oud mensen mij schatten zijn dat dan van die klootzakken die op de vraag Hoe oud ben jij eigenlijk antwoorden met dat afgrijselijke Hoe oud denk je?), altijd maar denken want dat deden we toen we jong waren. Peins weg, ikpersoon, peins breeduit eindsweegs weg, over de transformerende potentie van het donker en ik hang aan uw lippen als je dat kunt zeggen van een boek beter misschien ik hang aan uw inkt (aan het inkt hangen van Kassa 19, ja dát doe ik); de zin “[W]ie wil er in hemelsnaam altijd maar zijn voeten op de grond houden?” deed mij alvast eventjes lichter dan lucht voelen. Ow inderdaad. Dat gruwelijke westerse – en in Nederland is het nog erger. Dat g’woon, dat nuchter, dat doe maar normaal dan doe je al gek genoeg, dat “mijn gevoel mag niet voorop”; dat “met beide benen op de grond staan” waarderen als positieve eigenschap in plaats van een symptoom van fantasieloosheid, gebrek aan voorstellingsvermogen en gevoelsarmheid. In vele bladzijden analyseert Claire-Louise Bennett genadeloos de psyche van de massamens; bladzijden die me deden denken aan Ivan Illich (ja hij weer), aan Michel Foucault (ja, hij weer), aan When the sick rule the world van Dodie Bellamy, aan A girl is a half formed thing van Eimear McBride, aan Milkman van Anna Burns, aan dat prachtig liedje van Tocotronic: Pure vernunft darf niemals siegen (“Wir brauchen dringend neue lügen / die uns den Schatz des Whansins zeigen”; “und uns hinein ins Dunkel führen”; “Wir sind so leicht daß wir fliegen”), aan iedereen die inziet die norm-aal zijn slechts het voldoen aan een of andere willekeurige en altijd potentieel fascistoïde “norm” is en dus wel het allerlaatste wat je moet willen zijn – en bovenal deed het me denken aan de man die hier mijn trappen heeft gerenoveerd en die gans het wetboek uit zijn hoofd kende wat in combinatie met zijn grote interesse in en kennis van psychologie, geschiedenis, Oosterse filosofie en de armzalige Westerse politiek (zijn gerechtvaardigde wantrouwen in alles dat zich “overheid” pleegt te noemen was legendarisch) garant stond voor vele, lange, geanimeerde gesprekken over boeken, maatschappij, massa, macht, cognitie en denken hier aan mijn keukentafel (waar ik nu deze woorden schrijf), overheen koffie, mjoeziek en soms broodjes zodat de renovatie van mijn trappen uiteindelijk drie hele weken duurde en ik er een vriend aan over hield.

Je zou in Kassa 19 een filosofisch dagboek kunnen zien, ja dat zou je, zou je kunnen zien, je zou  er niet eens zo heel erg ver naast kijken dan denk ik.

De wordingsgeschiedenis van een intellect (Valéry, iemand?) (La marquise sortit à cinq heures) (Klaaglied van Psyche) (Het laatste woord tekende zich af tegen de stilte die het orkest veroorzaakte) (Het gebied ontgroeide via gedachten aan morgen) (En toch is de mens geen vis)

Noem Kassa 19 een reisboek en ik lach je niet uit. Het gaat over Tanger en New York en Innsbruck ja, maar Bennett is vele malen adembenemender als ze praat over kleinere tochtjes (hoe verder van huis ze gaan, hoe inwisselbaarder mensen worden; ik heb nog nooit iemand een uniek verhaal horen vertellen over een verre reis) (“de mensen” in dat daar, eender welk daar, al die verre daars, zijn klaarblijkelijk ook allemaal hetzelfde: alle sympathieke, eenvoudige, tevreden, innemende, gastvrije, ruimhartige en vrijgevige mensen wonen “daar”, nooit “hier”), niet al te ver van haar eigen huis intrek neemt in een bed and breakfast (waarom is daar nog geen goede Nederlandse term voor? ik opteer, gewoon, voor bed en ontbijt), misschien een stomme kamer krijgt, eet in een restaurantje aan zee, tegen niemand heeft ze gezegd waar ze heen ging, misschien iemand bellen, misschien iemand vragen om ook even te komen, misschien haar vriend, die misschien een hele stomme reden heeft om het aanbod af te slaan.

Nog een zjanrûh. Een komen-van-leeftijd roman. Ja. Voor mijn part. Kassa 19 als komen-van-leeftijd roman. Want jong zijn dus, dat zei ik toch?, en vrienden, en liefde, en een bijbaantje, en school, en leraren, en het schrijven ontdekken, je eerste verhaaltjes schrijven achterin je oefenschrift en een leraar die dat dan leest, en boeken, en lezen, en iets ergs meemaken, tegenwoordig zouden ze zeggen een traumatiserende ervaring, en denken, en de kortste liefde is soms ook de langste liefde, en hoe je alles bijeen moet zien te houden binnen de grenzen van het mens dat je bent, was er niet iets met een mandril op een slagboom?

Een ode aan de dingen.
Een ode aan leven.
Een ode aan het leven? Nee, een ode aan leven. “Het leven” is een onwerkzame fictie.

Ficties, ik dacht. En aan Hans Vaihinger. Heel even dan.

Maar gesproken van odes, dit boek lijkt me bovenal een ode aan de taal. Aan de prachtige fascinerende overrompelende überschone kracht van taal. Kassa 19 kent weinig dialogen, er wordt, vooral, in hoofd gesproken. In lange, eindeloze zinnen, soms zonder interpunctie. Soms in eerste persoon enkelvoud. Soms in twede persoon enkelvoud. Soms in eerste persoon meervoud. In terzijdes en dan weer terzijdes binnen terzijdes. In associaties. In lange opsommingen. In waanzinnige humor of dodelijke ernst. Razend. Meditatief. Beschouwelijk. Strijdbaar. Aarzelend. Uniek.

En hier zitten en niet weten wat mijn laatste woorden over dit boek moeten zijn want alles gaat Kassa 19 tekort doen. Gans het lezen lang koesterde ik de wens dat Kassa 19 een persoon zou zijn zodat ik ermee op kaffee kon gaan en praten en lachen en drinken, en ik dacht als laatste zoiets te zeggen maar dat is veel te pathetisch, toch?

Dat er geen laatste woorden zullen zijn omdat Kassa 19 alle woorden overbodig maakt –

Dat iedereen dit moet lezen.

Dat diep onder de huid

Dat nog lang

Dat

Claire-Louise Bennett Kassa 19 recensie

Kassa 19

  • Schrijfster: Claire-Louise Bennett (Engeland)
  • Soort: Engelse roman
  • Origineel: Checkout 19 (2021)
  • Nederlandse vertaling: Karina van Santen, Martine Vosmaer
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 28 april 2022
  • Omvang: 256 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: 23,50 / € 9,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris
  • Winnaar Europese Literatuurprijs 2023

Recensie en waardering van de roman

  • “Bennett schrijft als niemand anders. Ze is een zeldzaam talent en Kassa 19 is een magistrale roman.” (Karl Ove Knausgård)
  • “Ik viel in Kassa 19 en wilde er niet meer uit klimmen. Het is prachtig – ik weet niet goed waarom, en dat maakt het alleen nog maar prachtiger.” (Roddy Doyle)
  • “Een diepzinnig en erg grappig boek over groei en belofte, en hoe je die in stand moet houden; over vrouwen die lezen en schrijven en hoe ze overleven… sensationeel.”  (London Review of Books)
  • “Een bijzonder document over de rijkdom van het innerlijke leven… Het komt zelden voor dat je de sensatie van een andere geest zo levendig voelt als in dit glansrijke boek.” (Sunday Times)
  • “Een buitengewoon gevarieerde roman die uit zeven delen bestaat waarin we losjes een verteller volgen – op verschillende leeftijden en op verschillende plekken – door een complexe collage van ideeën, sensaties en emoties.” (The Guardian)

Flaptekst van de roman van Claire-Louise Bennett

In een arbeidersstadje ten westen van Londen krabbelt een schoolmeisje, betoverd door de eerste vonken van haar verbeelding, verhalen achter in haar schoolschrift. Terwijl ze opgroeit verandert alles en iedereen in brandstof voor haar vurige talent. De grote Russische man in de oude kastanjebruine auto die rondzwalkt in de supermarkt waar ze als caissière werkt en die haar een exemplaar toestopt van Voorbij goed en kwaad. De toenemende stapels met andere boeken waarin ze zichzelf verliest en vindt. Zelfs het op een verwoestende manier ontsporen van een vriendschap. De opwinding waarmee ze personages en scenario’s in haar hoofd oproept, wordt geëvenaard door de vreugde waarmee ze haar eigen weg door de wereld creëert. Kassa 19 is een levendige en betoverende reis door de kleine trauma’s en triomfen die ons definiëren – als lezers, als schrijvers, als mensen.

Claire-Louise Bennett is de auteur van Pond, dat op de shortlist stond van de Dylan Thomas Prize, en won de White Review Short Story Prize. Haar verhalen en essays zijn gepubliceerd in The New York Times Magazine, Harper’s en andere tijdschriften

Claire-Louise Bennett Checkout 19

Checkout 19

  • Schrijfster: Claire-Louise Bennett (Engeland)
  • Soort: Engelse roman
  • Taal: Engels
  • Uitgever: Jonathan Cape
  • Verschijnt: 30 augustus 2021
  • Omvang: 224 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek / ebook
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de roman van Claire-Louise Bennett

With fierce imagination, a woman revisits the moments that shape her life; from crushes on teachers to navigating relationships in a fast-paced world; from overhearing her grandmothers’ peculiar stories to nurturing her own personal freedom and a boundless love of literature. Fusing fantasy with lived experience, Checkout 19 is a vivid and mesmerising journey through the small traumas and triumphs that define us – as readers, as writers, as human beings.

Bijpassende boeken en informatie

Anne van Amstel – Trapezista

Anne van Amstel Trapezista recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe dichtbundel. Op 24 februari 2022 verschijnt bij uitgeverij Nieuw Amsterdam het boek met nieuwe gedichten van Anne van Amstel.

Anne van Amstel Trapezista recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Trapezista. Het boek is geschreven door Anne van Amstel. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud de nieuwe boek met gedichten van Anne van Amstel.

Recensie door Tim Donker

Waarom zou je over een circus schrijven, over een trapezista dan nog, hadden we Kafka daar niet voor, was er Erstes Leid niet, de trapezeartiest die niet meer omlaag wilde komen, ik dacht aan een witte muis, min witte muzze, is gistem ontsnapt, ‘ko eur kuoke nie gesloten, en dat os ze wel gevat, mo eur kwoike, stat in d’uogte, dus z’is nie verre gegrocht, ut eur uorkes, en eur uogske, kwam ter een ruod vocht, waarom zou je schrijven, waarom zou je niet van de krommen aas gebaren liever

Waarom zou je over een circus schrijven, wat is dat überhaupt met een circus, is dat zaagsel of de spreekstalmeester, is het de piste of de tent of het volk, zijn het die caravans misschien, is het bassie, is het adriaan, is het het reizen misschien, altijd maar verder, nergens thuis, ergens de ekzakte definitie van vrijheid misschien, de ongebondenen, de havelozen, de verschoppelingen, dan komt ook Het spettert geluk van Thomas Lieske in beeld (Jan Douwe stapt in beeld) (wat?) (laat maar) (alleen maar te begrijpen door Antonio) (die ik hierbij broederlijk groet), was dat op een bepaalde manier bezien niet ook een circus of mag ik zeggen sirkus, een drijvend sirkus, zo zout vraten we het nog niet vandaag, ver weg van alles dat bindt gaan, zegt Marx: “alle omstandigheden omver werpen, waarin de mens een vernederd, een geknecht, een verlaten, een verachtelijk wezen is”, of gewoon alleen maar gaan misschien

Waarom zou je over een sirkus schrijven, niemand schreef ooit mojer over een clown dan Yves Coussement, als ik dan even zo flauw mag zijn om een clown als een (te) voor de hand liggend pars pro toto voor sirkus te gebruiken: “de allereerste clown is gereïncarneerd / in een lipstick die niet houdt van lippen / en last heeft van schaamluis”, of naja mojer toch dan de creepy clown of de droevige clown is dat, de competitie is gering als je over clowns schrijft, waarom schrijven over clown of over sirkus, waarom niet liever gebaren van de krommen aas misschien

Waarom zou je over een sirkus schrijven, Anne van Amstel schrijft over sirkus, ik kende haar niet maar dat kan kloppen want ik ken überhaupt niet veel dichters met een kleppenpet, Trapezista heet de bundel die geen bundel is, maar komaan, een novelle in verzen, over een sirkus toch, de buikspreker stottert en brouwt van pálinka een heldere soep, de papegaai spreekt beleefdheidsfrasen en scheldwoorden in drie talen, het haar van de patron smaakt naar een goedkoop spaans toetje en de trapezista smelt de blues

Waarom zou je over een sirkus schrijven, Anne van Amstel schrijft over een sirkus, en zij doet dat niet half slecht

Waarom zou je over een sirkus schrijven, schrijven komt pas in de pauze

Waarom zou je over een sirkus schrijven, bijvoorbeeld omdat je dan kan schrijven:

“ik wil niet langer in de hoofden
van de mensen kunnen kijken
gevuld met kleinzielige
verlangens groene jaloezie
als-ik-de-loterij-won
zou-ik-gelukkig-zijn
boodschappenlijstjes
vol fabrieksproducten

ik kan ze niet meer zien

dus zadel ik de hoofden op
met de angst dat ik val
opengesperde ogen
de monden o’s en a’s
niemand denkt nog
aan loterijen of
boodschappenlijstjes

er even helemaal uit
heet dat later”

en omdat zoiets niet onaardig is

Waarom zou je over een sirkus schrijven, Anne van Amstel schreef over een sirkus en deed dat niet onaardig, Trapezista heet het boek, niet de beste, niet de slechtste poëzie die ik ooit las, misschien iets dat gewoon goed is, waarom zou je over een sirkus schrijven, misschien om iets te schrijven dat gewoon goed is en niet meer dan dat.

Anne van Amstel Trapezista Recensie

Trapezista

  • Schrijfster: Anne van Amstel (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Nieuw Amsterdam
  • Verschijnt: 24 februari 2022
  • Omvang: 64 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 20,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Anne van Amstel

Een dichtbundel die leest als een novelle, met een hoofdpersoon die zich in de nok van het circus boven het publiek verheft en op eenzame hoogte haar kunsten vertoont, maar tegelijk snakt naar contact en zinnelijke verbinding. Daarvoor is het nodig ‘met twee benen op de grond te staan’, met de onvermijdelijke risico’s en angsten die dit met zich meebrengt.

Sensatie en zintuiglijkheid, een mengeling van circusdroom en alledaags leven, geschreven in een ietwat weemoedige en tegelijk heldere toon die de bundel een opvallende eenheid van sfeer verleent, Trapezista heeft het allemaal.

Bijpassende boeken en informatie

Hansko Visser – Wuivend en buigend

Hansko Visser Wuivend en buigend recensie en informatie over de inhoud van zijn eerste dichtbundel die verschijnt bij Uitgeverij Petrichor.

Hansko Visser Wuivend en buigend recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Wuivend en buigend. Het boek is geschreven door Hansko Visser. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de eerste dichtbundel van de Nederlandse compomist componist .

Recensie van Tim Donker

& stond

& stond de vrouw van de natnek in mijn keuken, en dat het daarmee begon.

of dat het daar helemaal niet mee begon. Nee. Het begon eerder. Het begon ermee dat mijn kinderen thuis waren. Mijn kinderen waren thuis. Drie weken. Kerstvakantie. Maar dan langer. Want een weekje extra kerstvakantie is goed tegen de omikron. Dus waren ze. Thuis. En als mijn kinderen thuis zijn, ben ik met mijn kinderen. Als mijn kinderen thuis zijn, ga ik voetballen. Als mijn kinderen thuis zijn, ga ik met ze naar de geitenboerderij. Als mijn kinderen thuis zijn, doe ik spelletjes. Als mijn kinderen thuis zijn, leef ik trager. Ik zie geen computers, ik zie geen telefoons. Ik zie slechts mijn kinderen. Als mijn kinderen thuis zijn, leef ik het soort leven dat ik eigenlijk wil leven (voor de duur dat mijn kinderen thuis zijn dan). Daardoor had ik een berichtje niet gezien.

Of. Naja. Ik had meerdere berichten niet gezien.

Er waren vragen. Vragen of iemand me iets mocht sturen, en of ik nog op hetzelfde adres woonde. En ik had dat niet gezien, en dus niets gezegd. Men werd het wachten op antwoord beu. Men stuurde. Naar een adres waar ik nu niet meer woon.

Het ging om een boek. Het ging om een dichtbundel. Als het ergens om moet gaan, dan om een dichtbundel. Hansko Visser. Die schrijft me daar een dichtbundel. En die stuurt dat. Naar mij. Maar naar een adres waar ik nu niet meer woon.

En ik stuur, en ik vraag, aan mensen die nu wonen op een adres waar ik nu niet meer woon, ik stuur en ik vraag, is er bij jullie post voor mij op de mat beland, is het een boek, is het een dichtbundel veellicht. En ze sturen, en ze zeggen ja, er is hier post voor jou en het zou maar zo een dichtbundel of een dun boekje kunnen zijn.

Dat vond ik een rare toevoeging, dat “of een dun boekje”. Het zou maar zo een cd of een dik bierviltje kunnen zijn. Het zou maar zo je naam of een pond zemelen kunnen zijn. Het zou maar zo een antieke staartklok of wat liedjes voor een prikkeldraadversperring kunnen zijn. Het zouden je dromen, of je gedachten kunnen zijn.

De mensen die nu wonen op een adres waar ik nu niet meer woon zijn aardig. Het is een natnek met zijn vrouw. De natnek heeft dezelfde naam als mijn zoon, maar gelukkig anders gespeld. De natnek haalt alles wat goed was aan mijn huis eruit. Het bad bijvoorbeeld. Verdorie. Kun je zoon natnek geloven? Kom je in het land van melk en honing: een bad waar je maar in te liggen hebt, en verder niks (naja, lezen misschien), haalt die gast het eruit. Kun je een aardige natnek zijn, een onvergeeflijke daad is een onvergeeflijke daad. Baden uit huizen slopen is een doodzonde. Zeker omdat hij geen nieuw bad teruggeplaatst heeft, alleen zoon stomme inloopdouche. Wie wil er nu een douche, onder de douche kun je toch niet lezen? En dan inloopdouche, hoeveel loopruimte heb je nodig in een douche? Hoewel, ijsberend douchen, daar kan ik me eigenlijk toch wel iets bij voorstellen.

De mensen die nu wonen op een adres waar ik nu niet meer woon zijn aardige mensen, en die mensen brengen die post dan gewoon even naar een adres waar ik nu wel woon. Komen ze binnen ook. Niet de natnek, maar zijn vrouw. (zegt sergio: hij is wel behoorlijk nat ja). Overhandigt die de post. Alleraardigst. Want de mensen die nu wonen op een adres waar ik nu niet meer woon zijn aardige mensen. Ze wonen daar nu een maand of vier. Op dat adres waar ik nu niet meer woon. Geeft de post. Zegt Het moet nu wel zo langzamerhand eens afgelopen zijn met die post die nog op ons adres blijft komen. Zeg ik Ik ken op mijn postrondes verhalen van mensen die nog jaren- en jarenlang post van de vorige bewoners blijven ontvangen. Nee. Zeg ik niet. Denk ik alleen maar. Knik ik. Laat ik uit. Want de mensen die vroeger woonden op het adres waar zij nu wonen zijn aardige mensen.

Petrichor. Ook erg aardig. Die geven desnoods boekjes gratis uit. Alleen verzendkosten. En alles een beetje punk. En alles een beetje die ai wai. En alles heel sympathiek. Zoals. Nu. Hier voor mij op tafel. Een lijmstift, waarom sturen die een lijmstift mee? En de bundel. wuivend en buigend. Van Hansko Visser.

Zijn inspiratie haalde Visser naar eigen zeggen bij Ishmael Wadada Leo Smith vandaan. Die trompettist, u weet wel. Noem het free jazz. Hij speelde samen met Henry Kaiser en ook een keer met een gast van Spiritualized. In de zomer van 22 komt hij met een boek dat Visser klaarblijkelijk nu al gelezen heeft, en waardoor hij zich liet leiden bij het schrijven van wuivend en buigend. Hier wuift en buigt de tijd. Hier wuift en buigt de taal.

Hansko Visser is de boventalige. Hij heeft een Russische ziel denk ik, of een Zuid-Amerikaanse. Maar als hij me zou vertellen dat hij jarenlang houthakker is geweest in Canada zou ik hem ook grif geloven. Hansko Visser is overal. Hansko Visser was hier al voor dat wij er waren, en hij zal er nog zijn als wij allang weer weg zijn. Hij wordt niet gehouden door één taal of één visie als hij schrijft. Er is een gedicht in het Engels, en één in – wel. ja. wat spreekt het daar in evangelium barangolasnak?, is dat Hongaars ofzo? Poëzie kruipt waar het niet gaan kan. Poëzie weigert zich aan één tong te binden. Ik begrijp er dan wel geen jota van (ik spreek geen Hongaars) (als het Hongaars is) maar mooi vind ik het wel. Wanneer je een taal niet spreekt, is die taal voor jou zonder betekenis. Taal zonder betekenis is klank. Poëzie in louter klank is klankdicht & Klang besteht aus Wellen. Wenn die Wellen sich zu formen beginnen, hören wir sie als Klang. Wenn der Klang aufhört, bewegen sich die Wellen immer noch & dit boek is vol van nog immer bewegende golven. Het ene altijd overgaand in iets anders.

De gedichten een wolk in een broek misschien. De gedichten de navel der onderwereld. Leven is het verbranden van vragen. Ook de nacht is een zon. Het gedicht verdwaalt in het telexbericht uit Austin (Texas). Dood aan of door lettergrepen. Het leven is subversief (zegt wie?). We praten in klinkers van kruiden.

Iemand slikt en spuugt een zigeuner uit.

Het woord kadoelen.

Om zes uur ’s ochtends klokken we uit.

Laat je banjo maar hier, en iemand die net niet van een flat is gestapt heeft gelijk.

En dat er een Rothko boven de piano hing, en meer nog dat er iemand kwam in een rokje op de fiets.

En er is een gedicht over alles: over een paard (zeg je paard dan zeg je Nietzsche), over de donkere kamer en de lege bank, over liefde, over vaderschap, over de zoon en direkt daarna over neuken (wat ik vreemd vond), over beroerde huwelijken, over een baan in de hoofdstad, over toonvoorraden, van en naar school. Kleine man. Heilig vuur. Beetje warmte.

Zegt het in spaakt het dorp het wiel: “ik / op een fiets // shjuz shuzj / spaaktet dorp / en hoe oorlog voorbij / toch straatzandt” & dacht ik aan cc krijgelmans (of aan eender wie die zich boven de taal uitzingt) maar incantatie vond ik dan weer eerder b. zwaal-achtig.

En ook dat vele wit.

En dat de illustraties er los bij zitten (is die lijmstift daarvoor?). Moje illustraties ook trouwens. Ze bekijken, rustig, met roodwijn in je glas, is wuivend en buigend nog eens lezen. Maar dan een andere wuivend en buigend. Eén van de vele mogelijke wuivend en buigends.

Of dat ik het hoor. Dat het klinkt. Dat het klinkt, soms, als iets dat ik eerder gehoord heb. Ja bij Plan Kruutntoone ja, moest dat nou echt genoemd worden? (ik was het niet van plan geweest).

wuivend en buigend is taal. Is klank. Is kleur. Is vorm. Is mjoeziek in je glas, beweging op papier. Het is een schreeuw, een daad, spreken ook als je zwijgen moet. Ik was moe toen ik het gelezen had, echt moe. Dat heb ik niet vaak na het lezen. Het was een goede vermoeidheid, het was een vermoeidheid die me zei dat ik echt iets gedaan had, dat ik iets echts gedaan had.

Meubeltjes verzetten ofzo.

Toen ik elders woonde, nog een ander elders dan dat elders waar deze bundel per abuis heen gegaan is, vroeg de overbuurvrouw me ooit om haar te helpen wat meubels te verzetten. Eikenhouten kasten enzo, en tafels met marmeren bladen, en loeizware leunstoelen. Toen het werk gedaan was zaten we in die vrouw haar spierwitte keuken. Zij was oud, en ik was toen nog jong. We spraken over het tikken van de klok, over mannen die over schuttingen klimmen, en over wijn in zakken. We dronken vieze koffie. Ik was moe, maar ik voelde me goed. Want ik had echt iets gedaan. Ik had iets echts gedaan. Zo ongeveer is wuivend en buigend. Maar dan veel, veel leuker.

Dat mag Hansko Visser vaker doen: dichtbundels schrijven. Maar stuur het de volgende keer naar mijn nieuwe adres. Want het moet nu maar eens afgelopen zijn met die post op dat adres waar ik nu niet meer woon.

Hansko Visser Wuivend en buigend recensie

Wuivend en buigend

  • Schrijver: Hansko Visser (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Uitgeverij Petrichor
  • Verschijnt: 2021
  • Omvang: 52 pagina’s
  • Prijs; € 20
  • Uitgave: paperback

Flaptekst van de bundel

Hansko Visser is een bijzondere kunstenaar en muzikant/componist. Als voorman van de band Plan Kruutntoone weet hij een vaste schare volgers achter zich die de bijzondere teksten en muziek weten te waarderen. Nu presenteert hij zich als dichter. ‘Wuivend en buigend‘ is zijn debuut.

Bijpassende boeken en informatie

Boudewijn Smid – Huis Vrede Breuk

Boudewijn Smid Huis Vrede Breuk recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Nederlandse roman. Op 21 februari 2023 verschijnt bij uitgeverij De Arbeiderspers de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Boudewijn Smid.

Boudewijn Smid Huis Vrede Breuk recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Huis Vrede Breuk. Het boek is geschreven door Boudewijn Smid. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Boudewijn Smid.

Recensie van Tim Donker

En weeral venijn, en weeral staarten.

Of andersom dan eigenlijk. Maar dat was de vorige keer ook zo. Want het lichaam dus vol venijn, en dan die staarten.

Wat een vervelende schrijfstijl! was het eerste wat ik noteerde toen ik dit boek aan het lezen was. Ik kende Boudewijn Smid niet, ik vond alleen Huis Vrede Breuk een nogal gezochte en licht aanstellerige titel.

Maar ja. Je kunt een boek niet beoordelen op de titel.

Of.

Op het achterplat was er sprake van een “struggle for life”. Maar je kunt een boek niet beoordelen op het achterplat, juist niet beoordelen op het achterplat. Het achterplat is altijd het onzinnigste deel van een boek, schaf het achterplat af of laat schrijvers hun eigen achterplat schrijven. Maar toch. In dit geval. Was het achterplat daadwerkelijk een kier. Een kier naar het boek.

Want met een struggle for life moet een mens misschien niet opkijken van personages die dingen zeggen als “Good thinking”, “No big deal”, “All taken care off”, “Winning the hearts and the minds of the people”, “daddy issues”, “by the way”, “First thing in the morning”, “We’re going in”, “I rest my case”, “childshaming”, “Fact of life”, “Join the club”, “te casual”, “I get the message”, “Less is more”, “look” (als “uiterlijk”, niet het vlaamse woord voor knoflook) of “Open it up, baby”

En goed, zo praten sommige mensen, zo praten veel mensen, laat sommige personages daarom maar zo praten, laat pubers zo praten of een vlotte vijftiger met een goede baan en een snelle auto, maar in Huis Vrede Breuk praat iedereen zo en erger nog: ook in de vertellerstekst vallen de nodige lelijkheden in deze trant te rapen: “socializen”, “fancy”, “staredown”, “real life”, “No sweat”, “Work in progress”, “in the pocket”, “smile” – wist je, Smid, dat er een taal bestaat die Nederlands heet? Ze spreken dat onder andere in Nederland. Het is een hele mooie taal, waarin zoveel woorden en termen voorradig zijn dat het niet nodig is de wijk te nemen naar andere talen. Misschien moet je deze taal eens leren spreken. Of anders: ga in Amerika wonen. Dan kan je de hele dag door socializen en huggen en fancy zijn.

Maar ook verder nog.

Stel je voor.

Stel je een zo gemakzuchtig boek voor dat het achterplat (niet meer dan een stompzinnig reclametekstje toch?) zelfs nog vrij accuraat is; “Bob Beerhorst”, “zijn grote Darwinistische roman”; “bouwperikelen” – dat, ongeveer, is, het boek.

En verder is er een heel vervelend feestje met heel vervelende mensen en een heel vervelende toespraak van die heel vervelende Bob Beerhorst wat ook al een heel vervelende naam is. Maar er zijn in dit boek sowieso alleen maar heel vervelende personages – alleen Lotta mag ik, en Theodoor van Sprengel. En god, helemaal op het eind vind ik die Bob toch ook geen afschuwelijke eikel meer.

Dat soort boek is het.

Het soort boek waarin bijna alles tegenstaat.

Denk aan: slordigheden als “Ik zal eens kijken of Lotta en de kinderen bij familie kunnen logeren”, terwijl Lotta één van de kinderen is (en er is maar één ander kind en die heet Zeb) (is dat kort voor Zebedeüs?); bedoeld wordt “Mira en de kinderen”; scénes die zo op zichzelf staan dat ze overduidelijk alleen maar geschreven zijn om andere scénes mogelijk te maken (en oké, zo werkt een roman: de ene scéne leidt tot de andere; sterker: zo werkt het leven want je moest dit of dat meemaken om daar en daar te komen en je weet niet of je ook daar en daar had kunnen komen als je dit of dat niet had meegemaakt en dat is wat echt knaagt niet?: als je rechtsom was gegaan waar je linksom ging, toen, die ene dag, ergens, lang geleden, was je dan uiteindelijk ook uitgekomen in dit huis bij deze vrouw en deze baan in dit leven of had je dan misschien het leven geleid dat je altijd al had willen leiden? – maar als het opzichtig gebeurt, in een boek (of in het leven), gaat het storen); een haast onbeschaamde hoeveelheid kliesjees (over sex, over poëzie, over relaties, over drank en zelfs over de hoeveelheid woorden die een “Eskimo” voor sneeuw zou hebben – ik had niet gedacht dat dat ouwewijvenpraatje het ooit tot 2023 zou halen!) maar die doet bijna weldadig aan bij de onbeholpen pogingen tot “poëtische” of “originele” schriftuur of wat was het überhaupt wat je dacht, Smid, toen je met gedrochten als “De weerrecords buitelen als jonge otters over elkaar” of “De ochtend staat nog in de kinderschoenen” afkwam?

MAAR: het ergeren was een lekker ergeren, ik geef het toe

EN: deze gesuikerde en met karamel en chocola overgoten schrijfstijl maken wel dat je Huis Vrede Breuk in slechts een paar happen naar binnen werkt. Je hebt het uit voor je er erg in hebt. Ik dacht het niet helemaal te gaan lezen, slechts een paar bladzijden, meer moest niet, meer wilde ik niet, en ik keek op, en het boek was uit

WANT: dit is geschreven zoals de gemiddelde youtube-artiest praat. Of hoe heet dat. Ik bedoel het slag mens, veelal man, veelal jong, dat filmpjes maakt en die vervolgens op youtube zet. Vaak zit zo iemand alleen maar een computerspelletje te spelen en becommentarieert hij al spelend het spel. Minstens één ervan heet “de dutchttuber”; mijn kinderen volgen hem. Waardoor mijn dochter, mijn moje, doorgaans wijze, doorgaans lieve, doorgaans humoristische, doorgaans volslagen unieke dochter het laatst over “deze dude” had – wat haar, zo u peinzen kunt, op een niet misse schrobbering is komen te staan

DUS: zullen veel mensen alles in Huis Vrede Breuk herkennen en ervan genieten –

vooral, misschien, pubers. Ja. Smid. Je gaat floreren, denk ik, op literatuurlijsten. En toegegeven: ik had dit, als puber, veel liever gelezen dan de afgezaagde rotzooi die mijn docenten Nederlands me door mijn strot geduwd hebben.

Want ik moet, b’voorbeeld, toegeven dat het einde op een bizarre manier ontroerend is en net iets minder voorspelbaar dan ik dacht (de attributen zag ik aankomen, wie niet, maar de enscenering is toch net even anders dan ik gedacht had). En de opening van hoofdstuk 24 is fantastisch en had zelfs geniaal kunnen zijn als er achter nek een komma had gestaan in plaats van een punt.

Als Boudewijn Smid Nederlands leert, komt hij misschien allicht mogelijkerwijs (bijwoorden van twijfel) nog eens af met een boek dat ik niet meteen rotslecht zal vinden.


Boudewijn Smid Huis Vrede Breuk Recensie

Huis Vrede Breuk

  • Schrijver: Boudewijn Smid (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: De Arbeiderspers
  • Verschijnt: 21 februari 2023
  • Omvang: 320 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 14,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Boudewijn Smid

Bij aanvang van zijn tweede levensfase besluit Bob Beerhorst om nu eindelijk zijn grote darwinistische roman te schrijven. Hij neemt ontslag als documentalist en verhuist met het gezin Beerhorst van een luxe appartement in de binnenstad naar een opknapper aan de stadsrand. Daar belandt Bob in een struggle for life met verbouwingsperikelen, protesterende pubers en een boze buurman, waardoor zijn creatieve proces ernstig wordt gehinderd. Van verschillende kanten krijgt hij hulp aangeboden. Van zijn misantrope huisarts, van de erotomane architect, van zijn cultureel angehauchte vrouw en van zijn autistische dochter.

Bijpassende boeken en informatie

Mattias Desmet – De psychologie van het totalitarisme

Mattias Desmet De psychologie van het totalitarisme recensie en informatie over de inhoud van het boek. Op 15 februari 2022 verschijnt bij uitgeverij Pelckmans nieuwe boek van de Vlaamse professor klinische psychologie en schrijver Mattias Desmet.

Mattias Desmet De psychologie van het totalitarisme recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van De psychologie van het totalitarisme. Het boek is geschreven door Mattias De smet. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van dit nieuwe boek van de Vlaamse professor klinische psychologie en schrijver Mattias Desmet.

Recensie van Tim Donker

Noem een groep, en ik sta er buiten. Dat begon al vroeg. Ik kreeg voor het eerst met groepen te maken toen ik als kleuterken in de schoelje moest gaan varen. Vanaf toen tot aan mijn afstuderen (meer dan twintig jaar later) heb ik altijd min of meer aan de zijlijn gestaan van alle klassen waar ik ooit in gezeten heb. Ik ben in dit land geboren maar ik heb me nooit volledig “Nederlander” gevoeld, althans niet zodanig dat ik op koninginnedag / koningsdag in een oranje shirt naar de vrijmarkt ga of juich als het Nederlands voetbalelftal een doelpunt scoort (of überhaupt maar naar de wedstrijd wil kijken als dat elftal in een EK of WK moet uitkomen) of op feestjes graag in een blokje kaas of een schijfje leverworst bijt of ontroerd raak als ik een grote groep mensen het volkslied hoor zingen of vind dat dit “mijn land” is waar bepaalde anderen niet zouden mogen komen. Ik ben een man maar ik ga niet op zondagmiddag mountainbiken met mijn maten, ik sta niet in kroegen Heineken te hijsen en sterke verhalen over vrouwen te vertellen, ik hou niet van voetbal en ik kijk niet naar actiefilms. Zelfs onder diegenen waarmede ik minstens één passie deel: literatuur, of filosofie, of muziek – ben ik altijd weer die zeikerd die er net weer een andere mening op na houdt. Omdat ik het altijd -min of meer gedwongen- van buitenaf heb moeten observeren, heeft groepsvorming me van jongs af aan gefascineerd. Toen ik in 1995 de derde druk van Massa en macht van Elias Canetti in een boekhandel in Eindhoven zag liggen, wist ik dan ook maar één ding zeker. Dat boek moet ik hebben. Ik kreeg het van mijn vader, die naast me stond toen ik het boek zag, oppakte en doorbladerde. Ik kreeg het boek van mijn vader, die iets liefs schreef op het schutblad. Ik kreeg het boek van mijn vader, die er ook nog een wijsheid in krabbelde die ik toen niet geheel bevatte: “the feeling that one can never fulfill the demands of conscience is our common fate”.

Als de woorden die mijn vader me meegaf, ook Massa en macht bevatte ik niet ganselijk. Feitelijk stelde het boek me een weinig teleur. Misschien was ik er te jong voor, misschien las ik het te gretig, misschien doorzag ik de nazistische tendensen van massa’s toen nog niet volledig. Ik weet het niet. Grote delen ervan vond ik verschrikkelijk saai, dat herinner ik me nog wel. Misschien zou ik het eens moeten herlezen maar wie heeft er tijd om boeken te herlezen bij al het schoons & interessants dat er verder nog is, en komt, en komen gaat?

Maar ergens, in de eerste of de tweede paragraaf, werd gesproken over de haast waarmee mensen zich reppen om “daar te zijn waar de meesten zijn”, en die woorden zijn me altijd bijgebleven. Het ging bij Canetti om een letterlijke, fysieke beweging maar in figuurlijke zin lijkt die haast er ook altijd te zijn. Hoe bliksemsnel de hiërarchie in schoolklassen zich vormde, hoe rap iedereen (waarvan de meesten hoogstwaarschijnlijk nauwelijks enige historische onderlegdheid gehad zullen hebben) wist dat de Oekraïners te beklagen waren en Poetin het vleesgeworden kwaad, hoe vlug na uitkomen van die-of-die cd de muzieksnobvrienden op Facebook al wisten dat het een klassieker ging worden, hoe weinig tijd al dat zo-verschrikkelijk-met-elkaar-eens-zijn iedere keer weer blijkt te kosten! Alle mensen zijn de mensen die sneller een mening hebben dan hun schaduw, en het is toevallig steeds weer exact dezelfde mening als die van diegene naast hen, en die daarnaast, en die daarnaast. En wie na langer nadenkt tot een andere mening komt, valt reeds buiten de boot.

De laatste jaren zijn deze meningen dan ook nog eens geglobaliseerd: wie nu een andere mening heeft, heeft geen enkel toevluchtsoord meer, hij valt buiten de globe. Ik suisde niet Charlie, ik vond niet dat de aanslagen op het WTC een dergelijke “war on terrorism” rechtvaardigden en shit, op het eind van zijn ambtstermijn dacht ik ook al een beetje gematigder over Donald Trump.

Moet ik nog even doorgaan?

Ja, ik ga nog even de laatste lezers wegjagen. Dus.

Ik vind dat het gevaar van COVID-19 schromelijk overschat wordt, dat de “maatregelen” disproportioneel zijn en zelfs erger dan de kwaal, dat vaccins niet perse het grote redmiddel zijn, dat alternatieve stemmen gecensureerd worden en ik denk ook niet dat de overheid “ons alleen maar het leven wilde redden”, zoals die druiloor van een Lubach meende.

Niet alle wetenschappers spreken met één tong, niet alle artsen het eens zijn met het overheidsbeleid, en cijfers kunnen op meer dan één manier geïnterpreteerd worden.

Maar de wereld dacht daar anders over, niet?

Keith Richards vatte het in al zijn domheid nog redelijk goed samen toen hij zei dat “we” van COVID-19 zouden kunnen afkomen als we “just” zouden “do” wat “the doctor tells us”. En hij heeft nog het excuus dat hij zijn brein finaal aan gort gesnoven heeft, maar dit was een mening die door honderdduizenden, door miljoenen, door miljarden gedeeld werd! Alsof je ooit van virussen kunt afkomen, en alsof er maar één dokter was in de hele wereld en die dokter zei Laat u nou maar gewoon vaccineren, das voorlopig maar het beste advies!

De algemene mening was -natuurlijk weer eens- lekker simpel en overzichtelijk: corona is hyperbesmettelijk, levensgevaarlijk, dodelijk ook voor kerngezonde mensen, de vaccins zijn de enige weg uit het brandende braambos. iedereen moet hetzelfde doen en hetzelfde denken want dat is sociaal

En dus stemde iedereen in met maatregelen waar geen mens eerder ooit mee ingestemd zou hebben, liet iedereen zich inspuiten met een experimenteel serum waarvan de effecten op langere termijn kan op zijn zachtst gezegd nog onzeker zijn, ging iedereen akkoord met een samenleving waarin andersdenkenden geen leven meer hadden. Want dat zijn de wappies, die moet je bespotten, bespugen, negeren en buiten sluiten.

Dit leefde ook onder weldenkende, kritische, menslievende, tolerante mensen. Mensen van wie je misschien een tegengeluid zou verwachten. Journalisten, filosofen, cabaretiers. Maar iedereen sprak de spraak, en liep het loopje.

Ik ben hier vrienden door kwijtgeraakt. Of minstens één. Want dan kun je honderd keer een aantal van mijn recensies hebben verzameld in een inderdaad bloedmooi boek, dan kun je honderd keer zeggen dat je “fan” bent van mijn schrijfsels, dan kun je een prachtige vrouw hebben en het boek met mijn recensies erin Omdat er post is noemen; als je vindt dat het helemaal in orde is dat ongevaccineerden worden geweigerd in restaurants omdat “bepaalde keuzes bepaalde gevolgen hebben en dat is altijd al zo geweest”, dan ben je vanaf nu tot in lengte van dagen niet meer welkom in mijn huis (en sorry die Tom Waits bootleg gaat dus ook aan je neus voorbij) en dan ben ik maar één millimeter verwijderd van een lucifer, en van alle exemplaren die ik van Omdat er post is  nog in mijn werkkamer heb liggen naar mijn tuinkachel brengen, overgieten met benzine, en wel, ja, die lucifer dus…

Hoe kan er wereldwijd zo’n kortzichtige, zo’n schadelijke, maar toch zo’n eensgezinde mening zijn ontstaan over een virus? Dit is toch niet het eerste virus dat de wereld ooit zag? Mensen kregen eerder griep, en griep kon altijd al dodelijk zijn. Hoe kon angst toch de enige raadgever worden?

Mattias Desmet waagt zich in het briljante De psychologie van totalitarisme aan een verklaring. Desmet is een held. Een mens die ondanks de stormen die het deed ontketenen, waarachtig wilde blijven spreken. Als we ooit in een of andere utopische dan wel dystopische toekomst nog in vrijheid zullen leven, dan zal het te danken zijn aan mensen als Mattias Desmet. Want niet alleen analyseert Desmet wat er achter het huidig naar totalitarisme neigend regime zit – hij tracht ook aan te geven hoe we deze kogel nog kunnen ontwijken (al vind ik het boek op dat punt wel iets minder overtuigend maar daar kom ik nog over te spreken) (misschien) (het voelt alsof dit de recensie gaat zijn die nooit afkomt) (of die, in ieder geval, als hij afkomt, nooit zal zeggen wat ik wilde zeggen) (al wat ik tot nog toe heb gezegd heb ik al niet gezegd zoals ik het wilde zeggen) (waarom moest ik dat zeggen, bijvoorbeeld, hoger, van die groepen, dan gaan de mensen toch denken, dan zullen de mensen toch denken, de mensen zullen denken).

Het begint.

Het begint bij de Verlichting. Ja dat kan. Dan heb je die nog druilerige druiloor die op oudjaar 2021 de televisie mocht komen vervuilen met die liefdeloze, normatieve, stompzinnige en haatzaaiende conference van hem. Ik bedoel dat ventje dat zei dat het niet de dood van God kon zijn, want God had in heel zijn leven nog geen rol van betekenis gespeeld. Alweer is het beeld lekker overzichtelijk (en totaal megalomaan): wat in mijn leven van geen tel geweest is, kan in de wereldgeschiedenis niet belangrijk zijn. Want de geschiedenis begint met mijn geboorte ofzo?

De mens heeft zich in ieder geval toch ooit onder de heerschappij van een God uitgewurmd. De God die bepaalde wat een mens weten, en denken kon. De God die de mens passief maakte omdat Hij hem liet denken dat hij alles te nemen had zoals het kwam, en er zelf geen invloed op uit kon oefenen. Figuren als Galilei, Copernicus en Newton echter, durfden verder te kijken dan Gods neus lang was en durfden naar beste eer en geweten waarachtig te spreken. Te zoeken niet naar dogma’s maar naar waarheden. En gelijk Nietzsche zei: “De waarheid doet pijn omdat ze een geloof vernietigt – niet als zodanig.”

Op zeker moment zal er genoeg geloof vernietigt zijn, ja, en toen was er alleen nog maar wetenschap midst een onttoverde wereld. En dat was het moment waarop wetenschap doorsloeg in haar tegendeel. Ging het er aanvankelijk nog om vooroordelen aan de kant te schuiven en openheid van geest te creëren (durven denken buiten religieuze dogma’s om); door een verabsolutering van het wetenschappelijk denken, is de mens net een beetje te sterk gaan geloven in de mogelijkheid van een “Theorie van het Al”. “De” wetenschap gaat alles oplossen, alles door hebben, alles vinden, alles inzien. Het is daar waar wetenschap eenvoudigweg de nieuwe God is geworden; klaarblijkelijk hebben we toch altijd “iets” nodig waar we blindelings in kunnen geloven (zodat we ons eigen brein het grootste gedeelte van de dag in de standby-stand kunnen zetten). In de woorden van Erich Voegelin: “Science has become an idol that will magically cure the evils of existence and transform the nature of man”.

Maar het probleem is: er is niet zoiets als “de” wetenschap. Net zoals “de” dokter van Keith Richards er niet is. Er is niet één hele wijze man met een witte jas aan, een professor Barabas, die alles weet en alles doorgrondt. Ik dacht dat Feyerabend het al duidelijk genoeg had gemaakt. En dat was nog ver voor 2005. Het jaar van de zogeheten replicatiecrisis. Er kwam aan het licht dat zich onder de oprechte, integere, waarheidslievende witjasmannen ook regelrechte fraudeurs bevonden die maar wat bij elkaar verzonnen en logen en waar nodig “artefacten” namaakten. Het noopte tot een dieper onderzoek en daaruit kwam dat de fraudeurs niet het grootste probleem waren omdat ze een relatieve zeldzaamheid waren. Erger was dat een zeer grote meerderheid van onderzoekers zich bereid verklaarden om hun onderzoeksresultaten aan te passen aan (maatschappelijk) gewenste uitslagen, en een veelheid aan onderzoeken bovendien wemelde van reken- en andere fouten. Wetenschappers zijn ook mensen, mensen met belangen, mensen met verborgen agenda’s, mensen die fouten maken of hun stiel willens nillens verloochenen als de wind uit een andere hoek is gaan waaien.

Wetenschap is als een godheid net even veel (of even weinig) waard als de God die het verbannen wilde. “Blind vertrouwen in de overheid is nooit een goed idee” zei een vriend van mij ergens in het voorjaar van 2020; ik zou daaraan willen toevoegen: “Blind vertrouwen in wetenschap is ook geen goed idee”. Werner Heisenberg had zijn onzekerheidsprincipe en Niels Bohr zei: “When it comes to atoms, language can only be used as poetry.” Wat zeggen wil dat de grootste wetenschappers al langer de grenzen van het wetenschappelijk kennen onderkenden.

Gedurende de pandemie die volgens Giorgio Agamben niet eens een pandemie heten mocht, werd goed duidelijk hoe feilbaar en corrumpeerbaar wetenschap feitelijk is. Desmet beschrijft dat haarfijn in de inleiding van zijn boek:

“Virologen-experts werden opgeroepen als de varken van Orwell -de slimste dieren van de boerderij- om de onbetrouwbare mensen-politici te vervangen. Zij zouden de dierenboerderij met correcte -wetenschappelijke- informatie leiden in tijden van pest. Maar ze bleken nogal wat gewone, menselijke tekortkomingen te vertonen. Ze maakten in hun statistieken en grafieken zelfs fouten die ‘gewone mensen’ niet snel zouden maken. Het ging zelfs zover dat ze op een bepaald moment álle doden als coronadoden telden, ook de mensen die pakweg aan een hartaanval waren gestorven. En ze hielden zich niet altijd aan hun woord. Ze beloofden dat de poorten naar het Rijk der Vrijheid zich zouden openen na twee dosissen van het vaccin, maar toen het zover was, veranderde er helemaal niets en kwamen ze met de noodzaak van een derde dosis aandraven. En net als de varkens van Orwell veranderden ze ’s nachts soms ongemerkt de regels. Eerst moesten de dieren de maatregelen volgen omdat het aantal zieken de capaciteit van de gezondheidszorg niet mocht overschrijden (flatten the curve). Maar op een dag werden ze wakker en stond in witte letters op de muren gekalkt dat de maatregelen verlengd werden omdat het virus moest worden uitgeroeid (crush the curve). De regels veranderden op den duur zo vaak dat enkel de varkens ze nog leken te kennen.”

Daarbij komt dat de varkens die het hardst spraken, erop uit leken te zijn om collega-wetenschappers die de feiten anders interpreteerden dan zij de mond te snoeren. In Stichting Artsen Covid Collectief heeft zich een groep artsen en medici verzameld die juist grote -en mijns inziens terechte- vraagtekens zet bij het coronabeleid, de vaccins en de permanente coronawet. En over de censuur – want nuancering leek in de jaren 2020 en 2021 uit den boze te zijn; elke stem die niet meezong in het grote paniekkoor moest gedempt worden. Het extreem linkse Demokratischer Widerstand verzamelde 250 alternatieve meningen van wetenschappers, juristen, artsen, medici en virologen over corona die haaks staan op wat de gemiddelde deskundige die wél op televisie kwam doorgaans te vertellen had.

De idee was meestal dit (weeral simpel, weeral overzichtelijk): degenen die het overheidsverhaal “blind” geloofden waren de rationeel denkenden die “de” wetenschap aan hun kant hadden (zoals een man in een flatportiek me ooit voorhield); de critici waren de “wappies”, de idioten, de asocialen, de staatsgevaarlijke gekken die zich louter door onderbuikgevoelens lieten leiden en “de” wetenschap negeerden. Want er is maar één wetenschap, en maar één verhaal, en maar één dokter.

(en die angst dan, die angst waar iedereen in meeging, was dat dan geen onderbuikgevoel soms?)

Maar helaas, ook een wappie kon wetenschappelijk onderlegd zijn.

De nieuwe God, wetenschap, is niet omnipotent, en er is ook niet één wetenschapper, maar toch blijft de neiging bestaan om “de” wetenschap als een monotheïsme te benaderen waardoor het hardst verkondigde verhaal -ondanks de vele gaten daarin- als het enige verhaal wordt aangenomen.

Daarnaast is er nog iets gaande wat Desmet “vrij vlottende angst” noemt: in de onttoverde wereld missen mensen zin, samenhang en saamhorigheid. Gevoelens van onheimelijkheid zijn het gevolg; een gevoel dat zich vrij snel laat vertalen in angst ook al is er misschien niet meteen een voorwerp voor die angst aan te wijzen (niemand heeft ooit mooier over angst en vrees geschreven dan Heidegger). Ja. Mag ik nu ook even mijn eigen leven als meetlat aanwenden?: zo lang ik leef, is er altijd iets te vrezen geweest. Toen ik kind was, was er “de bom”: we wisten niet wanneer maar we wisten wel dat er “iemand” vroeger of later op “de rode knop” ging drukken, en dan zou het gedaan zijn met de mensheid. Later was er zinloos geweld, de algehele verloedering, klimaatverandering, migratie, terrorisme en oja, een virus. Een paniekmaatschappij. Zegt, geloof ik, Agamben.

De angst (soms ongearticuleerd aanwezig, dan weer met een duidelijk voorwerp) en het blinde geloof in al wat maar in cijfers en diagrammen gevat kan worden creëerden een stemming die al goed op totalitarisme begon te lijken. Het was immers geen tijd voor filosofie. Zei Rutte. En wees niet die eigenwijze Nederlander. Zei Rutte. Zei Rutte allemaal. Wat zeggen wilde: er mocht niet gedacht worden, niemand moest zijn brein gebruiken, het verhaal zoals het op televisie werd voorgekauwd moest gedachteloos geslikt worden.

Er is een massa gemaakt met één gedachte. Dit is niet van vandaag, massavorming is zo oud als de mensheid maar vanaf de 19e eeuw won het aan kracht. Al in 1895 meesterlijk beschreven door de socioloog en psycholoog Gustave Le Bon: de individuele ziel wordt volledig overgenomen door de groepsziel; een uniformering die gepaard gaat met een bijna absoluut verlies van het rationeel denkvermogen en het vermogen tot kritische afstandsname, ook bij mensen die in normale omstandigheden uiterst intelligent zijn en in staat tot gefundeerde kritiek. De groep maakt het niet uit wat er gedacht wordt, als het maar sámen gedacht wordt! Daarbij is een zekere mate van ritualisme onmisbaar want solidariteit met het collectief eist offers en dan het liefst zo absurd en zinloos mogelijk – zie de gutmensch dít eens over hebben voor de mensheid! Een mondkapje op terwijl hij alleen in de auto zit! Oma in haar eentje laten sterven in het tehuis omdat ze van een bezoekje wel eens ziek zou kunnen worden! Je laten inspuiten met een experimenteel serum! Allemaal ons steentje bijdragen! Want alleen samen krijgen we corona onder controle!

(over dat serum nog even dit: experimenteren op mensen is de prototypische activiteit van totalitarisme)

Enfin, het banale kwaad waar Arendt over sprak is hiermee een feit. Geen nazisme of stalinisme meer maar een nieuw soort totalitarisme, waarin bureaucraten en technocraten de dienst uitmaken. En wetenschappers, dokters, experts – zou ik daaraan toe willen voegen (only an expert can deal with the problem) (zei Laurie Anderson) (only an expert can see there’s a problem) (zei Laurie Anderson ook). Totalitarisme is een poging om de meerduidigheid van menselijke taal te reduceren tot een eenduidig tekensysteem: alleen de cijfers, de cijfers, de cijfers en de cijfers nog van tel. En hoe bizar het ook is dat je als burger avond aan avond te horen krijgt hoeveel mensen er nu weer dood gegaan zijn deze dag – het is nog bizarrer dat al die doden over eenzelfde kam geschoren worden: ook wie dood was gegaan aan een hartaanval was een covid-dode en ging je dood aan een terminale ziekte maar was je bij binnenkomen in het hospitaal toevallig positief getest op corona? Dan was je een covid-dode.

Angst, eenzijdige uitleg en cijferfetisjisme gaven overheden ruimschoots de gelegenheid de lus steeds verder aan te trekken. Agamben heeft het er over hoe gezondheid niet langer een recht is maar een plicht. Het dunkt mij dat dit niet de meest wenselijke maatschappij is. Het dunkt mij dat het niet goed is als overheden de ruimte krijgen om ons te vertellen wanneer onze kinderen naar school mogen, en wij naar ons werk, wie we wel of niet mogen zien en hoeveel afstand we dan tot die persoon dienen te bewaren, op welk uur we binnenshuis dienen te zijn, dat restaurants en cafés ons medisch dossier mogen lichten en ons desgewenst de toegang weigeren en met welke “gelaatsbedekkende kledij” we een supermarkt in dienen te gaan. Het dunkt me dat het niet goed is als wetenschappers gaan beslissen over vraagstukken die feitelijk politiek, sociologisch of ethisch van aard zijn. Meer nog: het dunkt mij dat we niet het soort burger moeten worden dat dit allemaal meer dan oké vindt. Deze remedie is vele malen erger dan de kwaal. Desmet schetst wel een uitweg maar net daar schiet het boek mijns inziens een beetje tekort. Een collega van mij die het niet perse erg eens was met alle maatregelen zei zich toch aan de meeste ervan te houden omdat hij niet asociaal wilde zijn. Dat versta ik, dat versta ik heel goed. Ook ik zette die maffe mondkap op als ik een supermarkt in ging. Ik moest dagelijks zo’n pand in, ik moest eten kopen voor mijn gezin. Ik had geen zin in discussies met winkelpersoneel, vuile blikken van andere bezoekers of misschien zelfs regelrechte ruzies. Ook al omdat ik niet de hele dag de tijd had om mijn dagelijks brood, bloemkool, aardappels en druiven te halen. Ik ken iemand die zijn mondkapje knipte uit een visnet en als hij daarop aangesproken werd (wat hij natuurlijk hoopte) gesprekken trachtte te genereren door te vragen of het voorgeschreven mondkapje nu werkelijker zoveel beter zou beschermen dan het zijne. Ik zou willen dat ik zulke leeuwenmoed had, maar ik heb het niet. In discussies word ik juist steeds stiller. Ik word stiller omdat mijn brein tijd nodig heeft. Ik heb niet onmiddellijk antwoorden op vragen paraat, ik moet het laten gisten in mijn brein, ik moet denken, ik heb stilte nodig.

Ik word ook altijd maar passiever als het hoge woord eruit was: dat ik niet gevaccineerd ben. Waarom heb je je niet laten vaccineren?, vroeg een man in een flatportiek me Ik vond het niet zo nodig zei ik zachtjes. Het is juist heel erg nodig, zei een man in een flatportiek, en hij begon een verhaal over wat er zou gebeuren als ik iemand zou besmetten die “daar minder goed tegen kan”. Dat vond ik raar. Als iemand “daar” “minder goed tegen kan” en die iemand is het soort iemand dat heilig gelooft in de werkzaamheid van de vaccinaties, dan zou die zich inmiddels wél hebben laten vaccineren, peinst me. En, zoals ook een man in een flatportiek toegaf, ook gevaccineerd kan je “het” nog krijgen maar “je wordt er minder ziek van”. En ook gevaccineerden zijn nog besmettelijk. Dan moet ik dus aannemen dat een man in een flatportiek denkt dat “iemand die daar minder goed tegen kan”, gevaccineerd, “het” kan krijgen van een nog altijd besmettelijke mede-gevaccineerde en dat dat voor “iemand die daar minder goed tegen kan” niet zo erg is want hij krijgt “het” nog wel maar hij “wordt er minder ziek van”. Maar als diezelfde “iemand die daar minder goed tegen kan” datzelfde “het” krijgt van ongevaccineerde (en dus onverantwoordelijke) ikke dan is het wel heel erg en kan hij ondanks de vaccinaties toch nog doodgaan want de vaccinaties beschermen alleen indien het virus wordt overgedragen door een gevaccineerde (ook de vaccins zijn klaarblijkelijk solidair met elkaar)?

Iets anders opmerkelijks in zulke discussies vind ik altijd weer dit: als ik het aandurft om te wijzen op de mogelijke gevaren van de vaccins (een discussie die ik liever wel dan niet uit de weg ga), dan worden alle eventuele (schadelijke of dodelijke) bijwerkingen weggehoond want op zoveel gevaccineerden zou dat altijd maar weer een verwaarloosbare hoeveelheid zijn, uit te drukken in een promille van nul komma niks. Maar die ene “iemand die daar minder goed tegen kan” die door jouw misdadige ongevaccineerdheid het loodje zou leggen telt wél voor vele procenten in hun pro-vaccinatie standpunt!

Maar in zulke gesprekken word ik eerder zwijgzaam dan scherp. En daar ligt dan juist Desmets remedie tegen het totalitarisme: het gesprek blijven aangaan. Pluriformiteit, een veelheid aan meningen, is het tegendeel van totalitarisme, immers. Maar misschien is dat een heel klein beetje gemakkelijk gesproken voor academici als Desmet. Die beschikken vaak over een podium. Krijgen een camera op zich gericht misschien, houden lezingen, schrijven artikels. Voor niet-academici is zo’n podium niet altijd een evidentie en dan blijft toch die vermaledijde supermarkt over om te betreden met je visnet-mondkap. Dan moet je een sterke rug hebben, en veel tijd, en liefst misschien ook alleen je eigen mond te voeden zodat geen anderen de inzet worden van jouw “eigenwijze Nederlander” zijn. Of, in discussies met bekenden, een brein hebben dat in ieder geval sneller werkt dan het mijne. Of niet zo gebukt gaan onder de wil “niet asociaal te zijn”.

Daarbij ben ik wat somberder dan Desmet. Ik weet niet of het tij nog te keren is. Je ziet het niet alleen in tijd van corona, terrorisme, klimaatverandering of wokeïsme. Het zit hem ook, bijvoorbeeld, in het verbijsterend enthousiasme waarmee elke nieuwe uitvinding –“gadgets” en dergelijke- omarmd wordt en de vorige nieuwe uitvinding -de cd bijvoorbeeld- weer wordt weggehoond. De grote mars voorwaarts naar een totaal gedigitaliseerde maatschappij en een internet of bodies. En wie niet aangesloten is, heeft nergens meer toegang toe.

Een lichtpunt hierin is een boek als De psychologie van totalitarisme. Maar ook Epidemie als politiek. De uitzonderingstoestand als het nieuwe normaal van Giorgio Agamben. Onder deze titel liet de intrigerende uitgeverij Starfish Books een aantal van Agambens blogs, artikels en met hem afgenomen interviews bundelen en vertalen. Er staan zoveel rake dingen in dat ik hier bijkans gans het boek zou kunnen citeren. In plaats daarvan nodig ik u liever uit het zelf te lezen.

Vertwijfeling is mijn deel. Boeken als De psychologie van totalitarisme en Epidemie als politiek zijn van onschatbare waarde in deze tijd. Bakens, voor mij. Voor een ander zouden het oogopeners kunnen zijn, of zeg: een blikverruiming (of minstens een blikomlegging). De kans dat dat soort van ander – zeg een man in een flatportiek of het soort mens dat het helemaal goed vindt om ongevaccineerden hier en daar de toegang te weigeren want “bepaalde keuzes hebben bepaalde gevolgen en dat is altijd al zo geweest” – deze boeken gaat lezen is echter zeer klein. En ik help ook niet mee door mij meteen aan het begin van mijn recensie al te laten kennen als een notoire eenling (zij het niet geheel uit vrije keus) en daarmee voedsel te geven aan de gedachte dat al die wappies niet serieus te nemen asocialen en dwazen zijn.

Maar misschien de scrollers? Die alleen deze zin zullen lezen: lees De psychologie van totalitarisme. Lees het. Om godswil, lees het.


Mattias Desmet De psychologie van het totalitarisme Recensie

De psychologie van het totalitarisme

  • Schrijver: Mattias Desmet (België)
  • Soort boek: non-fictie
  • Uitgever: Pelckmans
  • Verschijnt: 15 februari 2022
  • Omvang: 272 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 30,00
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van het boek over totalitarisme van Mattias Desmet

Het recht op privacy kalft af, (zelf)censuur neemt in snel tempo toe, de gezondheid van het individu wordt meer en meer een staatszaak, het aantal intrusieve acties door veiligheidsdiensten stijgt exponentieel – de laatste decennia vergroot de greep van de overheid op het privéleven van het individu hand over hand. Het door Hannah Arendt opgeroepen dystopische toekomstbeeld dat na de val van het nazisme en het stalinisme er een nieuw soort totalitarisme zou oprijzen, geleid door saaie bureaucraten en technocraten, tekent zich merkwaardig realistisch af aan de maatschappelijke horizon.

Totalitarisme is geen historische toevalligheid. Het is het logische gevolg van een waanachtig geloof in de almacht van het menselijke verstand; het is het symptoom bij uitstek van de Verlichtingstraditie. Dit boek presenteert een glasheldere psychologische analyse van de historische opkomst van totalitarisme en het ermee verbonden fenomeen van massavorming. Het presenteert daarbij een bijwijlen genadeloze maatschappijkritische analyse van fenomenen als de woke cultuur, de Black Lives Matter-beweging en de angstcultuur die tot een hoogtepunt kwam tijdens de coronacrisis.

Mattias Desmet is professor klinische psychologie aan de Universiteit Gent. Hij heeft een psychoanalytische praktijk en is auteur van boeken als The pursuit of objectivity in psychology en Lacan’s logic of subjectivity.

Bijpassende boeken en informatie

Mark Boog – Het einde van de poëzie

Mark Boog Het einde van de poëzie recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe dichtbundel. Op 27 januari 2022 verschijnt bij uitgeverij Cossee het nieuwe boek van de Nederlandse dichter Mark Boog.

Mark Boog Het einde van de poëzie recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Het einde van de poëzie. Het boek is geschreven door Mark Boog. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de het nieuwe boek van de Nederlandse dichter en schrijver Mark Boog.

Recensie van Tim Donker

Dit is wat je wil van de dagen:

je wil dat de dagen de tijd afschaffen. je wil dat je tot twaalf uur in je bed kan liggen en dat dat niet uitmaakt omdat er immers geen tijd meer is. je wil het traag vandaag. een rustig opstaan wil je, en dan in alle rust die twee trappen afzakken. een ontbijt met een perfect gepocheerd ei, en koffie waar niets op aan te merken valt. stilte. of een van je mooiste cd’s. en dan een bad, een bloedheet bad, en rust. en een prachtige dichtbundel. in een bloedheet bad met rust en een prachtige dichtbundel. ja. dat zijn de dingen die je wil van de dagen.

Dit is wat je krijgt van de dagen:

opstaan als het buiten nog donker is. hectiek. haast. ontbijtjes maken voor de kinderen, en de lunch en het fruit voor straks op school. kou. wind. natheid. onzinnige klusjes krijg je van de dagen, zoals de gootsteen ontstoppen en het badkamermeubel reinigen. de tocht naar de supermarkt, en alle mensen in de supermarkt krijg je gratis erbij. de koffie net te sterk of net te slap, in ieder geval nooit puntgaaf. jeuk op onbereikbare plekken. een veel te blije vent aan de voordeur (hij wil je iets verkopen). maar die prachtige dichtbundel ja die krijg je dan toch ook van de dagen.

Dit is wat de dagen me gaven. Het einde van de poëzie. Mark Boog.

Boog, ik zeg. Tiepies het soort naam dat ik kende. Tiepies het soort naam dat bellen deed rinkelen. Allicht, zult gij zeggen. Diene mens schreef zes romans en negen dichtbundel. Dat zegt het achterplat toch. Maar geen zijner titels sierde mijn boekenkast. En net een beetje meer dan passief meen ik zijn naam te kennen. Publiceerde hij in een blad dat ik ken? Welke bladen ken ik zoal? Voornamelijk literaire bladen. Raster, Terras, nY, DW&B. Namen bladen gelijk dezulken teksten van hem op, ken ik zijn naam daar van? Raster is gemakkelijk na te gaan, een blik in de index leert me dat Mark Boog nooit in Raster stond. Maar al mijn Terrassen, nY’s en DW&B’s gaan uitpluizen, ja daar heb ik niet zo veel zin in. DW&B heeft trouwens een beetje afgedaan voor mij na DW&B 2021 2. Het complotdenken uitgerekend in deze tijd verdacht gaan maken is een laffe streek. “Wat is het een gevaar van complottisme?”, zo vroegen zij zich af. Wat is het gevaar van een blind vertrouwen in overheid en gevestigde media? Wat is het gevaar van het verdacht maken van iedere vorm van kritiek? Vind ik veel interessantere vragen – daar hadden ze van mij wel een nummer aan mogen wijden. Complotdenkers stellen in ieder geval nijpende vragen. Misschien komen ze niet met de goede antwoorden. Maar met goede vragen begint op zijn minst de behoefte aan een ander pad. Dat moet je niet -als zoveelste op rij- ridiculiseren en vulgariseren. Dat moet je ter harte nemen.

Boog haadt geloof ik eens in Filosofie Magazine (nog een blad dat ik nooit meer lees) gezeid dat wij in de best mogelijke aller werelden leven. Komaan. Heeft Voltaire Leibniz niet allang neergesabeld? Als ik Boog daarvan had gekend, was ik hem allang vergeten.

Ik ken hem. Utrecht. Nee, Nieuwegein inmiddels geloof ik. Welke gek gaat er nu in Nieuwegein wonen? Mijn zus woont in Nieuwegein. Waarom woon je daar, gek? vroeg ik. Of dacht ik. Of vroeg ik niet.

Mark Boog. Ik ken hem. Ik ken hem niet. Ik lees hem. Nu. Ja. Nu heb ik hem gelezen. Het einde van de poëzie. Weeral een einde. Het einde van de poëzie, de dood van God en van de roman, het einde van pop, het einde van de beschaving, het einde van de wereld, het einde van het begin, het einde van de onschuld, het einde van de grote verhalen, het einde van het einde, er komt nooit een einde aan die eindes. Toen bleek ook de ontheffing ongeldig. Tuig een verhaal op.

Mar Boog. Ik ken hem. Ik ken hem niet. Waarom ken ik hem niet? Want dit, mun god, dit is geweldig. Ik roep nu alvast Het einde van de poëzie is de beste bundel van 2022. Zo. Dan hebben we dat alvast gehad. U zegt dat ik dat niet zeggen kan, dat 2022 nog amper uit de luiers is, dat ik heeltegaar niet weten kan want er altemaal nog komen gaat. Nee. Maar hah! Luistert. Ofnee. Lees. Hoor aan. Dit. Deze poëzie, deze bundel. Wat mij zo trof. Voor waar. Ik zeg u. Wat ik las.

Ik las de man. Ik las de poëzie van de man. Mark Boog. Hij is de man. Hij is de man van de taal. Hij is Taal-man, die heerst over het Nederlands. Precies goed staat de taal nooit, u weet. Maar Boog draait m een kwartslag en zie: almeteens krijgt hij het onzegbare gezegd. Want overal zuigt hij verhalen uit: “uit de krant, elkaar, de buren, de twee merels.” Of simpelweg uit de koffie die hij beter gezet weet te krijgen dan ik:

“Kijken naar koffie die doorloopt
maakt dat genoemde koffie
trager doorloopt
en lekkerder wordt.”

(en hah! dus dat doe ik verkeerd!)

Het is de poëzie van de tijd, de poëzie van de rust, en de poëzie van het licht:

“Eenmaal per jaar valt het licht
precies op je handen.”

zegt hij, of:

“Zwaluwen laten licht door.
meer nog dan geen zwaluwen.”

Het is de poëzie van verstilling, van het kleine, van wat niet veel aandacht vraagt veel aandacht geven en de schoonheid die daaruit ontstaat. Het is, stel ik me voor, poëzie die je de tijd moet geven. Poëzie die zich leent voor herlezing en hoe je bij de volgende keren weer andere aksenten zult leggen. Het is poëzie die op velerlei manieren uitdrukt wat alleen in taal is uit te drukken.

Wat niet gezegd wil hebben dat Het einde van de poëzie puur taalspel is. Een nieuw hermetisme, die geen band met enige buiten-talige werkelijkheid wenst aan te gaan. Nee. Deze poëzie ligt op een snijvalk van woordkunst en (sur)realisme; een taal die dronken is van zichzelf maar daarom nog niet belet dat de woorden stillekens nederliggen onder een struik of in het portiek van een flatgebouw. De woorden onder de mensen. De woorden onder de dingen. Die toch gaan zoals ze gaan. Ja, de dingen hun tochheid teruggeven, daar is Mark Boog goed in. Als je het ziet, kun je het nooit meer niet zien.

Dat de lucht blauw is, en gezichtsbedrog. Dat er een woord als “ontzameling” kan bestaan. Dat er een ik is die zich een weg baant door de paradoxen naar het station, de bomen, het weer, de anderen. Dat iets geluk kan zijn of ervoor door kan gaan, of voor zijn tegendeel, of gewoon maar zo genoemd kan worden. Dat je tegenslag zou kunnen verdelen; gelijkelijk over alle mensen. Of het merendeel ervan in maandelijkse termijnen uitkeren aan enkelen, bijvoorbeeld drie. En dat dan het gerucht gaat dat niet iedereen die drie even hoogacht.

Als je dat ziet. En hoe kun je niet zien? Hoe kun je niet de schoonheid zien in de beelden, in de woorden van Mark Boog? Ja, ga ik er nog eentje doen: eentje als: Als je dit jaar maar één poëziebundel leest, laat het dan in Godsnaam Het einde van de poëzie zijn.

Ja, das eentje voor het achterplat he. Maar wat zit ik mij hier “in Godsnaam” te richten tot mensen die maar één poëziebundel per jaar lezen? Ik wil niks te maken hebben met mensen die maar één poëziebundel per jaar lezen. Ik wil te maken hebben met mensen die dit net als ik willen vreten tot ze niet meer kunnen. En dan nog een beetje meer graag. Meng de zeedruif met de wijn. En geef de dichter ook wat.

Hoogtepunt is een bladzijde vol met éénwoordszinnen. Voornamelijk neologismen als oogsplinter, fluistermachine, verschilmes, stroomkooi, noemlust, hinderhaard, doorspraak en tochpraat. Het slaat me stom, en van mij mocht het nog wel bladzijden- en bladzijden lang doorgaan. Maar het gaat niet bladzijden- en bladzijdenlang door en ook dat is mooi. Of mojer toch dan dingen die wel bladzijden- en bladzijdenlang doorgaan terwijl het van mij na één bladzijde al gedaan had mogen zijn. Maar in Het einde van de poëzie is niets dat na één bladzijde al gedaan had mogen zijn. In Het einde van de poëzie alleen poëzie die, ook na het hoogtepunt, blijft intrigeren.

Ik had een lichte associatie met Cities at dawn van Geoffrey Nutter. Waarom had ik een lichte associatie met Cities at dawn van Geoffrey Nutter? Er is geen enkele logische reden om bij Het einde van de poëzie een lichte associatie te hebben met Cities at dawn van Geoffrey Nutter. Naja. Misschien omdat Geoffrey Nutter schreef: “The song, as it / came to be known, / was what I saw fall / down, in midsleep, / thinking it was me, or that / it should have been, / or that once reckoned, / would add up to being / me. But is was shocking / to be so frozen / into waking again after / a time, and I there / came to know only / something outward tho appealing / of an outside moment. “ en hoe dat iets is dat Mark Boog hier ook zegt, hier in al deze gedichten, of misschien niet zegt maar had kunnen zeggen, of misschien niet had kunnen zeggen maar ooit gaat zeggen, in een volgende dichtbundel, of gezegd heeft in een vorige. Of misschien is er iets waardoor het werk van de ene goede dichter altijd een beetje lijkt op het werk van een andere goede dichter.

Bijvoorbeeld dat het altijd weer doorgaat na het hoogtepunt.

Het hoogtepunt van het Al. De explosie in de festivalzaal.

Of dat het ook, in poëzie, te lachen kan geven. Schrijft Boog: “Het is belangrijk om enigszins te lijden / en dat aan belanghebbenden / met superieure ironie te melden.” En dat vind ik te lachen geven, hoewel ik er niet daadwerkelijk om moet lachen. En of dat kan, iets grappig vinden zonder dat je erom moet lachen. Ja. Dat denk ik. Ik denk dat dat ja kan. Een eikel zei dat ooit al, dat je iets grappig kon vinden zonder dat je erom hoefde te lachen. Maar ik vond de eikel een eikel dus ik wilde dat het onzin was. De enige reactie op een grappig vinden kon zijn, moest zijn je mond open doen en hahaha zeggen. Doch Boog vaagt wel vaker om de scheve blik, de verdraaide blik, de blik van grappig vinden zonder dat dat grappig vinden enig geluid maakt. Diep in mij blaast iets kleins op een toetertje misschien. Soms trekt mijn mond in een halve grijns. En toch. Dan. De gnuif. Minimaal één keer was er de gnuif. Ik zat in mijn leesstoel, die fijne, die bij het raam aan de tuinkant staat. Het was vroeg. Het was zó vroeg dat het nog donker waart en de kinder nog niet naar school. Ik had het fruit gesneden, de lunch gemaakt, alles in bakjes gedaan, en de ontbijtjes geprepareerd en nu gaf het nog een kwartier ofzo vooraleer de voettocht naar school aangevat diende worden. Een kwartier ofzo van even niks. Dus ik zat, en ik las. Ik las, en daar was hij. De geluidsproducerende gnuif. Mijn zoon, mijn moje, lieve, wijze, grappige, achtjarige zoon die vlak bij mij op de vloer zat, keek op en vroeg: “Waarom zeg je hi?” “Hierom,” zei ik en ik las voor:

“En maar klagen. Het is nooit goed.
Is het ooit goed? Nee. Het was goed
maar dat viel toen niet op.”

“Ha!”, zei mijn zoon. Waarna hij zich weer richtte op zijn Lego.

En ik dacht Het einde van de poëzie is Lego. Is geen einde van de poëzie maar een begin. Een mogelijk begin van veel.

Mark Boog Het einde van de poëzie Recensie

Het einde van de poëzie

  • Schrijver: Mark Boog (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Cossee
  • Verschijnt: 27 januari 2022
  • Omvang: 80 pagina’s
  • Prijs: € 17,50 – € 22,50
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Mark Boog

De poëzie vervult een schimmige rol. Bij elke oorlog, elke virusuitbraak, elk ongeluk is ze aanwezig. Beschrijvend, duidend tussen de regels, achter en tussen de woorden, associatief of uitgesproken direct.

De wereld is aan het ontsporen. Wie is dader? Slachtoffer? En de poëzie: verslaggever? Ramptoerist? Niemand die het weet, maar dat het goed afloopt komt niet eens meer in de sprookjes voor. Maar hoe kan je dat verwoorden?

Er eindigt veel in deze bundel. De poëzie moet er zelfs herhaaldelijk aan geloven. Zijn het definitieve eindes? De dichter, die zelf niet ongeschonden blijft, twijfelt.

Het einde van de poëzie is een onderzoek naar de rol die poëzie kan vervullen in zware tijden. De vele dwarsverbanden tussen de diverse gedichten en reeksen doen vermoeden dat dichter, poëzie en wereld niet los van elkaar te zien zijn.

Bijpassende boeken en informatie

Arjen Duinker – Autobiografie tot op de dag van vandaag

Arjen Duinker Autobiografie tot op de dag van vandaag recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe dichtbundel. Op 25 januari 2022 verschijnt bij uitgeverij Querido het nieuwe boek van de Nederlandse dichter Arjen Duinker.

Arjen Duinker Autobiografie tot op de dag van vandaag recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Autobiografie tot op de dag van vandaag. Het boek is geschreven door Arjen Duinker. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden te vinden. Bovendien kun je op deze pagina informatie over de inhoud van het boek met nieuwe gedichten van dichter Arjen Duinker.

Recensie van Tim Donker

Te zeggen dat ik van poëzie hou zou te weinig zijn. Ik adoreer poëzie. Ik adem het. Ik leef het. Ik zou het misschien zonder romans kunnen stellen. Als dat moest van de dokter (op een dag zal iemand zeggen: teveel literatuur is slecht voor uw hart. want alles wat fijn is, is slecht voor het hart). Maar zonder poëzie? Nooit. Ik kan hier dus gerust van liefde gewagen, van zuurstof en van bloed, van bewogen zijn en bewogen worden. Ik kan zeggen: poëzie is het mooiste dat ik ken, en dan lieg ik niet altijd. Maar poëzie kan ook zo godvergeten verschrikkelijk zijn. Want poëzie kan rijmen, weet je. Poëzie kan rondeel, kan sonnet, kan acrostichon zijn, of haiku, epode, retrogarde. Oja. Poëzie kan zo verschrikkelijk lelijk zijn.

En toch hou ik staande: ik hou van poëzie. Als alles overboord gaat dat ooit nodig was om poëzie poëzie te laten zijn, is poëzie volmaakt. Of misschien is er alleen maar een zeer geniale dichter voor nodig. Dat zou de titel zijn geweest van deze bespreking in de tijd dat ik mijn besprekingen nog titels mee gaf. Een Zeer Geniale Dichter. Het is me meer dan eens overkomen dat ik een dichtbundel met smaak aan het verorberen was en me pas na bladzijden en bladzijden de schellen van de ogen vielen: verrek, deze gedichten rijmen! Djie. Hoe lang staan die gedichten al te rijmen, of is dat alleen maar toeval dat er nu wat rijm doorheen zit? Maarja, je gaat zoon bundel natuurlijk niet helemaal zitten te herlezen alleen maar om te ontdekken dat je eigenlijk niet mooi had moeten vinden wat je mooi vond. Je legt je er bij neer dat de dichter je het onverkoopbare heeft weten te verkopen. Je zwijgt stil. Je erkent je meerdere in de dichter. Je leest verder. Meng de zeedruif met de wijn en geef de dichter ook wat.

Iets anders. Dat ik haat. In poëzie. Is die belachelijke neiging. Om elke regel. Te laten beginnen met een. Hoofdletter. Of de zin nu al was afgelopen. Of niet. O, de horreur. Dat hakkerige, dat hortende, dat stotende. Die overdaad aan hoofdletters (toch al niet perse de mooiste letters die we hebben). Dat Grootse, Dat Deklamerende, Dat Benadrukkende. Als Gode, of de Bijbel. Alsof je in de stoptrein zit en je net als het versnellen begonnen is, je de vertraging weer voelt komen. Iedere keer weer over die heuvel van de Hoofdletter moeten heen klimmen om de remmen te kunnen los laten. Voorwaar, ik zeg u. Het is mij om die reden totaal onmogelijk om de poëzie van Erik Bindervoet te lezen. Ik wil het wel kúnnen lezen: tijdelijk zelfportret met hoofd en plaatsbepaling, oranje; de saaiste jongen ter wereld; de schilder en zijn model; Aap. Ik heb die boeken in mijn kast staan. In mijn bovenboekenkast. De boekenkast in mijn toekomstige werkkamer. Die voor alle ongelezen en half gelezen boeken is (en gek hè maar hij lijkt voller dan mijn benedenboekenkast, waar het volledig gelezene staat). Druppelsgewijs komen de boeken uit mijn bovenboekenkast wel eens in mijn benedenboekenkast terecht. Heb ik er toch ineens weer eentje uit gelezen. Op een herfstochtend in bad. Of een zomernamiddag met mijn voeten uit het raam. Kies maar. Maar met Bindervoet lukt het me maar niet. Ik krijg het niet gedaan. Ik zie wel dat het moje poëzie is. Maar na twee bladzijden. Ben ik doodmoe. Omdat. Elke regel met een. Hoofletter begint. Of de zin nu al is afgelopen. Of niet. Het mat me af. Alsof je Kwik, Kwek en Kwak hoort praten. Het vloeit niet, het loopt niet. En Gode weet dat poëzie vloejen moet. Tot de hele vloer onder staat.

(geniaal zal Bindervoet dan wel niet zijn – hij krijgt me het onverkoopbare niet verkocht)

Dan Duinker. Ja die kende ik natuurlijk wel. Is hij niet één van de meest vertaalde Nederlandse dichters (las ik ergens) (waar?) (f’domme weer eens de bio kwijt) (waarom is het toch ook altijd zo’n troep op mijn secretaire?), won hij geen prijzen, heeft hij geen lezers? Heeft hij geen oeuvre ofzo, bezie dat oeuvre eens. Maar toch ken ik hem voornamelijk van naam; lezen deed ik alleen En dat? Oneindig. Dat schreef hij samen met iemand anders. Ik vond het een moje bundel. Ik wist niet dat hij ook zo’n hoofdlettermaniak was. Begonnen in En dat? Oneindig ook alle regels met een hoofdletter (Of de zin. Nu al was afgelopen. Of niet)? Ik herinner me het niet heel duidelijk meer. En je gaat ook niet je godganselijke benedenboekenkast overhoop halen op zoek naar zo’n bundel alleen maar om te ontdekken dat je eigenlijk niet mooi had moeten vinden wat je mooi vond. Neuh. Ik herinner me dat ik En dat? Oneindig mooi vond, en zo blijf ik het me graag herinneren.

Maar Duinker is er zo één. Zo’n Zeer Geniale Dichter. Zo’n poëet die me het onverkoopbare weet te verkopen. Want ik zag het wel, ik zag het verdorie bij het eerste doorbladeren al. Op een avond was dat. Zo hoort dat. Het eerste doorbladeren moet in de avond. Je leest dan nog niet. Het is puur aftasten. Je zou van voorpret kunnen gewagen, ware het niet dat dat een beetje te achterlijk is. Het moet in de avond, en het liefst met drank. Iedereen moet naar bed zijn, alleen jij zit er nog, want het moet in stilte. Je zou van een ritueel kunnen gewagen, ware het niet dat dat een beetje te achterlijk is. Je kan de klok horen tikken als je zit, en bladert. En ik zag het al. Ja. Ik zag het snel. Ik dacht O God. Dit zou wel eens het werk van een hoofdlettermaniak kunnen zijn.

En later. Lezen.

Zei je dat de zon schijnt
En dat het winter is?

Las ik. En:

Wanneer je van mij
Een wervel neemt
Val ik uit
Elkaar

En dan weet je het wel. Een hoofdlettermaniak. Daar moet je geen bladzijden en bladzijden voor gelezen hebben. Rijm. Dat kan een Zeer Geniale Dichter nog zo handig verstoppen dat hij je het vreten laat zonder dat je het merkt. Kwestie van goed meekoken. Goed kruiden. Smakelijk. Dus dan pas na bladzijden die verontwaardigde uitroep: Gadverdamme! Zit je me hier rijm te voeren?! Rijm??? Mij??? Maar hoofdletters, die lossen niet op. Kan je koken wat je wil. Die proef je boven alles uit. Maar toch wil ik eten. Autobiografie tot op de dag van vandaag wil ik eten. Omdat het zo smakelijk. Omdat het zo goed. Omdat het zo geniaal is.

Dit gedicht. Zei ik al dat het één gedicht is? Een poëem zo je wil. Het is mooi. Het is zo mooi. Ik wil. Ja ik wil. Alles. Helemaal. Hoofdletters of niet.

O. Fantasties dat:

Toen ik een was, wilde ik twee zijn,
Toen ik twee was, werd ik doorzichtig
Toen ik drie was, kwam Kirsten kijken
Toen ik vier was, voetbalde ik in de Palamedesstraat

En dat gaat nog veel langer door, en ik wil alles wel sieteren.

O. Fantasties dat:

De mens is een lepelaar.
Een lepelaar is een varken.
Een varken is een wesp.
Een wesp is een konijn.
Een konijn is een schildpad.
Een schildpad is een vleermuis.
En dat gaat nog veel langer door, en ik wil alles wel sieteren..

O. Fantasties dat:

Ik heb een telefoon.
Ik heb versleten stoelen.
Ik heb schitterende schilderijen.
Ik heb schitterend glaswerk.
Ik heb een fiets.

O. Fantasties dat:

Er zijn er meer dan twee die maan zeggen,
Meer dan twee die straat zeggen,
Meer dan twee die huis zeggen,
Meer dan twee die water zeggen,
Meer dan twee die zon zeggen,

en dat gaat nog veel langer door en ik wil alles wel sieteren.

O. Fantasties dat “Het onbekende van iets bijzonders is minder bekend.”, fantasties dat “vertrouwen is een overschatte bezigheid”, fantasties het telefoongesprek tussen Duinker Wandelvakanties en Zeekapitein, fantasties de peinzerijen over hoe dicht je bij een tafel moet zitten om “aan tafel” te zitten in plaats van “bij een tafel”, fantasties dat over de straat met mooie putdeksels, fantasties hoe ik op wil staan, de straat op, hele stukken biezonder luid voordragen zodat de mensen in hun huizen het zullen horen want de mensen in hun huizen moeten dit weten de mensen in hun huizen moeten dit lezen.

Fantasties dat het nergens over gaat.

Fantasties dat het overal over gaat. Het gaat over loempia’s. Over een paard. Over de fanfare, een tamboer, een stoofpot, lieveheersbeestjes, de aarde, nadenken, accijns, geschiedenis, boterhammen met pindakaas, autorijden, dochters, vrouwen, blauw, wijn, synchroonzwemmen, de waarheid ruilen voor een gammele kano, het neusdiertje dat houdt van Bo Diddley, een tuin zo groot als Nederland, de televisie die zegt dat het morgen kan gaan misten, het neusdiertje dat een glaasje wodka drinkt en zoet luistert naar Oestvolskaja, de tomeloze inzet van voorzetsels, een glas laten vallen voor het effect, de stoel en het raam en de tafel napraten en daarmee goed op schema liggen. En een hele stoet namen komt langs. Obelix, bijvoorbeeld, van wie eerst beweerd wordt dat hij dood is. Maar die enkele bladzijden later bier drinkt en moje opmerkingen maakt over politiek. Josja, die een Koerd had zien fietsen met twee snoekbaarzen onder zijn snelbinders. Oelay, volgens wie ongekookte geitenhersenen de lust opwekkken. Chokchanada, die uit de bridgewereld is gestapt. Sala, een tegelzetter met een aquarium. Markante mensen met markante namen en markante kenmerken.

En het gáát ergens over.

Het gaat over muziek. En als het over muziek gaat, dat gáát het ergens over. Pink Floyd wordt rotmuziek genoemd. Iets waar ik goed in kan komen maar hoewel ik niet meer zo lijp ben van Floyd als toen ik een jaar of zeventien was; nog altijd meen ik dat hun totaalwerk (ik zoek iets om niet oeuvre te hoeven zeggen) (teveel oeuvre in een bespreking is niet goed) net iets te veelkantig is om het over één kam te scheren. Maar de dichter heeft liever Johnny “guitar” Watson. Ik heb een vrouw gekend die beweerde dat ze ooit versierd werd door Johnny “guitar” Watson tijdens één van diens optredens. Het was geen lelijke vrouw maar ook geen moje vrouw en zeker geen vrouw om te kiezen uit een zaal vol bewonderaars (met haar stomme haar en haar grijze gezicht en haar onbeholpen make-up). Ik zeg niet dat dat de reden is waarom ik geen cd heb van Johnny “guitar” Watson, ik zeg slechts dat er best een handvol hele moje liedjes bestaan van Pink Floyd.

Want als het over muziek gaat, gáát het ergens over.

Of het gaat over Theo Verbey en Henri Dutilleux; componisten, kennelijk, om mee te geven aan je dochters.

Namen die vage, hele vage & verre bellen doen rinkelen bij mij.

Toen ik achttien was, begon ik me te interesseren voor wat vaak zo onhandig “modern klassiek” wordt genoemd. Ik bezocht konserten, luisterde radiostations, kocht cd’s, las bladen. Intens. Zonder reserves. Met al mijn aandacht. Toen ik twee- of drieëntwintig was verdween die interesse geleidelijk aan. Ik had in die paar jaar als “arme student” nog verbazend veel cd’s weten aan te schaffen; cd’s die ik inmiddels bijna allemaal heb weggedaan. Moderne komponisten zijn een vage herinnering nu. Ik meen dat Dutilleux zwaar was, pompeus, filmies, verstikkend. Verbey herinner ik me eerder als sluipend om achter je rug ineens een opgeblazen zak met een klap stuk te slaan.

Denk ik Zou ik mijn kinderen van alle muziek die er is vooral Theo Verbey en Henri Dutilleux willen meegeven?

Want als het over muziek gaat –

O. Fantasties dat ik niet precies weet hoe ik Autobiografie tot op de dag van vandaag moet duiden.

Is het melankolia?
Is het autofictie?
Is het even prachtige als totale onzin?
Is het een lied?
Is het een gebed?
Is het een ode aan de schoonheid van de taal?
Is het een lofzang op de pracht van alles?

Soms spreekt het in raadselen, soms spreekt het recht voor de raap, soms spreekt het absurdisties, soms in bezwerende herhaling, soms in onontkoombare poëzie.

Het is een boek om in één adem uit te lezen. Hijgerig. Dorstend naar ieder volgend woord, iedere volgende zin, iedere volgende bladzijde. Voort en vuts en verder tot het eind. En het dan weer opnieuw lezen, en dan nog eens, en dan nog eens, en dan nog eens. Je zou alleen nog dit boek lezen voor de rest van je leven en er genoeg aan hebben. Hoewel. Hum. Een paar weken, toch. Minstens.

Ofnee. Het is een boek om oneindig traag te lezen. Omdat het zo godvergeten mooi is dat je er blijvend in verwijlen wil. In de krankzinnige taal, in de melodie, in het ritme. De wervelwind, de losgeslagen anecdotiek, de pure schoonheid, de uitzinnige vreugde, de zang, het zacht laweid. Je wil nooit meer afscheid nemen van Autobiografie tot op de dag van vandaag, je wil nooit het laatste woord hoeven lezen.

Arjen Duinker Autobiografie tot op de dag van vandaag Recensie

Autobiografie tot op de dag van vandaag

  • Schrijver: Arjen Duinker (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 25 januari 2022
  • Omvang: 80 pagina’s
  • Prijs: € 15 – € 20
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Arjen Duinker

Autobiografie tot op de dag van vandaag is een lang gedicht dat bestaat uit stoelen en straathoeken, uit winkels en vierkantjes, uit bloemen en spoken en echo’s en handen en voeten. De lezer hoeft van Arjen Duinker geen uitgebreide beschrijvingen van valkuilen en verdriet te verwachten, geen betoog over deze of gene theorie, geen toetreding tot een genootschap. Er zijn weliswaar vele wegen die naar Rome leiden, maar Duinker is er nooit geweest. Zijn autobiografie houdt zich bezig met ritmes en klanken en lettergrepen en hoeveelheden en letters, met ontmoetingen en helderheid. ‘Ik zou graag sterven in de Anna Boogerd,’ zo opent de bundel. Misschien maken de koel- en warmbloedige regels later duidelijk waarom.

Arjen Duinker (1956) ontving in 1993 de Halewijnprijs van de stad Roermond voor zijn gehele oeuvre en in 2001 de Jan Campertprijs voor zijn dichtbundel De geschiedenis van een opsomming. Zijn bundel Misschien vier vergelijkingen werd genomineerd voor de VSB Poëzieprijs, voor De zon en de wereld (2004) ontving hij de VSB Poëzieprijs 2005. Bundels in vertaling verschenen in Italië, Engeland, Frankrijk, Portugal, Australië, Iran en Rusland.

Bijpassende boeken en informatie

Claudio Morandini – Sneeuw, hond, voet

Claudio Morandini Sneeuw, hond, voet recensie en informatie over de inhoud van deze Italiaanse roman. Op 20 januari 2022 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van Neve, cane, piede, de roman van de Italiaanse schrijver Claudio Morandini.

Claudio Morandini Sneeuw, hond, voet recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Sneeuw, hond, voet. Het boek is geschreven door Claudio Morandini. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden te vinden. Bovendien kun je op deze pagina informatie over de inhoud van de roman van de Italiaanse schrijver Claudio Morandini.

Recensie van Tim Donker

Eindelijk heb je een antwoord.

Eindelijk heb je een goed antwoord op de eeuwige vraag.

Ga met dit boek naar buiten. Ga ermee naar het park, ga op kaffee, zet u neder op een bank op het plein of bij de bushalte. Ga buiten, ga naar plekken waar mensen zijn, en lees. Ga buiten en lees tot de vraag komt. De eeuwige vraag. De ergerlijke vraag. De vraag die “Waar gaat dat boek over?” is. Kijk dan op en lach en zeg “Wel het gaat over sneeuw en over een hond en over een voet.” en zwijg en lees verder en wees diep tevreden met u zelf in de overtuiging dat u minstens één vraag die dag geheel naar waarheid hebt beantwoord. Want sneeuw en hond en voet, dat is precies waar Sneeuw, hond, voet over gaat.

(ik weet eigenlijk niet of men u dingen vraagt als u leest op plekken waar mensen zijn. ik lees nooit in het openbaar)

(nee. wacht. dat is niet waar. vroeger, toen ik er nog wel eens in zat, las ik heel veel in de trein. en ook vroeger, zij het een later vroeger dan dat eerste vroeger, las ik op bank. een door een handige vader in elkaar getimmerde bank. die daar stond. en waar ik op zat te lezen. als mijn kinderen buiten speelden. toen ze nog kleiner waren. toen ze al te groot waren om in alles mijn hulp nodig te hebben maar nog net iets te klein om het helemaal zonder toezicht te kunnen stellen. toen zat ik, en las. op bank. en één keer las ik op kaffee. in Arnhem was dat, en het was geen kaffee trouwens maar een koffietentje dat geloof ik bagels en bonen heette. kan dat? ik wachtte op een vrouw die niet kwam, of misschien al weg was, of misschien gewoon daar zat, aan het tafeltje naast het mijne, daar zat wel een vrouw, en ze was alleen en na een kwartier ofzo ging ze weg, nog steeds alleen, lichtelijk geïrriteerd, zo leek, misschien was dat wel de vrouw waar ik op wachtte, ik weet het niet, ik ben niet zo goed met gezichten en ik had die vrouw maar één keer eerder ontmoet, dus ik zat en wachtte, tot er iemand binnen kwam of tot de zittende vrouw zou op staan en op mij toe zou lopen zodat ik wist dat zij het was, want welke vrouw zou anders een reden hebben om op mij toe te lopen terwijl ik zat en las, in Zijn en tijd dan nog, kajjegeloven?, wie leest dat nou?, in Arnhem dan nog, in een koffietentje dat misschien bagels en bonen heette, terwijl je wacht op een vrouw die niet komt of al weg is of gewoon aan het tafeltje naast je zit)

(ik heb veel in het openbaar gelezen. niemand heeft me ooit gevraagd waar het boek dat ik zat te lezen over ging)

En man ook nog. Een man die dat alles waarneemt: de sneeuw, de hond, de voet. Die man heet Adelmo Farandola. Zo wordt hij ook het hele boek door genoemd: Adelmo Farandola. Dat vond ik sterk, je min of mere hoofdpersoon het hele boek lang met voor- en achternaam te blijven noemen. Het werkt vervreemdend, en als er één ingrediënt is dat smaakbepalend is voor dit boek dan is het wel vervreemding. Een vervreemding, echter, die meerdere gezichten kent. Er gebeurt weinig in Sneeuw, hond, voet met maar weinig personages en het boek is voorwaar ook niet lijvig te noemen – 127 pagina’s slechts. Maar het voelt wel lijvig. Dit boek is met velen.

Het begint lekker sienies. (lekker sienies?) (ja ik hoor het mezelf zeggen). Adelmo Farandola, de misantroop. Adelmo Farandola, de kluizenaar. Adelmo Farandola, die ver weg van alle mensen woont; ergens hoog in de bergen. Die Adelmo Farandola daalt de heuvel af. Naar het dorp. Om zijn voorraden aan te vullen. “Hij heeft gedroogd vlees nodig, worsten, wijn en boter. De aardappelen die hij heeft opgeslagen zijn genoeg voor de hele winter. Ze liggen nu in de stal, in het donker, naast het oude boerengereedschap, houten kuipen, halsters, karnmolens, kettingen, borstels, en ze strekken hun bleke uitlopers uit alsof ze je willen kietelen. Aardappelen heeft hij, en appels ook – kisten vol appels die door de kou zullen verschrompelen, maar wel eetbaar blijven. Adelmo Farandola houdt van de smaak van die lelijke appels, een smaak die zijn tanden stroef maakt, die lang in zijn neusharen blijft hangen en een beetje naar vlees smaakt, naar dat bestorven vlees dat overblijft na een overvloedige jacht. Appels zijn er ook, genoeg voor de winter. Worsten heeft hij nodig, en wijn. Wijn en boter. Boter en zout.” – ja.

Ja. Dit soort boek dacht ik te gaan lezen. De Italiaanse Berckmans, zo dacht ik heel even te denken. Een zonderling. Een man alleen. Een verschoppeling. In een boek dat vooral op taal drijft; de melodie en het ritme ervan. Herhaling. De pracht van minimalistisch schrijven (een smaak die naar vlees smaakt?).

Maar als met goede minimalistische muziek zijn er onmerkbare verschuivingen. Tot het je invalt dat je niet meer zit te luisteren naar wat je in het begin zat te luisteren. Dat Adelmo Farandola praat tegen zijn honger, en tegen een zwerfhond die op de terugweg met hem mee is gelopen en die hij niet meer kwijt raakt, dat past nog prima in het sfeertje. De man. Zijn gekte. De berghut. Mompelen tegen. Tegen de lucht, de bomen, de vogels, je honger, een hond die daar toevallig ineens zit. Maar dan praat de hond terug!

Een pratende hond ja. Die dingen zegt als: “Honden zijn carnivoren, wij hebben niet genoeg aan droog brood, we zijn tenslotte geen kippen… met alle respect voor kippen.” (later praten er ook nog kraaien) (later praat er ook een dode). Dat is geen sienisme, dat is geen misantropie. Grotesk misschien. Absurdisme. Of gewoon blijspel.

Dat is slechts de eerste verschuiving. Een jachtopziener die overduidelijk “iets” in de zin heeft maakt zijn opwachting. Dan is de sfeer van Sneeuw, hond, voet dreigend te noemend. Een onderhuidse spanning die nergens volledig wordt ingelost. Het deed me aan het magistrale Simeliberg van Michael Fehr denken (waarom heb ik daar nooit over geschreven?) (misschien omdat ik over ander dingen schreef) (misschien omdat ik helemaal niet schreef) (misschien omdat het leven is wat je overkomt als je druk bezig bent andere plannen te maken).

Maar andere pijlen, nog meer pijlen op nog meer bogen, en nog meer gaten waar Sneeuw, hond, voet niet voor te vangen is. De pure poëzie van passages waarin honger, kou, slaap en sneeuw als entiteiten worden opgevoerd; een surrealistiese poëzie; een surrealisme dat van bizar tot absolute horreur kan gaan.

De witheid van de sneeuw, de lange winter die dag en nacht en droom en werkelijkheid aan elkaar gelijkschakelt leveren soms een Light boxes-achtige tristesse of melankolie op, maar kunnen andere keren als desolaat of juist koortsig ervaren worden.

En telkenmale lees je een ander boek. Sneeuw, hond, voet is met velen. Psikologiese roman ook nog. Had je niet gedacht. Nee. Dat had ik niet gedacht. Maar als Adelmo Farandola zich (delen van) zijn kindertijd herinnert, gaat het schrijnen. Ook boekpersonages waren ooit jong. Een weinig gelukzalige jeugd. Een twede (of is het inmiddels al de tiende?) assosjasie: Oude afdekkerij van Wolfgang Hilbig (wat een fantasties boek dat was) (waarom heb ik daar nooit over geschreven?) (misschien omdat ik over andere dingen schreef) (misschien omdat ik helemaal niet schreef) (misschien omdat het leven is wat je overkomt als je druk bezig bent andere plannen te maken) (en waarom schrijf ik er niet alsnog over, kan best, is maar uit 2021, kan best toch?) (misschien wie weet). In mindere mate: School voor gekken. Sasja Sokolov. De illusieloosheid, alleszins. Voorbij wrang en pijn.

Tegen het einde van het boek begint de sneeuw te smelten. Een voet wordt onthuld. Er ligt daar een lijk onder de sneeuw. Adelmo Farandola en de hond ondernemen meerdere vruchteloze pogingen het lijk op te graven: de sneeuw is nog lang veel te hard (de lente komt, maar niet met rasse schreden) (en even zelfs, lijkt de winter het wel te winnen van de lente) (weeral Light boxes ja). In deze scénes is Adelmo Farandola extreem vergeetachtig, hulpeloos, deerniswekkend. De hond is superieur aan hem; helpt hem te herinneren wat hij steeds weer vergeet. Ik kon niet helpen te denken dat Claudio Morandini hier zijn mensbeeld weergeeft. De eerste de beste zwerfhond vermag want de man niet vermag. Stop speciësisme, las ik laatst ergens op een aanplakbiljet (het was nabij het winkelsentrum). Voor speciësist kan men Morandini alvast niet meer uitmaken.

Bij de laatste hoek die Morandini omslaat – het definitieve einde van het boek – raakt hij me een beetje kwijt. Daar begint het flauwzinnig gewauwel te worden. Vind slechts ik. En misschien wel mooi ook, om zo een boek gewoon totaal stompzinnig te laten eindigen.

De stompzin en de pracht en alles daar tussenin. Dat is Sneeuw, hond, voet. Of misschien ook wel de stompzin van de pracht. De pracht van de stompzin. Ja. Zelfs het denken over dit boek blijft maar verschuiven. Geef toe: dat is niet velen gegeven.

Claudio Morandini Sneeuw hond voet Recensie

Sneeuw, hond, voet

  • Schrijver: Claudio Morandini (Italië)
  • Soort boek: Italiaanse roman
  • Origineel: Neve, cane, piede (2017)
  • Nederlandse vertaling: Hilda Schraa, Manon Smits
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 20 januari 2022
  • Omvang: 129 pagina’s
  • Prijs: € 17,50 – € 22,50
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de roman van Claudio Morandini

Adelmo Farandola houdt niet van mensen. In de zomer zwerft hij door de valleien met als enig gezelschap een praatgrage, chagrijnige oude hond en een jonge bergwachter die hem, vermoedt Adelmo Farandola, bespioneert. Wanneer de winter komt zijn de man en de hond ingesneeuwd. Terwijl de voorraden wijn en brood ernstig worden teruggebracht, brengen ze de tijd door met kibbelen over restjes en discussiëren over wie de ander als eerste zal opeten.

De lente brengt een nog sinisterdere ontdekking die Adelmo Farandola’s toch al wankele greep op de werkelijkheid helemaal dreigt te verbreken: de voet van een man die uit de zich terugtrekkende sneeuw steekt.

Sneeuw, hond, voet, voor het eerst gepubliceerd in 2015, is het zesde boek van Claudio Morandini. De roman is een literair fenomeen: hij stond in de top vijf van de Italiaanse bestellerslijst, won de Procida-Isola di Arturo-Elsa Morante-prijs en is vertaald in het Engels, Frans, Spaans en Turks.

Bijpassende boeken en informatie