Tag archieven: Tim Donker

Luuk Imhann – Loutering

Luuk Imhann Loutering recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe roman over Mexico in 1917. Op 30 augustus 2022 verschijnt bij uitgeverij Querido de nieuwe roman van schrijver Luuk Imhann.

Luuk Imhann Loutering recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Loutering. Het boek is geschreven door Luuk Imhann. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van toneel- en romanschrijver Luuk Imhann.

Recensie van Tim Donker

Zegt Robert Walser: “Hoe geringer de handeling en hoe kleiner de regionale omgeving die een schrijver nodig heeft, des te aanzienlijker is vaak zijn talent. Jegens schrijvers die in handelingen excelleren en meteen de hele wereld nodig hebben voor al hun personages, ben ik van meet af aan wantrouwig. De alledaagse dingen zijn mooi en rijk genoeg om er dichterlijke vonken uit te kunnen slaan.”
Zegt Ray Loriga: “Waarom zou ik niet mogen schrijven over wat ik zie als ik uit mijn raam kijk?”
Zegt Herman Brusselmans: “Schrijven is simpel, je kunt er altijd bij blijven zitten.”

(van die laatste uitspraak ben ik trouwens niet geheel zeker)

De schrijver die Zebedeus de Zitter is. Die voor zijn raam zit, naar buiten kijkt, en dan schrijft. De schrijver die dichterlijke vonken slaat uit de dagdagelijksheid. De schrijver die het onooglijke ziet. De schrijver die me het bekende steeds laat zien alsof het Ierland is. Al zolang ik lezer ben (ik werd lezer ergens in mijn twintiger jaren, ik was 25 of 26 misschien – al wist ik altijd al wel dat ik ooit lezer zou worden), weet ik me aangetrokken tot dat tiepe schrijver. Ik verzon er ooit een term voor, zelfs. Versnijselisme. Dat wat de eindmontage niet haalt. Dat wat anderen wegsnijden en op de vloer doen belanden. Dat oprapen, het stof eraf blazen, het regelrecht een boek in blazen. Die schrijver acht ik het hoogst van alle schrijvers.

Diametraal tegenover die schrijver staat Luuk Imhann. Zijn Loutering speelt ver van Imhanns bed, ver van Imhanns tijd. In Mexico, aan het begin van de twintigste eeuw. Een historische roman ja, en dan nog één waarvoor Imhann een halve bibliotheek heeft moeten weglezen, een klein legertje aan mensen heeft moeten interviewen, vele uren aan beeldmateriaal heeft moeten kijken – om überhaupt zelfs maar te kunnen beginnen met schrijven. Zo een man zou langs de meetlat van Walser gemeten gespeend van elk talent blijken te zijn.

Ik was dus niet dolenthousiast toen het boek me overhandigd werd. Een historische roman welja, en dan ook nog volgepropt met nonfiksjonele figuren als Frida Kahlo, Leon Trotski, Antonio Pujol en David Siqueiros. Zoiets kan alleen maar ineenstorten onder zijn eigen pretenties, ik dacht. Daar stond ik, het overhandigde boek in mijn hand en Hum ik zei. Zo’n boek moet je meteen grijpen, zei ik zuinigjes tegen de overhandiger, die knikte.

Grijpen, dacht ik later weer. Je het verhaal in sleuren. Er zijn boeken die tijd nodig hebben. Die je moet laten groejen. Die je kansen moet geven, voorbij een derde of een vierde. Die pas vlak voor de helft, of iets erna misschien, hun pracht in zijn volle glorie aan je openbaren. Je herkent die boeken wel. Vaak barsten ze van de weerbarst, of zijn ze niet te volgen in hun onnavolgbaarheid. Maar je ziet kleine brokjes, je ziet het glinsteren, je koestert verwachtingen en je weet bijna zeker dat die niet gaan teleurgesteld worden.

Maar een roman over het Mexico van de vroege twintigste eeuw waarin de aanslag op Trotski een thema is – díe roman moet mij vanaf pagina één bij de kladden hebben. Als mijn geduld nog vóór ik één letter gelezen heb al zodanig op de proef gesteld is, is het krediet laag. Erg laag. Dan krijg je één poging en dan gedaan.

Wel. Klaarblijkelijk hád Imhann me bij de kladden in deze roman die eigenlijk gewoon gaat over de vaderloze Paco “guerrero” Castelán die naar manieren zoekt om zijn vader zo sterk te imponeren dat hij naar hem terug zal komen. Hij wordt student oogheelkunde, schilder, terrorist, moordenaar, monnik, verschoppeling. Alles wat hij doet, doet hij echter halfslachtig. It could have been a brilliant career, zongen Belle and Sebastian ooit, lang geleden, toen Belle and Sebastian nog een goede band was, o die eerste vier eepeetjes, de langspelers tot en met The boy with the arab strap, o hoe mooi, kleine plakjes zonneschijn, kleine plakjes warm, ik draai ze, de eepeetjes en de langspelers, in dit huis weer geregeld nu mijn buurman Sebastiaan heet, 2000, met dat over vouw je handen kindje je loopt als een boerke – daarmee begon het grote afglijden (nog bedankt mevrouw De Heer dat u me die zooi liet aanschaffen), ik hoorde een paar dagen geleden hun nieuwste liedje en shit wat een afgrijselijk slechte kutband is dat geworden zeg, maar goed, ik zeg dus it could have been a brilliant career: niño Guerrero had een briljante oogarts kunnen zijn, een briljant schilder misschien of in ieder geval een briljante tekenaar – maar in alles is hij te snel afgeleid, en bovendien is hij te egoïstisch, te drammerig, te kinderachtig en te beïnvloedbaar. Je ziet hem als lezer steeds verder wegzakken en al is hij een beetje een eikel je mag hem toch ook wel dus je hart bloedt voor hem.

“Eigenlijk” gaat de roman daarover, ik zei, “eigenlijk” ook is het verhaal van Loutering simpel; de historische figuren geven het wat meer vlees maar het was heel goed mogelijk geweest dit verhaal te vertellen zonder een Kahlo of een Trotski, of met fiksjonele karkaters losweg geïnspireerd op een Kahlo of een Trotski. Imhann bedient zich van een klinkende schrijfstijl die de lezer inderdaad het verhaal in sleurt. Al bij de eerste regels was ik verkocht: “In Mexico, land van kunstenaars en vrijheidsstrijders, werd Paco Castelán na een bevalling van vijfenveertig uur met een verlostang uit zijn moeder getrokken en in de armen van de vroedvrouw gelegd. Toen zijn longen openklapten begon hij zo vreselijk hoog te krijsen dat de vroedvrouw hem van schrik liet vallen en zijn stem smoorde.”

Ja verkocht. Ik begon lezen en hield er pas 464 bladzijden later mee op (wel las ik vele boeken tussendoor, dat dan weer wel). Het is een spannend jongensboek, avonturenproza, een schurkenroman. Het is een grimmige en genadeloze volwassenvariant van Arendsoog in Mexico (is er een Arendsoog in Mexico?) (vast wel) (ik herinner me volgens mij een Mexicaans avontuur binst de Arendsoog-reeks) (van toen ik kinderken waart) (en die reeks verslond) (van de Nowees) (of naja eigenlijk alleen die van P. Nowee want die van J. Nowee waren saai) (toen kon dat allemaal nog, Arendsoog in de bieb, Arendsoog in de boekhandel, Arendsoog in het warenhuis; toen waren we nog niet alleen woke tot op het bot). Het is goed geschreven, mooi, met aandacht voor taal, bloemrijk zonder daarin al te zeer te overdrijven – naja die met Mexicaanse flora en fauna volgepropte als-vergelijkingen worden na verloop van ettelijke pagina’s wel wat potsierlijk, bijna lachwekkend zelfs (zinnen als “…zijn mentor hield zich schuil als een lichtgele schorpioen onder een steen in de Riviera Maya.”; “Paco […] keek om zich heen als een sprinkhaanmuis die in het tropische laagland van San Luis Potosí voorzichtig zijn hol ’s nachts uit kwam”; “Hij zag Lima naar hem kijken als de vossen op de heuvels bij Xico wanneer ze een verdwaald lam zien”; “hij voelde hoe zijn keel zo droog werd als de zandweg was in El Desierto de los Leones”) (in een sitcom zou je er nog goed mee weg kunnen komen om een personage zo te laten praten) en had de epiloog (een nogal hoogdravende interieure monoloog van een stervende Trotski) van mij ook wel achterwege mogen blijven.

Niettemin een goed boek. Als iemand u dit boek overhandigt, lees het dan vooral. Zo’n boek is dit ook. Een boek dat op je pad moet komen. Misschien als het in zo’n minibiebje staat. Misschien als een vriend het gelezen heeft en het niet het soort boek acht dat in zijn kast moet blijven staan (daar geef ik die vriend volledig gelijk in). Misschien als een caféganger het op het tafeltje naast het uwe laat liggen. Lees het dan maar. Het is een boek dat je meteen grijpen zal. Een boek dat je goed lezen kunt. Een boek dat je ook heel goed niet lezen kunt. In beide gevallen zul je er geen spijt van krijgen.


Luuk Imhann Loutering Recensie

Loutering

  • Schrijver: Luuk Imhann (Nederland)
  • Soort boek: Mexico roman
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 30 augustus 2022
  • Omvang; 464 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 13,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Luuk Imhann

Mexico, 1917. Paco Guerrero groeit op zonder vader in het dorp van het communistische schilderspaar Frida Kahlo en Diego Rivera. Terwijl hij hen vol bewondering observeert, bedenkt hij een plan: om zijn vader te vinden zal hij zich opwerken tot de grootste Mexicaan die ooit leefde. Hij zal de meest geroemde dokter van het land worden, een kunstenaar die zich met Siqueiros kan meten, de vroomste priester van heel Latijns-Amerika. Paco is tot alles in staat, zelfs tot deelname aan een aanslag op de gevluchte Russische revolutionair Leon Trotski.

Tegen de achtergrond van een land in omwenteling ontvouwt zich een klassiek en meeslepend verhaal over een jongen op zoek naar zijn vader.

Bijpassende boeken en informatie

Femke Brockhus – Kleine haperende vluchten

Femke Brockhus Kleine haperende vluchten recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Nederlandse roman. Op 25 augustus 2022 verschijnt bij uitgeverij De Bezige Bij de tweede roman van de Nederlandse schrijfster Femke Brockhus.

Femke Brockhus Kleine haperende vluchten recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering lezen van de roman Kleine haperende vluchten. Het boek is geschreven en samengesteld door Femke Brockhus. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van de Nederlandse schrijfster Femke Brockhus.

Recensie van Tim Donker

Maar ik had het al gezegd. Toen. Toen en daar, in dat eeuwige portiek. De Theo had weer eens wat boeken voor me dus ik dacht komaan ik fiets eens langs bij de Theo. En we stonden daar, en daar stak nog een doos uit zijn brievenbus, man (dat had de Ivo niet goed gedaan zeg), en uithalen: uit de brievenbus de doos en uit de doos het boek (we hadden al gedacht dat er een boek in zou zitten, er zit nooit iets anders in). Ik kreeg dat boek dan in mijn handen gedrukt, want er zat nog iets in zijn brievenbus maar daarvoor moest de Theo naar binnen.

Dus hij: naar binnen, in flat.
Dus ik, doorbladeren, het boek.

Doorbladeren: het boek. Dit boek. Kleine haperende vluchten van Femke Brokhus (die ik niet kende) (zal wel een debutant zijn, had de Theo nog gemompeld vooraleer de grote zware deur van zijn flat achter hem was dichtgeslagen). Het zal seconden zijn geweest. Hoe lang had die tiep nodig gehad om naar zijn brievenbus te lopen, de brievenbus te openen, het poststuk eruit te halen en weer terug te keren naar daar waar ik was? Tien seconden? Twintig? Zelfs een slak doet zoiets toch binnen de halve minuut, kpeins. Dus ten hoogste een halve minuut van doorbladeren later, toen de deur openging en de Theo daar weer was, zei ik die Femke, dat is iets voor mij.

Toen had ik het gezegd.
Toen had ik het dus al gezegd.

“Gewonnen voor de bladspiegel” zei de Theo toen hij over mijn schouder meekeek. Hum. Ja. Of misschien had hij het anders gezegd. Ik weet het niet. Maar in seconden van kijken en bladeren en zien was het ingezogen worden. Meegezogen worden. Op het ritme van de bladspiegel.

Betoverd door de bladspiegel. Het typografisch wit. Leegte, leegte die ademt.

Leegte ademt niet alleen in een portiek. Het ademt in mijn huis ook nog. Het ademt in die stoel ook nog. Het ademt op de bank ook nog. Het ademt in mijn bed ook nog.

(bij manier van spreken dan he want ik lees nooit in bed)

Het ademt boven koffie boven bier boven cognac ook nog.

Het ademt overal. Het ritme. De bladspiegel. Het wit.

Het zijn korte hoofdstukjes met veel witregels en veel zinnen die amper totaan halverwege de regel reiken. Ik hou van korte hoofdstukjes met veel witregels en veel zinnen die amper totaan halverwege de regel reiken. Ik hou van zitten, en denken Kan ik misschien nog één hoofdstukje lezen?, en kijken, en zien Ha! n Kort hoofdstukje met veel witregels en veel zinnen die amper totaan halverwege de regel reiken – dát kan nog wel, dáár heb ik net nog wel even tijd voor en dan, voor je het goed en wel weet ben je dertig, veertig, vijftig bladzijden verder (terwijl je eigenlijk allang in bed had moeten liggen / of je moet nog terug want je bent eieren vergeten / of het is bijna bijna bijna maar nu echt bijna tijd om de kinderen uit school te halen / & er zit nog een wasje in de masjiene ook) (het lied slaapt in de masjiene), terwijl je jezelf nooit had toegestaan om een hoofdstuk van dertig, veertig of vijftig bladzijden te lezen (want hee, je had allang in bed moeten liggen / of je moet nog terug want je bent eieren vergeten / of het is al bijna bijna bijna maar nu echt bijna tijd om de kinderen uit school te halen / & er zit nog een wasje in de masjiene ook) (het lied slaapt in de masjiene).

Ow. En dan die stijl. Die prachtige stijl. Die verstilde en verstillende stijl.

De stijl die je misschien “poëties” zou noemen.

“Poëties”.

Is dat niet een beetje een stukgekauwd woord?

“Poëties”. Alles is altijd maar “poëties”. Vooral als het niet strikt prozaïsch is.

Brockhus laat de woorden zingen ja. Dat wel. Zachtjes zingen de woorden samen in talloze prachtige zinnen. Toen ik het boek uit had, was mijn kladblok verrassend leeg gebleven. Meestal een slecht teken. Er is altijd wel iets dat ik de latere mij wil meegeven. De mij die ik ben als ik niet meer de lezende mij ben maar de schrijvende mij. Let op die passage op pagina 43 of 89 of 603, weetikveel. Dit vond ik grappig, dat zette me denkend, en daar: een bloedmoje zin. Als helemaal niets mijn kladblok heeft gehaald, dan vond ik er niet zo heel veel aan. Want wat moet je zeggen over een boek waarover je niets te zeggen hebt? Maar dit keer zat het anders. Het razende lezen. Het altijd maar blijven lezen. Het lezen om de woorden in te drinken, aan die dronkenschap geen eind willen zien. Altijd maar blijven lezen, door niets onderbroken. Ook niet voor een vlugge notitie. In de roes van Brockhus’ woorden willen blijven. En ik dacht, althans de lezende mij dacht dat de schrijvende mij het ook wel zelf kon uitzoeken. Op elke bladzijde zijn ze met bosjes te rapen, de schitterende zinnen, zie maar, het maakt niet zoveel uit, het is allemaal geweldig en laat me nu gerust ik zit te lezen zie je dat dan niet?

Nu. Hier zittend, en schrijvende ben ik toch wel een beetje nijdig op lezende mij. Die had goed praten daar in zijn luie leesstoel. Waarmee niet gezegd wil zijn dat mijn schrijfstoel een veel aktievere stoel is.

Ja zie maar. Ja ze zijn met bosjes te rapen.

Ja.

Doch tegenover elke zin die ik raap, staan er tien die ik niet raap.

Wat je niet raapt, laat je liggen.

Of erger nog: wat je niet raapt, laat je vallen.

Als een baksteen.

Welke zin of welke zinnen moet ik hier sieteren om u de schoonheid van Kleine haperende vluchten te tonen? En hoeveel zinnen zouden nodig zijn om u de kracht van Femke Brockhus ten volle te laten begrijpen? Kan ik niet gewoon dat hele boek sieteren? Zou dat mogen?

Als ik u zeg hoe ergens aan het begin van het boek de waarnemingen van de hoofdpersoon een poëem worden:

“haar sleutels aan het haakje
deurmat een tik verschoven
losgezongen schaap ver van de kudde
voetafdruk tegen het hek
vliegjes op de grashalmen
uitgedroogde mol aan het prikkeldraad
schoen naast het pad (niet van haar)
dwarrelend oranje plastic zakje
zwarte vogel tussen het bladerdek
trillingen van warme in de lucht
in de kroeg twee mannen aan de bar
vroeg voor bier
buitenlamp kapot bij de gevel
bordje GESLOTEN van de streekwinkel wiegt heen en weer, hij ziet niemand en het licht is uit.”

begrijpt u het dan?

Als ik u zeg dat ergens een intrigerend zinnetje staat “Medeleven kost een lichaam.”, een zinnetje dat ik niet ganselijk begreep maar dat me bezig hield, me vulde met vragen (lost het medeleven met een ander het lichaam op? is medeleven een puur geestelijke kwestie? is medeleven zo intiem dat je je er liever niet aan waagt? waar eindigt een lichaam?) (mystiek lichaam), vragen die me bezig hielden, minstens één fietstocht lang (naar de supermarkt) (maar ik ging naar één van mijn verre supermarkten die keer); een zoon klein zinnetje waarover ik, zo bedacht ik me tijdens die fietstocht, misschien een essay had kunnen schrijven – begrijpt u het dan?

Als er sprake is van een boek, een boek dat Wakefield zou heten (een schrijver wordt niet genoemd), en daar wordt dit over gezegd:

“Het is een verhaal over een man die doet alsof hij op reis gaat, en een kamer huurt op de hoek van zijn straat om daar twintig jaar lang het leven te observeren waar hij uit is verdwenen. Zijn vrouw is ontroostbaar, maar na verloop van tijd verwerkt ze het verlies, accepteert dat ze weduwe is, regelt zijn nalatenschap: iedereen gaat ervan uit dat hij dood is. En dan, op een avond, verlaat hij zijn kamer en komt hij thuis, alsof hij thuiskomt na een dag werken. Ze leven nog lang en gelukkig.”

en als ik u dan zeg dat ik vecht tegen de neiging om op te zoeken of dat boek echt bestaat omdat ik het als het echt bestaat wil lezen maar ik het anderzijds, moest het niet bestaat, bijna geniaal verzonnen vind van Brockhus en ik niet weet wat beter is: een fijne boekentip rijker zijn of de wetenschap dat de Femke de Brockhus, die ik niet kende, bijna geniaal is – begrijpt u het dan?

(ik zoek niet op of dat boek bestaat)

Of heeft u meer nodig misschien? Misschien bent u wel van het slag dat wil weten “waar het eigenlijk over gaat”, vooraleer u besluit een boek te willen lezen.

God. Waar het eigenlijk over gaat.

Er is een man. Er is een vrouw. En er is een hele jonge dochter (feitelijk een beebie). De man is architect, de vrouw schrijfster, en ze verhuizen naar ergens een afgelegen, klein dorpje. t Kon ergens in Engeland ween (als die Ierland was zou ik beter kijken) want er is ergens sprake van rotskusten, kliffen, en er zijn schapen, en het weer lijkt meestentijds druilerig te zijn. De man is naar daar gegaan omdat hij er een groot gebouw heeft laten neerzetten, de vrouw om er in afzondering te kunnen schrijven. Het schrijven lukt haar niet. Meestentijds schrijft ze niets; en als ze iets schrijft, wist ze het later weer. Op enig moment verdwijnt ze. Of eigenlijk is ze al aan het begin van het boek verdwenen. De man blijft achter met hun dochter.

Dit komt tot de lezer in brokstukken. Alles gefragmenteerd (maar is er ooit iets anders dan fragmenten) (zegt wie) (zegt iemand). Als ik me kan voorstellen dat je zoon vermissing ook werkelijk beleven zou. Nu eens schuift dit, dan dat naar voren. Uiteindelijk weet je misschien niet eens wat eerder kwam.

Het gaat van heden naar vroeger naar een nog vroeger vroeger naar iets nabij het heden naar een voorschot op een mogelijke toekomst naar gisteren naar duizend jaar voor ik jou ontmoette (zong wie zong iemand) (ooit).

Brockhus maakt de verwarring van de hoofdpersoon voelbaar. Zo krijgt niemand een naam, behalve de verdwenen schrijfster, de verdwijnkunstenaar, die Julia heet. De hoofdpersoon zelf blijft naamloos (omdat hij alleen voor wie hij liefheeft, wil heten?); de beebie blijft meisje of dochtertje; alle anderen zijn een zee aan zij’s en hij’s & zo dobbert ook de lezer stuurloos omdat het ene hoofdstuk (of noem ik het liever fragment?) niet perse aansluit op het vorige zodat niet steeds duidelijk is wie spreekt, denkt, handelt, meningen geeft, of waar het over gaat; kontoeren, invulligen, gestalte krijgt het soms pas lopende het hoofdstuk, fragment, brokstuk.

Zo wordt paginawit breinwit: momenten waarop het blanco is, interval in de tijdslijn, geen blackout maar een wituit.

Brein houdt niet van wit, brein wil kleur, dus brein vult in. Want brein moet houvast, zonder houvast in brein nergens meer. Daarin is mijn eigen stomme brein helaas niet anders dus wajerde uit: assoosjasies (want waar kan brein aanhaken om eindelijk weer vaste grond onder breins voeten te krijgen?). Door de man met het hele jonge dochtertje dacht ik aan A crow looked at me, de afscheidsplaat die Phil Elverum als Mount Eerie maakte bij de dood van zijn vrouw, toen hij achterbleef met een meisje in de leeftijd van het meisje in het boek (een plaat die ik misschien best had kunnen drajen toen ik Kleine haperende vluchten las maar ik draaide Schaduwland van Jan Swers – een plaat die ik meestentijds veel te mooi vind: kijk mij eens mooi en stemmig en droefgeestig en melankoliek en het muzikaal ekwievalent van ochtendmist ween maar ik las dan ook niet eerder Kleine haperende vluchten bij Schaduwland en kijk aan, nu vond ik het echt een moje plaat & zelfs de koffie smaakte me beter).

Brein sleepte ook nog As if a bird flew by me van Sara Greenslit aan maar waar sloeg dat op? Dat was toch, ten dele, een historiese roman die, ten dele, over de heksenvervolgingen ging?

Kwam brein af met Brandingen van Paul Verrept misschien?

Of –

maar wacht nou hoor es ik ga nu echt niet opstaan en helemaal naar de boekenkast lopen om te zien of al die losse assoosjasies die dat zotte brein van mij aan het opboeren is enig hout snijden want ik zit hier veel te lekker te schrijven en bezijden: ik wil de eigenheid van Brockhus’  stem niet smoren onder de eigenheid van andere misschien verwante stemmen.

Hou het erop dat het een heel mooi boek is.

Hou het erop dat ze me heeft. De Femke. De Brockhus.

Zal wel een debutant zijn, had de Theo nog gemompeld. Neen. Kleine haperende vluchten is haar tweede boek. Het debuut heette Laat het stil zijn. 2017. Een veelgeprezen debuut, zegt het achterplat. Maar ik prees niks want ik wist het niet. Van de Femke. Van de Brockhus. Maar ik weet nu. Ze heeft me. Oja. Ze heeft me helemaal. En nu wil ik meer.

Femke Brockhus Kleine haperende vluchten Recensie

Kleine haperende vluchten

  • Schrijfster: Femke Brockhus (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: De Bezige Bij
  • Verschijnt: 25 augustus 2022
  • Omvang: 160 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 21,99 / € 11,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de tweede roman van Femke Brockhus

Een ongewoon mooie roman over een vrouw die verdwijnt en haar man en dochtertje achterlaat.

Een architect en een schrijfster verhuizen naar een afgelegen plek. Het is een toevluchtsoord aan de rand van een onbedorven dorp waarvoor hij het nieuwe dorpscentrum heeft ontworpen. Zij hoopt er te kunnen schrijven, er iets uitzonderlijks te maken. Maar de stilte en de afzondering trekken algauw naar binnen. Ze gedraagt zich steeds dromeriger, onttrekt zich aan de wereld en dan verdwijnt ze. Spoorloos, terwijl hij achterblijft met hun dochtertje.

In een uitzonderlijke stijl en met een zeldzame precisie schetst Femke Brockhus het leven van dit jonge stel, waarin altijd al barsten zaten. Kleine haperende vluchten is een ontroerende en beklemmende roman over ouderschap, omgaan met verlies en het al te menselijke verlangen om te willen verdwijnen. Een boek dat in stilte overdondert.

Bijpassende boeken en informatie

Peter Handke Essays Recensie van Tim Donker

Peter Handke Essays recensie van Tim Donker van drie boeken van de Oostenrijkse Nobelprijswinnaar. Op deze pagina kun je de uitgebreide recensie lezen over Essay over de geslaagde dag, Essay over de moeheid en Essay over de jukebox. De recensie is van de hand van recensent Tim Donker.

Peter Handke Essay over de geslaagde dag RecensiePeter Handke (Oostenrijk) – Essay over de geslaagde dag
non-fictie
Uitgever: Koppernik
Verschijnt: 7 april 2002

Peter Handke Essay over de moeheid RecensiePeter Handke (Oostenrijk) – Essay over de moeheid
non-fictie
Uitgever: Koppernik
Verschijnt: 7 april 2022

Peter Handke Essay over de jukebox RecensiePeter Handke (Oostenrijk) – Essay over de jukebox
essay, non-fictie
Uitgever: Koppernik
Verschijnt: 7 april 2022

Peter Handke Essays Recensie van Tim Donker

Een essay is een probeersel nee een essay is een overpeinzing nee een essay is een zwalktocht. Vroeger, toen ik in de Barentszstraat woonde probeerde ik dat wel eens. Mijn kot uit gaan, een zijstraat in lopen, een zijstraat van een zijstraat, en verder nog. Expres verloren gelopen trachten te geraken. Het was de tijd van de walkman, het was de tijd van handen in mijn zakken, het was de tijd van om me heen kijken en me realiseren dat ik absoluut geen idee had waar ik was. En dan was het goed. Het was daar mojer, omdat je nog eens iets voor de eerste keer kon zien. De weg terug vinden, ook dat was een sport, het bleek eigenlijk altijd verbazend gemakkelijk, later besloot ik dat achterwege te laten en gewoon maar lopen, lopen, altijd maar lopen, dingen voor het eerst zien, dingen peinzen, luisteren naar de mjoeziek in mijn oren, dat ook.

De zwalktocht. Het essayeren. Verloren gelopen raken. Niet weten waar je bent en toch je pad terug weer vinden – daarin is Peter Handke misschien wel op zijn best. Zei ik laatst niet ergens dat ‘em een zeveraar is, die Handke? Niemand zevert zo oeverloos en zo mooi als Handke en in zijn essays, waarin hij niet ook nog eens een verhaaltje hoeft te vertellen, laat hij de remmen nog wel wat meer los. Komen bij Koppernik (waar anders), het Essay over de geslaagde dag, het Essay over de moeheid en het Essay over de jukebox opnieuw uit en het was geen straf ze terug te vinden op mijn recenseertafel (feitelijk een secretaire trouwens).

Essay over de geslaagde dag en Essay over de moeheid stonden al in mijn kast in de -eerlijk is eerlijk- iets mojere hardcover-uitgave van de Prom (bestaat dat nog eigenlijk, de Prom?). Van Essay over de jukebox wist ik dat het bestond maar ik had niet eerder een versie ervan. Hier zijn ze nu. In klein formaat (met recht een vestzakessay!). Bij misschien wel de beste uitgeverij van Nederland. Ik heb ze nu. Alle drie. Ik heb gelezen. Alle drie. Ja.

Van Essay over de geslaagde dag meen ik me te herinneren dat ik het las in de trein van Tilburg naar Utrecht (dat wil zeggen overstappen in Den Bosch) (want er is geen trein van Tilburg naar Utrecht) (of misschien nu wel weet ik veel ik kom al jaren niet meer in Tilburg) (en met de trein reizen doe ik ook al jaren niet meer). Ik had de dag verbracht in gezelschap van een toenmalige vriendin, een vrouw waar ik met hart en ziel van hield, een vrouw waarmee ik heeldurdag had gepraat, gedronken, gegeten, gelachen en gelopen. Dat deden we vaak, zij en ik, praten drinken eten lachen en lopen in een stad, zomtijds mijn stad, meestentijds haar stad. Die keer was een goede keer geweest, en niet alleen omdat we een extreem goede chianti bij het diner hadden genuttigd, het was om alles, het was om de terrassen, de zon, het praten, het lopen, het ritme, de klank van haar stem waar ik al zolang ik haar kende stuk van was geweest. De laatste trein terug, of misschien de op één na laatste, weetikveel, wie houdt die dingen bij, wie neemt er nota, en ik las, of ik dacht dat ik las Essay over de geslaagde dag.

(maar dat zal wel niet juist zijn want waarom zou ik een essay met zoon titel meenemen op een dag die alle kans had een geslaagde dag te zullen worden ik geloof trouwens dat ik iets Engels las, een dichtbundel, of een roman, ik geloof dat ik in de trein zat en de mooiste zinnen die ik las naar haar sms’te, ik geloof dat ze zei dat ze dat boek ook wilde lezen, ik denk dat ik zei dat ik het haar zou geven de volgende keer dat ik haar zag, ik weet niet of ik dat boek nou ooit nog aan haar gegeven heb)

Werkelijk lezen of alleen maar denken te lezen, in ieder geval moet ik de vorige keer dat ik Essay over de geslaagde dag las, aan deze dag gedacht hebben en ook gedacht dat het klopte. Dat het allemaal zo heel erg waar was wat die Handke daar zei, dat het allemaal zo heel erg op ging voor die dag, die ene dag, die dag met het lopen en het lachen en het eten en het drinken en het praten en de zon en de straten en de terrassen en de klank van haar stem.

Nu, nu ik het opnieuw gelezen heb las ik denk ik een ander boek. Misschien is het omdat ik de gewezen vriendin inmiddels een verschrikkelijke trezebees vind, misschien is het omdat de wereld nooit meer hetzelfde zal zijn, misschien is het omdat ik nu oud geworden ben en traag, misschien is het daar zijn, absolute duisternis, de liefde voor het regenseizoen, de klok zegt tik, mensen in een boot of zout op mijn huid. Weet ik veel. De twede keer las ik een ander boek.

Wat ik me van de eerste keer herinner met veel instemming gelezen te hebben, is dat de geslaagde dag, anders dan de wat vetter aangezette “perfect day”, niet bezingbaar is (zei iemand, zei Ymkje, toen was hij met recht een lauwe reet) (de lauwe reet, die Lou Reed)(dat ging over zijn optreden op Pinkpop) (dat had ik ook gezien, daar was ik ook geweest) (met Patrick) (die goede oude Patrick) (leeft die nog?) (misschien, dacht ik later, was Ymkje wel die vrouw geweest met de bartsimpson-ballon aan haar oor) (daar hadden Patrick en ik toen nog zo om moeten lachen) (en Ymkje kende ik toen nog niet) (maar die Perfect day  vond ik ooit een heel mooi liedje hoor) (ik kan dat nu zonder schaamte zeggen) (ooit was ik, hoe heet dat, “fan” van Lauwe Reet) (ik had seedees van diene mens, ik draaide die zelfs) (later ging het de andere kant op) (later zou het rap de andere kant op gaan) (het begon ermee dat ik ergens las dat hij ooit iets lelijks, iets heel erg lelijks over Ian Dury had gezegd) (ooit was ik, hoe heet dat, “fan” van Ian Dury) (toen ik op de radio hoorde dat Ian Dury dood was, liet ik een bord vallen) (ik stond in de keuken van mijn studentenkot aan de Frits Coerslaan, het was avond, ik deed de afwas, er stond in die keuken een klein radiootje in de vensterbank, ik had graag die radio aan als ik in de avond de afwas deed, er was een nieuwslezer die zei dat Ian Dury was overleden en ik liet een bord vallen, misschien was het het nieuws, misschien was het bord te glibberig) (de laatste keer dat ik een seedee van Ian Dury heb opgelegd is jaren terug) (maar nog altijd denk ik dat dat een heel sympathiek mens geweest moet zijn, de Ian, de Dury, bezie hem nu, ge kunt daar toch niet kwaad van spreken?) (de Lauwe Reet deed het wel, en daar begon het mee) (en van daar ging het verder) (en van daar ging het rap de verkeerde kant op) (de nekslag kwam enkele jaren later, toen ik las dat hij over Metal Machine Music had gezeid: It almost ended my career! & dacht ik dus, dacht ik hum, dacht ik hm, dacht ik die monneer Reet is dus niet een mens die plaatjes maakt, plaatjes vol mjoeziek, mjoeziek die hij mooi vindt, en de ene keer is dat ingetogen en zacht, en de volgende keer misschien een lekkere bak teringherrie, nee monneer Reet heeft een “career”, een “career” dan nog, die “geënt” kan worden ook, door maar één plaatje, één plaatje dat misschien al een beetje ontoegankelijker is dan je vorige plaatjes! hoe onrocknroll. hoe onavantgardistisch. hoe saai. hoe aanstellerig & dacht ik aan Patrick en hoe hij gezeid had dat Magic & Loss een aanstellerige plaat vond, en ik had die plaat, en ik vond hem mooi, en een tikje duister, een plaat over de dood, dat is toch mooi, ik was achttien of daaromtrent, ik schreef gedichten, ik was een diepe mens, ik vond platen over de dood mooi en Patrick een oppervlakkige zeikerd, maar god Patrick had alle gelijk van de wereld, draaide ik hem weer eens kon ik alleen maar denken wat een aanstelplaat, wat een aanstelventje die Reet, wat een stomme, stomme poseur) (maar Billy Childish had het al gezeid) (Billy wie?) (Billy Childish) (u weet, diene mens met die hoed, diene mens met die guitaar) (zei de Billy, zei de Childish: “The amateur always beats the professional hands down because the amateur is doing what he loves. The amateur is free to explore and express himself because he doesn’t have to hide behind his status. If you don’t identify yourself as being anything, then there’s nothing to protect! The problem with the professional musician is he has too much on his plate already. Like I say, he’s got his status to worry about, then comes his career and mortgage. After all of that, he’s still got to be seen as witty, original and rebellious or he’ll be in tears. That’s a lot of angles for the poor professional to cover! What with fixing his hair and learning his chord progressions, it gives him no time to concentrate on his art or expression”) (neem dat, Reet) (en trouwens dat haar van die Reet sloeg inderdaad ook al nergens op). Niet dat ik werkelijk meende dat Handke het over de onbezingbaarheid van de geslaagde dag zou hebben gehad, of, nog minder, Lou Reed had genoemd, maar toch, vanuit die trein, waar ik het niet las, herinner ik me lezen, met veel knikken, veel ja’s, veel gedachten aan de dag die achter me lag, dat de geslaagde dag onnadrukkelijk een geslaagde dag is, onuitgesproken, ongemerkt. Dat je misschien pas laat in de avond, bijvoorbeeld in de trein van Tilburg naar Utrecht (overstappen in Den Bosch), ineens klaar ziet hoe mooi de voorbije dag eigenlijk was. Een dag als alle andere: hoe vaak had ik niet gelopen doorheen steden met haar aan mij zij?, en dan in terugblik zie je de details die deze dag uittillen hoog boven alle voorgaande soortgelijke dagen. En toch was die dag vanzelf gegaan, en dat leek ik bij Handke te lezen als het wezen van de geslaagde dag: een dag waar je geen enkele moeite voor moet te doen.

Dat is niet wat ik de tweede keer, wat ik nu las. De geslaagde dag blijkt een heikele zaak. Misschien wel een onmogelijkheid. Las ik eerst, las ik niet in een trein dat de geslaagde dag weinig bemoeienis of aktieve ingrepen verdraagt, dat hij ontstaat uit zichzelf, organies, ademend, zo soepel en vanzelfsprekend dat je alleen vanuit de achteruitkijkspiegel nog met enige verbazing kunt vaststellen hoe “geslaagd” deze dag “eigenlijk” geweest is (en gijlie weet: objects in the rearview mirror may appear closer than they are), las ik nu, las ik de twede keer (& gewoon in mijn kot) dat de geslaagde dag u continu door de vingers glipt, dat je er steeds je aandacht bij moet houden, dat de geslaagde dag bij de geringste onoplettendheid al om zeep kan zijn omdat de geslaagde dag, jawel, hou u vast, in zijn geheel perfekt moet zijn om geslaagd te mogen heten (dus toch een perfect day) (er is weinig dat ik meer haat dan perfektie) (er is één ding dat ik meer haat dan perfektie en dat is de perfektionist) (er is maar één mensensoort die ik meer haat dan de perfektionist en dat zijn mensen die zeggen dat ze perfektionist zijn) (mensen die zeggen dat ze perfektionist zijn, zijn in werkelijkheid rigide, bekrompen, doodse geesten die niet de fantasie hebben om in te zien dat alles op oneindig veel manieren kan en die fantasieloosheid dan ook nog eens te verbloemen door te denken dat hun gebrekkige en enige manier de beste manier is). “De geslaagde dag is onvergelijkelijk”, zegt Handke; “Hij is enig in zijn soort.” De geslaagde dag blijkt bij tweede lezing ineens een juist-heel-bezingbare “mooiste dag van je leven” te zijn?

(Maar wie had daar trouwens iets gezeid over die onbezingbaarheid van de geslaagde dag? “Zing me het lied van de geslaagde dag”; het staat er nota bene letterlijk (op pagina 16 als je het dan zo nodig moet weten). Handke stelt het liedje voor, het liedje van / voor / over de geslaagde dag, een liedje van Van Morrison dan nog, kan het suffer, kan het zeikeriger, kan het nietszeggende, Van Morrison zegt ‘em, als er nou één artist te bedenken valt van wie het gansche oeuvre mun kouwe kleren nog niet raakt dan is het die sacherijnige hoedmans wel)

Hmm.

De geslaagde dag enig in zijn soort?

Wel ik had dat boek nooit gelezen in de trein. Ik las iets engels, ik las poëzie, ik stuurde de mooiste zinnen per sms (toen nog) naar die moje vriendin in dat moje Tilburg, ik dacht alleen aan haar, en aan die dag toen ik het essay voor de eerste keer las, die vriendin waar ik toen zo verschrikkelijk veel van hield en die dag die zo onnadrukkelijk fijn was geweest, en daar hadden we helemaal niks voor hoeven doen, alleen maar naar elkaar toe komen. We hadden andere dagen gehad samen, en niet alle dagen waren zo mooi geweest als die ene keer waaraan ik dacht toen ik de de Prom-versie van Essay over de geslaagde dag las, maar vele wel. Ik heb Handkes geslaagde dag toen niet begrepen als een soort unicum, en zo ken ik de geslaagde dag zelf ook niet. Nog altijd niet – geslaagde dagen zijn er immer nog, ook zonder een teerbeminde vriendin in Tilburg. Ik beleefde er deze zomer nog één, toen ik met mijn kinderen, mijn moje lieve grappige stoere wijze fantastiese kinderen op het Haarrijnse strand was, en ik dronk een motorolie en las dat prachtige jongste nummer van Terras proppensvol lusofone literatuur (en het bier was zwart en stroperig) (en de teksten waren zeezoutkorrelig en weemoedig) (en de mensen op het strand waren lief en roze) (en de lucht was strak en blauw), en later, met zijn drieën in het water, we speelden “kapseizende boot”, wat mijn kinderen een heerlijk spel vinden: dan zitten ze op mijn rug, in ondiep water, en dan doe ik alsof ik een “onverwacht” kapseizende boot ben, en later, later nog, weeral later, we haalden friet bij een kraam op het strand (mét voor de kinderen, zónder voor mij) die verrassend lekker bleek, ik hou niet eens zo van friet, maar zo: stevig en bros van buiten en zacht van binnen, met een duidelijke aardappelsmaak, zo mag ik het eens in een wijle graag eten & eten deden we, en zitten deden we, op handdoeken, en praten deden we, en lachen ook. We overwogen om na het frietje nog één keer het water in te gaan.

Misschien is het eigen aan de essayvorm om het geen twee keer op dezelfde manier te lezen. Het essay is ommers, als probeersel, van meet af aan meerduidig. Zwabber is het pad – de essayist slaat nu eens deze weg in en dan weer die. Zeker op Handkes lijf geschreven – weinigen kunnen zó goed de illusie opwekken dat hij het altemaal ter plekke, voor je neus staat op te peinzen. Zelf weet hij het misschien net zo min als de lezer, hij is geen leidsman hij is een “fellow-traveller” en hij keert net zo gemakkelijk op zijn schreden weer terug. Nu nog, bij teruglezen, een derde teruglezen bedoel ik dan, niet in zijn geheel natuurlijk, maar hier en daar een bladzij, want zo gaat dat, als bespreker, je leest dat boek en al lezend maak je aantekeningen en die aantekeningen zijn onvolledig en overal staat er “zie pagina 20”, en dan zit je aan, aan computer, en weet je niet meer zo goed wat het dan was met die pagina 20 en dan lees je die weer, of duimend doorheen het boek om op pagina 20 terecht te komen wordt je aandacht getrokken door een woord op pagina 36 en die lees je dan ook weer. En zo ga ik dan door dat vestzakessay heen op zoek naar quotes en naar fragmenten om mijn zever te illustreren en dan lees ik ineens weer “jouw geslaagde dag [is] kinderspel”, en dat maakt het een tikje minder serieus. Of deze, mojer nog:

“Zou ik niet één keer de hele dag in huis hebben moeten blijven, niets anders doen dan wonen? Het slagen van de dag met louter wonen? Wonen: zitten, lezen, opkijken, gloriëren in nietsnutten. Wat heb je vandaag gedaan? Ik heb gehoord. Wat heb je gehoord? O, het huis.”

(ik had het nog mojer gevonden, nog net iets mojer als Handke als antwoord op die vraag “Wat heb je vandaag gedaan?” (sowieso een rotvraag) had gegeven: “Ik heb gewoond”, want dat wonen als activiteit, zoals hij dat hier opvoert, dat vind ik toch zo fantasties)

Dan zet hij met toch weer één keer denkend: zou dat kunnen? Een geslaagde dat in mijn eigen huis, alleen, zonder anderen? Duw ik de geslaagde dag misschien niet net iets te snel in de hoek van de Anderen, het samen, het verkeren, de, oké dan zeg ik het wel, “gezelligheid” (het toverwoord) (banzai). Thuis. Alleen. Een gepocheerd ei. Koffie. Een moje dichtbundel. Een verstillende seedee. Even, in absolute stilte, mijmerend voor het raam gestaan. Deze dag heb ik gewoond. Ik denk dat het zou kunnen maar ik weet niet of ik zo’n soort geslaagde dag al eens heb beleefd.

(vanmorgen las ik een geniaal gedicht van Saskia de Jong, en later had ik I Line My Days Along Your Weight van Mark Rogers en Mary Byrne op de stereo en dacht ik wat een bloedmoje seedee is dit eigenlijk – maar tussendoor was ik nog naar buiten gegaan. Waarvan één keer voor zinloze dingen)

Een boek om nog een keer doorheen te struinen dus en aah, zijn dat niet de mooiste? Die derde keer zal ik waarschijnlijk nog niet weten wat de geslaagde dag nu is voor Peter Handke en een keer meer twijfelen aan wat de geslaagde dag is voor mij.

Ik kan wel beweren dat Essay over de moeheid al in mijn kast stond, maar niet dat ik het ook gelezen had. Ik weet dat ik er eens aan begon, toen, jaren geleden, niet lang nadat ik Essay over de geslaagde dag had gelezen. Het was in de avond, of misschien al nacht. Ik had geen zin in mijn bed, geen zin in schrijven, geen zin in teevee (daar heb ik bijna nooit zin in) en zelfs geen zin in mjoeziek. Dus werd het een boek. Ik woonde nog in mijn andere huis. Een beter huis. Een huis met een ziel. Het huis waarin mijn kinderen nog beebietjes waren geweest. Het huis waar het wonen beter was. Avond, of nacht al misschien, met Essay over de moeheid op mijn schoot. En ik kwam er niet doorheen. Ik kon het niet lezen. Ik besloot dat ik misschien te moe was voor Essay over de moeheid en vooruit dan, toch maar dat vermaledijde bed. Maar ook latere keren, overdag, in bad, of benee op de bank, een weinig mjoeziek misschien, en toch: het lukte me niet. Essay over de moeheid vermoeide me alleen maar. Ook hier lees ik nu iets anders want nu lees ik een heel levendig geschreven vraaggesprek van de schrijver met de schrijver zelf over de verschillende soorten moeheden.

De schrijver met de schrijver zelf?

Naja, een tweegesprek minstens.

(zoals dit, net)

Tussen de ik en de ik of de ik en de jij de ik met zijn alter ego de ik met zijn fantasievriendje de jij met de Ander de Spreker en de Toehoorder, wie niet spreekt hoort toe, wie niet toe hoort, spreekt.

De ritmiek in vraag en antwoord katalyseert hypnose. De mens (de lezer) is mee. Je bent hier niet. Je bent daar. Je bent getuige van een vent die in zichzelf loopt te lullen, die praat met zijn tweelingbroer, die spreekt tot een Zijn dat boven hem hangt – en dat Zijn praat terug. Het wiegt. Het zuigt. Het trekt in. En ineens ben je daar.

Misschien hoor je niet alles – je bent ook een slenteraar, je was op weg om verloren gelopen te geraken, je passeert slechts – misschien hoor je maar flarden (maar is er in het leven iets meer dan flarden?) (zei wie?) (zei iemand, ooit). Je hoort praten, bijvoorbeeld, over de paar-moeheid. En stel dat je zit. Stel dat het zaterdagavond is en dat je nog maar net thuis bent van je werk. Je kwam thuis, je deed iets gemakkelijkers aan dan je stomme werkkledij, je kamde je haren in de badkamer en misschien stond je daar nog even, voor het raam van de badkamer, stond je daar en keek, keek naar buiten, en je dacht Daar was ik net: buiten – nee niet dit buiten, dit buiten dat zich zien laat vanuit mijn badkamerraam is ommers maar een beperkt buiten maar het algemene Buiten, het buiten als in: niet in mijn kot (of in welk kot dan ook) (elk buiten dat niet binnen is), en toen ging je naar beneden en dan: zitten: in je gemakkelijke stoel en lezen: Power ballads van Garret Caples en hij schrijft iets over wijn, iets over Frankrijk, iets over iemands vader, iets over verspilde dure wijn en het bevalt je, en je grinnikt, daar, in gemakkelijke stoel in gemakkelijke kledij en binnen & niet buiten, en dan opeens is het eten klaar. En je zit. En je leest. En nu zul je opstaan moeten. En je denkt: ik heb gewerkt, ik heb gelopen, ik heb gedragen, ik heb gefietst. En je denkt: ik deed die dingen en nu wil ik alleen nog maar zitten in gemakkelijke stoel in gemakkelijke kledij met een boek waar ik een beetje om moet grinniken. De gedachte aan daarheen te moeten lopen, helemaal vanuit je gemakkelijke stoel naar de eettafel, te moeten voegen, te moeten zijn onderdeel van, van gezin, gezinslid te moeten zijn waar ge deze daag waart: postbezorger, fietser, buitenzijnder, mettoevalligepassantenprater, omkleder, lezer, de moeheid, de doffe lusteloze moeheid die je ineens voelt, je peinst Is dat die paarmoeheid waarover ik hoorde spreken?, je denkt Wat is paar is wat is gezin?, je denkt Paar is wat overblijft als je je kinderen aftrekt van je gezin, je denkt dit soort moeheid overvalt me nou nooit als ik alleen ben met mijn kinderen.

De ritmiek. Het vraaggesprek. De flarden. De verschillende soorten moeheid.

Merkwaardige moeheden, soms. “De moeheid verjongt, zoals je nog nooit eerder jong bent geweest”- moeheid doet mij juist altoos stokoud voelen. (?)

(?)

De moeheid in het denken over de moeheid –

(hee misschien was dat het vermoeiende dat ik bij eerste lezing aan Essay over de moeheid ontdekte?)

dit wil zeggen: Handke is zomwijlen misschien een weinig te zwaar op de hand (dat is misschien wel zijn grootste valkuil: dat hij het (het?) (zichzelf, zijn onderwerpen) bij vlagen net iets te serieus neemt): “Het kleine volk […] in al haar groeperingen, standen, bonden, corporaties, domkapittels” “verenigd en gezuiverd” “in gemeenschappelijke moeheid”; “één volk van moeheid”;  “wereldgericht”; “Deze tijd is tegelijk de ruimte, deze tijdruimte is tegelijk de geschiedenis”; “Wat is, wordt tegelijkertijd.” –

het is daar waar denken denken om zichzelf wordt — iets met abstractionisme, hoe zat dat ookalweer, ik moet er Stefan Themerson op naslaan.

Hoe ook – hij zet je denkend over de moeheid. Handke. En daar ging het om. Of niet? Denk ik: de moeheid van het erna: “kunstmatig wakker houden”; “continentale vluchten ondernemen”; “herculesarbeid”; “altijd na een hindernis”; alle moeheden van Handke gaan over de moeheid als iets voltooid, gedaan, ondernomen is maar ik lees weinig, al te weinig, over de moeheid vooraf, de moeheid bij aanvang: de moeheid van wéér een taak, wéér een dag, wéér een onderneming, de moeheid die zich eerstens manifesteert als weerzin maar dan al gauw haar doffe zware lusteloosheid

kennen laat –

dat er moeheid is

dat er nog meer moeheid is

dat Handke je laat denken voorbij de pagina’s van zijn boeken, ja dat is Handkes kracht.

Goed. Nog één keer dat woord, goed? Want van al de essays is Essay over de jukebox misschien wel de gezelligste. Ja. Gezellig. Het onderwerp is gezellig. Jukebox. Je ziet hem voor je. Zoon ronde Wurlitzer met van die gekleurde lichten. Er komt ook nooit droeve muziek uit een jukebox. Ik herinner me de jukebox in het kaffee waar mijn tante werkte. Dat was niet zoon ronde, zoon klassieke maar zoon rechthoekige glazen bak die als ik het me wel herinner ook in de leader van Happy days zat. Daar, in dat kaffee, op die jukebox, hoorde ik voor het eerst van mijn leven de live-versie van Lola. Ik was een jaar of zeven, en meteen verslingerd aan dat lied. Altijd als ik int kaffee waar mijn tante werkte kwam, mocht ik de jukebox laten spelen en altijd koos ik Lola. Later deden ze die jukebox weg, en ik kreeg het singeltje van Lola. Mijn eerste singeltje. Het was een weinig krom getrokken, maar het klonk nog best. Hoe vaak ik dat niet gedraaid heb op de platenspeler die boven mijn bed stond, in mijn kamer in het huis aan de Oudartstraat.

En hij zit weer eens heel gezellig in de bus te zitten, Handke, die zit nogal eens in de bus in zijn boeken he, dat was mij ook al opgevallen. Ergens in het noorden van Spanje dit keer. Ik ken het daar wel een beetje, hoewel niet heel precies de regio waar Handke zich bevindt als hij zich peinzend over de jukebox moet gaan zetten, maar wel ongeveer genoeg (de ongevere mens) om me een voorstelling te kunnen maken van wat Handke ziet als hij uit dat Spaanse busraam kijkt. Later het slenteren doorheen de straten van Soria, de stegen, de typisch Spaanse barretjes met de televisie hoog in de hoek en gokkasten, ik ken dat allemaal wel. Lopend, in bus, of in bar, het boek is al ver na halverwege en er is nog maar een halve peins over de jukebox gevallen. Het woord is een paar keer genoemd. Hij heeft iets gezegd over hoe de “jukeboxvulling” per land verschilt, en iets gemompeld over de plekken die het meest in aanmerking komen om er een jukebox te vinden. Neen, Handke had dit boek al net zo goed Aankomen in Soria kunnen noemen. En vergeleken bij Aankomen in Soria is Aankomen in Avignon haast onleesbaar saai (hel, vergeleken bij de bijsluiter van een pakje paracetamol is Aankomen in Avignon nog wel onleesbaar saai) (en ik ben nog wel een liefhebber van het oeuvre) (welk oeuvre?) (dat van Robberechts natuurlijk, truttemie!).

Of Essay over het schrijven van een essay over de jukebox want Handke maakt al menig woord vuil aan hoe hij maar niet tot het schrijven van het essay geraakt dat de lezer op dat moment aan het lezen is.

Handke hangt rond in barren. Handke loopt rond. Handke observeert. Handke gaat met de bus. Handke zoekt een kamer. Handke eet een boterham. Essay over de jukebox is een luchtig reisverslag of een wat lang uitgevallen ansichtkaart naar huis. Het is één van de lichtste boeken die ik van Handke ken. Het doorslaan in dodelijke ernst is hier geheel afwezig.

Want Handke peinst wel. Over dwaaltochten, over een verstoord tijdsgevoel in den vreemde, over het weer, over zijn onvermogen om tot schrijven te komen, over mjoeziek

( – stop wacht, weer over die vreselijke Van Morrison en ook over The Beatles, wat een belabberde muzieksmaak heeft die Handke eigenlijk) (wat belabberd hoe belabberd hoe kun je zeggen The Beatles de legendariese Beatles de grondbrekende Beatles de rebelse Beatles die alles overhoop gooiden) (oja? waarom klinkt het dan zo vreselijk suf en oubollig nu?) (maar dat moet je in die tijd zien toen was dat revolutionair) (maar wat Link Wray deed in 1958 & wat Marc Rebennack deed in 1959 & wat The Ramrods deden in 1959 & wat The Riptides deden in 1959  & wat The Playboys deden in 1959 & wat Willie Joe And His Unitar deden in 1956 & wat Screamin’ Jay Hawkins deed in 1956 & wat Howlin’ Wolf deed als vroeg als 1951 & wat Art Blakey in 1955 Sonny Rollins in 1956 Charles Mingus in 1957 Sun Ra in 1956 Thelonious Monk in 1956 Cannonbal Adderley in 1958 Ornette Coleman in 1959 deden was alles een honderd nee een duizend keer “gewaagder”, sprankelender, spannender, onkonvensjoneler, dwarser, tijdlozer en “nieuwer” dan waar begin jaren zestig mee aan kwamen zetten die lullige kevertjes met hun lullige kapseltjes) (ofnee dat laatste had ik niet moeten zeggen want nu denken ze dat ik alleen maar over het haar van popsterren kan praten) (maar dat zijn ze maar) (dat zijn Leo en Jeanine maar en die zeggen zoveel) (dus kom me niet met dat afgezaagde “je had erbij moeten zijn” af) (zei Kees al, aah die goeje Kees, die ik hierbij broederlijk groet, zei hij al dat The Beatles de meest overschatte band op aarde is en hee, ik spreek diene mens niet tegen)

en een enkele keer over de jukebox.

Koppernik heeft er goed aan gedaan deze essays op zoon klein formaat uit te brengen. Handke is je Reizende Oom Roel nee Handke is de man van de toevallige ontmoeting (ik hou van de toevallige ontmoeting, zoveel meer dan van de afspraak). Steek een essay in de zak van je vrijetijdsjasje. Steek een essay in de binnenzak van je winterjas. Steek een essay in de zak van je zomerjas, voor die vroege dagen, als het nog net te koud is om jasloos de baan op te gaan. Steek een essay in al je jassen. En dan lezen. Af en toe. Hier en daar. In de rij voor het postkantoor, op een bankje in het park, als je staat te wachten op de tram. Vergeet de essays een wijle. Voel ze dan weer zitten als je ergens in een -liefst onherbergzaam- buitenland zit op een naamloos pleintje, het is bewolkt maar droog. Verlies je in het essay. Verlies je erin voor de rest van de middag. Die Handke, zul je denken, die Handke toch altijd weer. Je begint te lopen zonder dat je weet waarheen.

Informatie over de boeken

Peter Handke Essay over de geslaagde dag RecensiePeter Handke (Oostenrijk) – Essay over de geslaagde dag
non-fictie
Uitgever: Koppernik
Verschijnt: 7 april 2002

Peter Handke Essay over de moeheid RecensiePeter Handke (Oostenrijk) – Essay over de moeheid
non-fictie
Uitgever: Koppernik
Verschijnt: 7 april 2022

Peter Handke Essay over de jukebox RecensiePeter Handke (Oostenrijk) – Essay over de jukebox
essay, non-fictie
Uitgever: Koppernik
Verschijnt: 7 april 2022

Bijpassende boeken en informatie

Anne Provoost – Krop

Anne Provoost Krop recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe bundel met gedichten. Op 8 juni 2022 verschijnt bij uitgeverij Querido de nieuwe dichtbundel van de Vlaamse dichteres en schrijfster Anne Provoost.

Anne Provoost Krop recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Krop. Het boek is geschreven door Anne Provoost. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden te vinden. Bovendien kun je op deze pagina informatie over de inhoud van het boek met nieuwe gedichten van de Belgische dichteres Anne Provoost.

Recensie van Tim Donker

Zo’n krakelend verse dichtbundel & nieuw ook. Alles nog onbekend. Alles een nog niet weten. Want ik kende die naam wel, Anne Provoost, maar het moest poëzie zijn vooraleer ik een keer een letter van haar las. En poëzie is wat Krop is en daarin kwam Anne Provoost als nieuw voor mij. Nieuw is niet weten wat er komen gaat. En dat vind ik bij poëzie altijd spannender dan bij een roman. Misschien omdat poëzie meer vermag. Poëzie is vaker grillig, onberekenbaar, een misstap is gauwer begaan, misschien is poëzie er ook niet per se op uit houvast te bieden, vaste grond te geven achja poëzie moet gevaarlijk zijn of zij is geen poëzie maar het was een stomme eikel die dat zei.

Er wordt bladloos gewacht op een man die door kieren naar binnen kan die kijkt en zwijgt en slikt en bevredigt als chocolade.

Hum. Ja. Mannen. Chocolade. Of toch maar liever camembert misschien?

“Camembert heeft de reputatie verslavend te zijn en pijnstillend als morfine” heet het, en “[o]oit waren we romig en vet”.

De pit voor de amaretto weerloos al, en sappig en kozend en zongedroogd liggen in de Povlakte. De mannen, de referenties aan voedsel, de landschappen, het neemt nu nog wat archaïese beroepen en ik kon spreken van een Lecompte hier.

(maar dat is vast niet heel erg woke van mij, om twee vlaamse vrouwen die toevallig al eens dichten over liefde en relaties maar meteen aan elkaar gelijk te stellen) (en wat we nu weer erg moeten vinden) (mai spijkers moeten we nu weer erg vinden) (en die Lecompte dan die sprak van de puriteinse totalitaire nietsontziende dogmatische humorloze Hashtag MeToo-beweging en daar sprak Lecompte recht en niet krom nee maar toch maakte Lecompte één kapitale denkfout. Prometheus geeft helemaal geen “adembenemende roekeloze vernieuwende subversieve recalcitrante” boeken uit; Prometheus geeft middelmatige, publieksvriendelijke, hypegevoelige, risicoloze drab uit van nu net juist die “ten onrechte opgehemelde schrijvers” die Spijkers volgens Lecompte juist géén stroop aan de baard hoefde smeren. Lecomptes eigen De Bezige Bij die volgens de dichteres over een warme genereuze zachtmoedige fijngevoelige redacteur beschikt heeft veel meer “adembenemende” &c. boeken uitgegeven. Je hoeft geen lul te zijn om moje dingen te laten ontstaan. Dat was de denkfout)

Dat over die archaïese beroepen enzo, dat heb ik niet gezegd, ik heb nog niks gezegd, ik lees.

“Niemand vraagt je
het bed al te dragen
waarin je zou zijn doodgegaan
als ik het je niet had verboden”

Je lief simpelweg verbieden dood te gaan, ja, dat vind ik mooi. Dat vind ik heel mooi. En dan dat neem uw bed op en wandel, of, niet vanuit de genezer maar vanuit de zieke gedacht: neem op uw stethoscoop en wandel (toen al was Roger Waters genialer dan Syd Barrett). Het komt uit een gedicht dat Breinaalden blind tikken heet en heel dat gedicht is fantasties. En dan ben ik nog maar op bladzijde achttien hoor, dan moet het titelgedicht nog komen, en het komt, een bladzijde of twee later. Weer gaat het over dood: “We hebben de jaren al, / dus het beste wat / ons nu kan overkomen / is vroegtijdig dood te worden verklaard / in een krant of op een Facebook-status” – en dat is waar het lezen snuiven wordt.

Dat is waar ik snuif, waar ik me snuivend doorheen Krop zet (de bundel) (al begon het met het gedicht). Dat is waar ik de komma’s proeven wil, waar ik het rond en het spits van iedere letter van nabij ervaren wil.

Het neemt een klein beetje krijgen gewend aan / , het neemt een klein beetje krijgen gewend aan (en) (dit is een grotere doch van een geheel andere abcdefghijk) (Steeds wanneer ik mijn auto of mijn machine start, doe ik dat niet met de bedoeling om de aarde te schaden, laat staan dat ik de zesde massa-extinctie in de vierenhalf miljard jaar oude geschiedenis van deze planeet wil veroorzaken) (noemen we een halve vliegenvleugel kra) (leg een kra op de hoorn van de stier) (ze heb voorkeur voor een limousine of nagelboutique) (jouw eenzaamheidsklacht is ons eenzaamheidsverlangen); het neemt een heel klein beetje krijgen gewend aan —

Dit is steeds het grotere (dit is steeds een grotere doch van een geheel andere abcdefghijk) (leg de kra op de hoorn van de stier); dit is hoe het me kneedt, hoe het me kleurt – kleur ik Krop, ben ik niet langer doorschijnend, ben ik Krop. Dat is de grotere hoera. Dat is hartstocht die lekt uit kleppen en kieren.

Ja het nam een klein beetje krijgen gewend aan, ik kende Anne Provoost niet, ik plaatste de eerste paar gedichten slecht of in een andere hoek, en dan vond ik het goed, en Last post vond ik meesterlijk (ik kon zeggen dat ik Last post het beste gedicht van 2022 vind maar ik ben allang niet meer geloofwaardig als ik zulke dingen zeg ik zeg zulke dingen veel te vaak hoeveel heb ik nu al niet het mooiste van het jaar van de maand van de week van mijn leven gevonden ik moet iets anders verzinnen om woorden aan mijn enthousiasme te geven), en dat was waar het snuiven begon ofnee het snuiven begon eerder al. Ik snoof de gedichten nee de zinnen nee de woorden.

Nee het zijn de zinnen eerder nog dan de gedichten.

Zinnen als “Ik leerde staand met hem te praten / klaar voor vertrek / richting bij hem vandaan / omdat ergens op een Facebook-pagina / was gezegd dat je dood kon gaan / als je te veel zat.”

Of zinnen als: “Op dat punt ontmoetten wij elkaar / tussen wacht-ik-ben-nog-niet-klaar / en dag, / ik-ga-al / maakten we drie kinderen / die eerder dan wij praatten / en tot diep in onze dementerende jaren / totaal onweerstaanbaar / om onze pipi-kaka-grappen lachten”

Of. Maar wacht. Hier heb ik al bijna het volledige gedicht Take a seat please.

Ja. Het zijn de gedichten. Het zijn de gedichten veeleer dan de zinnen.

(and if you wait another day, I will wait a day)

Het is de poëzie. “[P]oëzie over wat naar de keel grijpt en wat je staande houdt”, zegt het achterplat en voor één keer zit het achterplat er eens niet faliekant naast.

Al moet je misschien niet benoemen waar poëzie “over” is.

Misschien moet poëzie niet ergens “over” zijn.

Misschien moet poëzie nergens over zijn.

Ja. Soms is het er bovenop. “[H]et nu dat je later pas / naadloos ook past”. Dat is de nagel op de kop niet? Nu is altijd later pas oké want achteraf viel het allemaal toch wel mee. Ik moest de creditcardverstrekker bellen, laatst, want mijn creditcard deed het niet. Dus moest ik bellen. En ik wilde niet bellen want ik hou niet zo van keuzemenu’s en ik hou niet zo van duidelijk in een paar woorden inspreken waarvoor ik bel en ik hou niet zo van in de wacht staan en ik hou niet zo van al onze medewerkers zijn op dit moment in gesprek en ik hou niet zo van de domme vragen die ik moet beantwoorden opdat ze weten dat ik ook echt wel de rechtmatige eigenaar van de creditcard ben en ik hou überhaupt niet zo van bellen, zelfs niet met bekenden. Maar toch. Ik belde. Het was een donderdag en de regen kwam met bakken naar benee en liever luisterde ik nog een andere seedeetje maar ik belde. En wat peinst ge, achteraf bleek het maar vijf minuten geduurd te hebben, en de kaart deed het weer, en ik was opgetogen (zo opgetogen dat ik meteen een boek kocht met de kaart) (een boek gekocht met geld dat ik eigenlijk niet missen kon). Eindelijk paste dat nu van vijf minuten geleden me, en welaan, nog een kopje koffie dan, en welaan toch maar die seedee opleggen dan.

Maar soms is het ook “alleen maar” mooi. Als het erom gaat dat je even vergeet dat je iemand vergeten wou bijvoorbeeld. I forgot to remember to forget. Dat vindt mijn zoon zo’n grappige titel. Vandaag vergat ik te klagen. Vergeten zal het rusten in de naamloze aarde. Je ging zo vroeg weg dat je je lunch vergat. En ik kreeg ook zin om weer eens in Draaisma’s Vergeetboek te bladeren. En dat zijn altoos de mooiste boeken he. Boeken waarvan je trek krijgt in andere boeken. Boeken die boeken uitlokken. Boeken die je voor altijd verloren gelopen laten in je boekenkast.

En Monoloog op de trap vond ik voornamelijk grappig. Ik grinnikte er een beetje bij. Deze zomer las ik gedichten grinnikend. Dat is niet erg, poëzie die doet grinniken, nee, dat is niet erg, zolang het maar niet een of ander achterlijk light verse is ofzo, of deelderiaanse lolligdoenerij let op jongûhs nu gaan we laggûh om spitsvondige spitsvondigheidjes en als jij er ook om moet laggûh dan mag je jezelf op je schoudûh kloppûh want dan ben je een slimme jongûh. Maar anders dan dat is poëzie die me aan het grinniken krijgt lang niet verkeerd (sommige gedichten van Lindsay Hill vind ik ongekend komisch) (de Tabletten van Armand Schwerner vind ik ongekend komisch) (soms is poëzie ongekend komisch zonder dat dat erg is).

Het is niet het grinniken maar het is de poëzie die groter is en me vervult en me soms ineens en zonder waarschuwing luchtwaarts zendt (luchtwegen. nergenswind). Als het spreekt, als het zegt: “Ik vond het geluk / maar bracht het naar het loket voor verloren voorwerpen / voor het geval iemand het liever wilde / Ik woonde toch al voorgoed in september / Daar is alles schoon en compleet” ja, of als het spreekt en zegt, en die dingen spreekt en zegt die ik eerder al noemde. Een enkele keer volstond de titel alleen al. Hoe mijn voormoeder het systeem verkrachtte. Of De man die je doodschiet na een tijd. Dat zijn toch pareltjes (die eerste deed me een beetje aan het oinkbeest denken, dat vond ik zoon moje plaat toen ik nog een kindje was) (mun ouders hadden me een plaat gekocht) (mun ouders hadden me een plaat gekocht, en die gingen we drajen, die gingen we drajen op de platendrajer in de huiskamer, komaan komaan komaan kom allemaal we gaan een plaat drajen in de huiskamer).

Geen nood. Later, of vroeger, maakt het weer zwaar en zendt het u met een rotvaart terug naar de aarde en met uw kop helemaal tot diep in de modder. Want later, of vroeger, gaat het toch weer over de dood, misschien over de dood van iemand die niet erg oud geworden is. “De grootste troost van ons jonge leven was / dat er toch nog een kans bleef bestaan / om niet als een dwaas te sterven // Jij greep die / -ik ben hem kwijtgeraakt”. –

geen nood dus, zulke woorden maken uw kop als vanzelf weer vol en zwaar (maar mooi wel, moje zwaarte, moje volte). Is uw “hersencompost” tot “massa” geworden, zoals dat elders in deze bundel heet. Dat was uit een project met klimaatdichters. Klimaatdichters ja, die heb je dus ook al. Alsof stadsdichters en dichters des vaderlands nog niet debiel genoeg waren.

De eerste dichtbundel dus, en dit mag Anne Provoost vaker doen. Dichtbundels schrijven bedoel ik. Al ken ik haar andere werk inderdaad niet, ik zei dat al, maar Krop is me reeds ruimschoots voldoende. Voor nu. Een nu dat me later pas naadloos passen zal. Maar met zulke dichtbundels op mijn schoot knelt dit nu me zelfs nu al niet al te erg. Aw. Gedichten voor een ruimvallender nu. Hoe vind je die?

Anne Provoost Krop Recensie

Krop

  • Schrijfster: Anne Provoost (België)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 8 juni 2022
  • Omvang: 80 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 18,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van het nieuwe boek van Anne Provoost

Anne Provoosts generatie is misschien de laatste die nog kan terugkijken op een tijd waarin het stijgende water een hypothese was. In die storm is de geliefde een eiland. Het geruststellende van samen ouder worden is een troost, want ‘er is tussen ons iets enorms aan de gang’. Dit is poëzie over wat naar de keel grijpt en wat je staande houdt.

Maar we streven!
We zullen elkaar alles vergeven
behalve dat de ander de eerste is
die voor de laatste keer ademt

Bijpassende boeken en informatie

Charles Baudelaire – Parijse walging

Charles Baudelaire Parijse walging recensie en informatie van het boek met prozagedichten uit 1869, Le Spleen de Paris. Op 25 mei 2022 verschijnt bij uitgeverij Querido de Nederlandse vertaling door Hafid Bouazza het boek met prozagedichten van Charles Baudelaire. Bovendien zijn ook het Franse origineel en de Engelse vertaling door Louise Varèse opgenomen.

Charles Baudelaire Parijse walging recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van het prozagedicht uit 1869, Le Speen de Paris, Parijse walging, Paris Spleen. Het boek is geschreven door Charles Baudelaire. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden te vinden. Bovendien kun je op deze pagina informatie over de inhoud van het beroemde boek met Franse gedichten van Charles Baudelaire in combinatie met de Nederlandse en Engelse vertaling.

Recensie van Tim Donker

Zegt iemand, zegt wie, zegt Guus Luijters: De moderne Franse poëzie begint bij Baudelaire.

Zegt iemand, zegt wie, zegt Marcel Proust: Baudelaire was de grootste dichter van de negentiende eeuw.

Zegt iemand, zegt wie, zegt Charles Baudelaire: schrijf altijd poëzie, ook als je proza schrijft.

Hoe vaak moet een schrijver in je leven komen voor je besluit hem echt te gaan lezen?

Het was vroeg in de jaren 00 toen Baudelaire voor mij meer dan een naam werd. Ik volgde Bob Geldof nog, zo vroeg in de jaren 00 moet het geweest zijn, en ik sprak Antonio nog wel eens – zo vroeg in de jaren 00 moet het geweest zijn. Ik denk dat Sex, age and death net uit was. Ik herinner me m drajen & ook m om Antonio’s oren slaan, ik herinner m recenseren in het blad dat wij toen maakten. Kraakpen. Zo heette dat blad. Zo vroeg in de jaren 00 was het dus. En Laura was er. Moje Laura. Lieve Laura. Laura die zong, en muziek maakte, iets met toetsen, een accordeon soms. Ze zou iets voor Kraakpen gaan doen, want later, als Antonio en ik groot waren, wilden we een verzamelseedee uitbrengen met daarop alle bands en artisten die wij goed vonden maar die naar onze smaak te weinig aandacht kregen. En Laura ging één van hen zijn. Want die had minstens één prachtig liedje gemaakt, Feel it heette dat liedje en op tot deze dag kan ik het nog niet horen zonder minstens één traan in een oog (het linker of het rechter) te krijgen. Er kwam nooit iets van die seedee, er kwam nooit iets van Kraakpen of althans na zekere tijd niet meer, en Antonio en ik kregen ruzie, en ik studeerde af, zo vroeg in de jaren 00 was het dus, en ik probeerde iets freelancerigs te doen, iets met een tekstbureautje ofzo, ik had zelfs een naam, ik wilde het Stijlbreuk noemen maar mijn vriendin en mijn schoonzus vonden dat te negatief klinken en ik luisterde in die dagen nog naar hen, ja zo vroeg in de jaren 00 was het, en toen was er dus heeltegaar geen naam meer voor dat tekstbureautje maar wat maakte het uit, ik had er toch al niks mee, het was eigenlijk meer een eufemisme voor werkeloos zijn, ik wilde geen zakelijke teksten schrijven en ik wilde geen reclameteksten schrijven en ik wilde geen interne slogans bedenken voor een Rabobank in Naaldwijk om alle neuzen weer dezelfde kant op te krijgen, hel, ik wilde niet eens interne slogans bedenken voor een Rabobank in Naaldwijk die alle neuzen een andere kant op zouden krijgen, en heeldurdagen zat ik maar, thuis, en heeldurdagen verveelde ik me daar, thuis. Maar Laura was er nog. De seedee was er nooit gekomen maar Laura was er nog. Antonio en ik waren gebrouilleerd geraakt maar Laura was er nog. Schrijven voor het tekstbureautje wilde ik niet maar Laura schrijven wilde ik wel. Deed ik dus. Schrijven. Of mailen, hoe heet dat. Alle dagen. Heeldurdagen. Ik. Aan Laura. Laura. Aan mij. Wat lees je?, was een vraag die ik haar vaak stelde. Ik lees Baudelaire, zo luidde op een keer het antwoord, en Sex, age and death van Bob Geldof was uit, zei ik dat al?,  een vriendschap en een blad en een tekstbureautje later en nog altijd was die plaat niet oud, of niet echt oud, ik vond t in ieder geval nog steeds een goede plaat, een hele goede plaat  (inmiddels heeft hij al ruim tien jaar mijn seedeespeler niet meer van binnen gezien denk ik), en op die Sex, age and death was een regeltje “She read a poem by Baudelaire / sitting naked in a chair”, ik weet niet meer in welk liedje die regel voorkomt want inmiddels heeft die plaat al in ruim tien jaar mijn seedeespeler niet meer van binnen gezien maar sjeesis aan Laura denken en hoe zij naakt in een stoel gezeten een gedicht van Baudelaire las, was me verre van onaangenaam. Maar me aanzetten tot zelf Baudelaire gaan lezen deed het niet.

Ergens later. In diezelfde vroege 00’s maar dan iets later. Ik was getrouwd, wil je wel geloven? Niet met Laura, dat had ook niet gekund (alhoewel een mens misschien te snel de neiging heeft om onwaarschijnlijkheden als onmogelijkheden te klasseren en dat wat gebeurt als “voorbestemd”, terwijl, misschien, alles anders was geweest als je toen op die moje dag ergens in mei niet linksaf was gegaan maar rechtsaf, ja, misschien had dat iets in gang gezet dat al het onmogelijke mogelijk had gemaakt en al het onvermijdelijk zeer vermijdelijk, ja, wie weet), maar met die vriendin die Stijlbreuk een te negatieve naam had gevonden (had ik er dus ook meteen een hele leuke schoonzus bij, hoezee mij). De huwelijksreis voerde ons tot het zuiden van Portugal. Daar. Ergens een hotel. Een hotel met een bibliotheekje. Of. Naja. Zeg: ze hadden alles dat gasten in hun kamer hadden laten liggen voorzien van een stempel van het hotel en in kasten gezet. De ruimte waar die kasten stonden mocht dan bibliotheek heten. Er stonden boeken in allerlei talen. Engels. Duits. Spaans. Portugees. Nederlands. Ik was vaak in dat bibliotheekje. Mijn vrouw, ja ze was ineens mijn vrouw, lag aan het zwembad misschien maar ik stond in de bibliotheek. Ik pakte. Zeg gerust: ik jatte. Ik pakte jatte daar van alles. Dat boek over de geschiedenis van de reuk van Alain Corbin, bijvoorbeeld. Maar ook Iemand, niemand en honderdduizend van Luigi Pirandello. En Dronken van weemoed, de vertaling van Paris Spleen zoals die in 1993 in pocketversie uitkwam bij het Groningse BoekWerk. Ik las het wel, ik las het niet. Ik las het een beetje. Ik las het soms. Ik las het zo-zo (het was een zo-zo sorry). Het was bij me. Het was het mooiste dat ik ooit had gejat, waarom het dan ook nog helemaal lezen?

Later werd het later en in ergens een winkel in twedehands boeken vond ik Dichters van de avant-garde. De moderne Franse poëzie. Ik kocht het. Ja. Ik kocht het voornamelijk omdat Stéphane Mallarmé, Comte de Lautréamont, Alfred Jarry, Jacques Rigaut, Henri Michaux en Francis Ponge erin stonden (naast vele anderen). Helden. Helden. Helden. (Hoewel: Ponge?) (?) (??) (???) (Bij toegeeflijkheid dan misschien) (dacht ik vandaag) (toen ik lang het stasjon fietste) (mijn zoon had gezegd) (mijn moje lieve wijze grappige fantastiese negenjarige onvergelijkbare zoon) (had gezegd) (dat ik zo moest fietsen) (zo door die straten moest fietsen) (zo door die straten langs wat uiteindelijk het stasjon bleek te zijn moest fietsen) (om te komen) (om bij die supermarkten te komen) (om bij die supermarkten te komen die ooit op loopafstand waren) (& fietsend) (& daar) (dacht ik dat Ponge het soort held is dat je op de koop toe neemt als je bepaalde andere helden omarmd) (& held bij toegeeflijkheid, dat vond ik mooi, daar grijnsde ik even om) (van oor tot oor) (toen ik fietste langs wat f’domme dat goeje ouwe stasjon Vleuten bleek te zijn). Maar daar, in dat boek, die bloemlezing, ontbrak die onvermijdelijke Baudelaire natuurlijk ook niet; het onvermijdelijke ontbreekt nooit – het is p’sies daarom dat we het het onvermijdelijke noemen: omdat het nooit ontbreekt (tenzij iemand, tenzij we toen allemaal, op een moje dag in mei, rechtsaf waren gegaan waar we eigenlijk linksaf wilden). Drie gedichten: Correspondenties, In het voorbijgaan en Om één uur ’s nachts. Die eerste twee vond ik nogal saai (volgens mij rijmden ze zelfs!) maar het prozagedicht Om een uur ’s nachts vond ik fantasties.

Later. Later nog. Dit moest per post komen. Het door Alan Ziegler geredigeerde Short. An International Anthology of Five Centuries of Short-Short Stories, Prose Poems, Brief Essays and Other Short Prose Froms. Ik had het besteld omdat het me in die dagen bezig hield zo veel mogelijk te zeggen in zo weinig mogelijk woorden. Of ik zelf niet. Maar anderen. Hoeveel de anderen veel kunnen zeggen in zo weinig mogelijk woorden. Internationaal, vijf eeuwen omspannend. Daar moesten goeje dingen tussen zitten. Of. Na. Ja. Wie er tussen zat. Ja hoor. Natuurlijk weer Baudelaire. The Stranger, Dog and Flask, The Bad Glazier, Get Drunk. En humzie. Ik was nog altijd niet overtuigd. Ja, Get Drunk vond ik goed. Maar dat kende ik eigenlijk al. Het was een van de teksten die ik wél gelezen had in het door mij uit die Portugese hotelbibliotheek ontvreemde pocketversie van het eigenste boek dat hier nu voor me ligt.

Want ja. Er was Querido voor nodig. Er was hardcover voor nodig. Er was Louise Varèse voor nodig (want de vrouw van, en een elektroniek poëem, een poëem waar je doorheen kon lopen – hoe kan een mens daar niet van opkijken). Er was Hafid Bouazza voor nodig. Er waren drie talen voor nodig. En nu heb ik hem gelezen. Baudelaire. Nog net geen twee eeuwen later. Nu heb ik hem echt gelezen. Voorbij een zo-zo lezen, een hier of daar lezen, een hum en humzie lezen.

Of. Naja. Daar zeg ik wel: drie talen. Maar één taal valt al af. Je kunt er die Baudelaire natuurlijk niet op afrekenen dat hij een Fransoos was. Maar Frans is wel de allerlelijkste taal wereldwijd, en allertijden. Het verslaat zelfs Italiaans in lelijkheid. En dat wil wat zeggen. Het is een taal die ik niet spreek, die ik niet wens te spreken, die ik nooit zou willen spreken, of lezen. Als er één reden is waarom Stefan Themerson niet deugt, dan is het omdat hij de Franse sietaten die hij in zijn filosofiese beschouwingen opneemt onvertaald laat. Een lelijkheid waaraan wel meer filosofen lijden. Hier wil ik een eind aan maken mensen. Ofwel je laat elk sietaat onvertaald, of het nu in het roemeens, japans, swahili, sjienees of etruskies is; ofwel je vertaalt alles dat niet behoort tot de moedertaal van de schrijver of de (vermoedelijke) lezers. Maar stop in elk geval te denken dat ieder “belezen” mens Frans zou kunnen lezen. Ik haat Frans. Ik heb Frans zo snel als het maar kon uit mijn vakkenpakket gegooid. Ik. De talenman. Ik snuif de taal. Ik zou elke taal willen spreken. Behalve Frans. Dus. Naja. Frans lees ik niet.

Een tweetalige bundel dan.

Of. Naja.

Las ik het Engels van Louise Varèse, boeide het me ineens minder. Boeide me minder wat me in het Nederlands wel geboeid had. Zegt iemand Dat komt omdat het niet je moedertaal is. Alleen in je moedertaal vat je elke nuance.

Denk ik ja.
Denk ik hum.
Denk ik misschien.

Zegt iemand, zegt Baudelaire:

“…fiacres attardés et éreintés.”

Zegt Nannie Nieland-Weits (die van die pocket die ik gejat had in Portugal):

“…verlate, afgebeulde huurkoetsjes.”

Zeggen Thérèse Fisscher en Kees Diekstra (die hetzelfde gedicht voor Dichters van de avant-garde mochten vertalen):

“…verlate, afgejakkerde koetsen.”

Zegt Louise Varèse:

“…belated and weary cabs.”

Zegt Hafid Bouazza:

“…verlate en afgematte fiakers.”

Of, in hetzelfde gedicht, Baudelaire zegt: “sauteuse”; wat bij Nieland-Weits een “vlinder” wordt; bij Fisscher en Diekstra een “hoertje”; bij Varèse een “dancer” en bij Bouazza een “acrobate”. In zijn noten (Bouazza heeft noten, Varèse niet) schrijft Bouazza dat sauteuse zowel acrobate als slet, prostituee kan betekenen maar dat Baudelaire-kenner Claude Pichois meent dat de eerste betekenis van sauteuse hier beoogt wordt.

Of neem – nee, wacht.

Wat ik bedoel is: wat is vertalen?

Zegt iemand, zegt wie, zegt Bart Vonck vertalen is verhuizen.
Zegt iemand, zegt wie, zegt Nicolaas Matsier vertalen is verschalen.

De levenswee. De ennui. De weltschmerz. En hoe die in woorden te vatten, de woorden van een andere taal, de woorden van een taal waarin Baudelaire ze niet gevat had. De Bouazza-vertalingen lezend, vroeg ik me af: Zou Baudelaire een duister schrijver geweest zijn? Een moeilijk leesbare schrijver – het soort schrijver dat niet mikt op de betekenissen die direkt achter de woorden liggen, maar verder gelegen betekenissen. Het soort schrijver, u weet, dat het niet over “koetsen” heeft maar over “fiakers”; en met een sauteuse niet de misschien voordehandliggendere “wulpse” betekenis beoogt (een hoertje, een danser, of de fladderende vlinder) maar de -nogmaals: misschien- minder alledaagse zin van “acrobate”. Iemand zei: Baudelaire moet ook voor Fransen een heel leesbare schrijver zijn want anders verdwijnt dat op den duur. Ik weet niet of die redenering hout snijdt. Dan zou alles dat het uit de vergangenheid tot hier redt een zekere mate van toegankelijkheid moeten hebben gehad, gedurende alle era’s die het overleeft heeft. Ik vraag me zeer hard af of dat het geval is.

Het lijkt mij niet ondenkbaar dat Baudelaire een minder toegankelijke schrijver was – met zijn onverhoedse surrealisme (een “gewoon” reisverhaal krijgt zomaar ineens een surrealistiese wending), zijn referensies aan mythen en oude volksverhalen, zijn soms ellenlang meanderende zinnen en zijn voorliefde voor het schimmige en het angstaanjagende. Hij zal in ieder geval niet “makkelijk wegleesproza” hebben willen schrijven. In dat geval heeft Bouazza mogelijk de “meest echte Baudelaire” in zijn vertalingen naar voren gehaald – is hij m in ieder geval dichter op de huid gebleven dan Nieland-Weits wier Dronken van weemoed wél gemakkelijk wegleest.

Uit de noten, waarin Bouazza gloedvol doceert, blijkt ook de passie, de liefde voor de tekst, het geschreven woord, literatuur, geschiedenis; ieder woord ten volle willen vatten. Is dan Baudelaire misschien mogelijkerwijs wellicht (bijwoorden van twijfel) meer recht gedaan met deze soms misschien wat barokke & soms misschien wat “moeilijke” & soms misschien wat duistere, maar in ieder geval altijd intrigerende vertalingen dan met die van vertalers die andere keuzes maakten? De twintig door Bouazza vertaalde teksten vormen voor mij in ieder geval het kloppend hart van dit boek. Ik las ze met smaak, aandacht, rust. Ook al door die prachtige (en ook niet altijd even lieflijke) illustraties van Marlene Dumas.

Maar Le Spleen de Paris bestaat uit meer dan twintig teksten. Baudelaire schreef er vijftig. Bouazza kon dat niet allemaal vertalen, want Bouazza die ging dood. In 1947 was er al een Engelse vertaling (door Louise Varèse) uitgekomen bij New Directions en Querido voegde die vertaling toe aan deze bundel opdat mensen zoals ik -Fransweigeraars- toch nog de dertig overige teksten kunnen lezen. En ik las. De eerste twintig opnieuw (& dacht soms: Bouazza deed dat toch beter) (maar f’ruit, laat ik geloven in die het-is-je-moedertaal-niet tejorie) & dan de andere dertig.

En dacht soms Misschien waren twintig teksten toch wel genoeg geweest, Baudelaire.

En soms een lichte irritatie. Een bepaalde koketheid misschien, iets waaraan het decadentisme natuurlijk sowieso niet vreemd is; het spleen, de Weltschmerz, de ennui de vivre, de gevoelige natuur, het lijden aan het leven, hoe herkenbaar allemaal ook, het kan soms ook een beetje op de zenuwen werken.

Maar dan weer.

The eyes of the poor. Hee. Maar dat ken ik. Van The Cure dan nog. Het Kiss me kiss me kiss me album van die band was één van de eerste niet-metal platen die me trokken. Mijn oudste zus had die plaat, ik had m haar gegeven voor haar verjaardag, rib uit mijn lijf, was nog een dubbelelpee ook en voor het geld dat ik eraan uitgaf kon ik alvast niet de nieuwe D.R.I. kopen en dan nog geld overhouden ook want Crossover was géén dubbelelpee. Afgrijselijk. Een plaat kus me kus me kus me noemen, en dan die hoes, en dan dat haar van die Robert Smith, en dan het feit dat het geen metal was en al helemaal geen D.R.I. En toch. Soms, als ze er niet was, ging ik stiekem naar mijn zus heur kamer om stukjes en beetjes van Kiss me kiss me kiss me te luisteren. How beautiful you are nam ik, al even stiekem, op een bandje op waar het stond tussendoor Slayer, Venom, Kreator, Destruction, Napalm Death en Extreme Noise Terror. Ik weet niet waarom het juist dat liedje werd. Ik kon het al snel meezingen, misschien daarom; meezingen was me met Napalm Death alvast nooit gelukt. You want to know why I hate you, I’ll try and explain, remember that day in Paris, when we wandered through the rain? En eerst nu pas, zoon vijfendertig jaar later, realiseer ik me dat die Smith de tekst van How beautiful you are bijna integraal heeft gejat van Baudelaire. Bij hem heette het The eyes of the poor. En eindelijk begrijp ik die haat, die ik in de versie van Smith altijd een beetje overdreven vond want waarom zou je iemand haten alleen omdat ze het niet fijn vindt dat er mensen naar haar staren? Langs de andere kant vatte “How no-one ever knows or loves another” de boel dan weer goed samen maar dat zijn nu weer zoon beetje de enige woorden die Smith klaarblijkelijk zelf verzon.

Of, pagina’s later, een genereuze duivel tegenkomen; genereus genoeg om hem op te nemen in je gebeden: “O God, laat de duivel zijn belofte houden!”

Of, pagina’s later, het overbekende Enivrez-vous (Get drunk) (Wees altijd dronken) – overbekend ja maar desalniettemin nog altijd magistraal, prachtig, adembenemend, en, na 150 jaar, nog altijd zeer levendig.

Of, pagina’s later, een vrouw in een raam & je hebt haar hele levensgeschiedenis reeds verzonnen. Mogelijkerwijs ga je zeggen: “Hoe weet je dat wat je verzonnen hebt haar ware verhaal is?” En dan die fantastiese repliek: “Wat maakt het uit wat werkelijkheid is buiten mijzelf, zolang het me helpt te leven, te voelen dat ik ben en wat ik ben?”  En ik denk aan een werkelijkheid buiten mijzelf, een werkelijkheid buiten onszelf, een werkelijkheid die “daar is”, wat me onbestaande lijkt. En ik denk aan Stefan Themerson (ge weet, die zeikerd die zijn franse sietaten wel eens had mogen vertalen maar verder een briljant filosoof, dichter en schrijver was), die gezeid haadt: “’Weten’ betekent dat wíj weten.”, en: “Ik weet dat dit voorwerp hier is wat we gewoonlijk ‘een tafel’ noemen maar ik weet ook dat het voor een termiet voedsel zou zijn, voor de vloer eronder is het gewicht, voor onze grootvaders is het wat-is-er-met-die-prachtige-boom-gebeurd?, en voor onze kleinkinderen – een oninteressante episode in verband met de vroegere geschiedenis van enkele anonieme stukjes materie die, over de hele wereld verspreid en zelfs niet langer identificeerbaar als as, deelnemen aan verscheidene processen. Dus ik weet dat deze tafel zonder mij geen tafel is. Ik ben noodzakelijk voor zijn bestaan als tafel. Het is een tafel door de vooringenomenheid van mijn bewustzijn.” En lezend, en denkend, en drinkend, ergens ver na het middernachtelijk uur in een vakantiehuisje in België, ben ik, ook zonder Bouazza, dan toch weer eventjes onder de indruk van de rijkheid van Baudelaire. Al vroeg ik me wel af – ofnee, niet nu, dat komt later.

Of, pagina’s later, de soep en de wolken, dat exact dáár over gaat: soep en wolken, en de laatste vier regels vond ik grappig, ze hadden me gnuivend, ergens op een weesee, ik geloof dat het in Balen was (want ik dacht nog, even, aan groenten en aan Walter van den Broeck).

Dat het dus zo was dat Varèse me, anders dan Bouazza, niet met elke tekst aan mijn stoel nagelde. Maar misschien was het de veelheid. Misschien was het mijn moedertaal niet. Er bleven teksten die me in hun ban hielden. Er bleef, steeds, pracht. En af en toe, toch, de uitroep O Bouazza waarom moest gij dood gaan? Ja, ik weet waarom gij dood moest gaan. Gij hield van een neut en meer nog van twee. Gij dronket uzelf dood. Maar toch: waarom moest gij nu dood gaan?

Maar ondanks die uitroep. Lof voor Louise Varèse. Lof voor Marlene Dumas. Lof voor Querido. Maar vooral: lof voor Baudelaire. De man die eeuwen kan overleven. En minimaal drie talen. En geen spat aan kracht inboeten. Dan ben je de grootste ja. En niet alleen van de negentiende eeuw. Misschien ook van de twintigste en de éénentwintigste.

Charles Baudelaire Parijse walging Recensie

Parijse walging / Paris Spleen

  • Schrijver: Charles Baudelaire (Frankrijk)
  • Soort boek: Franse prozagedichten
  • Illustraties: Marlene Dumas
  • Origineel: Le Spleen de Paris (1869)
  • Nederlandse vertaling: Hafid Bouazza
  • Engelse vertaling: Louise Varèse
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 25 mei 2022
  • Omvang: 232 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek
  • Prijs: € 39,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van het boek van Charles Baudelaire

Na hun succesvolle samenwerking in William Shakespeares Venus en Adonis besloten Hafid Bouazza en Marlene Dumas de handen opnieuw ineen te slaan. Ditmaal zou hij de vijftig prozagedichten vertalen die Charles Baudelaire (1821-1867) verzamelde in Le Spleen de Paris, en zij zou zijn vertaling illustreren.

Op 29 april 2021 stierf Hafid Bouazza. Marlene Dumas maakte schilderijen en tekeningen bij de twintig prozagedichten waarvan hij de vertaling voltooide. Ze liet zich inspireren door de sfeer van de tekst en de specifieke klankkleur van Bouazza. Zo werd het boek een postume ode aan hun vriendschap.

Charles Baudelaire wordt beschouwd als de dichter van het spleen, een zwaarmoedigheid, een intense verveling die tot weltschmerz leidt. In Le Spleen de Paris schetst hij portretten van rouwende weduwen, afgewezen minnaars, mensen die vechten tegen het donker om hen heen en in zichzelf. Wie deze magnifieke bundel leest, beseft dat Les Fleurs du mal ten onrechte grotere bekendheid geniet.

Het Franse origineel is in Parijse walging geheel opgenomen, evenals een Engelse vertaling van de hand van Louise Varèse. Het hart van het boek wordt gevormd door de twintig door Marlene Dumas geïllustreerde vertalingen van Hafid Bouazza.

Bijpassende boeken en informatie

Tom Hofland – De menseneter

Tom Hofland De menseneter recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Nederlandse roman. Op 24 mei 2022 verschijnt bij uitgeverij Querido de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Tom Hofland.

Tom Hofland De menseneter recensie en informatie

Als de redactie het boek gelezen heeft, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman De menseneter. Het boek is geschreven door Tom Hofland. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Tom Hofland.

Recensie van Tim Donker

Het is dat schrijven. Het is dat schrijven volgens het boekje. Dat schoolse schrijven. Dat schoolse schrijfschoolschrijven. Ja. Dat is het. Dit boek zal schoolvoorbeeld worden in alle cursussen romanschrijven. Want zo moet het, cursistjes! Het voldoet aan alle regels, alle technieken zitten erin, het is vlekkeloos. Het begint al bij het begin. Natuurlijk. Want daar moet het beginnen. Die eerste zin, die kun je ook meteen meenemen in een les over eerste zinnen. “Pascal Bonare legt zijn bebloede hand op het bureau.” Zo luidt die eerste zin. Ik las hem voor, hardop, grijnzend. Ik zei: “Dan heb je je binnenkomer.” Theo stond erbij, hij was de man aan wie ik die eerste zin voorlas, hij zei: “Dat vind jij natuurlijk goed!” Ik weet niet waar hij het haalt maar Theo denkt dat ik die morbide sadist ben die dood en bloed en ellende almeteens prachtig vindt. Nee, Theo, ik vind dat niet goed, ik bedoelde dat spottend, ik wou zeggen dat je daar je binnenkomer had, je klassieke binnenkomer, de zin die je aandacht moet grijpen, zo moeten ze zijn, die eerste zinnen. Zou de docent romanschrijven zeggen.

En dan volgt het eerste hoofdstuk, feitelijk een proloog, dat niet alles meteen duidelijk maakt. Zo moet dat. Niet alles meteen duidelijk maken. Informatieverdeling. Ja. Hum, moet de lezer denken. Hum, hoe zit dat nou. Even verder lezen. En dan komt het boek, de rest van het boek, en die proloog en alle verhaalfiguren daarin lijken er lange tijd niks mee te maken te hebben. Ow. Spanningsopbouw.

En details. Ja. Details maken je schrijven aanschouwelijk. De mensen in dit boek gaan niet op de bank zitten, maar op een leren bank. Want dat tekent iemand meteen, toch? Dat zijn zeer specifieke iemanden, de iemanden met leren banken, niet iedereen heeft een leren bank. Ook zo is een auto gaan auto maar een marineblauwe Volvo. Ja, Hofland weet hoe hij zijn beelden kan laten leven bij de lezer.

En de dialogen! Die zijn zo geraffineerd. Owja. Ieder zo zijn eigen taaleigen, hmm? Een man die mensen “stuks” noemt, ja dat is geen warmhartige man, dat weet je dan meteen, o dat is toch zo knap gedaan van die Hofland!

Maar ik blijf lezen.

“Dit soort schrijvers zijn een aanwinst voor onze literatuur” En er see Handelsblad. Zo leert ons het achterplat. Jawel, de literatuur die van ons is en soort is eerste persoon meervoud, en een “aanwinst” dan ook nog eens, hoe kan doen wat beproefd is een aanwinst zijn?

Maar ik blijf lezen.

Elke deus ex machina (en De menseneter kent nogal wat deus ex machina’s) is een “verstoorde” deus ex machina (verschijnt de machina eerst leeg, steekt deus pas bladzijden later zijn olijke kop omhoog: had je niet zien aankomen he?) (of nog weer later bleek het deus niet eens te zijn) wat een handige manier is om het platte en goedkope karakter van deze konijnuitdehogehoedtoverij wat meer cachet te geven.

Maar ik blijf lezen.

Niets in De menseneter is zomaar; een in een ogenschijnlijk terzijde genoemde naam zal later nog wel een keer opduiken, en je weet het, en je voelt het op je klompen aan, en als het zo ver is, zo geregisseerd, zo georkestreerd, voel je zelfs je klompen niet meer.

Maar ik blijf lezen.

Ik heb De menseneter in enkele dagen uit gelezen. Misschien geen opmerkelijke prestatie; het boek is slechts een 253tal bladzijden dik, er zijn mensen die dat in een middagje uit lezen. Maar ik niet. Ik lees wel veel, en ik lees vaak, maar ik lees nooit lang achtereen. Want ik moet ook nog mistroostig uit het raam staren, en wachten op de dingen die komen gaan, en denken aan wat ik vergeten ben, en de kinderen uit school halen, en boodschappen doen, en koffie zetten, en koken, en basketballen met mijn dochter, en barre tochten ondernemen met mijn zoon, en er zijn meer boeken, er zijn andere boeken, zoveel andere boeken om te lezen -recensie-exemplaren de meeste maar ook boeken uit mijn privé-collectie-, ik lees altijd tien, twintig, dertig boeken door elkaar. Maar dit keer niet. Toen ik De menseneter las, las ik alleen De menseneter en een paar dagen later was het helemaal uit. Wat voor mij zoveel is als “in één adem uit”.

Waarom? Ik vond het niet mooi, ik vond het niet goed geschreven, ik noteerde niet één prachtzin, ik noteerde helemaal niks, behalve dat ik de anekdote die Jelle Lamp op bladzijden 55, 56 en 57 vertelt als kind eens gelezen heb in een album van Sjors en Sjimmie (& toen vond ik het grappiger) (maar hier is het misschien ook niet perse grappig bedoeld).

Waarom? Waarom las ik, waarom bleef ik maar lezen in De menseneter?

Theo zei: Misschien heb je wat met het onderwerp!

Het onderwerp. Oja, het onderwerp. De hoofdpersoon heet Lute en die krijgt op een dag van zijn directrice de opdracht om al de collega’s van zijn afdeling over te halen ontslag te nemen. Hij zit met de klus in zijn maag maar ontmoet gelukkig bij toeval iemand die iemand kent die hem hier wel bij kan helpen: een zogenoemde headhunter (is daar niet een goed Nederlands woord voor trouwens? (hoofdjager?) (ja hoofdjager, past ook goed bij de wending die het boek later nemen zal). Lombard, zo heet die man. Dat is dus die man die mensen “stuks” noemt, aan alles is van meet af aan duidelijk dat die man niet deugt. Je voelt het, je leest het, je ziet het. Alleen Lute ziet het niet of doet alsof hij het niet ziet. O. Ik onderschrijf de ontmenselijking op de werkvloer (werkvloer! hoor mij bezig!); de gewetenloosheid van managers; mensen als nummer totaal ondergeschikt maken aan winst, kostenbesparing en efficiëntieverhoging. Maar dan dat soort kantoor, dat soort collega’s met hun van Sjors en Sjimmie gejatte anekdoterietjes; dat soort zielloze werkomgeving waarin niemand nog enige band voelt met wat er daadwerkelijk verricht wordt; dat soort bullshit jobs (David Graeber, iemand?) dat alleen maar bestaat omdat die bende calvinisten had bepaald dat u alleen in het zweet uws aanschijns uw brood verdienen mocht maarja toen waren we ineens met zijn velen, zijn heel erg velen, zijn ontzettend heel erg veel velen en toen waren de zinnige banen op een gegeven moment wel op dus toen moesten er onzinbanen verzonnen worden om het gij-zult-werken-voor-uw-geld systeem niet te laten floppen. Je moet zelf al een beetje ontmenselijkt zijn om alle dagen in je auto ofnee in je marineblauwe Volvo naar zo’n achterlijk kantoor te gaan dus heel erg veel sympathie voor welk der verhaalfiguren dan ook voelde ik niet. Maar ik bleef wel lezen.

Theo zei: dan doet Hofland toch iets goed. Kun je het truukjes noemen, maar hij past ze blijkbaar wel goed toe.

Hum. Ja. Ik weet niet. Ik geef toe: zolang de dreiging die om Lombard heen hangt nog enigszins onderhuids blijft, weet Hofland een zekere spanning te creëren. Misschien doet hij ook dat een beetje op een te opzichtige manier: in elke dialoog, in elk ongerijmd detail, in alles moet duidelijk voelbaar gemaakt worden dat er “iets” met die Lombard niet in de haak is. Maar het geeft wel enkele goede scènes waar het ongemak van af druipt. Doch als de aap eenmaal uit de mouw is, lijkt het er alleen nog maar om te gaan om het zo idioot, lomp, surrealistisch, zwartgallig en maf mogelijk te maken. Zoals de gemiddelde slasher movie: zolang het onheilszwanger is, heeft het een zekere kracht  maar van zodra het niet meer zwanger is van onheil maar het onheil luid en duidelijk geboren, weet men alleen van het allerdikste hout nog planken te zagen.

Maar wat meer is, is dat ik niet zeker weet of mijn blijven lezen een aanwijzing is voor de kwaliteit van het boek, dit boek of enig ander boek.

Het is niet omdat ik maar blijf eten van die goudgele gefrituurde aardappelstaafjes dat de snackbarkok een culinair genie is. Het is niet omdat ik op een aangename lenteochtend maar niet overeind kan komen uit mijn tuinstoel dat dat dus wel een ongekend comfortabel meubelstuk zal zijn. Het is niet omdat ik het kletspraatje met een toevallige voorbijganger maar laat duren en duren dat die persoon dus wel heel veel interessants te melden zal hebben.

Ik dacht is het als de nachtfilm? Zo’n niet al te interessante film waar je maar naar blijft kijken en kijken. Nee. Ook niet helemaal. Daarin spreekt lamlendigheid een danig woordje mee. Geen zin om te blijven zitten maar ook geen zin om naar bed te gaan. Lamlendigheid was in ieder geval geen reden om te blijven lezen in De menseneter.

Misschien is het iets zoals een product kopen dat je in een reclamespotje hebt gezien. Je weet dat het onzin is, reclame opgeklopte larie, je haat reclame sowieso, wie neemt er een reclameboodschap nou serieus? Ik deed dat ooit. Ik kan niet eens als verdediging aanvoeren dat ik jong en naïef was want het is nog niet zo lang geleden, ik woonde al hier, in dit huis. Het ging om smeerkaas ook nog eens. Ik heb niks met smeerkaas, ik vind smeerkaas nogal euh… smerig. In mijn studentenjaren at ik wel eens smeerkaas want het was goedkoop en lang houdbaar en een manier om de droge korsten brood die ik alle dagen at zo af en toe eens van een licht smaakje te voorzien als ik drogekorstsmaak  zat was. Maar in de voorbije dertig jaar heb ik toch nooit meer smeerkaas gegeten? Het was herfst, en ik ging tomaatsoep maken, en ik kocht een Turks brood voor erbij, en dacht aan smeersels, geen zin om zelf smeersels te maken, dan maar supermarktsmeersels, ik zag die smeerkaas, daar had ik reclame van gezien, op de reclame leek het geen smeerkaas maar een soort dikke kaasroom met geraspte kaas erdoor, ja zo ging dat natuurlijk nooit zijn, moeten ze niet denken dat ik daar in trap, maar ik trapte. Ik kocht, heb het potje die avond nog opengemaakt ook zelfs, ik wist toch dat het een miskoop ging zijn. Maar ik kocht toch.

De kans is erg groot dat u niet mij bent. Want alleen ik ben mij. De kans is groot dat u helemaal anders in elkaar steekt dan ik. Misschien houdt u van smeerkaas.

En misschien wilt u gewoon een boek lezen, er niet over nadenken. Misschien houdt u ervan als u maar blijft lezen in een boek, misschien ziet u geen truukjes. Kan. Misschien wilt u een boek met spanning, een tikje surrealisme misschien, af en toe iets mafs, wat duisters, een boek waarin je maar blijft lezen, een boek van in één adem uit, een boodschap is goed zeker als die er zo dik bovenop ligt dat je er toch niet over na hoeft te denken, een boek dat je leest en leest en leest en dan uit, en wegleggen en daarna vergeten. Kan. Dan is De menseneter helemaal uw boek.

Tom Hofland De menseneter Recensie

De menseneter

  • Schrijver: Tom Hofland (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 24 mei 2022
  • Omvang: 320 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 11,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Recensie en waardering van de roman

  • “Het verhaal zelf doet je fronsen, lachen, walgen soms. Vooral verstokte comiclezers en B-filmfanaten zullen de groteske scenes waarderen. Het is ook gewoon erg goed gedaan: tijdens het lezen kun je Hoflands sardonische lachje bijna horen.” (HUMO)
  • “Hofland voegt iets extra’s toe, iets eigens wat ook zijn andere werk kenmerkt: een mix van ironie, absurdisme en suspense.” (de Volkskrant)

Flaptekst van de nieuwe roman van Tom Hofland

Lute werkt als kwaliteitsmanager bij een groot farmaciebedrijf op de Veluwe. Het bedrijf wordt overgenomen door een Zwitserse investeerder, die Lutes hele afdeling boventallig verklaart. Een bittere pil voor Lute: hij moet niet alleen tientallen trouwe collega’s weg zien te werken, maar krijgt ook de opdracht ze over te halen zelf ontslag te nemen. Wanneer Lombard, een freelanceheadhunter, zijn diensten aanbiedt, neemt Lute die van harte aan. Lombard zorgt ervoor dat de werknemers een voor een verdwijnen, en Lute kan zijn handen in onschuld wassen. Als de eerste doden vallen, heeft hij door dat hij een vos in het kippenhok heeft binnengelaten.

De Menseneter is een zwartkomische aanklacht tegen de doorgeslagen zakelijkheid en het verlies van menselijkheid op de werkvloer. Daarnaast is het een origineel, fantasierijk en sprankelend eerbetoon aan de liefde, in al haar facetten.

Bijpassende boeken en informatie

K. Schippers – Je moest me eens zien

K. Schippers Je moest me eens zien recensie en informatie over de inhoud van de laatste dichtbundel van de in 2021 overleden dichter. Op 24 mei 2022 verschijnt bij uitgeverij Querido het laatste boek van de Nederlandse dichter en schrijver K. Schippers.

K. Schippers Je moest me eens zien recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Je moet me eens zien. Het boek is geschreven door K. Schippers. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van het boek met gedichten van de Nederlandse dichter K. Schippers.

Recensie van Tim Donker

Maar deze moet ik even inleiden. Ja. Weer zo’n ellenlang verhaal uit tempo doeloe, scroll gerust naar onder. Of zet de computer uit, ga naar buiten, het wordt een moje week. Het was, ik weet niet meer wanneer het was, het was 1995, of later misschien, in het begin was dat winkeltje er nog niet geloof ik. Het winkeltje in de hogeschool. Daar kwam ik vaak. Misschien was het er pas na de verbouwing, kan goed, dan was het misschien 1996. Het was een boekwinkeltje, een piepklein boekwinkeltje vlakbij de ingang van de hogeschool. Ik kwam daar vaak, al kocht ik er zelden iets, ik was een arme student, er was amper geld voor eten, laat staan voor boeken (al kocht ik, als ik een keer geld had, liever boeken en seedees, at ik wel een korst brood, soms nam mijn twintig jaar oudere nicht me mee uit eten, daar kon ik dan weer dagen op teren) (mijn teergeliefde oudere nicht Anne) (ook zij nu dood). De Opscene heb ik er een paar keer gekocht. Of minstens één keer. Maar de keer waarover ik het hebben wil, zag ik er een boek liggen. Dik boek. Harde kaft. Opvallend omslag. Een leeuwerik boven een weiland heette het. Van ene K. Schippers. Ja. Ik ga eerlijk met u zijn. Ik had op dat moment – 1995 was het, misschien 96 – nog nooit gehoord van K. Schippers. Mijn ogen zagen, mijn hand pakte, mijn handen bladerden. Gedichten. Maar wat voor. Ik kocht. Ik had nog wel een paar korsten brood in mijn kastje, kon ik vast nog wel een week mee toe. Ik at niet veel in die dagen nee. Ik ging naar huis, volgens mij stonden er nog wel een paar kolleezjes op het program maar ze konden me allemaal de bout hachelen, ik ging naar huis. In de trein las ik. Van stasjon Diemen-Zuid naar stasjon Utrecht-Overvecht, ik herinner me niet meer hoe lang die rit duurde maar vast geen uren. Ik had het boek al bijna uit toen ik thuis kwam, liep lezend over straat naar die oerlelijke deprimerende rotstudentenflat waar ik woonde. Ik ging meteen naar de kamer van Antonio, ik klopte niet eens aan, zo herinner ik het me, ik liep voordragend naar binnen, zo herinner ik het me, ik wreef het boek in zijn gezicht, zo herinner ik het me.

Dit was het. Eindelijk. Eindelijk was het er. Poëzie die ik goed vond. Ik wist dat het er moest zijn, ik had het altijd al vermoed. En nu hield ik het in handen. Poëzie die ik goed vond. Dit was het, het was er, het was eindelijk hier. Poëzie had me altijd al getrokken, ik wist dat het prachtig kon zijn. Maar echt goede poëzie, waarlijk goed poëzie, dat had ik nog nooit gelezen. Misschien komt dat omdat er bij ons thuis boeken waren. Ja. Er waren boeken bij ons thuis. Veel. Een boekenkast die gans de muur van de woonkamer besloeg. Ja. Mijn vader las. Ja. Mijn vader was een belezen man. Maar hij las vooral het soort boeken dat je nu weer gelezen moest hebben in intellectuele kringen. Weetikveel. De Rotary Club ofzo. Weinig poëzie trouwens. Misschien kun je daar niet over praten tijdens sjieke dinertjes met chirurgen en juristen of wat deden die lui allemaal. Mijn oudere zus ging later nog bij een poëzieclubje. Dat was opgericht door een lerares Nederlands die bij ons in de straat woonde. Poesieclub heette dat, zonder trema en met een s want we moeten er wel mee kunnen lachen. Maar ze nam weinig spannende dingen mee van de Poesieclub. Judith Herzberg, Neeltje Maria Min, J.C. Bloem, Rutger Kopland (of was die laatste toch van mijn vader, het zou kunnen, met die psychiatrie-konneksie). Het was een slecht startpunt voor waar poëzie me écht zou gaan raken. Ik ken verhalen van mensen met ongeletterde ouders, mensen wier ouders of zussen nooit lazen, en die vonden allemaal op eigen kracht op ongeloofwaardig jonge leeftijd de interessantste, vreemdste, obscuurste boeken (zetten maffe dingen op hun leeslijst die hun leraar Nederlands dan ook moest lezen en dat vonden zij dan grappig). Misschien heeft die boekenkast in de woonkamer me wel te lang in de weg gestaan. Ik weet het niet. Maar het was 95 of 96, en ik was twee- of drieëntwintig toen ik voor het eerst een poëziebundel las, die me ondersteboven had.

Dat het kon. Dat dit alles ook poëzie kon zijn. Ja. Ergens wist ik het wel. Ik wist dat het er zijn moest. Maar daar. Nu. Zat me die K. Schippers daar een beetje al mijn donkerbruine vermoedens te bevestigen. Het was dada, het was los, het was vrij, het was humoristisch (maar nooit op zo’n flauwzinnige light verse-manier, nu gaan we even leuk doen met taal jongens). Het was niet eens overal louter taal, het konden ook foto’s zijn, opgeblazen letters, tekeningen, er was ook iets met grote stippen. Of toch taal, het kon ook taal zijn, het kon ook met taal. Het sprak, het zei, het zei en sprak eigenlijk altijd. Die Als dit Ierland was, zou ik beter kijken – daar kun je veel uit halen, zeg. Dat kun je melancholiek duiden, gemis, verlangen; dat kun je wrang duiden: ergens te zijn waar het geen beter kijken waard is, dat kun je filosofisch duiden, een filosofie over het zien, over het kijken, hoeveel soorten kijken zijn er, waarom kijken we niet altijd beter, waarom kijken we niet altijd alsof het Ierland is? En nu we het hebben over kijken: “Jij hebt de dingen niet nodig / om te kunnen zien // De dingen hebben jou nodig / om gezien te kunnen worden”, dat is toch één van de mooiste liefdesgedichten allertijden? Het waren readymades, rare opsommingen, schilderijen met woorden, beschrijvingen, de zin “Dit is een grotere doch van een geheel andere abcdefghijk” heb ik zó vaak gejat dat ik op een gegeven moment ging denken dat hij van mijzelf was.

Inmiddels staan er in een kast die bijna de gehele woonkamermuur bedekt vele, heel veel, zo zeer heel erg veel dichtbundels van vele, heel veel, zo zeer heel erg veel dichters dat ik soms niet eens meer weet wat ik daar heb staan & Een leeuwerik boven een weiland is allang niet meer de beste (maar nog wel de meest gekoesterde) bundel daartussen. Maar K. Schippers was het die me van mijn bagage verloste, en mijn blik beter maakte (of het Ierland was misschien) zodat ik nu op eigen kracht de moje bundels wist te vinden (te laat voor de leeslijst helaas) (mocht poëzie op de leeslijst eigenlijk?).

En nu is hij er niet meer. K. Schippers. Dichters zijn vaak dood. Je moest me eens zien is zijn laatste bundel. Verschijnt postuum. En er is weer alles. Alles is er weer. Een naakte violiste in een kleedkamer bijvoorbeeld. En als het licht een contract wordt aangeboden, moet jij het tekenen. Zulke. Typisch Schipperiaanse zinnetjes. “Je zou meer moeten wegen / als je een fiets i.p.v. / een appel ziet”, bijvoorbeeld, of “Verschuif een doos op een / tafel krijg je / een andere schaduwval”, “…een groot saucijzenbroodje / op een gevel van de Middenweg / het maakte me niet wakker / ben wakker om / eraan te denken”, “cijfers, muziekinstrumenten, film, slapen, gumresten, niets, poëzie”. Zulke. Ja. Zinnen. Ze maken me weer lichter dan lucht, ze krijgen me weer zwevend.

Ronduit fantasties vind ik Woorden in het donker: een opsomming van drie bladzijden van soorten woorden, zoals “Woorden die niet door de douane mogen”, “Woorden met de stem van Popeye”, “Woorden met de klank van een zin”, “Woorden in de fijnstructuur van een constante”, “Woorden die je je herinnert uit een boek”, “Woorden als een glas water, je drinkt het en draagt het zo”. Ook geweldig is Vloermozaïek dat, ofnee ga dat zelf maar lezen.

Diagnose (“Als het me niet was verteld, / zou ik niet weten dat ik het heb”) is een soort Bij Loosdrecht 2022 (maar dan grimmiger) en deed me denken aan wat de geniale filosoof Ivan Illich beweerde over overdiagnosticering in geïndustrialiseerde maatschappijen.

En als hij schrijft: “Het is al zo lang / voorbij en toch mis ik mijn vaders / blik, hoe hij naar mij keek als / ik at, toen ik nog een jongen was.” dan ontroert hij me, iets wat ik niet eerder heb gehad bij Schippers (ik was zoon ooit, ik ben vader nu, ik ken het kijken, ik ken het bekeken worden, ik ken de vaderlijke blik van binnen en van buiten).

Stadsgedichten staan er ook in. Dat vond ik een beetje jammer in eerste. Van 2016 t/m 2018 was Schippers stadsdichter van Amsterdam. Waarom zou je stadsdichter zijn, al die gelegenheidsverzen. Waarom zou je Amsterdammer zijn, of Nederlander, of Europeaan, waarom zou je je zo verbinden met of trots zijn op dat kleine plekje op de aarde waar je toevallig woont, wat heb je ermee, ik heb me nooit Utrechter gevoeld of Brabander of Westerling, ik heb me nooit méér verbonden gevoeld met de mensen wier omgeving ik deel dan met mensen wier omgeving ik niet deel.

Ik las ooit, of naja, niet eens al te lang lee, las ik een stuk dat er op neer kwam dat “toegepaste kunst” feitelijk een contradictio in terminis is, ik weet niet meer waar ik het las of wat de redenering precies was, ik vond het mooi en heel raak en ik schreef het op een blaadje, enkele sietaten en hun vindplaats maar dat blaadje raakte ik kwijt. Feitelijk ging het geloof ik over geëngageerde kunst (ook al zoiets vervelends, dat “Wij Zijn De Goeje Jongens” schreeuwen, wij zijn gevaccineerd en wij hebben de Oekraïense vlag voor het zolderraam gehangen, wij zijn de deugers, wij zijn tegen oorlog en onrecht, wij zijn de hele harde deugers want de anderen zijn altemaal gans en geheel vóór oorlog en onrecht, wij zijn de linkse gutmensch, wij deugen zo hard dat we er een beetje van stinken en oja wij zijn woke natuurlijk, wij zijn heel erg woke, wij zijn woker nog dan de wooksten), kunst mocht nooit een politieke dimensie krijgen, zoiets, maar je kon het ook heel goed van toepassing laten zijn op toegepaste kunst, die redenering, dat weet ik er nog wel van. Al dat dichten in naam van de vader nee in naam van de natie in naam van je stad in de naam van de burger in de naam van mijnheer Achternaam in naam van de streekgenoten, waarom zou je het doen? Waarom zou je poëzie zo klein maken als de straatnamen en de kaffees en de winkels die je noemt? Omdat de lezer dan kan zeggen oja haha dat ken ik, daar kom ik ook wel eens? En dan uitgerekend Amsterdam, uitgerekend de vervelendste stad ter wereld.

Maarja. Het is wel Schippers he. En bij Schippers zijn zelfs stadsgedichten niet vervelend. Bij Schippers is zelfs Amsterdam niet vervelend. Een groter compliment is niet mogelijk: de dichter dicht de vervelendste stad ter wereld tot iets moois.

En nu is het uit. Stigter onze Schippers is niet meer. Je moest me eens zien is zijn laatste groet. Een lieve, grappige, ontroerende, warme, vertrouwde, fijne groet. Het schokt me misschien niet meer uit mijn trein, zoals hij in 1995 deed (of was het 1996, eerst was dat winkeltje er nog niet geloof ik) maar God, als dít je laatste woorden zijn dan heb je mooi en goed geleefd.

K. Schippers Je moest me eens zien Recensie

Je moest me eens zien

  • Schrijver: K. Schippers (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 24 mei 2022
  • Omvang: 80 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 18,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de laatste dichtbundel van K. Schippers

Op 12 augustus 2021 overleed K. Schippers. Tot kort daarvoor had hij aan zijn nieuwe dichtbundel gewerkt, Je moest me eens zien. Gedichten waarin hij met zijn ontregelende, speelse observaties het gewone tot een bijzondere belevenis maakt, wisselen af met gedichten over een naderend afscheid. Zoals het ontroerende gedicht ‘Aan E.’:

Nu het later / wordt zie ik steeds / scherper hoe mooi
je bent alsof / je nu pas wordt / uitgepakt
en ik je voor / het eerst / onverborgen zie
wie ziet je / als ik er / niet meer ben

K. Schippers (Amsterdam, 1936-2021) was schrijver, dichter, essayist en kunstcriticus. Hij heeft een omvangrijk oeuvre op zijn naam staan, dat bestaat uit romans, poëzie, essays, verhalen & beschouwingen, en een enkel kinderboek. Al vroeg werd hij bekend door het literaire tijdschrift Barbarber, dat hij in 1958 samen met J. Bernlef en G. Brands oprichtte. Hij introduceerde de readymade als poëzievorm. Van het cultureel tijdschrift Hollands Diep, dat van 1975 tot 1977 bestond, was hij een van de oprichters en eerste redacteuren.

Zijn werk is veel gelauwerd. Voor zijn poëzie ontving hij in 1996 de P.C. Hooftprijs. Een jaar later kreeg hij de Pierre Bayle-Prijs voor zijn kunstkritieken. Zijn roman Poeder en wind (1996) werd genomineerd voor de Generale Bank Literatuurprijs; de roman Waar was je nou (2005) werd bekroond met de Libris Literatuur Prijs en groeide uit tot een bestseller. Hij is de schrijver van Buiten beeld, het Poëziegeschenk van de Poëzieweek 2014.

Bijpassende boeken en informatie

Hélène Gelèns – beginnen voor gevorderden

Hélène Gelèns beginnen voor gevorderden recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe dichtbundel van de Nederlandse dichteres. Op 12 mei 2022 verschijnt bij uitgeverij Cossee het boek met nieuwe gedichten van schrijfster Hélène Gelèns.

Hélène Gelèns beginnen voor gevorderden recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op de pagina de recensie en waardering vinden van beginnen voor gevorderden. Het boek is geschreven door Hélène Gelèns. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe dichtbundel van de Nederlandse schrijfster Hélène Gelèns.

Recensie van Tim Donker

Ooit sprak ik met een opa. De oude meneer was iemands opa, ik ben vergeten wiens opa hij was. Er was een feest, we waren daar, op dat feest, we waren niet samen gekomen maar we waren er toch samen, stoelen stonden langs de muren, men at en dronk en onderhield zich. De oude meneer, hij was iemand opa, vertelde me dat hij het sedert zijn pensioen drukker had dan ooit. Oja, ik vroeg, wat doe je dan zoal? O, zei hij, dat begint al ’s morgens vroeg. Ja, dan moet je weer opstaan, en aankleden, en helemaal naar beneden gaan, en koffie zetten, en ontbijt maken… Ik lachte. Ik lachte luid. Ik lachte een beetje te luid, waarschijnlijk, want de oude meneer (hij was iemands opa) leek gekwetst. Hij zweeg. Dus nu zwegen we. We dronken. We zwegen. Er waren hapjes. Dit was een feestje. De oude meneer was iemands opa, maar ik ben vergeten wiens opa hij was.

Soms denk ik nog aan de oude meneer (hij is allang dood, heb ik gehoord). Aan het beginnen. Het beginnen van de dag. Ik ben nu vijftig, nog lang niet zo oud als de oude meneer was toen hij me bovenstaande vertelde. En toch, nu denk ik vaak aan hem als ik de dag begin. Vooral bij het twede begin van de dag. Het eerste begin van de dag gaat gedachteloos en vanzelf. Ik sta op, ik kleed me aan, ik ga naar beneden, ik maak de fruitbakjes voor de kinderen, ik maak de lunchbakjes voor de kinderen, ik maak de drinkbekers voor de kinderen, ik ga naar boven, ik wek de kinderen, soms zie ik toe op hun aankleden, soms geef ik iets aan (sokken ofzo), ik ga weer naar beneden, ik maak het ontbijt voor de kinderen, ik breng de kinderen naar school, ik kom weer thuis en dan komt het twede begin van de dag en het twede begin is moeilijk. Dan ga ik weer naar boven, helemaal naar het twede verdiep waar in dit huis mijn slaapkamer is, dan kleed ik me uit, dan ga ik douchen, en dan sta ik daar in de badkamer en dan wordt het met zwaar te moede als ik denk aan alles dat ik ga moeten doen nu. Lijf wassen en haren wassen en afdrogen en scheren en lenzen inzetten (bij het eerste begin van de dag ben ik doorgaans brildragend) en de badkamer opkuisen en dan weer naar boven, naar het twede verdiep, een klein outfitje voor mezelf vinden, me aankleden, die twee vervloekte trappen af, zoiets doen als ontbijten, ik begrijp nu zo goed hoe je zoiets als een ondragelijke klus kan opvatten. Ik begrijp nu zo goed hoe moeilijk beginnen is als je al een keer begonnen bent. Het zal de leeftijd zijn, zeker?

Of misschien niet de leeftijd maar het gat in mijn hart. Billy Callahan, toen nog als Smog, want in zijn begindagen, feitelijk in zijn dagen als teepartist, maar de teeps moogt u negeren, zeker nu teeps zogenaamd weer heel erg hip zijn, alles wat hip is moogt u negeren, eigenlijk alles van Billy Callahan moogt u negeren, zult u negeren, moet u negeren, behalve Sewn to the sky en Forgotten foundation want dat mag u niet negeren, dat moet u horen, vandaag nog, koop die seedees, nu, meteen, het behoort tot het allermooiste ooit op seedee gezet (of op wat voor geluidsdrager dan ook voor die materie), echt, koop het (en oké als u geld teveel heeft, doet u er ook niet slecht aan Julius Ceasar ook meteen maar in uw mandje te doen) (oké en Wild love misschien) (in het uiterste geval ook nog The doctor came at dawn) (en misschien een paar eepeetjes als Burning kingdoms en Kicking a couple around) (maar daarmee is het echt wel afgelopen met die Callahan), maar goed, in zijn dagen als teepartist dus, (mjoeziek nog een slagje beter eigenlijk maar dan had hij het maar fatsoenlijk op seedee moeten zetten) (eert allemaal de seedee en blijft allemaal de seedee eren tot uw laatste snik) (voorwaar, ik bid u), zong hij, zong Billy Callahan dus, everyone who’s ever got a hole in their heart knows how hard it is to start a new day.

Als vijftiger met een gat in mijn hart weet ik inderdaad hoe moeilijk het twede begin van een nieuwe dag is. Dat begin is voor gevorderden. Zoon begin kan onbegonnen werk zijn.

beginnen voor gevorderden. Dat vond ik goed. Hélène Gelèns, en ik ben toch al fan. Ging ze me daar afkomen met een ode aan, of een doordenking van het begin. Het begin als konsept ofzoiets, hoe moest ik me dat voorstellen. Iemand had het me gegeven, deze bundel, ergens in een flatportiek, we hadden wat gepraat en ik had beginnen voor gevorderden in mijn stuurtas geworpen en was al half op weg naar huis (lost somewhere between the earth and my home om een andere erg goede seedee te noemen) (niet van Smog) (maar van The Geraldine Fibbers) (Smog trouwens ook een australiese hiphopband die niet half slecht is). Ik had hier en daar al wat gelezen, ik dacht dit gaat niet Gelèns’ diepgravendste bundel zijn, misschien ga ik als fan een heel klein beetje teleurgesteld zijn, dacht ik, ik was er nog niet eens in begonnen, ik had alleen hier en daar wat gelezen, misschien was het ook wel het commentaar van Theo geweest dat me die dingen deed denken, die gezeid haadt Het is niet moeilijk, het is niet moeilijks had hij gezeid, het leest heel makkelijk, ik weet het niet, ik dacht aan beginnen, beginnen in een boek, of beginnen aan de dag, wat kun je zeggen over beginnen?

Dat alle begin moeilijk is. Vooral het twede begin.

Of in den beginne was de oerknal van videozap (prot zei zijn gat en zijn gat sprak Deutschland).

Of dat ge u moet bezinnen voordat ge begint. Maar nu begint het uit de hand te lopen.

Het begin is vaak mooi, toch? Of beter toch dan wat volgen zal. In het begin was de liefde mojer dan zij nu is. Bands, neem Smog, (niet de australiërs maar Billy), zijn in het begin meestal beter dan later. Zo van Hun eerste drie seedees zijn geweldig maar daarna wordt het minder. Of het begin van de vakantie, als het allemaal nog een beetje onbekend is en er nog zoveel dagen voor je zijn. Zet dat eens af tegen de vakantie op haar laatste benen, als alles inmiddels overbekend is en er ook nog maar een dag of twee rest en je goddomme al bijna verlangt naar huis en werk en alle dagen vroeg op en sleur.

Maar dat is beginnen zoals een beginner het zou zien. Gelèns tilt het naar een hoger niveau. Ja, ze had me danig op het verkeerde been ja. Mijn eerste indruk. Ook een begin. Het begin van de indruk. Hoe begint een indruk? Een indruk begint verkeerd.

Ik had dat boek overhandigd gekregen in een flatportiek. Ik zei iets over Hélène Gelèns. Dat haar gedichten soms wat experimenteel zijn ofzo, zoiets zei ik, en degene die het me overhandigde, hij heet Theo, wierp tegen dat de gedichten (hij had zo hier en daar al wat gelezen) helemaal niet moeilijk te lezen waren, dat het heel goed te begrijpen was. Of zoiets zei hij.

Wierp tegen.

Wierp tegen?

Waarom begrijpelijkheid als tegenwerping van mogelijk experimentalisme opwerpen? Waarom zou “experimenteel” altijd samenvallen met “moeilijk” of “onbegrijpelijk”? Maar misschien was het geen tegenwerping maar een aanvulling?

Met opstaan en opstaan heette iets waar ik zelf al even mijn oog op had laten vallen daar in dat flatportiek en dat was zoiets als een langgerekt uitgesteld begin. Het langzame op gang komen, het deed me denken aan de oude man die iemands opa was geweest, of mijn eigen dagdagelijkse twede beginnen, of mijn inmiddels ex-buurman Sergio die altijd van zichzelf zei dat hij een diesel was (wat ik altijd een beetje een stompzinnige uitspraak vond) omdat hij traag op gang kwam. Ik had de anekdotes al in mijn hoofd zitten, de anekdotes waarmee ik hier dan ook maar koppig begonnen ben, de bundel zat al in mijn stuurtas, ik moest nog een ronde, en later ’s avonds las ik nog een paar gedichten.

Gedichten over de wil bloot te beginnen, dat komt van iets van Van Ostaijen geloof ik. Gedichten die vragen en antwoorden, altijd maar over beginnen, of was je al begonnen, ritmiese gedichten, moje gedichten, was je al begonnen, je was nog aan het dromen, ook na een doorwaakte nacht moeten we beginnen, of na een nachtmerrie, opnieuw beginnen als alle papieren wegwajen, in den beginne beginnen of in medias res beginnen, pogingen tot een begin, vooral veel taalspel in dit begin, vooral veel vormspel in het begin hier, ik dacht dit gaat niet Hélène Geléns’ diepgravendste bundel zijn maar dat hoeft ook niet, je kunt het begin onderzoeken door steeds opnieuw te beginnen, het begin uit te rekken, het begin in plakjes snijden, het begin omkeren en rechtop zetten, dat kan allemaal, daar is niks mis mee, dat mag de dichter, de dichter mag alles, meng de zeedruif met de wijn en geef de dichter ook wat.

Ik las wat, ik las me tot nog voor halverwege en toen begon ik onverhoeds in een ander boek. Ja hoe gaat dat. Er ligt zoveel op mijn recenseertafel (feitelijk een secretaire), kom anders zelf kijken. Er ligt zoveel, en ik begin steeds in iets anders. Soms vanwege een onhoudbare vlaag van nieuwsgierigheid naar al wat er verder nog op die recenseertafel (feitelijk een secretaire) ligt, soms omdat ik het boek waarin ik bezig was even niet kan vinden (dat ligt dat op een andere tafel, of in de kast die vlakbij mijn leesstoel staat, of op gekkere plaatsen nog) (ik heb er ooit eentje bij het fornuis teruggevonden, was ik zo geboeid dat ik tijdens het roeren in de saus nog had staan lezen), soms omdat ik heel nodig moet en in de gauwigheid maar het allerbovenste van de stapel meetrek. In het geval van Gélèns had het nog een andere reden: ik vond die gedichten zo fantasties maar ze lazen zo tot nog voor halverwege inderdaad wel vrij makkelijk weg, vooral ritmiek, veel herhaling, ik wilde daar ook weer niet te rap doorheen gaan. Ik dacht laat dit geen pistachenoten zijn (een bakje pistachenoten, u weet, gepelde, en dan gedachteloos de een na de andere in uwen bakkes stoppen en voordat je het weet is het bakje leeg en eigenlijk had je alleen de eerste drie echt geproefd). Dus ik legde weg en ging verder in De passagier van Cormac McCarthy. En dat greep me. God nou. Wat greep me dat. Daar zat ik maar in te lezen en te lezen en te lezen. In die leesstoel van mij. Daar bij het raam. Kom anders zelf kijken.

Tot ik dagen later ineens weer aan beginnen voor gevorderden moest denken. Misschien stond ergens in De passagier het woord “beginnen”. Of “gevorderden”, al is het minder aannemelijk dat woord tegen te komen buiten de folder met het nieuwe cursusaanbod. En ik dacht nog Oja, even uitlezen. Ja. Dat dacht ik nog. Gélèns’ minst diepgravende bundel. Even uitlezen. Het was een donderdag, de zon scheen door de ramen, de kinderen waren thuis, ik ging beginnen voor gevorderden even uitlezen.

Maar dat zat me minder glad. Iemand zal met het goede been uit bed stappen op de dag dat er oorlog uitbreekt. Zo’n soort zin slik je niet achteloos, dat is niet je zoveelste pistachenootje (dat is een pistachenootje met een raar smaakje) (een pistachenootje dat je denken doet) (was dit pistachenootje nog wel goed) (gewoon) (een pistachenootje dat je denken doet). Zo’n soort zin haalt moeiteloos de vaart uit je leestempo. Wie begint er nu goedgemutst aan een fonkelnieuwe oorlogsdag? En welke oorlog, ooit was er een tijd dat “de” oorlog zonder nadenken verwees naar de twede wereldoorlog maar die tijd lijkt me ook alweer voorbij. Op zo’n nieuwe oorlogsdag naar de kapper gaan. Want als dan ’s avonds de oorlog gewonnen is, zit je haar alvast goed.

En ik zit stil met die bundel op mijn schoot en peins zo’n beetje. Ik denk aan oorlog en gekapte kapsels. Het begin van een oorlog is ook een begin en een nieuw kapsel misschien een nieuw begin, maar dit is een grotere doch van een geheel andere abcdefghijk.

Na de oorlog doet de wetenschap haar intrede. Die stap is niet heel groot. Hans Reichenbach. Hilary Putnam. (en je zoekt het) (je moest allang naar bed) (de wijn van een rojer rood dan je kende). Reichenbach is de positivist. Positivisme is beginnen. Beginnen is jeugdbewegingen. Ich möchte teil einer jugendbewegung sein ich. En meervoudige realiseerbaarheid. En hah!: hoe meervoudig, en dus realiseerbaar de dag (kun je na een twede begin een derde misschien?). Putnam is de twijfel.

(de dag na de vorige dag)

De grotere vragen tot het laatst bewaren. Wat als er in het begin louter mededogen is en in het eind alleen maar afval? Wat als onze tijd nog moet komen? Ik bedoel de tijd. Wat als er een scheppingsverhaal is dat meer klinkt als het begin van het einde. Of is dat alleen maar wat ze zeggen (ze zeggen dat er geen winters meer zijn)?

In god de wetenschappelijke nul zetten, er midden in, dus g0d, de dood van god en de verlichting de dood van de rest. Uranium, thorium, radium, alles straalt en in Ottawa, Illinois maakt de sneeuw plaats voor derrie.

Ik zit stil met die bundel op mijn school, ik kijk naar mijn kinderen, ik peins aan oorlog en religie en wetenschap en ik denk Deze bundel begon toch heel anders? Maar dat is de schoonheid van poëzie, niet? (in poëzie gebeurt iets anders).

Op het laatst wordt gevraagd nog even te wachten (we beginnen als er voldoende mensen zijn). Op het laatst vraag ik me af of ik het begin wel goed gevat heb. Maar ik kan onmiddellijk opnieuw beginnen met beginnen voor gevorderden. En dat is het goede ding.


Hélène Gelèns Beginnen voor gevorderden Recensie

beginnen voor gevorderden

  • Schrijfster: Hélène Gelèns (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Cossee
  • Verschijnt: 12 mei 2022
  • Omvang: 80 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 19,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de dichtbundel van Hélène Gelèns

beginnen voor gevorderden is één langgerekte poging om te beginnen, opnieuw, fris en met een open vizier. Maar hoe doe je dat? Gloort de toekomst eigenlijk nog? We zien het begin graag pril, pluizig en groen, maar zo ongecompliceerd is dat begin maar zelden. Menige aanvang wordt doorkruist door geweld en onderdrukking en daar komt vandaag de klimaatcrisis nog bij. Zelfs als kind moet je tegenwoordig al aardig gevorderd zijn om te beginnen.

In haar zo kenmerkende ritmische en klinkende taal jongleert Gelèns met ontstaansmythes. Oorsprongsverhalen die kunstenaars, schrijvers en denkers in de loop der eeuwen hebben bedacht, het alledaags en maatschappelijke beginnen en zelfs de oerknal zijn niet veilig bij haar. Is het spel of verzet? Humor of nijd? Wellicht alles tegelijk.

Bijpassende boeken en informatie

Maarten van der Graaff – Onder asfalt

Maarten van der Graaff Onder asfalt recensie en informatie over de inhoud van deze nieuwe dystopische roman. Op 5 mei 2022 verschijnt bij Uitgeverij Pluim de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Maarten van der Graaff.

Maarten van der Graaff Onder asfalt recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Onder asfalt. Het boek is geschreven door Maarten van der Graaff. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Maarten van der Graaf.

Recensie van Tim Donker

De raadselaar. De raadselaar staat, en de raadselaar spreekt. De raadselaar spreekt, en de raadselaar staat. Met zijn bloesje. Ofnee. Wacht. Dat bloesje nog niet, dat bloesje komt later pas. Maar staan wel, en spreken. Als de raadselaar spreekt, spreekt de raadselaar in raadsels. Tenminste dat denk ik.

Wat het is met dit boek. Onder asfalt. Maarten van der Graaff. Boeken als deze komen misschien niet met zijn dertienen in een dozijn. Neuh, er zijn twee verschillende tijdslijnen. Maar er zijn zoveel boeken met twee verschillende tijdslijnen. Er is een verleden-lijn. Een vrij nabij verleden, 1999. En er is een heden-lijn. Feitelijk een toekomst-lijn, een tamelijk nabije toekomst dan: 2068. In de verleden-lijn zijn er mensen op een bedrijfsfeest in één of ander deprimeren zalencentrum aan de snelweg. Er zijn ook jongeren die een spel doen. Het zou een computerspel kunnen zijn, ik ken daar niet zoveel van. Of een rollenspel, ik ken daar niet zoveel van. Ik heb wel collega’s die in bizarre uitdossingen op hun whatsapp-profielfoto staan. Is dat iets uit Tolkien ofzo, of Harry Potter, of Narnia, ik weet het niet, ik ken daar niet zoveel van. Alle snelwegen verdwijnen. Ineens. Snelwegen. Allemaal. De lezer krijgt het verhaal door veler ogen en op vele momenten. Dat gaat dan in kleine hoofdstukjes met titels als “Alina, drie uur voor de veranderingen”, “Leon, zes uur voor de veranderingen”, Jeremiël, zeven maanden na de veranderingen”, “Simon, vier dagen na de veranderingen”. Deze krioelende verhalen komen op diverse plekken terug in het boek in delen die “Onder asfalt” heten.

In de heden- dan wel toekomstige lijn (die aan bod komt in de “Dierenriem”-delen) is er maar één hoofdpersoon: de gescheiden moeder Ira. Ze heeft een zoon die Chris heet (waardoor ik, sorry, steeds de Chris uit Family guy voor me zag, met dat petje) en een moeder die Renate heet. Daar is iets mee. Want de wereld in 2068 lijkt schijnbaar niet veel meer op de wereld van 1999 of, zeg, die van 2022. Er zijn geen steden meer, er is slechts nog een grote Randstad hetende superstad. Randstad kent diverse zones zoals Dierenriem, de Verticalen en IJ. Lieden van minder allooi mogen niet, of anders alleen maar voor even, in de welgesteldere zones komen. Verdermeer lijkt het “internet of bodies” gerealiseerd te zijn in 2068: tablets, smartphones en laptops zijn niet langer nodig voor een internetverbinding: mensen kunnen in hun hoofd “bladeren” door “velden” met informatie. Bij Renate zijn die “velden” “ingestort” en zij zit nu katatoon in een rusthuis.

Het is verleidelijk om in een boek Onder asfalt méér te lezen dan kronkelende, elkaar soms rakende verhalen. Ik zei al dat de wereld in de “Dierenriem”-delen schijnbaar niet veel meer op de wereld van vandaag lijkt. Het zal niet zonder reden zijn dat Van Der Graaff voor zijn toekomstvisie (?) 2068 heeft gekozen en niet, bijvoorbeeld, het jaar 2525. De megalopolis, de oneindige stad, het aaneengroeien van alle steden op een continent – het is geen totaal ondenkbare toekomst. Het internet of bodies, een volgende stap in de verdere digitalisering van de mens. Er zijn mensen die dat nu al een goed idee vinden, net als het laten verdwijnen van fysiek geld. Algehele uniformering, iedereen doet mee. Want alle dieren zijn gelijk maar sommige dieren zijn meer gelijk dan andere dieren. En dus is het heel normaal dat sommige dieren mogen komen waar andere dieren niet (gentrificatie, iemand?). En hee, zo gek lang geleden is het niet dat restauranteigenaren mensen mochten -nee: moesten, of ze wilden of niet- hongerigen mochten weigeren op medische gronden. En als die maffe permanente coronawet van ze er komt, kan dat maar zo weer gebeuren als er iets teveel mensen last van een loopneus krijgen.

Ook in de 1999-lijn liggen de paralellen met onze huidige staat van zijn voor het oprapen. Na het verdwijnen van de snelwegen – oja, dat ook. Dat verdwijnen van snelwegen. Dat zou je metaforisch kunnen uitleggen. De snelweg als de ultieme vrijheid: altijd maar kunnen gaan (i got us on a highway, i got us in a car, i got us going faster than we’ve ever gone before); toen in 2020 het totalitarisme zijn intrede deed bleek dat onze overheid met een uiterst zwak excuus onze bewegingsvrijheid ernstig kan inperken (en aangezien angst de grote raadgever werd, vonden “de meeste mensen” het nog allemaal prima ook) (en er is iets aan de hand, politici zijn op hun best -lees slechtst- als er “iets aan de hand is”, niet?, zegt het in Onder asfalt: “…de veranderingen aan te grijpen om steeds meer bestuurlijke macht naar zich toe te trekken. Het is mijn stellige overtuiging dat deze organisatie de democratie binnen een paar jaar zal uithollen, de verzorgingsstaat zal afbreken en elke mogelijkheid zal gebruiken om het land via openlijke of meer verholen dwang in haar macht te houden.”; is dat niet precies wat er sinds 2020 aan de hand is in dit land ofnee zelfs wereldwijd?) (ik kon niet wachten tot de vaccinaties “erin” zaten) (geen seconde getwijfeld, geen seconde getwijfeld): wegen kunnen dus inderdaad zomaar ineens verdwijnen. Maar je kunt het evenzeer uitleggen als het verdwijnen van verbanden, coherentie, zin. In ieder geval ontstaat al rap een nieuwe orde, die bizarre trekjes heeft. Er zijn engelen, de engelen van Wim Kok dan nog, er is een Frits van Egteren (!) die een Partij van de Nieuwe Eeuw heeft, er is ook een gevallen engel: een mengsel van fantasy, religie, fictie, idealisme, sprookje, spionage, gekonkel, agressie en fascisme onder het mom van “politiek”; als dat een commentaar is op het huidige politieke bedrijf in Nederland, is het bijzonder treffend.

En dan zijn er nog de systeemkaarten van Renate van de Burgt. De moeder van de ikfiguur uit de “Dierenriem”-delen. Ooit (in 1999?) schreef zij een hele reeks met nu eens brief- en dan weer dagboek-achtige notities, zomwijlen regelrechte essays die in 2068 door Ira worden gevonden en gelezen. De lezer krijgt de systeemkaarten ook te lezen, zij het niet allemaal. In systeemkaart 16 wordt Marc Augé aan het woord gelaten, over borden langs de snelweg. Dat zou in 2004 al eens in Raster hebben gestaan, en ik denk dat moet in Raster 106 De plek zijn geweest. En ik loop naar boven naar waar ik mijn Rasters bewaar en ik trek Raster 106 uit de kast en inderdaad: Marc Augé, Vrijplaatsen. En ik wil lezen, en ik wil nadenken over snelwegen, je kunt filosoferen over snelwegen, ik heb nog nooit nagedacht of gefilosofeerd over snelwegen, maar ik wil ook verder lezen in Onder asfalt.

Zet systeemkaart 52 me weer heel erg denkend:

“Na het overlijden van Fritz Todt werkte Alwin Seifert onder Albert Speer. Op de Obersalzberg werd vanaf 1937 gekookt met biodynamische producten, verbouwd door een tuinier die Seifert en zijn collega’s voor Hitler hadden geregeld. Ook adviseerde Seifert het regime over hoe tuinen en landbouwgronden in geannexeerde Poolse gebieden ‘Duits’ konden worden, ontdaan van hun Slavische karakter. Himmlers biodynamische kruidentuin, een plantage waar honderden gevangenen uit Dachau zich doodwerkten, werd door Seifert beheerd en regelmatig bezocht. Toch eindigde Alwin Seifert na ’45 als hoogleraar en werd hij in necrologieën geroemd om zijn inzet voor de milieubeweging.”;

het nazisme van de milieubeweging; het fascisme van “woke”, ik herken het wel (waarom zou ik vlees eten?) (visboer, doe mij nog maar een kilo kibbeling!) (al diegenen die er niet net zo over denken als wij, die is fout), waar idealen dogma’s worden ontstaat uit iets moois ineens iets heel engs, is dat het, ik wil denken, maar ik moet ook poffertjes maken voor mijn dochter en haar vriendin, voor mijn zoon en de jongens hiervoor op de bevroren sloot, soms lees ik, lees ik ineens in de 2068-lijn een bemerking die de hele 1999-lijn op losse schroeven zet, ik drink koffie, ik maak poffertjes, ik denk, ik weet het ook niet meer, waarom zitten al mijn kleren onder poffertjesdeeg?

Onder asfalt is ontstellend gelaagd. Je kunt er een ideeënroman in zien. Een sociaal commentaar. Een dystopie. Historische science-fiction. Of dreigt het op de valreep nog even een doodordinaire zombieroman te worden? Ach.

En heb ik het boek uit, sla ik de bijna laatste bladzijde om, zie ik daar de raadselaar zelf staan. Met zijn tot het bovenste knoopje gesloten strepenbloesje. En zijn haar. En zijn licht geamuseerde blik, zo lijkt. Denk ik dat hij, de raadselaar, Maarten van der Graaff denkt: zeg je gaat hier toch niet over zitten nadenken, hè? Denk ik: misschien is Onder asfalt bovenal een boek. Een boek dat je kunt lezen. Dus lees. En zie. En lees. En lees anders dan ik las. Want als de raadselaar spreekt zijn de manieren van verstaan oneindig.


Maarten van der Graaff Onder asfalt Recensie

Onder asfalt

  • Schrijver: Maarten van der Graaff (Nederland)
  • Soort boek: dystopische roman
  • Uitgever: Uitgeverij Pluim
  • Verschijnt: 5 mei 2022
  • Omvang: 224 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 12,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Recensie en waardering van de roman

  • “Het boek is van een waanzinnige rijkdom, en al tijdens het lezen krijg je zin in herlezing.” (NRC)

Flaptekst van de nieuwe roman van Maarten de Graaff

Ira woont in Dierenriem, een wijk waar het stil is op straat en alles gekmakend ordelijk verloopt. Maar dan kan haar zoon Chris om onduidelijke redenen de slaap niet meer vatten. Het keurige Nederland krijgt ondertussen te kampen met ‘de veranderingen’: mensen verdwijnen, een technocratische orde genaamd de engelen trekt achter de schermen aan de touwtjes en op parkeerterreinen ontstaan nieuwe allianties. Geesten uit oude verhalen laten zich niet meer verjagen, vage kennissen dwalen door stad en land en verborgen boodschappen in vertrouwde technologie roepen de vraag op hoe het ooit was – of misschien nooit is geweest?

Van der Graaff beschrijft een recent gedeeld verleden en een ongrijpbare toekomst, waar we ons al middenin bevinden. Dit is zijn tweede roman, een volstrekt origineel verhaal en de overdonderende opvolger van zijn veelgeprezen debuut Wormen en engelen.

Bijpassende boeken en informatie

Claire-Louise Bennett – Kassa 19

Claire-Louise Bennett Kassa 19 recensie en informatie over de inhoud van de Engelse roman. Op 28 april 2022 verschijnt bij uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de in 2021 verschenen roman Checkout 19 van de Britse schrijfster Claire-Louise Bennett. Winnaar Europese Literatuurprijs 2023.

Claire-Louise Bennett Kassa 19 recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden de roman Kassa 19. Het boek is geschreven door Claire-Louise Bennett. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van de Engelse schrijfster Claire-Louise Bennett.

Recensie van Tim Donker

Wie was het weer die zei, ik was het die zei, wanneer was het dat ik het zei, het was nog maar pas dat ik het zei, waarover was het dat ik het zei, ik weet niet meer waarover het was dat ik het zei. Goed mogelijk dat het over Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost ging. Maar het kan ook wel eens Het einde van het lied zijn geweest al is dat langer geleden geloof ik, nog maar kort na mijn verhuis dat was. Kanada misschien? Ik weet het niet. Maar ik weet nog dat ik het zei, ik weet dat ik zei Dit is het mooiste boek dat ik ooit gelezen heb tot het volgende mooiste boek dat ik ooit gelezen heb. En dat was oprecht gesproken. Maar nu is het hier.

Nu is het hier. Dat volgende mooiste boek ooit gelezen. Nu heet het Kassa 19. En de schrijfster heet Claire-Louise Bennett. Hier vlak naast me ligt het boek. Het lijkt nog te zinderen. Het lijkt nog na te zinderen van de keren dat ik erin las, al die intense keren, misschien het meest nog de laatste keren. Dat was in een hotel. Ergens nabij Nijmegen. Mijn zoon en ik in de ene kamer; dochter en moeder in de andere. Een hotel ergens nabij Nijmegen, midden in een bos, gans de kamer schimmerde in groenig licht van al de bomen die om het hotel heen stonden. Keek ik op van mijn boek, zag ik mijn zoon, mijn moje lieve zoon, mijn prachtige zoon, en achter hem al die bomen. Soms kwam mijn dochter even kijken op onze kamer; wij kwamen zelden naar de hunne. Toen ik las, toen ik die allerlaatste bladzijden las, hadden we net gelopen, net heeldurdag doorheen Nijmegen gelopen, toen ik las, toen ik die allerlaatste bladzijden las, waren we moe. Ik las verwoed, de televisieprogramma’s van mijn zoon stoorden me niet. Ik las de laatste bladzijden, toen wist ik het al. Toen wist ik al dat dit er weer één was. Zo’n volgend allermooiste boek ooit gelezen. Toen had het me al adem benomen, toen had het me al gevloernageld. Wanneer weet je dat eigenlijk zeker? Op welk moment in een boek weet je dat dit er weer één gaat zijn, zo’n boek, weer zo’n allermooiste boek ooit gelezen?

Ik denk dat ik dat met Kassa 19 al vrij snel wist. Ja. Hoofdstuk 1. Dat Een raar gedoe heet en wees gerust want de titel van het hoofdstuk is het enige dat er slecht aan is. Het is geen lang hoofdstuk. Het begint op bladzijde negen, het eindigt op bladzijde achttien. Maar het zijn de schitterendste bladzijden uit de wereldliteratuur. Voila. Daar. Ik zei het. Ja. Zelfs de eerste regels, de eerste halve bladzijde. Zelfs toen al. Een sterk vermoeden: dit kon wel eens een heel goed boek gaan zijn. Gaaf. Zei ik bijna. Een heel gaaf boek. Zeggen mensen dat nog, gaaf? Het lezen als drinken. Het lezen als verdwijnen. Het lezen als opzuigen nee jij zuigt de woorden niet op, de woorden zuigen jou op. O. Ja. Dat eerste hoofdstuk. Dat is zo ontzettend bloedmooi, dat kan ik je niet eens vertellen. Nee. Ik wíl het niet vertellen. Ik wil springen. Op een tuintafel, op het dak van een geparkeerde auto (ja dan moet ik vrij hoog springen, dat realiseer ik me nu ook, ik doe het wel via de motorkap); ik wil podium, ik wil kansel (ha!); altijd ergens op, altijd ergens vanaf – en dan voorlezen. Ja. Dat hele eerste hoofdstuk. Wil ik aan je voorlezen. Terwijl ik op autodak op balkon op terrastafel of liever nog toch gewoon vlak naast je sta. Of anders hier. Nu. In deze bespreking. Gewoon dat hele eerste hoofdstuk sieteren, nu. Woord voor woord. Zou dat kunnen? Zou dat al ooit eens gedaan zijn? Zou dat meer zijn dat het sietaatrecht of het geduld van de lezer hebben kan? Iemand zei me laatst dat mijn besprekingen tóch al heel veel vragen van het geduld van de lezer. “Je moet wel zin hebben om zoiets te lezen.”, zei die. En ik dacht Maar je moet altijd maar zin hebben om wat dan ook te lezen, niet? Je moet ook maar net zin hebben om een hele korte bespreking te lezen, behalve dan dat die kort is misschien en zo’n beetje feitelijk-mededelend, en het niet veel van je kostbare tijd kost om te lezen. Zoiets als de gebruiksaanwijzing op een fles gootsteenontstopper. (O. Toen. Toen ik jong was, en nog dingen wilde, want alleen jonge mensen willen dingen (wie weet de slogan van Veronica nog?); dit nu, is ouder worden: steeds minder willen en steeds meer kwijt raken & banen en mogelijkheden en dromen en liefdes en vrienden en wensen en idealen en ambities ontvallen je, breken eenvoudigweg met veel gekraak af, vallen met een plons in de rivier en drijven weg, drijven tot ver buiten waar je handen ooit nog reiken kunnen en je zit daar en je ziet het gebeuren en je zegt hmm, zeg je en je zegt oké, zeg je en je haalt je schouders op en je neuriet een liedje van The Pixies en je staat op en je loopt weg – maar goed ik was aan het vertellen, onderbreek me niet steeds, ik was aan het vertellen dat ik jong was en schreef aan wat een boek moest worden en één van de hoofdstukken in dat boek was de gebruiksaanwijzing op een fles gootsteenontstopper want dat was readymade en met een readymade, dacht ik, kun je nooit mis gaan). Laat ik geen fles gootsteenontstopper zijn nee laat ik ook niet het andere zijn nee laat ik me beperken tot de eerste zinnen. Niet de pracht van het eerste hoofdstuk. Maar de geur van de pracht.

“Later hadden we vaak een boek bij ons. Later. Toen we eindelijk een beetje groter waren maar nog lang niet zo groot als de rest namen we boeken mee. O ladingen boeken. En gingen ermee in het gras bij de boom zitten. Eigenlijk maar één boek. Precies, maar één. Heel veel boeken, één tegelijk. Ja precies, één tegelijk. We hadden liever geen stapels boeken, hè. Nee, eigenlijk niet, en nu nog steeds niet. We hebben liever één boek. Ja, nu hebben we liever één boek en toen hadden we liever één boek. We gingen bijvoorbeeld naar de bibliotheek en leerden al snel af om heel veel boeken te lenen hè. Ja. Ja. Ja echt. Eerst leenden we natuurlijk zoveel mogelijk boeken. Dus waarschijnlijk acht boeken. Het is altijd of zes boeken of acht boeken of twaalf boeken. Tenzij het een speciale serie boeken is natuurlijk want in dat geval zijn het er misschien maar vier.”

En dan voort, zoals dit, dat razende, dat mooje, dat volle. God. Ja. Dus.

Maar ken je dat? Dat je las, je was op weg om je gootsteen te ontstoppen maar je las, en je, dit, lezend, doet je willen (doet je willen?) (???), lezen, meer lezen, alleen nog maar lezen, dit, nu, straks, altijd, altijd alleen maar lezen in dit boek, en je wil het geven ook, aan anderen, dit boek, niet in je eigen woorden natuurlijk want je eigen woorden halen het bij lang en bij ver niet bij de woorden van Bennett; Kassa 19 is het mooiste in de woorden van Kassa 19; Kassa 19 is al zovele tinten flauwer in de bespreking van Kassa 19; niemand dan Bennett zelve kan ooit ten volle recht doen aan Kassa 19.

Dat is de kracht. Dat is de pracht. Van Kassa 19. Je moet het boek zelf lezen. Lees het boek. Ik kan niets zeggen. Ik doe alleen maar een leesverslag.

Dat zou je kunnen zeggen. Je zou kunnen zeggen dat Kassa 19 over lezen gaat. Over boeken. De boeken die je las, en er was een rus die je Jenseits von Gut und Böse gaf toen je liep, door de gangpaden van de supermarkt liep je, op weg naar je kassa, naar kassa 19 want dat was jouw kassa, door de supermarkt liep je en toen gaf die rus jou dat boek, en er waren andere boeken, er was een essay over duisternis, er waren boeken over de waanzin, er waren boeken van vrouwen, vooral heel veel boeken van vrouwen, een eindeloze opsomming van gelezen boeken, ergens, bij titel en bij schrijver en soms alleen bij titel, peins The Female Malady: Women, Madness, and English Culture, 1830 – 1980 van Elaine Showalter (een boek over hoe de idee van wat een “normale” vrouw behoort te zijn heeft bijgedragen aan het tot waanzinnig stigmatiseren van vele, vele vrouwen) (en dus nog geen handbreedte bij Geschiedenis van de waanzin van Michel Foucault vandaan) (en denk maar niet dat het na 1980 gedaan was met het ziek maken van gezonden mensen, Illich en de resentelijker nog het hysterische coronabeleid helpen je uit die droom), of peins een essay van Junochiro Tanizaki waarin hij de westerse obsessie met schoon, nieuw, ongeschonden en licht plaatst tegenover de oosterse verzoening met duisternis, patina en broosheid en die woorden, en al die woorden, en wat het met je doet om jong te zijn en al die woorden in je te hebben, vrouw zijn, jonge vrouw zijn en lezen, zoveel lezen, en ik dacht aan Sabine, ik zag voor me Sabine in een huis dat uit boeken opgetrokken is en ik dacht Sabine ik zag u oprecht heel erg graag en ik dacht hoe zou het nu zijn met Sabine, boeken, vrouwen, lezen, zou je kunnen zeggen, ik bedoel je zou kunnen zeggen dat Kassa 19 daar over gaat en dan zou je niet eens iets heel erg raars zeggen.

Je zou kunnen zeggen dat dit een boek is dat boeken bevat, dat het een verhaal is vol verhalen. Zou je kunnen zeggen. “Toen ik begin twintig was,” schrijft Claire-Louise Bennett, “begon ik een verhaal te schrijven over een man die Tarquinius Superbus heette”. En vervolgens gaat het lang, nee zeer lang over Tarquinius Superbus. Over Tarquinius Superbus en zijn bondgenoot de Dokter, die, ergens in de negentiende eeuw, of aan het begin van de renaissance, of, zeg, gewoon “lang geleden” in Stockholm of Malmö of Bazel of Stuttgart of Lyon of Madrid of Turijn of Triëst maar “[v]ooral in Wenen of Venetië” zitten en praten en drinken, en boeken bestellen, en zich verwonderen, en dingen eten, en op zoek zijn naar een zin, en het is grappig en lichtelijk absurd, en heel erg Jean-Paul is het ook, dat was een Duitser geloof ik, en zo lang gaat het over Tarquinius Superbus en de Dokter dat je langzaamaan kunt gaan voelen dat zij de hoofdrolspelers zijn van dit boek & al het voorgaande maar inleiding en dan eist toch de eerdere ikfiguur weer de toneellichten op. God. Je zou Kassa 19 als een duizend en één nacht kunnen benaderen en ik zou je er niet om uitlachen.

Of filosofie. Jong zijn, en filosofie, is de hoofdpersoon nog steeds jong ja volgens mij is de hoofdpersoon heel het boek jong, zijn wij niet altijd jong, zijn wij niet allemaal altijd jong tot we ineens oud zijn (soms, mensen met een niet al te verlopen uiterlijk zeggen tegen mij: Ik word altijd jonger geschat & dan vraag ik me steevast af hoe je weten kunt hoe oud of jong mensen je schatten ik heb zelf werkelijk geen idee hoe oud mensen mij schatten zijn dat dan van die klootzakken die op de vraag Hoe oud ben jij eigenlijk antwoorden met dat afgrijselijke Hoe oud denk je?), altijd maar denken want dat deden we toen we jong waren. Peins weg, ikpersoon, peins breeduit eindsweegs weg, over de transformerende potentie van het donker en ik hang aan uw lippen als je dat kunt zeggen van een boek beter misschien ik hang aan uw inkt (aan het inkt hangen van Kassa 19, ja dát doe ik); de zin “[W]ie wil er in hemelsnaam altijd maar zijn voeten op de grond houden?” deed mij alvast eventjes lichter dan lucht voelen. Ow inderdaad. Dat gruwelijke westerse – en in Nederland is het nog erger. Dat g’woon, dat nuchter, dat doe maar normaal dan doe je al gek genoeg, dat “mijn gevoel mag niet voorop”; dat “met beide benen op de grond staan” waarderen als positieve eigenschap in plaats van een symptoom van fantasieloosheid, gebrek aan voorstellingsvermogen en gevoelsarmheid. In vele bladzijden analyseert Claire-Louise Bennett genadeloos de psyche van de massamens; bladzijden die me deden denken aan Ivan Illich (ja hij weer), aan Michel Foucault (ja, hij weer), aan When the sick rule the world van Dodie Bellamy, aan A girl is a half formed thing van Eimear McBride, aan Milkman van Anna Burns, aan dat prachtig liedje van Tocotronic: Pure vernunft darf niemals siegen (“Wir brauchen dringend neue lügen / die uns den Schatz des Whansins zeigen”; “und uns hinein ins Dunkel führen”; “Wir sind so leicht daß wir fliegen”), aan iedereen die inziet die norm-aal zijn slechts het voldoen aan een of andere willekeurige en altijd potentieel fascistoïde “norm” is en dus wel het allerlaatste wat je moet willen zijn – en bovenal deed het me denken aan de man die hier mijn trappen heeft gerenoveerd en die gans het wetboek uit zijn hoofd kende wat in combinatie met zijn grote interesse in en kennis van psychologie, geschiedenis, Oosterse filosofie en de armzalige Westerse politiek (zijn gerechtvaardigde wantrouwen in alles dat zich “overheid” pleegt te noemen was legendarisch) garant stond voor vele, lange, geanimeerde gesprekken over boeken, maatschappij, massa, macht, cognitie en denken hier aan mijn keukentafel (waar ik nu deze woorden schrijf), overheen koffie, mjoeziek en soms broodjes zodat de renovatie van mijn trappen uiteindelijk drie hele weken duurde en ik er een vriend aan over hield.

Je zou in Kassa 19 een filosofisch dagboek kunnen zien, ja dat zou je, zou je kunnen zien, je zou  er niet eens zo heel erg ver naast kijken dan denk ik.

De wordingsgeschiedenis van een intellect (Valéry, iemand?) (La marquise sortit à cinq heures) (Klaaglied van Psyche) (Het laatste woord tekende zich af tegen de stilte die het orkest veroorzaakte) (Het gebied ontgroeide via gedachten aan morgen) (En toch is de mens geen vis)

Noem Kassa 19 een reisboek en ik lach je niet uit. Het gaat over Tanger en New York en Innsbruck ja, maar Bennett is vele malen adembenemender als ze praat over kleinere tochtjes (hoe verder van huis ze gaan, hoe inwisselbaarder mensen worden; ik heb nog nooit iemand een uniek verhaal horen vertellen over een verre reis) (“de mensen” in dat daar, eender welk daar, al die verre daars, zijn klaarblijkelijk ook allemaal hetzelfde: alle sympathieke, eenvoudige, tevreden, innemende, gastvrije, ruimhartige en vrijgevige mensen wonen “daar”, nooit “hier”), niet al te ver van haar eigen huis intrek neemt in een bed and breakfast (waarom is daar nog geen goede Nederlandse term voor? ik opteer, gewoon, voor bed en ontbijt), misschien een stomme kamer krijgt, eet in een restaurantje aan zee, tegen niemand heeft ze gezegd waar ze heen ging, misschien iemand bellen, misschien iemand vragen om ook even te komen, misschien haar vriend, die misschien een hele stomme reden heeft om het aanbod af te slaan.

Nog een zjanrûh. Een komen-van-leeftijd roman. Ja. Voor mijn part. Kassa 19 als komen-van-leeftijd roman. Want jong zijn dus, dat zei ik toch?, en vrienden, en liefde, en een bijbaantje, en school, en leraren, en het schrijven ontdekken, je eerste verhaaltjes schrijven achterin je oefenschrift en een leraar die dat dan leest, en boeken, en lezen, en iets ergs meemaken, tegenwoordig zouden ze zeggen een traumatiserende ervaring, en denken, en de kortste liefde is soms ook de langste liefde, en hoe je alles bijeen moet zien te houden binnen de grenzen van het mens dat je bent, was er niet iets met een mandril op een slagboom?

Een ode aan de dingen.
Een ode aan leven.
Een ode aan het leven? Nee, een ode aan leven. “Het leven” is een onwerkzame fictie.

Ficties, ik dacht. En aan Hans Vaihinger. Heel even dan.

Maar gesproken van odes, dit boek lijkt me bovenal een ode aan de taal. Aan de prachtige fascinerende overrompelende überschone kracht van taal. Kassa 19 kent weinig dialogen, er wordt, vooral, in hoofd gesproken. In lange, eindeloze zinnen, soms zonder interpunctie. Soms in eerste persoon enkelvoud. Soms in twede persoon enkelvoud. Soms in eerste persoon meervoud. In terzijdes en dan weer terzijdes binnen terzijdes. In associaties. In lange opsommingen. In waanzinnige humor of dodelijke ernst. Razend. Meditatief. Beschouwelijk. Strijdbaar. Aarzelend. Uniek.

En hier zitten en niet weten wat mijn laatste woorden over dit boek moeten zijn want alles gaat Kassa 19 tekort doen. Gans het lezen lang koesterde ik de wens dat Kassa 19 een persoon zou zijn zodat ik ermee op kaffee kon gaan en praten en lachen en drinken, en ik dacht als laatste zoiets te zeggen maar dat is veel te pathetisch, toch?

Dat er geen laatste woorden zullen zijn omdat Kassa 19 alle woorden overbodig maakt –

Dat iedereen dit moet lezen.

Dat diep onder de huid

Dat nog lang

Dat

Claire-Louise Bennett Kassa 19 recensie

Kassa 19

  • Schrijfster: Claire-Louise Bennett (Engeland)
  • Soort: Engelse roman
  • Origineel: Checkout 19 (2021)
  • Nederlandse vertaling: Karina van Santen, Martine Vosmaer
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 28 april 2022
  • Omvang: 256 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: 23,50 / € 9,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris
  • Winnaar Europese Literatuurprijs 2023

Recensie en waardering van de roman

  • “Bennett schrijft als niemand anders. Ze is een zeldzaam talent en Kassa 19 is een magistrale roman.” (Karl Ove Knausgård)
  • “Ik viel in Kassa 19 en wilde er niet meer uit klimmen. Het is prachtig – ik weet niet goed waarom, en dat maakt het alleen nog maar prachtiger.” (Roddy Doyle)
  • “Een diepzinnig en erg grappig boek over groei en belofte, en hoe je die in stand moet houden; over vrouwen die lezen en schrijven en hoe ze overleven… sensationeel.”  (London Review of Books)
  • “Een bijzonder document over de rijkdom van het innerlijke leven… Het komt zelden voor dat je de sensatie van een andere geest zo levendig voelt als in dit glansrijke boek.” (Sunday Times)
  • “Een buitengewoon gevarieerde roman die uit zeven delen bestaat waarin we losjes een verteller volgen – op verschillende leeftijden en op verschillende plekken – door een complexe collage van ideeën, sensaties en emoties.” (The Guardian)

Flaptekst van de roman van Claire-Louise Bennett

In een arbeidersstadje ten westen van Londen krabbelt een schoolmeisje, betoverd door de eerste vonken van haar verbeelding, verhalen achter in haar schoolschrift. Terwijl ze opgroeit verandert alles en iedereen in brandstof voor haar vurige talent. De grote Russische man in de oude kastanjebruine auto die rondzwalkt in de supermarkt waar ze als caissière werkt en die haar een exemplaar toestopt van Voorbij goed en kwaad. De toenemende stapels met andere boeken waarin ze zichzelf verliest en vindt. Zelfs het op een verwoestende manier ontsporen van een vriendschap. De opwinding waarmee ze personages en scenario’s in haar hoofd oproept, wordt geëvenaard door de vreugde waarmee ze haar eigen weg door de wereld creëert. Kassa 19 is een levendige en betoverende reis door de kleine trauma’s en triomfen die ons definiëren – als lezers, als schrijvers, als mensen.

Claire-Louise Bennett is de auteur van Pond, dat op de shortlist stond van de Dylan Thomas Prize, en won de White Review Short Story Prize. Haar verhalen en essays zijn gepubliceerd in The New York Times Magazine, Harper’s en andere tijdschriften

Claire-Louise Bennett Checkout 19

Checkout 19

  • Schrijfster: Claire-Louise Bennett (Engeland)
  • Soort: Engelse roman
  • Taal: Engels
  • Uitgever: Jonathan Cape
  • Verschijnt: 30 augustus 2021
  • Omvang: 224 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek / ebook
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de roman van Claire-Louise Bennett

With fierce imagination, a woman revisits the moments that shape her life; from crushes on teachers to navigating relationships in a fast-paced world; from overhearing her grandmothers’ peculiar stories to nurturing her own personal freedom and a boundless love of literature. Fusing fantasy with lived experience, Checkout 19 is a vivid and mesmerising journey through the small traumas and triumphs that define us – as readers, as writers, as human beings.

Bijpassende boeken en informatie