Tag archieven: Tim Donker

Anne Vegter – Zam Zam stadsgedicht Rotterdam

Anne Vegter Zam Zam stadsgedicht Rotterdam 2021-2022 recensie en informatie over de inhoud van de bundel. Op 26 januari 2023 verschijnt bij uitgeverij Querido, als markering het einde van Vegters stadsdichterschap Rotterdam, de nieuwe bundel met poëzie van Anne Vegter.

Anne Vegter Zam Zam stadsgedicht Rotterdam recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van Zam Zam, stadsgedicht Rotterdam 2021-2022. Het boek is geschreven door Anne Vegter. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe dichtbundel van Anne Vegter.

Recensie van Tim Donker

&. & dag, en licht valt. licht valt traag en zacht en wat een moje seedee is Pansophical Cataract van Man Forever toch eigenlijk & staan. & staan, de boodschappen gedaan (een hele moje vrouw in gangpad twee scheen mij te kennen of zei anders gewoon maar hallo). & staan, de afwas gedaan (lang voordat wat zwart is geblakerd werd, maakten grijze bloeisels moeder lieflijk). & staan, in vrijtijd, wat zeggen wil in even niks, staan dus, en je afvragen wat je moet met Anne Vegter. O. Wijltjens lee, je wist het wel. Wat te moeten met Anne Vegter. Haar woorden indrinken als een idioot, dat was wat te moeten met Anne Vegter. Haar woorden in je glas. Nee. Haar woorden in je bloed. Dat moest er met haar woorden, dat moest er met Anne Vegter. Harries hoofdingang. 1999. Spamfighter. 2008. Die woorden. Dat glas. Die Anne Vegter. Dat bloed. Je wist dat er meer woorden te vergaren waren en je was altijd op jacht. Of jij misschien niet. Maar ik wel. Maar er waren wegen te gaan, en er waren wegen zeker niet te gaan. Toen. In die dagen. In die dagen ik vond: een boek, dat moet een toevallige ontmoeting zijn. Lijflijk. Het liefst in een elders maar als het niet anders kon volstond de thuisstad ook. Wat zeggen wil, aan bestellen deed ik niet. Ik schuimde de antiquariaten af. Die bestonden toen nog. De Slegte ja. Die ook. Maar ook de kleine onafhankelijke antiquariaten. Meestal werden die geleid door een man en meestal was dat een autist. Een man die je niets moest vragen, en al helemaal geen ijdele praatjes mee moest slaan. Hij zat daar verscholen achter die boekenberg die een toonbank voor moest stellen. Daar moest je hem laten, ongemoeid, tot je je vondsten kwam afrekenen. Zat daar iets tussen dat hem beviel, gromde hij wat. Anders was het niets, geen woord, niet eens goedendag. Afrekenen in stilte en gaan. Je hoorde alleen de winkelbel. Zo had ik die antiquariaten het liefst. Elke (middel)grote stad was er minimaal één rijk, bezijden de obligate De Slegte bedoel ik. Daar zocht ik mijn boeken, daar joeg ik op woorden, daar trachtte ik (onder andere) Anne Vegter te vinden. Meestal vond ik haar niet, kennelijk was ze geen schrijfster die je van de hand deed als je haar eenmaal in je kast had. Verder dan Harries hoofdingang en Spamfighter was ik dus nog niet gekomen toen. Toen het zoeken tot een abrupt einde kwam. Want antiquariaten begonnen stilaan te verdwijnen? Ja. Want mijn kinderen werden geboren? Ook ja. 2013. In dat jaar werd mijn zoon geboren. Mijn zoon, de oudste. Mijn moje lieve wijze grappige unieke zoon. Werd geboren. In 2013. Ook in dat jaar werd Anne Vegter Dichter des Vaderlands.

Gode ja. Dichter des Vaderlands.

Ik had nog feesboek in die dagen. En ik herinner me nog schrijven, “postten” heette dat geloof ik: “En nu heb ik zin om Spamfighter en Harries hoofdingang het raam uit te kegelen!”. Iemand, ik meen dat het Jeany was, zei: “Je moet altijd je intuïtie volgen.”

Ik volgde niet.

Dat heet: ik kegelde niet.

Maar, Gode. Dichter des Vaderlands (waarom die hoofdletters?) (waarom vaderland?) (waarom vader?) (te sterven voor zijn moederland is niet de wens van elke vader). Past het een dichter wel om enige binding met het “vaderland” te voelen? Is des dichters ziel naar haar aard juist niet ongebonden, dolend, thuisloos, zoekend, vlinderend, zonder zeker- en zonder vastigheden? Waarmee ik niet bedoel dat de beste dichters reizigers zijn, nee helemaal niet, integendeel zelfs: de beste dichters laten me het stof op de kasten in hun slaapkamer zien alsof het Ierland is. In ieder geval is de dichter het tegendeel van lokaal, bekrompen, begrensd (God schiep eerst de nationalisten en toen de apen, en dat was al een hele verbetering). Horizonloos is wat de dichter is, waarbij ik nogmaals wil benadrukken dat een mens heel goed horizonloos op een zolderkamer kan zijn (misschien een aardige titel voor een dichtbundel: horizonloos op zolder).

Dichter des Vaderlands. Kan het erger?

Ja. Het kan erger. Het kan nog veel erger. Een mens kan zijn territorium zelfs nog korter pissen en stadsdichter worden. Van Rotterdam dan nog. Stadsdichter = gelegenheidsdichter. En gelegenheidsdichter = een contradictio in terminis. Poëzie schiet juist dáár op waar er gaar geen gelegenheid is. En Rotterdam. God ja. Rotterdam. Het is een vooroordeel, dat geef ik toe, en om vooroordelen mag u mij veroordelen maar sjee, wat héb ik een hekel aan Rotterdam! Niet zo’n erge hekel als aan Amsterdam, nee. Bijlange niet. Vergeleken bij Amsterdammers zijn Rotterdammers me haast lief. En hun tongval smaakt me vele malen beter. Maar toch. Ik weet niet wat het is, ik ben in heel mijn vijftigjarig bestaan maar drie keer in die stad geweest of laat het vier keer zijn. Eén keer heb ik er opgetreden. Bij ver het mafste optreden dat ik ooit heb gedaan. We gingen als razenden te keer, die dag, ik op guitaar en mijn kompaan op accordeon, en ergens daardoorheen klonk ook nog een teep waarop ik een op zijn zachtst gezegd nogal experimenteel verhaal had in gesproken. Zelfs ik vond ons bizar die dag. En toch die dag, kwam er na ons optreden een nog jonge vrouw naar me toe om te zeggen dat ze het zo mooi had gevonden. Dat was lief want we waren maf, die dag. Ik had haar een koffij moeten aanbieden, of een bier, of een roodwijn, maar ik zei alleen maar Dank je, ik was te verbijsterd te horen dat iemand het mooi gevonden wat we daar gedaan hadden. Ik was zonder spraak, ik vond maar twee woorden en bezijden Antonio was de sociale was ons twee. Maar Antonio was daar niet bij, die stond helemaal achter in de zaal te ouwehoeren met de geluidsman. Daar ging ze. Een moje vrouw, een lieve vrouw, onze enige fan. Misschien wel een Rotterdamse. En toch. Alle keren dat ik Rotterdam was, wilde ik er zo snel mogelijk weer weg.

Vind ik nu op mijn besprekerstafel: Zam Zam. Van Anne Vegter. Van ná dat ze Dichter des Vaderlands was. Van ná dat ze benoemd werd tot stadsdichter van Rotterdam. Sterker nog: Zam Zam zijn stadsgedichten over Rotterdam (al houdt het omslag het om welke reden dan ook enkelvoudig). Had ik mijn intuïtie gevolgd, lieve Jeany (hoe gaat het eigenlijk met je?), dan zou ik Zam Zam het raam uit hebben gekegeld.

Maar ik volg niet.

Ik kegel niet.

Ik ben inmiddels ten halve een serieus bespreker geworden. Halfserieuze besprekers kegelen niet, die openen eerst.

(in die dagen, mijn feesboekdagen, de dagen van weleer, was ik ook bespreker, voornamelijk van mjoeziek, maar de halfserieusheid had ik toen nog niet bereikt)

Dus ik open. Voila. Ik open Zam Zam. Het werk van een stadsdichter. Een stadsdichter die ook nog Dichter des Vaderlands was ook, om de ramp compleet te maken. Maar halfserieus opent niettemin.

Wat dan opvalt is de prachtige vormgeving. Er zijn bloedmoje foto’s. Echt adembenemend bloedmooi. Overheen bloedmooi zijn teksten. Dat zullen dan wel de gedichten zijn. En het komt. Het komt in golven.

Eerst grijpt me nog slechts een zin. Een zin als:

je kunt wel overal hebben gewoond
je kunt wel iedereen zijn
Het vele zwart. De woorden veelal wit. En zinnen. Dan meerdere zinnen. Zinnen als:

ze zeggen makkelijk praten
als je hier niet woont
makkelijk praten
als je ijskast vol ligt
makkelijk praten
als je makkelijk praat

(en hoezee alleen al voor het woord ijskast, ik hou van het woord ijskast, ik hou van iedereen die ijskast zegt, ik wil trouwen met alle mensen die ijskast zeggen, wees op uw hoede voor mensen die het koelkast noemen en vlucht voor mensen die uw ijskast wensen te “verbeteren” in koelkast)

(er is maar één mens erger dan de ijskastkoelkastverbeteraar en dat is de mens die paprika uitspreekt als paaprika)

En dan heet er een gedicht Iedereen is dood behalve wij en even, echt heel erg eventjes even, sta ik mijzelf toe te denken dat Anne Vegter dat gejat kan hebben van mij. In een elders en een vorig schreef ik menig in memoriam onder terugkerende titel Iedereen Is Dood Maar Wij Leven Nog (zelf jatte ik het trouwens weer van Gorki (de band, niet de schrijver): “punk is dood / en wij leven nog”), en een eventjes van een eventjes sta ik die gedachte toe me vrolijk te stemmen.

En hoe prachtig is Hoogvliet nxt lockdown:

Wat begon als ziekte eindigde
als besluit ik werd in je gedicht
wakker ik wilde mijn bed kleiner
maken mijn huis groter maken
mijn straat kleiner maken mijn
buurt groter maken mijn stad
kleiner maken mijn continent
groter maken ik maakte je zee
kleiner ik maakte je geschiedenis
groter ik groef je pleinen uit
ik groef je torens uit ik groef
je stilte uit toen ik wakker werd
in je gedicht stuurde je liefde uit
eens begroef je de woeste planeet

(hoe waar ook die eerste zin: “corona” was veel meer “beleid” dan wat voor “crisis” dan ook)

En hoe prachtig ook hoe Anne Vegter in Eigen regels uitlegt hoe ze invulling heeft willen geven aan haar stadsdichterschap, ik zou dat hier graag in zijn geheel sieteren maar het is waarlijk te lang. Laat ik volstaan te zeggen dat het mijn vooroordelen tegen het stadsdichterschap verbrijzelt. Of niet verbrijzelt, dat is te sterk, maar het sloeg er toch wel een flinke barst in.

Deze bundel greep me. Eerst in delen. De kleur, de belichting, de foto’s, een hiere of dare zin, een deze of gene tekst, zet me voor, zet me tegen (ik bedoel: een gedicht als Wat is een gelukkige stad? kan maar beter spottend bedoeld zijn, of laat het een readymade wezen ofzo: het is een aaneensluiting van lauwe, wollige, glijerige verkiezingspraat van het slag politici dat precies denkt te weten wat er speelt onder Het Volk – laat dit een meedogenloze persiflage zijn want anders kan ik bijna niet anders dan concluderen dat het dus toch waar is dat het stadsdichterschap korrumpeert – om nog maar te zwijgen van fucking Dichter des Vaderlands met hoofdletter D hoofdletter V) (waarom vader) (waarom land) (te sterven voor zijn moederlands is niet de wens van elke vader).

Deze bundel greep me. Eerst in delen. Toen helemaal:

Want Zwethka zwijgt is gewoon een heel erg mooi gedicht.
En Buurtkinderen van is gewoon een heel erg mooi gedicht.
En Stadswoede zonder bedrijfsbelang is gewoon een heel erg mooi gedicht.
En Rotterdam circulair is gewoon een heel erg mooi gedicht.
(mojer nog omdat mijn zoon, mijn moje lieve wijze negenjarige zoon de bundel uit mijn handen greep en dit gedicht aan me voorlas)
En 4 mei is gewoon een heel erg mooi gedicht.

(alleen jammer, een beetje, van die laatste zin die iets te nadrukkelijk poëzie staat te zijn) (niet mooi maar de idee van mooi) (geen poëzie maar wat mensen die nooit poëzie lezen of schrijven denken dat poëzie hoort te zijn) (en wie had het ook alweer steeds over ruggelings het nieuwe millennium in, ergens in 1999 was dat)

En Utopia / Dystopia is gewoon een heel erg mooi gedicht.
En Rotterdam, mon amour is gewoon een heel erg mooi gedicht.

Deze bundel greep me. Stadsdichter of niet; Dichter des Vaderlands of niet. Wat meer is: deze bundel liet me kortstondig houden van Rotterdam. En wie heeft opgelet, weet dat dat niet anders kan betekenen dan dat Zam Zam een verpletterend mooi boekwerk is dat gelezen moet worden door iedereen die lezen kan.


Anne Vegter Zam Zam stadsgedicht Rotterdam recensie

Zam Zam

stadsgedicht Rotterdam 2021-2021

  • Schrijfster: Anne Vegter (Rotterdam)
  • Soort boek: gedichten, poezie
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 26 januari 2023
  • Omvang; 88 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 21,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het stadsgedicht van Rotterdam

Rotterdam is ‘snel en vernieuwend’ en bekend om zijn havens en moderne architectuur. Alles lijkt er groot en fonkelnieuw, maar er is ook armoede, dakloosheid, isolement. Anne Vegter woont al dertig jaar in Rotterdam en onderzocht welke verhalen verteld moesten worden. Als stadsdichter doorkruiste ze de stad van Hoek van Holland tot Nesselande en van Schiebroek tot IJsselmonde. Geflankeerd door een team kunstenaars bewerkte ze Rotterdam tot een levend atelier. Na een bezoek aan een wijk schreef ze nu eens lyrische, dan weer verhalende, soms activistische gedichten over en voor de stad.

Zam Zam verschijnt bij het einde van Vegters stadsdichterschap en bevat niet alleen al haar Rotterdamse gedichten: beeldend kunstenaar Kamiel Verschuren maakte een fotoverslag waarin we de stad aan de Maas zien zoals we die niet eerder zagen en compagnon Xandra Nibbeling tekende voor een begeleidend essay.

Bijpassende boeken en informatie

Louise Kennedy – Verboden terrein

Louise Kennedy Verboden terrein recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe roman over The Troubles in Noord-Ierland. Op 13 oktober 2022 verschijnt bij Uitgeverij Pluim de Nederlandse vertaling van Trespasses, de nieuwe roman van de Ierse schrijfster Louise Kennedy.

Louise Kennedy Verboden terrein recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman over Noord-Ierland, Verboden terrein. Het boek is geschreven door Louise Kennedy. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden te vinden. Bovendien kun je op deze pagina informatie over de inhoud van de roman van de Ierse schrijfster Louise Kennedy.

Recensie van Tim Donker

Wel. Hum ja. Dat kan dus ook. Een boek goed vinden, en er toch niks over te zeggen hebben. Ja. Ik zat daar, en ik las het boek. En nu zit ik hier, en het boek is uit. En ik vond het goed, maar wat kan ik erover zeggen? Ik maakte in al die tijd dat ik het las maar één aantekening: “haar moeder wordt afwisselend “haar moeder” en “Gina” genoemd”. Dat schreef ik, toen ik nog maar een paar pagina’s ver was in Verboden terrein. Maar vul daar maar eens een bespreking mee.

Ik denk dat ik dat schreef omdat ik dacht het boek door te hebben. Soms heb ik dat. Dan ben ik nog maar een paar pagina’s ver en dan denk ik al wel te weten welke kant het zal uitgaan met deze schrijver, met deze roman, met dit boek. Verboden terrein is niet het eerste boek dat ik lees. Soms meen je dan als veellezer vroegtijdig bepaalde patronen te kunnen detekteren. Je kent je pappenheimers immers, denk je. En soms denk je er dan niet eens naast.

Ik dacht, Verboden terrein wordt vast zo’n verkeerdebeen-boek. Die Kennedy is vast zo’n tiep die de lezers in verwarring wil houden. Ow, dit gaat mooi zijn. Ik hou van verkeerdebeen-boeken, ik hou van verwarring, ik hou ervan om met een beetje hulp van de schrijver steeds het verkeerde te denken. Hield ik die Gina toch mooi een paar minuten lang voor een zus of een tante ofzo, ha!, blijkt “Gina” en “haar moeder” gewoon één en dezelfde persoon te zijn! Ben ik daar mooi tuk gehad gewezen, dat gaat mooi zijn.

Maar Verboden terrein is geen verkeerdebeen-boek. Of niet per se. Geregeld schrijft Kennedy eerst, en stelt dan pas vragen. Dierhalve zijn sommige passages niet bij aanvang reeds helder. Maar het lijkt me niet dat Kennedy er echt op uit is verwarring te zajen. Het is gewoon hoe de dingen gaan. En het is misschien niet in de eerste plaatst waarom ik Verboden terrein zo mooi vond.

Nee ik weet niet waarom ik Verboden terrein zo mooi vond.

Was het de schrijfstijl?

Nee het was niet de schrijfstijl. Kennedy heeft een vrij afgemeten stijl. Korte zinnetjes vaak. Deed me af en toe denken aan Cormac McCarthy. Dat weglaten van aanhalingstekens bij directe rede bijvoorbeeld. Zodat je soms niet weet wie er aan het woord is, of iets gezegd of gedacht wordt, of dat het alleen maar de woorden van de verteller zijn. Een onderkoelde stijl, zou je kunnen zeggen. Tot daar ineens een brokje poëzie doorheen breekt; een zinsnede als “Het zonlicht lag in scherven op het gras”, bijvoorbeeld (die moest ik terugzoeken, net, want zoals gezegd maakte ik haast geen aantekeningen terwijl ik las). Dan wordt de beklemming verlicht. Ja misschien was het toch de schrijfstijl.

Was het het onderwerp?

Nee het was niet het onderwerp. Ierland, jaren zeventig. Midst wat zo onhandig wel met “the troubles” werd aangeduid. Noem het gerust een burgeroorlog. De jonge, katholieke basisschooljuf Cushla woont met haar moeder in een klein dorpje nabij Belfast. Ze springt af en toe bij in de pub van haar broer waar ze de oudere, protestantse, getrouwde advocaat Michael ontmoet en naja – u raadt het al. Daar komt natuurlijk een verhouding van. Capuleti en Montecchi tussen het tuig en de dronkaards. In een tamelik nabij verleden. In een tamelik nabij land. En dan nog zo wezensvreemd. Ja misschien was het toch het onderwerp.

Was het het diep menselijke hoofdpersonage?

Nee het was niks met diepe menselijkheid. Overal is diepe menselijkheid. Het is diep menselijk om te ontbijten met een gepocheerd ei op een geroosterd broodje, een kop koffie ernaast en Maurice McIntyre op de speler. Het is diep menselijk om de was op te hangen, of doorheen de kou te moeten om snijbonen en aardappelen en vlees te halen. Overal is diepe menselijkheid. De dag zit er vol mee. Ik moet maar uit mijn raam kijken om diep menselijke mensen te zien. Maar dan zie ik Cushla niet. Met haar altijd bezopen maar toch best lieve moeder. Met die kinderen uit haar klas en dan vooral die ontwapenende prachtige fantastische Davy McGeown wiens vader zo ongenadig in elkaar werd geslagen dat hij er blijvende schade aan overhield. Met die stomme broer en zijn domme pub en die bijna aandoenlijk idiote stamgasten. Met die Michael die best van haar houdt maar ook een baan heeft, en een gezin, en misschien zoiets als “verantwoordelijkheden”, en er politiek “gevaarlijke” meningen op na houdt (en met iets bezig is, maar dat kom je op het eind pas te weten). Met die schattige collega Gerry die er steeds maar weer voor haar is. Met alle dingen die zij doet, zij, Cushla, al die diep menselijke dingen die haar steeds verder de vernieling in helpen. Ja misschien was het toch dat diep menselijke van het hoofdpersonage.

Was het de spanning die doorheen heel het boek voelbaar is en tegen het eind schoksgewijs tot ontlading komt?

Ach. Nee. Waarom. De lateavond-film is spannend. Spanning is slaapverwekkend. Het moet vroeg in de negentiger jaren zijn geweest toen ik met mijn toenmalig beste vriend Patrick naar de bioscoop ging om Silence of the lambs te zien. Ik werd wakker toen hij in mijn zij porde en zei: “Spannend he!”. Echter, Verboden terrein is geen film laat op de avond (grote stukken ervan las ik evenwel wél laat op de avond). De spanning is niet formulematig van opbouw, niet geconstrueerd volgens de wetten van Hollywood. Een contante dreiging zit enerzijds in de grauwzaamheid. Niemand in die omgeving maakt zich illusies en iedereen weet dat er niet veel goeds van kan komen daar te zijn. Anderzijds zit de lezer Cushla zo dicht op de huid dat hij, de lezer, op geen moment méér weet dan Cushla. Deze blikvernauwing zet steeds opnieuw de stuipen op uw lijf. Je kunt de bijl uit elke hoek verwachten, maar toch valt hij steeds bij verrassing. Ja misschien was het toch wel de spanning.

Was het het altoos onuitputtelijke gegeven van de verboden liefde?

Ach welnee. Rot op met je verboden liefde. Liefde is naar haar aard verboden. Van zodra liefde toegestaan is wordt zij al te rap gewoon en liefde en gewoonheid verdragen elkaar niet. “Gewone liefde”, dat is ten beste genegenheid. Of nog: verdraagzaamheid. Liefde brandt het hevigst daar waar het niet zou mogen branden. Verboden hout knettert het best, of zoiets zou ik kunnen zeggen als ik dingen zou willen zeggen als verboden hout knettert het best. Geen zoete vruchten echter, dit is in het wild gegroeide liefde, oncontroleerbaar, dit is dodelijke ernst, dit is liefde op leven en dood, zo verboden maakt de gemiddelde mens zijn verboden liefde niet mee. Hoe moeizaam Cushla sentimeters “verboden terrein” verovert, feitelijk tegen haar eigen wil in. Michael woont ergens in een betere wijk met zijn gezin maar huurt ook nog ergens een appartementje en dat is Cushla’s domein; de tweestrijd: ze wil het wel, ze wil het niet, de liefde liefhebben en de liefde haten; er is “iets” met Michael maar dat kom je op het eind pas te weten en alles alles alles spelt dat ze deze man maar beter niet lief kan hebben, maar ze heeft hem lief, totaal, fenomenaal en integraal en god hoe mooi kan lelijkheid zijn. Ja misschien was het toch wel die verboden liefde.

Was het de overweldiging van het geweld?

De almanack spelt inmiddels 2023 en we zijn er nog (in de jaren zeventig zongen The Scorpions nog: ’94, ’95, if the world is still alive…), we hebben ons porsie geweld wel gehad, waardoor wordt de nihilistische mens dezer dagen nog overweldigd? Naja. Te weten dat dit écht is natuurlijk. Te weten dat mensen van verschillende geloven elkaar écht naar het leven stonden, te weten dat die autobommen, die molotov cocktails, die aanslagen, al die haat, al die wraak wederom wraak, al dat gebrek aan mededogen, de ander het licht in de ogen niet te gunnen; te weten dat dat in het noorden van een eiland hier niet al te ver vandaan dagdagelijkse realiteit is geweest, iets waarmee je je dag, je lessen opende, ja dat te weten doet de keel wellicht een weinig snoeren. Ja. Misschien overweldigde ook dat me.

Of.

Nee. Ik weet niet waarom ik Verboden terrein zo mooi vond.
Of dat heet. Ik weet wel waarom ik Verboden terrein zo mooi vond. En nu weet u het ook.

Louise Kennedy Verboden terrein recensie

Verboden terrein

  • Schrijfster: Louise Kennedy (Ierland)
  • Soort boek: Ierse roman
  • Origineel: Trespasses (2022)
  • Nederlandse vertaling: Sandra Boersma, Leen Van Den Broucke
  • Uitgever: Uitgeverij Pluim
  • Verschijnt: 13 oktober 2022
  • Omvang: 352 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 23,99 / € 14,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman over The Troubles in Belfast

Het is midden jaren zeventig. Het Ierse nieuws wordt gedomineerd door berichten over ontploffende autobommen en mensen die worden beschoten, mishandeld of vermoord.

Cushla Lavery woont met haar moeder in een dorpje vlak bij Belfast. Ze geeft les op een basisschool en draait regelmatig bardiensten in de pub van haar familie. Daar ontmoet ze Michael Agnew, een oudere, getrouwde advocaat. Qua status en klasse konden ze niet meer van elkaar verschillen. Ze storten zich in een stormachtige affaire.

Als de vader van een van haar leerlingen slachtoffer wordt van een brute aanval helpt Cushla de familie waar ze kan. Het conflict tussen haar wereld en die van Michael wordt steeds groter. De politieke spanningen lopen op en alles wat Cushla zo zorgvuldig heeft opgebouwd dreigt uit elkaar te vallen.

Verboden terrein is een kwetsbaar en tegelijkertijd onverschrokken verhaal, een intiem portret van mensen die gevangenzitten in het grensgebied tussen het persoonlijke en het politieke, waar wie je bent minder gewicht draagt maar welke keuzes je maakt des te meer.

Bijpassende boeken en informatie

Maria Judite de Carvalho – Lege kasten

Maria Judite de Carvalho Lege kasten recensie en informatie over de inhoud van de Portugese roman uit 1966. Op 17 januari 2023 verschijnt bij uitgeverij De Bezige Bij de Nederlandse vertaling van de roman Os Armários Vazios van de Portugese schrijfster Maria Judite de Carvalho.

Maria Judite de Carvalho Lege kasten recensie en informatie

Zodra de roman gelezen is door de redactie, kun je op deze pagina recensie en waardering vinden van de roman Lege kasten. Het boek is geschreven door Maria Judite de Carvalho. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden te vinden. Bovendien bevat deze pagina informatie over de inhoud van de roman uit 1966 van de Portugese schrijfster Maria Judite de Carvalho.

Recensie van Tim Donker

De dingen dus maar weer. En hoe die gaan. Toch zoals ze gaan, namelijk.

Ik hoorde voor het eerst van de dingen in een auto. Het was een warme nee zeg maar snikhete dag en we waren op weg naar het strand. Iemand zat aan het stuur en zei De dingen gaan toch zoals ze gaan. Dat had ze van haar moeder, geloof ik. En ik, ik wist dat niet. Van die dingen. En hun gaan. Ik denk dat het vooral dat “toch” was dat me trof.

Ik dacht weer aan de dingen toen ik Lege kasten las. Misschien kwam het ook door het achterplat. “Lege kasten […] is een kraakheldere en genadeloze aanklacht tegen een door mannen gedomineerde wereld waarin vrouwen alleen maar een rol mogen spelen.” En: “vrouwen […] moeten […] overleven in een wereld waarin hun hele identiteit is bepaald door miskleunende mannen die geen enkele verantwoordelijkheid dragen.” En bovenaan, een sietaat uit The New York Review of Books: “[Carvalho] laat geen spaan heel van opschepperige mannen en hun afhankelijke vrouwen.”

Ik las dit niet toen ik Lege kasten las.
Ik las geen aanklacht.
Ik las geen kraakhelder. Ik las geen genadeloosheid.
Ik las van geen identiteiten die in hun geheel bepaald waren.
Ik las geen miskleunende mannen die geen enkele verantwoordelijkheid dragen. Of. Naja.

Wel – in het boek komen eigenlijk maar twee mannen voor en één daarvan is al dood op de eerste bladzijde. Dus ja. Die twede is wel een behoorlijke eikel. Dat wel. Ja.

Maar toch snap ik niet zo goed waarom je het boek vanuit deze hoek zou belichten. Dit is de tijd. Dit is de tijd van wokeïsme en van MeToo en van “grensoverschrijdend gedrag” (en al diegenen die grenzen overschrijden mogen nooit meer terug bij de mensen komen, die hebben hun menselijkheid moeten opgeven). Dit is de tijd waarin alles duidelijk is. Dit is de tijd waarin de vijanden gekend zijn: de ongevaccineerden zijn de vijanden. En de Russen zijn de vijanden. En mannen. Omdat ze man zijn. Ging daar zelfs niet een keer een heel nummer van nY over (en wordt nY zeer tot mijn ergernis niet meer en meer het politiek korrekste jongetje van de klas?). Dit is de tijd waarin je niet meer met elkaar van mening mag verschillen. Omdat alles duidelijk is. Wie de daders zijn, en wie de slachtoffers. In de tijd “vermarkt” je boeken misschien best door met kraakhelder en genadeloos en aanklacht en miskleunende mannen op de proppen te komen. Maar waarom moet alles “vermarkt” worden?

Ik las een nu eens warmbloedige, dan weer wat verstilde, een bij vlagen zeer poëtiese, een opmerkelijke, een heel erg moje, een gloedvolle, een aangrijpende roman.

De vertelinstantie vond ik al mooi. Het boek gaat over de weduwe Dora, maar Dora is niet de verteller. De verteller is Manuela, en die heeft maar zijdelings iets met het hele verhaal te maken: “Ik maak geen deel uit van dit verhaal -als je het zo kunt noemen-, ik ben een simpel nevenpersonage van het soort dat de aftiteling niet haalt, zelfs niet de aftiteling van andere verhalen die er een vervolg op zijn, en wel vanwege een totaal gebrek aan dramatische roeping.”, zegt ze, zegt Manuela, zegt de ikverteller. Die dus het verhaal vertelt van een ander, van Dora.

Die Dora was ooit getrouwd met Duarte. Dat zal dan wel een van die “miskleunende mannen” zijn.  Duarte ging dood, zoals mensen wel vaker plegen te doen. Hij was een wat ambitieloze man, die genoegen nam met een eenvoudig bestaan. Dierhalve liet hij Dora en Lisa (hun dochter) geen schatten na, geen hopen geld voor een onbekommerd leven. Zou dat bedoeld worden met dat “geen enkele verantwoordelijkheid dragen”? Dat zou dan wel erg sexisties zijn (& zou je als man wel arm en berooid mogen sterven als je alleen gebleven bent?). Daarenboven zijn ambitieloosheid en eenvoud prijzenswaardige eigenschappen; prijzenswaardiger alleszins dan een onbegrensde hang naar geld, status, aanzien, meer. Er moeten einden aan elkaar geknoopt worden, en aldus komt Dora te werk in een antiekwinkel. Een bestaan in de schaduw, ook al omdat ze haar rouw haar laat overheersen. Aan die rouw komt pas een eind als de moeder van Duarte, de wat vileine Ana, een schokkende bekentenis doet over haar zoon waardoor Dora haar huwelijk anders gaat bezien. Ze stopt met rouwen en begint met leven. Of: ze stapt uit de schaduw, en in het licht.

Daar, in dat licht, wordt ze gezien door Ernesto. De enige andere man in Lege kasten. En inderdaad wel een behoorlijke opschepper. Er is iets, Ernesto komt naar de antiekwinkel, hij ziet, hij handelt, er gebeuren dingen, ook bij hem thuis, later is er een ongeluk, ja dat was wel een behoorlijke miskleun ja, en het wordt erger nog als Ernesto bij Dora thuis komt en Lisa ziet – de ontwikkeling die dan volgt is te walgelijk voor woorden maar wordt wel aangemoedigd door Ana en dat is toch duidelijk geen man. En Lisa, ook geen man, gaat er om de meest opportunistische redenen nog in mee ook.

Niet de identiteitsbepalende en onverantwoordelijke mannen vormen volgens mij het wezen van dit boek. Evenzogoed zou je iets kunnen beweren over schoonmoeders: Ana speelt hier echt geen moje rol. Of mompel “generatiekloof” en wijs op het herhaaldelijke onbegrip tussen Dora en de soms net iets te wijsneuzerige Lisa. Of zeg dat het gewoon weer die dingen zijn, die gaan zoals ze gaan. De dingen die levens uitmaken. De dingen die zijn wat leven heet. En ineens ben je tien jaar weduwe en weet je niet wat het geweest is allemaal.

Maar de aksenten die je op de inhoud kunt leggen zijn één ding. Of het de miskleunende mannen waren, of de harteloze schoonmoeder, of toch maar weer de jeugd zonder scrupules of moraal, of misschien alleen maar de dingen die gaan zoals ze gaan – je leest met wat er in je eigen hoofd zit dus onontkoombaar leest iedereen een ander boek (het grootste gedeelte van dit boek, het is niet dik, las ik op een avond nadat ik de hele dag met mijn kinderen in een zwembad was geweest (er zat dacht ik nog wat water in mijn oor), het was zo laat in de avond dat je het misschien vroeg in de nacht kon noemen, er schoot nog een fruitbom over en daar was ik blij mee -dank gode voor de moersleutel dan maar weer-, op de steerjoo speelde zachtkens The conference of the birds van Saddar Bazaar, en met een ander glas, met een andere seedee, met een andere dag had ik misschien al een ander boek gelezen, wie weet). Het zijn ook niet de mannen of de aanklacht of de spanen die niet heel gelaten zouden worden die Lege kasten maken tot wat het is. Het is de taal.

God, wat een wonderschoon boek is dit. De opening alleen al: “Het was een voorjaarsdag die begon en eindigde als alle andere, althans in schijn, zou ze hebben gezegd, of eerder gedacht, want ze was nooit een vrouw van veel woorden geweest. Ze zei het noodzakelijke, maar beperkt tot het absolute minimum, en soms begon die noodzaak halverwege moe te worden en te haperen, alsof ze ineens besefte dat doorgaan zinloos zou zijn, want verspilde moeite. Dan zat ze stil, bewegingloos, te aarzelen aan de rand van haar gedachtepuntjes als iemand aan de rand van een water in de winter, en op zulke momenten verloor ze alle glans uit haar ogen, als was die geabsorbeerd door een vel vloeipapier. Misschien is dat nog steeds zo, dat weet ik niet, ik heb haar nooit meer gezien.” Of de herhaling op het eind: “Het bleef maar regenen, een zachte, gelijkmatige, bijna trage regen die lusteloos omlaagviel, als het ware passief neerdroop uit een zieke, oude, huilerige lucht die het bestaan moe was. Het was een dag als zovele andere, nu ik alleen was.” Of de scene waarin Ana Dora de confidentie doet over Duarte, prachtig hijgerig, stamelend, ijlend, repetitief geschreven – dáár ligt Carvalho’s kracht. Niet aanklagen. Maar zingen. Niet genadeloos maar genadelozer zelfs. Krassend in je huid. Zoals het leven zelve doet.

Daarin leeft ook het boek. Een boek over miskleunende mensen, miskleunende levens. En over de dingen. Die gaan zoals ze gaan. Op al hun ontelbaar miskleunende manieren.


Maria Judite de Carvalho Lege kasten Portugese roman uit 1966

Lege kasten

  • Schrijfster: Maria Judite de Carvalho (Portugal)
  • Soort boek: Portugese roman
  • Origineel: Os Armários Vazios (1966)
  • Nederlandse vertaling: Kitty Pouwels
  • Uitgave: De Bezige Bij
  • Verschijnt: 17 januari 2023
  • Omvang: 128 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 12,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman van Maria Judite de Carvalho

Dora is al tien jaar lang weduwe. Haar geliefde man leefde op zeer bescheiden voet en voor Dora en haar dochter blijkt er na zijn dood geen erfenis te zijn. Dora klampt zich heel traditioneel vast aan haar rouw, maar dat verstokte ritueel maakt haar afhankelijk van de hulp van vrienden en bekenden. Pas als haar schoonmoeder een ongelooflijk geheim over haar huwelijk onthult zal Dora moeten inzien dat ze haar jaren als weduwe heeft verkwist. Drie generaties vrouwen – Dora, haar dochter en haar schoonmoeder – moeten nu overleven in een wereld waarin hun hele identiteit is bepaald door miskleunende mannen die geen enkele verantwoordelijkheid dragen.

Lege kasten verscheen voor het eerst in 1966 en is een kraakheldere en genadeloze aanklacht tegen een door mannen gedomineerde wereld waarin vrouwen alleen maar een rol mogen spelen. Het boek is recent herontdekt en maakt nu wereldwijd furore.

Bijpassende boeken en informatie

Charles Ferdinand Ramuz – Schoonheid op aarde

Charles Ferdinand Ramuz Schoonheid op aarde recensie en informatie over de inhoud van de Zwitserse roman uit 1927. Op 13 januari 2023 verschijnt de Nederlandse vertaling van de roman La beauté sur la terre van de Franstalige Zwitserse schrijver Charles Ferdinand Ramuz.

Charles Ferdinand Ramuz Schoonheid op aarde recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Schoonheid op aarde. Het boek is geschreven door Charles Ferdinand Ramuz. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de roman uit 1927 van de Zwitserse schrijver Charles Ferdinand Ramuz.

Recensie van Tim Donker

Maar zoon boek vertaalt zichzelf niet, het komt, helemaal vanuit de eerste helft van de vorige eeuw komt het, van een Franse uitgever, Bernard Grasset, de befaamde Franse uitgever u weet, is het gekomen, in het Frans, het Frans van een Zwitser, vanuit het Frans van de Zwitser Ramuz is het gekomen, naar hier, naar 2023, naar het Nederlands en zoon boek vertaalt zichzelf niet, nee nee nee dat deed de Rokus natuurlijk weer, de Hofstede, die van de schwung en het snobisme of hoe was dat ookalweer, of miniskule levens nakomelingen waren van imaginaire levens, u weet, Pierre Michon, u weet, Marcel Schwob u weet, of denk iemand als Régis Jauffret, denk Wereld, wereld!, of denk Henri Roorda, denk Mijn zelfmoord, of denk Joris-Karl Huysmans, denk Aan de vrouw en laten we Perec niet vergeten, zulke boeken vertalen zichzelf niet, dat doet de Rokus, dat doet de Hofstede, soms alleen soms met Martin de Haan en soms is er ook nog een derde bij, dan zijn ze een vrouw, dan zijn ze Marjan Hof waardoor ik nog even het vermoeden heb gehad dat zij ook Marianne Kaas waren, misschien met een vierde vertaler erbij ofzo, waarom niet, waarom hadden zij Dat waren wij niet kunnen vertalen, maar neen, Marianne Kaas is geloof ik heel echt Marianne Kaas en een hele echte vrouw of zijn dat geen woke kwalifikasies meer in deze tijd “echte vrouw”, past dat nog wel in dat achterlijke akroniem met al die achterlijk vele letters erin en dan ook nog zoon debiel plusje erachter zodat iedereen overig oninpasbaar ingepast kan worden om met genoeg erbij getimmerde hokjes fijn voort te kunnen doen met in hokjes te denken, maar komt dus, wil ik zeggen, was ik aan het zeggen, komt uit voorbije tijden uit een ander land in een andere taal Ramuz naar hier, naar nu, naar ons schoon Nederlands, zodat dankzij de Rokus dankzij de Hofstede Schoonheid op aarde ontsloten wordt voor elkendeen die het met een woord als “bureau” alweer genoeg vind voor één dag met die lelijke taal, die met gemak de allerlelijkste taal ter wereld is –

waarmee ik maar wil zeggen: ik weiger mordicus meer Frans te lezen dan de afgrijselijke leenwoorden waaronder onze taal helaas gebukt moet gaan maar Schoonheid op aarde had ik niet willen missen.

Want dit is weer dat soort boek. Het soort boek waarin je geheel kunt verdwijnen. Niet dat je Schoonheid op aarde in één adem uit leest terwijl je de wereld om je heen vergeet; nee: zolang je dit boek leest wordt het je wereld. Ook als je er even niet in leest, ben je ermee bezig. Ikzelf, in elk geval, vond me terug, denkend aan Schoonheid op aarde terwijl ik de afwas deed met The collected short stories of Carrie Anne Crowe van The Sad Bastard Book Club op de steerjoo of terwijl ik aan het werk was of terwijl ik op de fiets naar de supermarkt ging, slapeloos in bed naar het plafond lag de staren, op mijn hurken plee doesj of bad aan het kuisen was. Dan streelden, krieuwelden en warmden Ramuz’ woorden, zinnen en beelden me weer; dan bevond ik me weer tussen de personages; dan dacht ik weer na over de plaats van schoonheid op aarde (zingt Grandaddy: it was quite beautiful / and far away / ‘cause everything beautiful is far away).

Goed. Je hebt dus die gast die Milliquet heet en die in een klein dorp aan het meer van Genève woont. Hij baat een, hoe noem je zoiets, een etablissement uit, een soort van herberg, of noem het een eetkaffee, je kunt er geloof ik ook bowlen. Die Milliquet heeft een broer die Georges-Henri heet maar dat mag je meteen vergeten want ik moet eigenlijk zeggen had een broer die Georges-Henri heette want die broer is op de eerste pagina al dood. Overleden op Cuba waar hij leefde en een dochter had en verder klaarblijkelijk niks of niemendal want die Cubaanse dochter, Juliette, 19 jaar oud zou, volgens zijn wil, onder de hoede gesteld moeten worden van die Zwitserse kaffeebaas. Milliquet zit daar niet direkt om te springen maar zijn vriend Rouge weet hem over te halen en dus komt ze, in de lente, ook al in de lente, in alle boeken die ik de laatste tijd lees begint alles in de lente.

Alles verloopt stroef en ongemakkelijk, zo je peinzen kunt, en na een rare scene (waarover later meer, want hierin schuilt Ramuz’ kracht maar over Ramuz’ kracht kom ik nog te spreken) waarin Juliette, een Savoiaard, een accordeonist en een mes de hoofdrollen vervullen, komt Juliette op straat te staan waarna ze liefdevol wordt opgevangen door Rouge en diens halfblinde zijschop Décosterd. Dit is misschien wel het schoonste deel van het boek. De dagen in het huis van Rouge zijn harmonieus en iedereen is er op zijn plek. Rouge en Décosterd hebben aardbeien voor Juliette, de eerste aardbeien van het seizoen, en het is alles bijna lief, en het is alles bijna mooi, Juliette helpt mee met de visserij, en in dat kleine huis, in dat simpele huis, is er een stil leven, een eenvoudig leven, een mooi leven, en als er plaats is voor schoonheid op aarde dan is het daar wel.

Maar het moet zijn dat Ramuz ons vertellen wil dat er voor schoonheid op aarde helemaal geen plaats is en dus geraakt helaas der helazen ook in Rouges huis weeral snel stront aan de knikker. De Savoiaard roert zich weer en Milliquet dreigt met een rechtszaak, er is rep, er is roer, er zijn er die schande spreken, er is tiepiese dorpse bekrompenheid, Juliette laat zich in het eertijds De Coquette geheten maar later tot De Juliette omgedoopte bootje op sleeptouw nemen door twee jochies op een vlot en zulke dingen kunnen niet, zulke dingen kunnen echt niet, de jochies worden zonder eten naar bed gestuurd (waarom???) (nee echt, in godsnaam: WAAROM???), en ook daarover, tijdens die momenten dat ik niet las, liet Ramuz me nadenken: over de kleingeestigheid & over hoe kleingeestigheid altijd weer schoonheid doodt. Misschien dat, zo peinsde ik, fietsend, kuisend, liggend, wassend, kokend, misschien dat, maar mogelijkerwijs sla ik nu door, misschien dus dat Schoonheid op aarde, in essensie gaat over de friksie tussen een “natuurlijke” zijnsstaat, die harmonieus is en golfbewegingen kent en seizoenen volgt, en leeft van wat het land brengt, en het geurbanizeerde leven waarin alles strak is, zijn afgebakende plaats kent en alle afwijkingen begroet met een boze frons (iets diergelijks kwam trouwens ook in mij op toen ik liep in de mist van Nastassja Martins hallucinante roman Geloven in het wild). Zo bezien zou je kunnen stellen dat Ramuz’ omgevingen niet louter (toevallige) omgevingen zijn maar participanten in het verhaal.

De onrust die later bij Rouge ontstaat is wat dik aangezet, iets te dik misschien. Rouge had immers de beste bedoelingen maar de lezer vindt hem bijna terug in de rol van schuimbekkende idioot, en het wat hijgerig geschreven einde overweldigt een beetje. Maar het gaat niet louter om het punt dat gemaakt wordt, het gaat meer, het gaat vooral om hoe dat punt gemaakt wordt.

Charles Ferdinand Ramuz was een meesterlijk schrijver. Zijn tijd ver vooruit bovendien. Hij bedient zich van montagetechnieken (perspectiefwisselingen, tijdssprongen, in- en uitzoomen) die in hedendaagse ogen “filmisch” aandoen maar dit werd wel geschreven in een tijd dat Hollywood nog niet de standaard was. De scene met de Savoiaard, de accordeonist, het mes en Juliette, ja ik zou erop terugkomen en hier kom ik dan, wordt bijvoorbeeld vanuit verschillende personages beleefd en afwisselend direkt of in retrospekt verteld. Zo duurt het lang voordat de lezer begrijpt wat er precies gebeurd is, zo hij dat al ooit helemaal doet. En Ramuz wisselt vaak van vertelperspektief, eigent zich af en toe het ik van zijn personages toe, wordt het ineens een ik-roman of een wij-roman; laat af en toe een “men” zijn visie op het gebeuren geven en laat hiermee en met andere stijlmiddelen dingen soms in het vage.

Ook zijn taal. Het spreektalige. De poëzie. Het wisselen in werkwoordstijden. Alles wat dit boek zo intens, zo mooi, zo onontkoombaar maakt. Hij zet drie mensen op een muurtje in de prachtigste bewoordingen: “Daar zitten ze alle drie, op die muur. Je ziet het meer tussen hun hoofden. Er is tussen hun hoofden veel plaats voor alle dingen die komen, de doodsaaie lucht met erin een vlieg en een gele of witte vlinder, of anders weer een zeil.” En het kon een foto zijn, of je kon daar zelf staan of lopen. En zo schrijft hij. Hij schrijft, hij spreekt, hij toont. Je loopt, je ziet, je hebt de zon op je huid. Of hij komt af, totaal achteloos, met een onvergetelijk aforisme. Zegt hij: “je schaduw draait om je heen tot je dood bent, dat is alles.” Of: “Het was mooi op de wereld, alleen duurt het soms lang voordat je in de gaten hebt dat het er mooi is.” En je ziet, je hoort, je loopt, je voelt de zon op je huid. En hij geeft je te denken, of hij laat je zinderen van puur taalgenot: dit boek bevat vele bladzijden die tot de mooiste uit de wereldliteratuur gerekend mogen worden: de scene, helemaal aan het begin van het boek, waarin Juliette zich verveelt, zich niet thuis voelt, heimwee heeft in haar kamer in Milliquets huis: prachtig; bijna alle scenes Émilie: prachtig, prachtig; de boten het meer hoe het licht valt en hoe dat allemaal beschreven wordt: prachtig prachtig prachtig. En dit boek is bijna honderd jaar oud, en hoe levend het nog is, hoe levendig, hoe sprankelend, hoe fris, hoe nieuw. Zo’n boek vertaalt zichzelf niet, zo’n boek schrijft zichzelf niet. Zo’n boek wordt, zo lijkt het me bijna, geboren. Eens in de honderd jaar.


Charles Ferdinand Ramuz Schoonheid op aarde Roman uit 1927

Schoonheid op aarde

  • Schrijver: Charles Ferdinand Ramuz (Zwitserland)
  • Soort roman: Zwitserse roman
  • Origineel:  La beauté sur la terre (1927)
  • Nederlandse vertaling: Rokus Hofstede
  • Uitgever: Van Oorschot
  • Verschijnt: 13 januari 2023
  • Omvang: 216 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,50 / € 13,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman uit 1927 van Charles Ferdinand Ramuz

‘Je moest over de tafel buigen om haar gezicht te zien; je probeerde haar te zien door je nek uit te steken en omhoog te kijken, en daar lachten de mensen om. Opeens lachten ze niet meer. Ze werden verlegen. Dat was wanneer ze opkeek. Ze waren begonnen iets te zeggen, ze verstomden. En nu durven ze haar niet meer aan te kijken.’

In de lente arriveert Juliette, een negentienjarig Cubaans weesmeisje, bij haar oom Milliquet, cafébaas in een dorpje aan het Meer van Genève. Het meisje is jong en aantrekkelijk. De mensen beminnen, begeren, bevoogden en benijden haar; tegen haar wil richt ze ravages aan in de kleine dorpsgemeenschap. Als de zomer afloopt verdwijnt ze weer, in gezelschap van een mismaakte Italiaanse muzikant. Is er een plaats voor schoonheid op aarde? Die hoopvolle vraag stelt de verteller van deze roman, zonder zijn lezer veel illusies te gunnen over het antwoord. Al wordt die sombere kijk op de wereld tot op zekere hoogte misschien gelogenstraft door de beeldende, poëtische verwoording ervan.

Bijpassende boeken en informatie

Idwer de la Parra – Vlerk

Idwer de la Parra Vlerk recensie en informatie over de inhoud van de dichtbundel. Op 13 april 2023 verschijnt bij uitgeverij De bezige Bij het tweede boek met gedichten van de Nederlandse dichter Idwer de la Parra.

Idwer de la Parra Vlerk recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Vlerk.  Het boek is geschreven door idwer de la Parra. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de tweede bundel van de Nederlandse dichter Idwer de la Parra.

Recensie van Tim Donker

-komt aanwaaien-

-iets-

-(niet niets)-

Dus ik bedoel: een bundel lezen van een dichter die je niet kent. Hoe dat is. En hoe anders ook dan een bundel lezen van een dichter die je wel kent. Want in dat geval zijn er twee mogelijkheden: de dichter is je na, je houdt van zijn of haar gedichten, en je spat haast uit elkaar van voorpret omdat je op het punt staat nieuw werk te gaan lezen. En dan zijn er twee mogelijkheden: óf je wordt bevestigd in je liefde voor het werk van deze dichter, óf er wacht je een grote teleurstelling (misschien nog een derde: de bundel blijkt nog een heel klein beetje beter dan je al had gehoopt. maar op één of andere manier komt dat toch maar zelden voor).

Je kunt daar ook zitten met de bundel van een dichter met wiens werk je helemaal niets hebt, en er met een lichte weerzin aan beginnen en dan zijn de mogelijkheden veel meer dan twee: het kan nog rotslechter zijn dan je al vreesde, het kan volledig voldoen aan je verwachtingen, het kan je meevallen, het kan zelfs eigenlijk goed, zeer goed blijken te zijn.

Maar ja, zult u zeggen of misschien ook niet zeggen en in dat geval zeg ik het maar zelf want ik heb deze gedachte nodig om verder te kunnen met deze bespreking: kennen bestaat in vele gradaties. Of: wanneer ken je een dichter? Als je één bundel gelezen hebt? Bij een dichter met een zeer groot en divers oeuvre (oeuvre! hoor mij bezig!) zegt één bundel minder dan bij een dichter die maar twee of drie titels op zijn of haar naam heeft staan. Maar kennen kan nog vager (kennelijk): misschien maar een paar gedichten ooit gelezen, in een bloemlezing of een literair tijdschrift. Of nog: van naam kennen. Bij die naam almeteens een idee, een gevoel hebben. Dat hebben namen soms. Dat ze zich vullen met dingen. Dingen die vaak los staan van de persoon. Maar daar hebben die dingen maling aan. Die vullen toch wel.

Maar een naam helemaal leeg? Je hoorde de naam nooit, je las nooit, je zag nooit? Het overkomt mij niet vaak dat ik een bundel lees van een dichter die ik niet op zijn minst “van naam” ken. Maar nu is het dan toch gelukt, en Vlerk is niet eens Idwer de la Parra’s debuut. Nu was het lezen leeg, nu was ik wit en onbeschreven toen ik plaatsnam in mijn favoriete leesstoel, het was acht in de ochtend geloof ik en ik dacht wel een paar gedichten gelezen te kunnen hebben vooraleer ik de kinder naar school ging brengen.

Leeg en wit lezen (of naja: geheel leeg laat een naam als Idwer de la Parra je ook weer niet, wel?, want Idwer dat is een rare naam, toch?, wie heet er nu Idwer, ik heb nooit van mijn leven een Idwer gekend, jij?, en ik heb ook geen sekonde overwogen om één van mijn kinder Idwer te noemen, en wie dan?, mijn dochter of mijn zoon?, is Idwer een jongens- of een meisjesnaam?, of is dat een heel unwoke vraag in deze tijden?, en De La Parra: ik dacht meteen aan Fito de la Parra, zou Idwer verre familie zijn en zoja kan hij me dan vertellen waarom die cd-versie van Albert Aylers Last Album zo achterlijk duur moet zijn, of, naja, Fito de la Parra had natuurlijk geen ruk te maken met Last Album. Henry Vestine wel, maar wat heeft Fito te schaften met wat een (voormalig) bandmaatje allemaal doet en ook Vestine heeft weinig te zeggen over wat die muziek zou moeten kosten decennia later op een geluidsdrager die op het moment van opnemen niet eens bestond ja ja ja dat weet ik allemaal wel maar toch voelt het goed om hier en nu te stellen dat het de schuld is van Idwer de la Parra dat ik me geen behoorlijk Last Album aanschaffen kan), op een ochtend, vlak voor school. Hoe dat is. Hoe ongekend dat is. Ik weet niet, ik geloof dat het lege en witte lezen van een dichtbundel toch weer anders is dan het lege en witte lezen van een roman. Misschien omdat er wagon- en wagonladingen romanciers zijn die ik niet ken, zelfs niet alleen maar “van naam”. Misschien omdat poëzie zich toch op mysterieuzer wijzen beweegt: een roman laat zich doorgaans sneller kennen dan een dichtbundel.

Zoals.

Vlerk.

Dus.

Dacht ik eerst nog. Dacht ik eerst nog te zien. Dacht ik eerst nog te denken aan een zekere verwantschap met Gustaf Munch-Petersen maar nee dat was alleen maar hoe het licht viel en een paar woorden misschien en oja ook omdat ik de avond te voren nog gedichten had zitten lezen van Gustaf Munch-Petersen, en misschien moest ik mijn bril poetsen, allee: nog voor de school begon, gaf ik die associatie alweer op.

(mijn zoon, zittend aan de bar, kauwend op wat naar ik hoopte zijn laatste broodje ging zijn -de vader brengt de kinder water maar de vader mag toch wel stiekem hopen dat het broodjessmeren in de ochtend een einde kent, niet?-; ik wou hem roepen; hij interesseert zich soms voor poëzie; ik had nog maar een dag geleden een bundel van Joost Oomen zitten lezen, in precies diezelfde leesstoel op precies datzelfde moment voor school en hij was op mijn schoot komen zitten, had de bundel uit mijn handen getrokken, was hele gedichten gaan voorlezen, had zich verbaasd over de humor, de gekte en de “genialiteit” (zijn woord! alstublieft: zijn woord!) van de gedichten; nu, nu wou ik hem roepen, nu wou ik hem voorlezen, nu wou ik zeggen Ik geloof dat het nog een graadje gekker kan…)

Dit ontvouwt zich langzaam. Schrijft De La Parra:

“Ik droomde vannacht / de omtrek van gemis; hoe iets wat niet / aanwezig is, in de weg kan staan. / Nou, wanneer je zo ontwaakt, / dan moet je wat. Diep nadenken / over de betekenis.”

En ik dacht hm.
En ik dacht de omtrek van gemis.
En ik dacht na over de betekenis.
En ik dacht aan de ruimte rondom haar slapen, toen het 1994 was in ergens een bed.

Misschien over een leegte. Misschien over iemand. Misschien over dromen, of over wakker worden in de ochtend. Misschien een flardje mist misschien, ik wist het nog niet, het was nog maar het eerste gedicht, ik was nog wit genoeg en vol verwachting.

“daar / verschijnen wandelende muziekjes / als repliekjes op wie staart.” zegt het een bladzijde later, en: “Een beetje johnny bij het kabbelende water”

En ik dacht hm.
En ik dacht aan muziekjes die staan, muziekjes die gaan.
En ik aan het kind met het badwater weg.
En ik dacht aan het onverwachte antwoord.

Misschien een beetje absurdisme misschien, misschien een beetje dada misschien, misschien een beetje surrealisme misschien. Het kon. Het ging. Het lezen was vooralsnog geen onpret nee.

Maar het binnenrijm dan? Ach hoe sterck aan het werck, je moet een dichter zijn hebbelijkheden kunnen vergeden, p’don vergeven bedoel ik natuurlijk.

En de stuurloosheid van de gedichten is geweldig. Deze gedichten komen nooit aan waarnaar ze op weg leken te zijn. Want daar wandelen muziekjes, en vervolgens wordt er doodleuk een beetje johnny toegevoegd aan water dat kabbelt. Of te beginnen bij God en te eindigen bij Baudelaire: “Je houdt jezelf een onzichtbaar wezen voor, / geen god maar een wil, en wanneer dat niet wil / dan rest daar een wens – mocht zelfs die ontbreken, / dan creëer je een roes, die een leven lang kan duren.”

Het gaat over het zijn van het zijnde dat het karakter heeft van het erzijn of gewoon maar over wat je ziet als je door straat en veld loopt, de stad testend op haar draagkracht: “het is nu blad – zittend, gesteeld // gekarteld of gelobd, een ovaal, een spatel, een spies, / en soms geoord. Soms zijn de bladeren vergroeid, / ontstaat er een kom, waarin ze samen iets kunnen dragen, / natuurlijk geen leed, geen kind, en al helemaal geen // pakje kauwgom” (waar de kracht uiteraard in dat “al helemaal geen” schuilt), of de verschijnselen op hun benoembaarheid: “om een woord als paddentrek te plakken / op een nieuw verschijnsel.”

Op een dinsdag als het zonlicht gulhartig zijn geel door de ramen naar binnen giet, kan het, met het debuut van Urusei Yatsura op de steerjoo, bijna door gaan voor iets dat op geluk lijkt.

Opvallend is dat de gedichten als geheel nauwelijks weten te overtuigen, maar veel gedichten wel “iets” bevatten – een kortstondig oplichtende schittering, een glimpje schoonheid, de flits van iets dat het verstand een sekonde stilzet. Dat kan een beeld zijn dat de dichter ons toont, een hele of een halve zin die zo goed in elkaar zit dat je weer eens klaar en voor je eigen ogen bevestigd ziet wat een machtig elixer taal toch eigenlijk is – maar evengoed kan De La Parra verwarren met een merkwaardige woordkeus. Zo laat hij iemand ergens “innemend” zuchten. Sta stil. Sta nu stil en denk daarover na. Innemend zuchten, hoe moet dat klinken, hoe zucht je innemend. Sta nu stil en probeer innemend te zuchten. Veel vaker is zuchten irritant, zeker herhaald zuchten, het zuchten dat wil zeggen dat iemand ook aanwezig in de ruimte ergens ontevreden over is maar dat niet gaat zeggen omdat jij ernaar moet vragen en hoe langer je er niet naar vraag hoe irritanter dat zuchten wordt omdat jij zo onattent bent om nergens naar te vragen.

Of. In:

“Stenen waar het verleden / zonder adem in besloten ligt. // Je kunt een grote kiezel / in de mond nemen en proberen // te praten – dan klink je / misschien wel als een orakel.”

vind ik die eerste twee regels erg lelijk, een soort edelkitsch, verleden dat besloten ligt in stenen, zonder adem dan nog, het is wel erg vet allemaal. Maar de rest is prachtig! Het kan een allerdiepste belediging zijn of de allerhoogste mystiek. En alles ertussenin. Dan heb je het maximale van minimalisme goed begrepen.

Naar het einde toe geven de gedichten dit verrassingseffect enigszins prijs en wordt het een slag of drie à vier (of vijf à zes; ik tel zulke slagen nooit) banaler. Gaat het nog maar over de overliggende zijden van een dobbelsteen die altijd zeven; over met kerstmis of met zakkenrollers in de tram; over de vorm van vormeloosheid; over de korrelatie tussen de dingen en je eigen lot. Kon dat gewenning zijn misschien (en de seedee was inmiddels ook al afgelopen), las ik te snel, was het de ingreep van een of andere redacteur die de lezer probleem- en weerhaakloos uit de bundel dacht te laten glijden of waren bij De La Parra de goede ingevingen eenvoudigweg op? Ik nie weet nie maar na de laatste bladzijde ben ik altijd nog een beetje wit. Het is onbeslist. Wat vond ik nu eigenlijk van Vlerk? Ik nie weet nie. Om zeker te weten had ik meer moeten lezen; het is met 45 bladzijden en veelal korte gedichten met veel paginawit ook wel een verdraaid bescheiden bundeltje geworden. Idwer de la Parra laat me (bewust of onbewust) een beetje op mijn honger zitten. En dat intrigeert. En intrigeren is goed. Toch?

Maar wacht eens even. Als het goed is, is het niet onbeslist. En als het beslist is, is het gedaan. En als het gedaan is, is er geen honger meer. En als er geen honger meer is, intrigeert het niet. En als het niet intrigeert, is het niet goed. En als het niet goed is –

Euh..

Naja. Hou het er maar op dat ik een volgende bundel met meer dan gemiddelde belangstelling tot me zal nemen. En nu ga ik even iets eten geloof ik.


Idwer de la Parra Vlerk recensie

Vlerk

  • Schrijver: Idwer de la Parra (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: De Bezige Bij
  • Verschijnt: 13 april 2023
  • Omvang: 48 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 20,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Idwer de la Parra

Met zijn tweede bundel bevestigt Idwer de la Parra eens te meer zijn eigenzinnige positie binnen de Nederlandstalige poëzie.

Dichterschap, dit verendek –
rukwind mort aan de pennen.

Ik wil ze kwijt maar durf ze
zelf niet neer te leggen.

Moeder, wat is er van mij
geworden? Een zingende kraai?

Toch ziek om al die lelijkheid
fraai te willen zeggen.

Idwer de la Parra (1977) publiceerde in RevisorTerrasTirade en de Poëziekrant en won in 2015 de Vondel CS-poëzieprijs met zijn gedicht ‘Kom terug’. Hij studeerde aan de kunstacademie en aan de toneelschool. Zijn debuutbundel Grond (2016) werd lovend ontvangen en bekroond met de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs en de Poëziedebuutprijs. In 2023 verschijnt zijn nieuwste bundel: Vlerk.

Bijpassende boeken en informatie

Cynan Jones – Alles wat ik vond op het strand

Cynan Jones Alles wat ik vond op het strand recensie en informatie over de inhoud van de roman uit Wales. Op 12 januari 2023 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de roman Everything I Found on the Beach van de Welsh schrijver Cynan Jones.

Cynan Jones Alles wat ik vond op het strand recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman uit Wales Alles wat ik vond op het strand. Het boek is geschreven door Cynan Jones. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de roman Alles wat ik vond op het strand van de uit Wales afkomstige schrijver Cynan Jones.

Recensie van Tim Donker

Te staan in grauwzaam licht, of te lopen misschien. En geen idee hebben. En voortstappen, voortstappen in dit boek. En geen idee hebben. En achter je kijken. En geen idee hebben. En voor: geen idee.

Dit boek deed iets met mijn oriëntatievermogen. Dit boek deed iets met mijn evenwichtsorgaan. Dit boek deed iets met mijn ogen.

Las ik een boek? Of keek ik een film? Ik wist het niet. Na een paar bladzijden al wist ik het niet meer.

Meestal laat ik bakens. Voor wie na mij komt. Ja, wie na mij komt dat ben ik zelf dat weet ik ook wel. Maar de bespreker is toch een andere man dan de lezer. De bespreker komt altijd later. De bespreker komt meestal te laat. Want dan is de lezer alweer vier of vijf boeken verder, en staat zijn hoofd naar hele andere dingen dan in het geheugen te graven naar een  boek dat hij vier of vijf boeken geleden las. Dus laat de lezer bakens voor de bespreker. Kijk hier eens naar, bespreker. Citeer vooral deze passage, bespreker. Zeg iets over de stijl zeg iets over de sfeer zeg iets over de dialogen misschien. Godsamme bespreker, moet ik u dan alles voorkauwen?

Dus heeft de lezer schrijfblokken. Och zoveel schrijfblokken heeft die. En ze liggen overal. Op een krukje in de kamer, op de secretaire, op de eettafel, naast de leesstoel. Want de lezer weet maar nooit waar hij zit als hij iets opschrijven wil waar de bespreker misschien iets aan heeft. En overal blaadjes, overal kladjes, overal woorden, overal doorhalingen, ja dat zoekt de bespreker maar uit hoor ik heb mijn best gedaan.

Meestal schrijft de lezer al associërend hele einden weg, vaak doet de bespreker met meer dan de helft niks. De lezer en de bespreker liggen elkaar niet zo geloof ik.

Maar dit boek? Een half a-viertje. Met veel wit. Halve zinnen. Ergens, in bibberig handschrift waaraan de twijfel valt af te lezen: is dit nu een misdaadroman?

Ja dat herinner ik me nu wel. Dat ik me afvroeg of ik een misdaadroman aan het lezen was (ah!, fijn!, de lezer en de bespreker zijn tijdelijk weer even tot één persoon geïntegreerd). Er was een bootje met een lijk en drugs, en er was een telefoon met aan de andere kant ervan een “zij”. En “zij” zijn altijd een “zij” om voor op je hoede te zijn, “zij”’s moet je altijd mijden als de pest, dat weet iedereen. Maar Hold, de hoofdpersoon in Alles wat ik vond op het strand, zoekt die “zij” juist op en de lezer zit op zijn nagels te bijten (met “de lezer” bedoel ik ditmaal een algemene lezer en niet mijzelf want ik bijt nooit op mijn nagels) (gore gewoonte), want hij vreest de ramp aan het einde van de rit.

Spanning en geweren en criminelen ja dat moet wel een misdaadroman zijn.

Of.

In het begin is Hold gewoon maar jager, visser, buitenman. Is het een avonturenroman dan misschien? Er is een jongen die een keer met Hold mee wil op zijn tochten. Hij zou alleen maar met Hold meelopen, Hold zou hem niet zelf laten schieten. Maar Cara vindt het niets.

Gaat het over relaties, strijd, machtsverhoudingen?

Maar alles dat even belangrijk lijkt, is het een bladzijde later al niet meer.

Ik dacht ook dat dit een bouwingsroman kon zijn (dat bouwen moet geloof ik eigenlijk in het Duits), een psychologische roman of een wegroman (of hoe geef je een behoorlijke Nederlandse term aan dat achterlijke “road novel”?). Of hee. Een omgevingsroman. Wat dacht je daarvan? Mag ik die term munten? Een roman waarin de omgeving een grote rol speelt, misschien zelfs een personage is.

Of is dit toch een film? Een lezersfilm. Een film voor mensen die niet van film houden.

Het is kaal. Het is grauw. Het is drukkend. Sferisch staat dit boek op eenzame hoogte.

Maar het is ook poëtisch, mooi, verwarrend, bloedspannend.

Een luttele 131 bladzijden, dat is niets, dat doe je tussen je ontbijt en de boodschappen doen. Door de cinematografische aandacht voor details (een opvliegende vogel, een over het dashboard kruipend torretje) kijk je dit boek misschien nog eerder dan je het leest; door de onverhoedse perspectiefwisselingen, de korte hoofdstukjes en het vele paginawit slik je dit boek misschien eerder nog dan je het kijkt. En op het eind weet je nog steeds niet goed wat je overkomen is. Dan weet je dat je genoten hebt van groots, zeer groots proza.


Cynan Jones Alles wat ik vond op het strand Recensie

Alles wat ik vond op het strand

  • Schrijver: Cynan Jones (Wales)
  • Soort boek: Welsh roman
  • Origineel: Everything I Found on the Beach (2011)
  • Nederlandse vertaling: Manon Smits
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 12 januari 2022
  • Omvang: 136 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 19,50
  • Boek bestellen bij:  Bol / Libris

Flaptekst van de roman uit 2011 van de Welsh schrijver Cynan Jones

Terwijl hij in de koude zwarte Welshe nacht aan zijn visnetten sleurt, vindt een man bonkend tegen de rotsen de oplossing voor al zijn problemen. Eindelijk kan hij de belofte waarmaken die hij deed aan zijn beste vriend. Zijn zenuwen in bedwang houdend probeert hij te ontkomen aan het onstuitbare noodlot dat door zijn keuze in gang is gezet.

Cynan Jones schreef met Alles wat ik vond op het strand een verpletterende roman over een man die vechtend om te leven, lief te hebben en te aarden steeds verder wegdrijft van de liefde naar de donkerste randen van het mens-zijn. Exclusief voor de Nederlandstalige lezer maakte Cynan Jones een ingekorte, herziene versie van zijn roman en schreef hierbij een toelichting.

Cynan Jones is geboren in 1975 in de buurt van Aberaeron, Wales, waar hij woont en werkt. Eerder verschenen van hem De lange droogteDe burchtInham en De wetten van water. Hij stond op de long- en shortlist van talloze prijzen en won de Betty Trask Award in 2007, de Jerwood Fiction Uncovered Prize in 2014, de Wales Book of the Year Fiction Prize in 2015 en de BBC National Short Story Award in 2017.

Bijpassende boeken en informatie

Fleur Jaeggy – De waterstandbeelden

Fleur Jaeggy De waterstandbeelden Recensie en informatie over de inhoud van de roman van de Italiaanstalige Zwitserse schrijfster. Op 9 januari 2023 verschijnt bij uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de roman uit 1980, Le statue d’acqua, van de Zwitserse schrijfster Fleur Jaeggy.

Fleur Jaeggy De waterstandbeelden recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op de pagina de recensie en waardering vinden van de Zwitserse roman uit 1980 De waterstandbeelden. Het boek is geschreven door FleurJaeggy. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de roman van de Italiaanstalige Zwitserse schrijfster Fleur Jaeggy.

Recensie van Tim Donker

Misschien als meden. Misschien perzen. Misschien niet bij de pakken neer. Misschien vroeger, of anders later. Misschien als duw komt tot schuif. Misschien een puntje. Misschien een paaltje. Misschien laat op de avond. Misschien als de kinderen op school. Misschien in bad, misschien onder de douche. Misschien in de achtertuin of misschien op de fiets. Als het waait. Regent. Of zon, en windstil, en een reden om in een betere wereld te geloven. Misschien als je het van verre kunt zien komen. Misschien met jeuk op onbereikbare plekken. Misschien zonder reden. Misschien zomaar. Misschien bij de eerste pot koffie van de dag. Misschien in een ander land op het strand. Misschien onder blauwe hemel. Misschien in halfslaap. Misschien dronken. Misschien als ik sta te koken, of mijn nagels knip, of de was ophang. Misschien bijtijds. Misschien veel te laat. Ooit, misschien ga ik de schaamteloosheid bereiken om me die vraag te stellen. Deze vraag: Wat is een boek? Een stompzinnige vraag, zeg nu zelf. Maar. Ik las De waterstandbeelden en het leek me een gepaste doch niet te stellen vraag. Een ongekend domme doch volslagen logische vraag. Een uiterst kinderachtige en toch tamelijk intrigerende vraag.

Met boek bedoel ik natuurlijk fictie.

Met fictie bedoel ik natuurlijk literatuur.

Met literatuur bedoel ik natuurlijk –

O, er zullen ongetwijfeld handboeken bestaan. Het zal wel vastgelegd zijn, ergens. Een of andere literatuurwetenschapper heeft zich er ooit over gebogen en hij heeft iets gezegd. Iets met plot, ontwikkeling, zoiets. Iets met personages die op het eind verder zijn dan aan het begin. Iets met mensen die op de eerste bladzijde al iets moeten willen, al is het maar een glas water. Ik weet het wel. Ik heb die klok ooit horen luiden maar het heeft me nooit een moer kunnen schelen waar de klepel hing. Wetten ontdekken waar die niet zijn, loopt altijd op potsierlijkheden uit. Aan alles valt wel te tornen. Zoals Eekhoorn al zei. In een verhaal van Toon Tellegen dat ik een paar avonden geleden nog aan mijn zoon voorlas.

Ik heb nooit een grijns kunnen onderdrukken als iemand -meestal was Peter dat- oordeelde dat iets “niet zoveel meer met muziek te maken” had, als ik weer eens zo’n soort cd had opgelegd. U kent dat soort cd wel. Geen melodie, geen ritme, soms zelfs in het geheel geen instrumenten meer. The Brutum Fulmen die acht minuten lang het oorverdovende geluid van een industriële ventilator door mijn boxen (of toen: Peters boxen) lieten knallen, die op een werkbank lichtpeertjes kapot hamerden, die het gepiep van een deur in een parkeergarage tot in het ondraaglijke versterkten. Dat heeft niet zoveel meer met muziek te maken, zei hij, zei Peter.

Ik heb me altijd afgekeerd van mensen die naar een schilderij wezen en zeiden Dat kan mijn kleine zusje ook. Klaarblijkelijk is kunst bovenal iets wat je kleine zusje niet kan. Vraag je kleine zusje wat zij niet kan en doe het dan en zie daar: je hebt kunst gemaakt.

Ik heb altijd alleen maar wrevel gevoeld als ik moest zeggen wat ik eigenlijk zo leuk vond aan die “rare boeken” die ik las, ik heb woede gevoeld bij de onderliggende suggestie dat het alleen maar aanstellerij was, dat ik alleen maar deed alsof ik die “rare boeken” leuk vond om interessant te lijken. Want volgens mij heeft dat niet zoveel meer met schrijven te maken. Zei Peter weer.

Toch vroeg ik me toen ik De waterstandbeelden las even, heel even, een kortdurend, schaamtevol, eindeloos lijkend rotmoment, af of ook ik, ik zou bijna zeggen zelfs ik, niet een iets nodig heb, een allerminimaalst iets, een allerlaatste kleine kruimel literatuurwetenschap om mee te wegen, om te zeggen Ja, dit is een boek. Het is onzin, dat weet ik ook wel. Er is alleen maar een kaft, bladzijden, er zijn alleen maar letters. Dat is alles. En met Kraakpen hadden we een keer, één nummer, de kaft zelfs afgeschaft (bijna twee decennia voordat nY dat deed, ik wil het niet zeggen maar ik zeg het toch). Dat begreep toen niet iedereen. Er waren er die dachten dat ze een incompleet exemplaar toegestuurd hadden gekregen.

Jaeggy kende ik nog van De gelukzalige jaren van tucht. Dat was een raar boek, niet? Het was de sfeer, of het was de stijl, of het was de duisternis, of het was het licht, het bleef steeds een laatste rest hebben die je niet benoemen kon. Maar ik kon nog wel zeggen dat het ging over vriendschap, dat het zich afspeelde op een kostschool, dat het jaren overbrugde, dat er twee meisjes waren, dat die zich op het eind op een andere -letterlijke en figuurlijke- plek bevonden dan aan het begin. Daar kon je in de literatuurlessen nog wel wat mee.

Over De waterstandbeelden kan ik niets zeggen. Ik kan wel beginnen over die Beeklam die standbeelden bewaart in een ondergelopen kelder van zijn Amsterdamse huis, zoals de zijflap zegt, maar De waterstandbeelden gaat niet over Beeklam en in weerwil van de titel ook niet over zijn standbeelden. Amsterdam is een plek, helaas, maar er zijn ook andere plekken. Het zou zich nu af kunnen spelen of vijftig jaar geleden of vele eeuwen geleden. Het zou een roman kunnen zijn, maar ook een theatertekst, of een -daar heb je hem weer- boeklang poëem. Maar dat kan nog allemaal. Dat verontrust mij nog niet.

Het boek is maar een luttele 110 pagina’s dik al lijkt het veel dikker. Daarmee bedoel ik dat je het in vele stoelen leest, en onder vele hemels, dat je over vele vloeren gaat terwijl je dit aan het lezen bent, dat je het gedurende vele nachten leest. Ik zat maar in één stoel. Ik las dit in één nacht uit. Maar De waterstandbeelden is rijk, maf, ontregelend, duister. De vele korte, soms zeer korte, hoofdstukjes lijken even zovele geschilderde gruwelijkheden ofnee het zijn geen gruwelijkheden maar ze lijken het slechts. Of. Ja. Nee. Ik weet het niet. Je hebt de indruk dat je naar iets pijnlijks kijkt, dat alles zich afspeelt onder onheilszwangere luchten, er is iets mis aan het gaan maar je kunt niet zeggen wat, straks gaat hier zich iets bijzonder ellendigs afspelen maar dat straks komt nooit. De personages zijn die van Beckett of die van Joyce of die van Poe of die van De Sade of gewoon die van Jaeggy.

Maar dat kan nog allemaal. Dat verontrust mij nog niet.

Het perspectief wisselt, de taal vervreemdt, er is een gesprek met een kraai, personages komen uit de lucht vallen, er zijn onnavolgbare monologen, pinteriaanse dialogen, misschien is het één lange hallucinatie, zomwijlen bijkans hermetische tekstbrokjes die door de aarde zelf opgerocheld lijken te zijn, er is onderkoelde humor: “Als hij zei dat het een prachtige ochtend was, dan leek zijn toon eraan toe te voegen dat het betreurenswaardig was dat ochtenden prachtig waren.”; “ze was even lang als de kasten in haar huis hoog waren.”; “Snel, droogjes en verstrooid hadden de twee mannen amper tijd om met elkaar kennis te maken of ze waren het al eens, twee kieskeurige boompjes, die vanbinnen blij dat ze het snoeien hadden overleefd.”; “Beeklam stond weer op straat. De stad leek hem vaag en ver weg, er hing een geur van natte bloemen. Twee meisjes sloegen elkaar, het ene gebruikte haar vuisten, het andere een rood parapluutje. Hij waardeerde de elegante bedrevenheid van het brute geweld.”- naja geen dijenkletsers nee maar iets dat even een tik tegen de werkelijkheid geeft zodat de werkelijkheid scheef komt te hangen en zulke tikken zijn toch altijd weer goed voor een halve of misschien zelfs hele grijns op mijn gezicht.

Maar dat kan allemaal nog. Dat verontrust mij nog niet.

(Peter zou zeggen dat dat volgens hem niet zoveel meer met humor te maken heeft)

(Peter zei dat ooit daadwerkelijk dat iets volgens hem niet zoveel meer met humor te maken had. Dat ging over de zanger van Hallo Venray die ooit, op een of ander festival, meest vermoedelijk Pinkpop, was opgekomen op een pogostick. Peter beschreef me die scéne en voegde daaraan toe: Dat heeft volgens mij niet zoveel mee met humor te maken. Vroeg ik: Was dat als humor bedoeld dan?)

(& vooral dan dat dat parapluutje rood is)

Pas die allerminimaalste kruimel die Jaeggy me liet heroverwegen, deed het boek branden in mijn vingers. Die allerminimaalste kruimel was peteriaans geformuleerd: Heeft dit volgens mij nog wel wat met betekenis te maken?

Fragmentarisme, dat ken ik.
Tijdloosheid (als in: niet onomstotelijk situeerbaar in een duidelijk herkenbare tijd), dat ken ik.
Geen vaste hoofdpersonen, dat ken ik.
Van vorm veranderen, dat ken ik.
Een onduidelijke plot, of misschien zelfs de totale afwezigheid daarvan – dat ken ik.
Maar het betekende altijd nog wel iets. Iemand stond op, iemand ging zitten. Iemand vond iets, iemand voerde een telefoongesprek. Iemand dronk wijn, iemand dacht aan iemand anders. Iemand viel voor de tweede keer. Hoe die Jozef en die Maria dat grootgebracht hebben hè, je verstaat het niet.

Ik las De waterstandbeelden niet in één nacht uit. Ik deed er meerdere dagen over. De stoel en de vloeren en het plafond waren wel dezelfden, dat wel. Al waren zij dat op een ander nivo ook niet. Dit is ook geen in éénnachtuit-boek. Dit hier is een taje lees. Ik vond mij geregeld terug, in mijn leesstoel, hologig naar de bladzij starend, mompelend Wat heb je nu zojuist gelezen, Donker? – en dan het antwoord moeten schuldig blijven (nee, dat is niet waar, ik adresseer mijzelf nooit bij mijn achternaam). De waterstandbeelden telt vele zinnen die ik drie, vier, vijf keer moest herlezen om ergens in het duister toch nog zoiets als kontoeren te ontwaren. Bijvoorbeeld: “Alles wat vluchtig is voelde als haar eigendom, ofschoon haar dagen elders rondzwierven, waar geen heerschappij bestaat, waar de volmaaktheid geen erfgenamen heeft.”

Zo’n zin dus. En ik lees dat. En dan lees ik het nog eens. En dan nog eens. En nu heb ik hem zelfs overgeschreven. En ik lees, en ik schrijf over, en ik denk Staat daar iets? Betekent dat iets? Zegt het iets? Delen van die zin vind ik erg mooi. “haar dagen elders rondzwierven, waar geen heerschappij bestaat”, dat vind ik mooi, aan het woord “ofschoon” heb ik al sinds mijn vroegste jeugd een enorme hekel (net zoals aan “een poos”, of “dikwijls”, die haat ik ook al sinds mijn kleutertijd); “waar de volmaaktheid geen erfgenamen heeft” vind ik een beetje te gezwollen en “Alles wat vluchtig is voelde als haar eigendom” doet me dan weer te ijl aan, iets waar een bandje als Dead Can Dance mee af zou kunnen komen en dat is niet bedoeld als compliment. Maar het is een zin, en het staat in dit boek, en zinnen als deze deden me dat laatste kruimeltje vastpakken en van dichtbij bekijken. Moet een zin wel iets betekenen, en dan bedoel ik iets buiten die zin zelve. Kunnen zinnen geen “loutere” poëzie zijn, een taal die alleen nog maar naar zichzelf verwijst? Ben ik, juist ik, niet erg afkerig van X verwijst naar Y en Z naar A? Want zou je ommers A bedoelend niet liever ook A schrijven? Wat geen pleidooi is tegen poëtisch taalgebruik, hooguit tegen literair snobisme (ik heb het hier over die werken die je pas ten volle kunt begrijpen als je de bijbel, de Griekse en Germaanse mythologie, de Oosterse filosofie en de gehele wereldgeschiedenis van buiten kent). Mag een zin misschien niet gewoon een moje zin zijn, ook zonder dat je zou kunnen promoveren op die zin?

Dan denk ik aan “In het mooiste uur van de nacht veranderde koelte in treurnis.”. Staat daar iets? Nee. Ja. Ik weet het niet. Misschien is het zwanger van oneindig veel betekenissen. Misschien betekent het niets anders dan dat in het mooiste uur van de nacht de koelte in treurnis veranderde. Koelte verandert wel vaker in treurnis. Wel. Ja. Ik vind het vooral een hele moje zin. Op dit uur van de ochtend, met kaneelkoffie in mijn kop en Ornette Coleman in de speler is een hele moje zin meer dan genoeg. Op dit uur van de ochtend mag een boek best dat zijn: een verzameling hele moje zinnen, een stuk of wat verstillende beelden, vervreemding, duisterheid & dingen die absurd zijn. Ik heb De waterstandbeelden mooi gevonden. Een mooi boek, koffie en Coleman. Niks meer is er nodig om een regenachtige ochtend prachtig te maken.


Fleur Jaeggy De waterstandbeelden Recensie

De waterstandbeelden

  • Schrijfster: Fleur Jaeggy (Zwitserland)
  • Soort boek: Italiaanse roman uit Zwitserland
  • Origineel: Le statue d’acqua (1980)
  • Nederlandse vertaling: Hilda Schraa
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 9 januari 2023
  • Omvang: 112 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 19,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman uit 1980 van Fleur Jaeggy

Familie, obsessie en rijkdom samengebracht door de meesterstilist.

Zelfs in het bepaald niet weelderige oeuvre van Fleur Jaeggy is De waterstandbeelden een bijzonder eigenaardig boek. Deze vroege roman, wrang van eenzaamheid en vol vervreemde emotionele armoede, is gedeeltelijk gestructureerd als een toneelstuk: de dramatis personae omvatten de verschillende familieleden, vrienden en bedienden van een man genaamd Beeklam, een rijke kluizenaar die standbeelden bewaart in de ondergelopen kelder van zijn Amsterdamse huis, waar herinneringen beven in traag licht en het omringende water ondergronds naar het IJ wordt gelokt.

De waterstandbeelden, opgedragen aan Ingeborg Bachmann en uitgewerkt in Jaeggy’s sobere maar diamantscherpe stijl, levert – met zijn verzameling getroebleerde maar verwante zielen – een onuitwisbaar beeld van de drassigheid van het leven.

De Zwitsers-Italiaanse schrijfster Fleur Jaeggy (31 juli 1940) werd in Zürich geboren. In 2019 verschenen van haar in vertaling de verhalenbundel Ik ben de broer van XX en de roman SS Proleterka, die op de shortlist van de Europese Literatuurprijs stond. De gelukzalige jaren van tucht, haar bekendste roman, die bekroond werd met de Premio Bagutta, verscheen in 2021 bij Koppernik.

Bijpassende boeken en informatie

Kees ’t Hart – Pleidooi voor pulp

Kees ’t Hart Pleidooi voor pulp recensie en informatie over de inhoud van het nieuwe non-fictie boek. Op 6 december 2022 verschijnt bij uitgeverij Querido het nieuwe non-fictie boek van Kees ’t Hart.

Kees ’t Hart Pleidooi voor pulp recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van Pleidooi voor pulp. Het boek is geschreven door Kees ’t Hart. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van het nieuwe boek van de Nederlandse schrijver Kees ’t Hart.

Tim Donker recensie

Het begon natuurlijk met mijn grenzeloze fascinatie voor vrachtwagens. Ik was kind, ik was acht of negen, en vrachtwagens vond ik prachtig. Ik verzamelde speeldgoedvrachtwagens en had een grote poster van een vrachtwagen boven mijn bed. Zo’n Amerikaanse vrachtwagen. Met neus. Want die waren het mooist. Het plan was: groot worden, mijn vrachtwagenrijbewijs halen, naar Amerika emigreren en er truckchauffeur worden. Van dat plan is me alleen het eerste geluk, en zelfs dat maar half.

Lezen deed ik ook. Vooral Arendsoog. Want die was cowboy en cowboys vond ik gaaf. Hun enige probleem was dat ze altijd op een paard zaten. Met paarden had ik niks. Arendsoogs paard heette Lightfeet en dat vond ik een superstomme naam. Ik was een kind, ik was acht of negen, cowboys vond ik gaaf maar ze moesten eigenlijk in vrachtwagens rijden.

Ik was een kind, ik was acht of negen, ik liep door de enige supermarkt die het dorp rijk was. Korti. Zo heette die supermarkt. Korti Totaal. Later werd dat een Super. Nu is het geloof ik een Jumbo. Zag ik toen ik een paar jaar geleden met mijn gezin door het dorp reed om mijn kinderen te laten zien waar hun vader is opgegroeid. Ik was een kind, ik was acht of negen, ik had de leeftijd dat ik af en toe een boodschap mocht doen voor mijn moeder. Ga jij even naar de Korti Tim, ik ben bakboter vergeten, en dan ging ik naar daar. Op mijn crossfiets. De Korti lag aan de Dorpsstraat, en dat was een gevaarlijke straat, daar werd onverantwoord hard gereden maar dat maakte niet uit, voor de Korti hoefde je de straat niet over te steken. Ik liep daar, een kind, acht of negen, ik liep langs het tijdschriftenrek, vermoedelijk om te zien of de nieuwe Donald Duck er al was. En toen zag ik het. Een groen blaadje met een nogal schaars geklede mevrouw op het omslag. Maar ook een vrachtwagen. Turbo King heette het. Ondertitel: cowboys van de highway. Dit was het. Dit was waar ik al die tijd naar gezocht had. Cowboys in vrachtwagens. Dit moest ik hebben. Ik kocht. De bakboter ben ik geloof ik vergeten, of misschien kon ik die niet meer betalen.

Turbo King was “een Favoriet roman”; een tijdschrift met een (nog tamelik lang) verhaal er in, uitgegeven door uitgeverij Favoriet die ook heel veel van dat soort bladen uitgaf die zich afspeelden in ziekenhuizen. Maar deze reeks ging dus over vrachtwagenchauffeurs. In Amerika dan nog! Chris Morris en Jim Stonewall, zo heetten de hoofdrolspelers. Ze hadden helaas wel een Europese vrachtwagen, zo’n stomme stompneuzige MAN. Geweldig vonden ze die truck, in meerdere delen feliciteerden ze elkaar ermee dat ze een MAN hadden en geen Amerikaanse vrachtwagen. Dat was hun enige fout. Verder vond ik alles aan die serie fantasties.

Ik ben de verhalen over Jim en Chris gaan lezen toen ik nog een kind was en ben het blijven doen tot diep in mijn puberteit. Elke maand kwam er een nieuw deel uit, of misschien elke twee weken. Ik kon elke nieuwe uitgave net aan betalen van mijn zakgeld maar toen ik ouder werd ging dat beter. Ik kwam erachter dat Favoriet, maar ook andere uitgevers van dit soort “bladenboeken”, tevens andere reeksen had die ik boeiend vond. Over cowboys (echte, te paard), politieagenten, detectives, spokenjagers (serieus!), geheim agenten, premiejagers. Ik werd een verwoed verzamelaar van deze romans. Ik vond ze aan marktkramen, in kringloopwinkels, in rommelwinkeltjes. Ik kwam erachter dat de Turbo King een eerder leven had gehad als Trucker Jim. De Trucker Jims waren op kleiner formaat uitgekomen, en op het omslag stonden Jim en Chris meestal nog in pak afgebeeld, en met hele nette haren.

Pulp, zo werd dat genoemd. Dat was geen “echte” literatuur, dat moest je eigenlijk niet lezen. Mijn nicht Anne (ook zij nu dood) en haar intellectuele vriend, de werkeloze kunstenaar (en later kok) Hans (ook hij nu dood), lieten niet af er misprijzend over te doen. Begonnen ermee me boeken voor mijn verjaardag te geven. Echte boeken. Van echte schrijvers. F. Springer. Kurt Vonnegut. John Irving. Ik vond dat niet slecht, ik las dat met plezier, maar het gaf geen doodsteek aan mijn liefde voor “pulp”. En zeker niet aan de liefde voor de Turbo King-reeks.

En dan Kees ’t Hart. Die maffe, aimabele Kees ’t Hart. Die schrijft alsof hij praat. Alsof hij daar zit, je beste vriend is, met je op kaffee zit en tegen je praat. Omdat zijn woorden levend en bloedwarm regelrecht het papier af marsjeren, je huiskamer in. Diezelfde Kees ’t Hart komt af met Pleidooi voor pulp. Ik lees al jaren geen “pulp” meer, ik weet niet eens of ze nog bestaan: die Favoriet romans die ik las, of al die andere “bladenboeken”, mijn moeder heeft ooit, toen ik al studeerde, mijn hele collectie aan de straatkant gezet, daar was ik toen wel boos over (maar inmiddels zou ik het zelf denk ik gedaan hebben) maar ik herinner me wel de waas van schaamte die eromheen hing; ik bewaarde die romans ook niet zichtbaar op mijn kamer. Dus ik dacht Dit gaat goed worden. Een goed schrijver, een gerespecteerd schrijver, gaat pleiten voor iets dat uit alle hoeken verguisd wordt, iets waarvan ook ik ooit hield. Kees ’t Hart over pulp, dat kon niet anders dan geniaal worden!

Is wat ik dacht.

Helaas. Pleidooi voor pulp viel me een weinig tegen. O jee. Daar verklap ik het al.

Ja. Het viel me tegen. Voor het grootste gedeelte had dat te maken met ’t Harts blikvernauwing. Pleidooi voor pulp gaat uitsluitend over liefdesromans. De truckers-, politie-, cowboy-, spokenjagers- en CIA-romans (om er maar een paar te noemen) die mij zo aanspraken worden nergens genoemd, niet eens in een voetnoot. De onderwerpskeuze als een pars pro toto zien lukte me maar gedeeltelijk: veel van wat hij te berde brengt, is slecht toepasbaar op wat ooit “mijn” soort pulp was. Of is dat misschien nog een lager soort pulp, een soort van pulp dat werkelijk niet meer te verdedigen is – zelfs niet door een doorgaans zeer ruimdenkende ’t Hart?

Maar er is nog iets anders. Ik was erg benieuwd naar zoiets als “terreinafbakening”. Waar houdt pulp op en begint “echte” literatuur? ’t Hart pleit sterk voor de emancipatie van de liefdesromans maar uit diverse terzijdes (“Titels weet ik niet meer. Dat laatste hoort bij deze literatuur. Je vergeet de titels en de verhalen. Je leest ze zoals je kranten en tijdschriften leest, één keer, en dan verdwijnen ze. Deze boeken bewaar je niet in een boekenkast.”) maak ik op dat ook hij een onderscheid maakt tussen “hoogbrauw” literatuur en liefdesromans; tussen “boekenkastboeken” en “pulp”. Dan komt bij mij de vraag omhoog waar die scheidslijn precies ligt. Waar houdt “pulp” op en begint “literatuur”. En is er tussen wat doorgaans onbetwist tot “literatuur” gerekend wordt ook niet genoeg “pulp” te vinden?

Ook in de puberteit geraakte ik in de ban van Stephen King. Gedeeltelijk overlapte dit met de truckersromans e.d.; King bleek wel van langere adem – hem las ik nog toen ik al studeerde. Tussen al dat gestudeerd volk was King al even verboden als de truckersromans eerder bij ander volk waren geweest. Vooral Peter hield maar niet op iedere keer als ik King ter sprake bracht (wat ik zo min mogelijk probeerde te doen) te benadrukken dat dat “geen literatuur” was. Ik wou dat ik Peter was. Voor Peter was alles altijd zo duidelijk. Wat niet zoveel meer met muziek te maken had, wat niet meer zoveel met humor te maken had, wat geen literatuur was, dat hondenhaters ook mensenhaters waren, alles was zo ontzettend duidelijk voor die gast. Voor mij was het niet per se een gegeven dat Stephen King géén literatuur schreef. Oké hij had zijn onderwerpskeuze niet zo mee en zijn thematiek tendeerde geregeld naar het eentonige maar voor een pulpschrijver beschikte hij over verrassend “literaire” technieken: perspectiefwisselingen, vormexperimenten, genreverschuivingen, montagetechnieken: het kwam alles voor bij King. Ik ken menig schrijver van zogenaamd “echte” literatuur die over een onbeholpener pen beschikt dan King.

Ik denk ook aan een plaatje dat ik ooit zag in een leerboek Nederlands op de MAVO. Het ging over het verschil tussen pulp en literatuur. Pulp werd in dat boek “lectuur” genoemd. Hoe dat verschil gevisualiseerd werd, was wat me met name trof. Literatuur, dat was een uitgelezen (!) maaltijd in een exquise restaurant. Pulp was fastfood. Maar dan dat plaatje. De literatuurlezer was een man met een net kapsel, een colbertje, een potloodsnorretje. Hij zat aan een ronde tafel met een lang tafelkleed een hardcoverboek te lezen (of was het de menukaart?). De pulplezer was een dikke gast met een rond brilletje en warrig haar die met een hamburger in zijn hand een wat flodderig uitziend boek aan het lezen was. Hij stond, zei ik dat al? Het was bij de pulplezer alles maar een tussendoortje, terwijl de literatuurlezer er duidelijk eens de tijd voor ging nemen. De pulplezer keek wel veel vrolijker, dat wel. Met een grote lach op zijn gezicht stond hij met die druipende hamburger dat flutboek van hem te lezen. De literatuurlezer keek zuinig, bijna zuur.

Maar ja. Waar houdt de hamburger op fastfood te zijn? De hamburger van de Burger King is niet de hamburger van die creatieve, onafhankelijke snackbar bij u om de hoek en ook een “sjiek” restaurant schaamt zich er niet voor een variant van de hamburger op de kaart te zetten. Welke hamburger is de truckers- of de liefdesroman; welke hamburger is King? En hoe over de “literaire thriller” dan? Ik denk dat ’t Hart over deze vragen behartenswaardiger antwoorden had gehad dan dat leerboek van de MAVO en Peter tesamen en het is ook daarom jammer dat hij deze discussie geheel en al uit de weg lijkt te gaan.

Ook zijn zijn woorden dit keer een graadje minder warm. Het gaat me teveel over wat lezeressen over liefdesromans zeggen op Goodreads, en het gaat me teveel over zijn ergernis over badinerende reacties op “pulp”. Hij verwijt de criticasters helikopterpiloten te zijn: vanuit de hoogte commentaar geven op iets wat ze door hun hoge positie eigenlijk niet eens goed kunnen zien. Maar in feite doet hij hetzelfde: hij veroordeelt het commentaar zonder na te denken over het waarom van dat commentaar.

Ik las nooit liefdesromans. Mijn moeder wel, en die bewaarde ze trouwens wel in haar boekenkast: de hele wand van de slaapkamer van mijn ouders zag rood van de liefdesromans. Hoe grenzeloos haar verzamelwoede; grenzelozer nog dan de mijne. Met alle buurvrouwen, vriendinnen, familieleden, kennissen bestond een akkoordje: iedere gelezen liefdesroman eindigden bij mijn moeder. Maar ze had het zelfs voor elkaar gekregen dat een of andere winkel (niet de Korti) hun onverkochte overschotten aan haar afstonden (gratis of tegen sterk gereduceerde prijs, dat weet ik niet meer). Met vuilniszakken tegelijk kwamen die liefdesromans ons huis in. Een groot deel van mijn jeugd zag ik mijn moeder niet anders dan op de bank, met een liefdesroman in haar hand (of aan de eettafel puzzelend, een andere hobby van haar, Zweedse doorlopers, liefst het hoogste aantal sterren). Af en toe las ze iets voor uit die liefdesromans en dat was bijna altijd slecht. Maar dat is misschien een oneerlijk argument: mijn moeder las alleen die passages voor die haar stoorden omdat ze te stompzinnig, kinderachtig of flauw van aard vond.

Maar als ik terugga naar de truckers en de cowboys en de CIA-agenten: dat las je niet om de schrijfstijl. Dat had altijd hetzelfde stramien. De karakters bleven altijd tot op het extreme plat. Zelfs Jim Stonewall en Chris Morris, waarover ik talloze en talloze Favoriet romans heb gelezen, kregen maar geen structuur (Jim Stonewall was getrouwd geweest, had gewoond, met zijn gezin, een dochtertje Sarah, in Boise, Idaho, maar de verre reizen waren te zeer aan hem blijven trekken, de truck (die stomme stompneuzige MAN) stond op zijn naam; van Chris Morris wist je niks behalve dat hij driftig was en van vrouwen hield). Je moest van die romans niks nieuws, niks verrassends verwachten. Ze waren “alleen maar” onderhoudend. Ik las ze om even weg te zijn. Wist ik veel dat je ook ondersteboven, binnenstebuiten, overdonderd, verscheurd of in de zevende hemel kon zijn van een boek.

Kan pulp wat literatuur ook kan? Moet het ene op het niveau van het andere komen te staan? Ik weet het niet.

Waarlijk interessant vond ik het laatste hoofdstuk, waarin ’t Hart zich waagt aan een analyse van de wortels van de liefdesroman. Hij komt uit bij Søren Kierkegaard die in het mij onbekende De herhaling stelt dat verliefdheid altijd gestoeld is op herhaling: er is altijd een eerdere liefde. ’t Hart ziet dit “herkansing”-thema aanwezig in alle liefdesromans. Daargelaten of Kierkegaards idee toepasbaar is op het “echte” leven (ik kan me nog herinneren dat ik in de derde klas zat, een jongetje van zeven ofzo, en dolverliefd was op Lonneke en dat zich dat niet liet vergelijken met wat dan ook dat ik eerder gevoeld had in mijn leven) (en is niet in elke liefde het singuliere zo aktief: het is steeds “deze ene liefde” die niets uitstaans heeft met welke voorgaande liefde dan ook), kun je best aan een oerbron geloven: de bron van waaruit wij allen drinken, eten, denken, liefhebben en schrijven. Er is niets op tegen om te denken dat schrijvers van “pulp” uiteindelijk uit dezelfde bron putten als schrijvers van “literatuur”; net zoals de dromen van een fabrieksmedewerker dezelfde achtergrond kunnen hebben als de dromen van een professor. Via Ovidius, John Keats, Robert Graves, Carlo Ginzburg en de mij onbekende filosoof Stanley Cavell raakt Kees ’t Hart aan thema’s als een voorwereldlijke witte godin, regeneratie, en het verkiezen van de afbeelding boven het werkelijke. Daar komt hij gevaarlijk dicht in de buurt bij  de zin van alle kunst, en misschien zelfs van alle religie: de vervolmaking van wat in aldagsleven verre van volmaakt is. Het is jammer dat het een kort hoofdstukje is, en het is jammer dat het zo helemaal op het einde is. Ik had hier meer over willen lezen, langer over willen denken.

Ook zo: wat alleen maar aangestipt wordt: pulp in strijd tegen de “ontlezing”. Wat en hoe. En waarom. En hoezo.

Teveel blijft onbeantwoord.

Een uiterst sympathieke gedachte, dit Pleidooi voor pulp. Maar in deze vorm een gemiste kans. Of een opmaat voor meer.


Kees 't Hart Pleidooi voor pulp Recensie

Pleidooi voor pulp

  • Schrijver: Kees ’t Hart (Nederland)
  • Soort boek: non-fictie
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 6 december 2022
  • Omvang: 128 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 12,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het nieuwe boek van Kees ’t Hart

Een wapen tegen de ontlezing Je ziet ze nog liggen in de supermarkt: de Bouquetreeksboekjes, damesromannetjes, pulpboekjes, of hoe je ze wilt noemen. Met mooie jonge mannen en vrouwen op het omslag. En titels als Gekust door de dokter, Haar liefste wens en Nog altijd de zijne. Kees ’t Hart leest ze nog steeds en is solidair met de schrijvers; ze zijn collega’s. Sommigen schreven meer dan vijfhonderd romans en verkochten er miljoenen. Wat bezielt ze om maar door te schrijven? Hoe houden ze hun schrijfverlangen in stand? ’t Hart zou het betreuren als de belangstelling voor deze boeken afnam. Zonder deze ‘lectuur’ en de leescultuur die erbij hoort zal, vreest hij, ook de literatuur verdwijnen. Want deze boeken hanteren dezelfde principes en uitgangspunten die in literatuur worden toe gepast. Ze dromen over de wereld, proberen illusies in stand te houden, voelen zich verbonden met de wereld. Ze zijn de basis van alle schrijfkunst.

Bijpassende boeken en informatie

Oksana Zaboezjko – Zusters

Oksana Zaboezjko Zusters recensie en informatie over de inhoud van de bundel met verhalen uit Oekraïne. Op 24 november 2022 verschijnt bij uitgeverij Cossee de Nederlandse vertaling van de verhalenbundel Сестро, сестро van de Oekraiense schrijfster Oksana Zaboezjko.

Oksana Zaboezjko Zusters recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van Zusters. Het boek is geschreven door Oksana Zaboezjko. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van het boek uit 2003 van de Oekraïense schrijfster Oksana Zaboezjko.

Recensie van Tim Donker

Ha gezellig, oorlog! Kunnen we weer eens lekker eensgezind zijn, en vlaggen uit het zolderraam laten hangen. Hebben we een goed onderwerp om over te praten bij de koffieautomaat. Een reden om een boek te lezen. Ja lezen. Ja boeken. Lezen is altijd goed. Oksana Zaboezjko behoort tot de belangrijkste Oekraïense schrijvers en dichters, zo vertelt mij het achterplat. Maar kansen zijn groot dat ik tot aan mijn graf nooit van haar gehoord zou hebben als in Oekraïne geen oorlog was uitgebroken. Maar er brak wel oorlog uit, en dus zijn er boeken. Want Oekraïne, oorlog, dat willen de mensen lezen, dat verkoopt. Een diergelijk cynisme zou Zaboezjko zeker en vast bevallen, want cynisme – daar kent zij wel wat van. Het speelt een rol in al deze verhalen. Verhalen die flink indruk op me maakte. Diepe indruk. Deze verhalen. Hele diepe indruk.

Zaboezjko schrijft, en Zaboezjko schrijft mooi. Ze is goed in openingen. “Je had een zusje moeten hebben, zo’n vier, nee, vijf jaar jonger. Boven je hele kindertijd cirkelden onstoffelijke meisjesnamen, die met elkaar van plaats wisselden en naar elkaar riepen: je wist niet waaraan je ze moest vastmaken, aan je poppen durfde je ze niet te geven want het waren geen poppennamen”, zoals Zusje, mijn zusje, het eerste verhaal in deze bundel begint. Of het begin van Na de derde bel geen toegang tot de zaal: “Een futiliteit, zoals altijd. Alles begint altijd met een futiliteit, een vuiltje in je oog, een rothumeur, een belediging van lang geleden die een frustraat als Gavrilo Princip ineens weer te binnen schiet (ze hadden dat scharminkel nooit moeten uitlachen) – en plop, voor je het weet zit je met een kosmische brand en probeer die maar eens te blussen.” Of simpeler misschien, eentje nog en dan hou ik ermee op, nee niet met deze bespreking maar met het citeren van eerste zinnen, de eerste zin van Hier had uw reclame kunnen staan (Oksana Zaboezjko is ook goed in titels, Oksana Zaboezjko is goed in veel maar dat vertel ik nog wel): “Het waren de mooiste handschoenen die ik ooit had gezien.”: Oksana Zaboezjko maakt dat ik lezen wil, ja zelfs dat over die handschoenen ja, wie maalt er immers over de schoonheid van handschoenen en hoe mooi kunnen handschoenen überhaupt zijn, handschoenen zijn gewoon handschoenen (hoewel, de handschoenen van mijn moeder, die van dun leer waren, bruin, als we ’s winters op de fiets zaten droeg ze die, dan keek ik naar mijn moeders handen aan het stuur, ja die handschoenen daar vond ik wel wat van), het deed me ook denken aan de eerste regel van het liedje Packs of three van Arab Strap maar die regel is evenwel zo ranzig dat ik hem hier niet herhaal, ga zelf maar luisteren, het is het eerste liedje op Philophobia, sowieso wel een aardige seedee.

Dus ik zet me. Dus ik lees. En ik weet me gemangeld. Ik weet me bij de strot gegrepen. Ik weet me aan mijn leesstoel genageld, met hele echte spijkers dit keer. Zaboezjko lezen is een fysieke ervaring.

Ze schrijft in lange, soms ellenlange zinnen, zinnen vol beelden, zinnen vol namen, zinnen vol details. Veel van wat ze terloops benoemd heeft in het verhaal verder geen nut of functie meer (die Gavrilo Princip bijvoorbeeld, uit de eerste zinnen van Na de derde bel geen toegang tot de zaal nou die komt in dat hele verhaal verder niet meer voor), gewoon een korte flits, maar het is er wel, het is wel gezien. Dat werkt zeer intensifiërend, zeker bij een schrijfster die er toch al niet op uit is om de lezer met een blij gevoel achter te laten. Zaboezjko heeft niet een bijzonder positief mensbeeld. Als op te maken valt uit zinnen als: “Om schuldig te zijn hoef je geen mes in een hart te steken – je hoeft alleen maar geboren te worden.”; “Het verschil tussen goed en kwaad bestaat niet.”; “Op het moment dat Leentje in hun klas 4B verscheen, had Darka met haar elf jaar al een cv dat prima bruikbaar was voor een toekomstige crimineel of politiek leider (de grens tussen de twee is zoals bekend flinterdun en wordt minder bepaald door persoonlijk succes dan door omstandigheden)”; “[J]e [kunt] in werkelijkheid iets wat leeft, of het nu een bloem is, een konijntje, een mens of een land […] niet […] hebben: je kunt het alleen maar vernietigen – de enige manier om hard te maken dat het je bezit is.””; “de oneindigheid kan je niet bezitten. En al onze inspanningen om zoveel mogelijk te verwerven – geld, mannen, indrukken, diploma’s, jurken, auto’s – zijn alleen maar zielige, belachelijke pogingen om dichter bij het oneindige te komen, door steeds maar weer iets aan de schamele som toe te voegen.”, “we zijn allemaal geen slechte mensen, maar waarom wordt alles wat me aanraken meteen zo smerig?”, of deze: “Wat volgde was allemaal oké: huwelijk, armoede, kinderen, ziektes, werk waar ze niet van hield, en kleine vreugdes, zoals een nieuw appartement of een leren jas. Het was maar varkensleer, maar wel goed gelooid. Het had slechter kunnen zijn. Veel slechter.”; een filosofie a la Johnny Dowd: be content with your life, it might not get any better.

De stijl. Ja de stijl. Die zinnen die zich om me heen winden, kronkelen, drajen, soms maken dat ik denk dat ik het niet meer aan het volgen ben en dan het volgende woord ja ik volg toch nog. En het cynisme. O ja het cynisme. Niks mis met cynisme. In een wereld gelijk den dezen. Lijkt mij. En dan de thematiek. O. Ja. De thematiek. Wacht ik ga zo verder. Maar in eerste vermoeide het, die fysieke ervaring die Zaboezjko lezen is. Ik hield het niet vol. Dat is altijd goed he. Beter toch dan de paginadrajer die je na verloop van tijd geheel vergeten ben (Coe, laatst viel de naam Coe, ik weet mijn collega nog, die had een boek van Coe vertaald en hij gaf het mij, een echte paginadrajer zei hij, maar dan in het Engels, en verrek ik had die Coe inderdaad zo uit en ik weet nog dat ik er over geschreven heb, elders, niet hier, maar laatst viel de naam Coe en ik wilde er een gesprekje over aanknopen maar ik bedacht me dat ik niets meer wist: niet waar het over ging, niet hoe de personen heetten, niet eens meer de titel van het boek kon ik me herinneren). Maar de eerste laten we zeggen honderdnogwat pagina’s van Zusters (het boek telt maar 190 bladzijden) hield ik het steeds maar kort vol: vijf bladzijden, misschien zes of zeven, en dan moest ik iets anders gaan doen: een ommetje maken in mijn kamer, misschien alvast de aardappels schillen (idioot het is nog maar elf uur in de ochtend) of gewoon maar even dobberen op dit hier The Basin of the Heavens van Area C en Mudboy, wat een aangenaam dobberen is maar ik hoor Area C toch net iets liever spelen met Black Forest / Black Sea (wat niet erg is; er kan nu eenmaal vrij weinig op tegen Black Forest / Black Sea), ergens in de kamers boven uit een raam gaan kijken en de vlucht van een vogel volgen. Weet ik het. Alles. Als het maar even niet dit boek was. Dit gruwelijke boek. Dit prachtige boek. Dit alles verbrijzelende boek.

Eigenlijk doen ze heel gewone dingen, de mensen in deze verhalen. Ze overwegen een paar boeken te gaan lezen op het balkon, ze maken zich op om naar een schoolreünie te gaan, ze kopen een paar handschoen, ze zitten met hun man en hun dochter in de auto en kibbelen wat. Maar op de achtergrond gaat het altijd om machtsverhoudingen, om superieur aan een ander te willen zijn, om skeletten in de kast, om dat wat je een leven lang blijft achtervolgen, om uitbuiting, om exploitatie, om politiek, om alles dat onze wereld lelijk maakt. Op de achtergrond ja. In Een album voor Gustaaf komt de achtergrond wel heel erg naar voren. In dit verhaal gaat het het meest expliciet om de Oranje Revolutie. Een naamloos blijvende, elkaar “Kleine” en “Kleintje” noemende “HIJ” en “ZIJ” krijgen bezoek van de Nederlandse (!) schipper Gustaaf die een plakboek wil maken over de Oranje Revolutie. Met nauw verholen wellust kijkt Gustaaf in hun fotoboeken, en ontlokt verhalen aan zijn gastheer en -vrouw. “ZIJ”, “kleintje”, is historicus wat Zaboezjko de gelegenheid geeft kolleezje te geven over de geschiedenis van Oekraïne. Het is wat mij betreft het minst geslaagde verhaal in de bundel, en niet alleen omdat het meer op een opiniestuk lijkt dan op een verhaal. Gustaaf komt uit een cultuur die geen angst kent, alleen maar reclame en videospellen en andere simulacra (neuh, Zaboezjko hier is nooit oorlog geweest); de Maidan als de ultieme vrijheid en Rusland als onderdrukking, hum. Hoeveel beter is dat “vrije” westen dan? Ik snap vanuit het Oekraïens verleden, en meer nog vanuit dat allesontwrichtend heden, ieder anti-Russisch sentiment en ik voel ook niets dan sympathie voor het loszingen van de Maidan van de beeldcultuur: de rocksterren, de televisiepersoonlijkheden (die in informele jazz voor de camera verschijnen) (wat is die gast eigenlijk, een komiek?) (???) (stel u voor dat André van Duin morgen minister-president is) (langs de andere kant: Rutte — hoeveel beter is dat dan?) (???) (ook een komiek en niet eens half zo intelligent als Van Duin) (dus ik bedoel maar); dus toch, kom op, de maidan?, echt waar, het “vrije” westen, je moet hier maar een snotvalling krijgen om nergens meer welkom te zijn, want stel je voor dat je iemand aansteekt die daar minder goed tegen kan, ja ineens ging het in heel het westen maar om één persoon en dat was fucking iemand fucking die fucking daar fucking minder fucking goed fucking tegen fucking kan (waarom zou ik vlees eten?) (visboer doe mij nog maar een kilootje kibbeling hoor) (want vissen zijn geen dieren ofzo); iedere vrijheid is maar een alsof, een “tot daar en niet verder” (Nederland houdt van gewoon), een nooit zelf gekozen voorwaardelijkheid; er is maar een in relatieve zin vrij ongevaarlijk virusje nodig om van ons allemaal communisten te maken die al hun vrijheden moeten opofferen voor het collectief.

Maar vooral: juist omdat in Een album voor Gustaaf het ongezegde gezegd wordt, is het minder sterk dan de andere verhalen. In de andere verhalen speelt Zaboezjko een veel geraffineerder spel. In andere verhalen sleept ze je aan je haren mee naar de spiegel en wat ze je laat zien is niet altijd even fris. Ik noem een briljante scéne uit Meisjes (en wat een ongekend fantasties verhaal dat is). Dat gaat over meisjes. Twee meisjes. Darka en Leentje. Pubers. Meisjes op weg om vrouwen te worden. Er ontwikkelt zich een vriendschap tussen Darka en Leentje. Je zou die vriendschap als innig, mooi, verheven kunnen zien. Neem de tongzoenscéne. Ja, er is een tongzoenscéne. Twee heel jonge meisjes die tongzoenen. Dat zou je mooi kunnen vinden, of lief, of aandoenlijk, of geil. Afhankelijk van wie je bent (een pedofiel of wat). Maar dat is niet hoe Zaboezjko het beschrijft. Zij maakt er iets van dat op overmeesteren, bezitten, exploiteren uitkomt. Dat doet iets met lezers. Het raakt aan je eigen ziekte. Het raakt aan de ziekte van de wereld. Wat we geneigd zijn lief te noemen is misschien wel heel erg lelijk, dacht ik. Snap je nu dat ik mijn lezen af en toe moest onderbreken?

Of het al eerder genoemde Hier had uw reclame kunnen staan. Je zou het met enige goede wil “magisch realistisch” kunnen noemen. Of een modern sprookje. Het is lieflijk, het is zacht, het is mooi. Het interrumpeert en rectificeert zichzelf zomwijlen op godijneske wijze (godijnesk? ja dat is een bijvoeglijk naamwoord – veelzeggender, als je het mij vraagt, dan “kafkaesk”): “Hier dringt zich een plotwending op, en Julio Cortázar of Peter Høeg bijvoorbeeld zou hier vast en zeker een verhaal hebben geschreven (en Taras Prochasko, die te lui is om het te schrijven, zou het in een koffietentje vertellen)”; “Nee, dat laatste verzin ik maar, dat is nooit gebeurd.”, zulke dingen, en als lief en mooi en grappig het is, uiteindelijk gaat het toch ook om de medogenloosheid van consumentisme, van een kapitalistisch uitbuitingssysteem waarin niets nog eeuwige waarde heeft – of welke waarde dan ook.

Maar het mooiste is misschien toch wel Na de derde bel geen toegang tot de zaal. De dynamiek tussen een vrouw en haar puberdochter. Dat zit al zo propvol dingen. Generatieconflict, verlies, vergankelijkheid, strijd, territoriumdrift, liefde, onbegrip, de schimmen uit je verleden, een zucht naar erkenning. En dan is het ook nog oorlog. Ja. Oorlog. Een land, Oekraïne, in oorlog met een ander land, Rusland. De oorlog, een oorlog, deze oorlog, wie weet, ergens in het land is het oorlog, sommige mensen moeten hun zonen naar het front sturen maar gelukkig hebben hoofdpersoon Olha en haar man alleen een dochter. Al het grote zit hier in bijzinnen. Het nepnieuws van Russia Today, de handelswijze van Poetin, landgenoten die heulen met de Russen. Het verhaal zou al bol hebben gestaan van spanning als het alleen maar om de moeder-dochter relatie ging: de vrouw die in de overgang is (“de kus van de dood”), en het meisje dat een vrouw in wording is. Dat doet alleen al zo bizar veel gedachten in mijn hoofd opkomen, en dan is er ook nog eens oorlog ergens in de achtergrond, en het cynisme dat het voor de welgestelde hoofdfiguren uit dit verhaal met hun dochter die gelukkig geen zoon is iets is dat in de achtergrond kan blijven doet mijn hoofd bijna ontploffen.

Zusters is een bijzonder straffe bundel. En of het nu oorlog is of niet, ik zou graag meer willen lezen van Oksana Zaboezjko. Dus vertaal. Vertaal meer. Vertaal alles.


Oksana Zaboezjko Zusters Recensie

Zusters

  • Schrijfster: Oksana Zaboezjko (Oekraïne)
  • Soort boek: Oekraïense verhalen
  • Origineel: Сестро, сестро (2003)
  • Nederlandse vertaling: Helen Saelman, Marina Snoek
  • Uitgever: Cossee
  • Verschijnt: 24 november 2022
  • Omvang: 224 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 14,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman van de Oekraïense schrijfster Oksana Zaboezjko

Een dochter in haar tienerjaren, een schrijfster die in een klein, oud winkeltje een bijzonder paar handschoenen vindt en een historica. Oksana Zaboezjko’s protagonisten – onveranderlijk vrouwen – observeren hun eigen daden en gevoelens tegen de achtergrond van de Sovjettijd en de Oranje Revolutie van 2004. Ze vinden kracht, macht, maken fouten en worden gedreven door de tegenstrijdigheden en malheurs van een vol leven. Hun gecompliceerde relaties met lichamelijkheid en schoonheid worden met empathie beschreven als deel van hun zelfbeeld.

Oksana Zaboezjko is een van de belangrijkste publieke intellectuelen van Oekraïne. In haar veelbekroonde werk vraagt ze zich af hoe je de meest ondenkbare realiteit van onze tijd zin kan geven. In deze over de hele wereld vertaalde verhalenbundel draait ze het begrip ‘waarheid’ in haar handen als een prachtig paar verloren handschoenenen en maakt ze op subtiele wijze het politieke zichtbaar in het persoonlijke.

Oksana Zaboezjko (Loetsk, 1960) behoort tot de meest vertaalde Oekraïense schrijvers en dichters. Ze studeerde Filosofie in Kiev en promoveerde in Filosofische kunst. In de jaren negentig doceerde ze in de Verenigde Staten als gastprofessor in Pittsburgh, Pennsylvania en Harvard. In 1996 verscheen haar eerste roman, Veldonderzoek naar Oekraïense seks, in 2010 haar magistrale Het museum van de achtergelaten geheimen, en in 2022 de verhalenbundel Zusters.

Oksana Zaboezjko Mijn langste boektournee RecensieOksana Zaboezjko (Oekraïne) – Mijn langste boektournee
essay
Uitgever: Cossee
Verschijnt: 24 november 2022

Bijpassende boeken en informatie

Cormac McCarthy – Stella Maris

Cormac McCarthy Stella Maris recensie en informatie over de inhoud van de roman. Op 22 november 2022 verschijnt bij uitgeverij Picador de nieuwe roman van de Amerikaanse schrijver Cormac McCarthy. De Nederlandse vertaling van de roman verschijnt bij uitgeverij De Arbeiderspers. Een maand eerder, op 25 oktober 2022 verschijnt een tweede nieuwe roman van de beroemde Amerikaanse schrijver. Deze roman heeft als titel The Passenger meegekregen.

Cormac McCarthy Stella Maris recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op de pagina de recensie en waardering vinden van de roman Stella Maris. Het boek is geschreven door Cormac McCarthy Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van dit nieuwe roman van de Amerikaanse schrijver Cormac McCarthy.

Recensie van Tim Donker

De Cormac. De McCarthy. Daar is hij. Daar is hij dan weer. En De Passagier staat nog warm en rokend in mijn kast, en De Passagier laat me nog hijgend, en De Passagier leeft nog – en nu al komt hij af met Stella Maris. Toch geen flinterdun boekje, dat De Passagier (liet ik de titel van zijn vorige reeds vallen? De Passagier heette het) maar het liet me niettemin op een zeker soort honger achter: ik had niet gewild dat het al uit was, niet nu al (had ik trager moeten lezen?) en komt dus als geroepen dit Stella Maris want het sluit nogal goed aan bij euh… wel, De Passagier dus. Zie het als een nabeschouwing. Een post scriptum misschien. Ik weet het niet, ik probeer die achterlijke term “tweeluik” te vermijden. Ging het vorige boek nog over Bobby Western, dit keer staat zijn zus centraal (van wie wij via Bobby ook al menige glimp hadden mogen opvangen).

Alicia Western is een briljant wiskundige (ex-wiskundige feitelijk), gediagnosticeerd als lijdend aan “paranoïde schizofrenie” en uit eigen wil opgenomen in een kliniek die Stella Maris heet (hee, anders sloeg die titel ommers nergens op). Gans het boek wordt verteld in therapeutiese sessies.

He?

Wat?

Ja.

Gesprekken. Met haar therapeut. Dit hele boek bestaat uit dialogen, meer niet.

Wow.

Is wat ik dacht. Is wat ik almeteens dacht. Is wat ik op voorhand al dacht. Cormac McCarthy, dacht ik, de geniale Cormac McCarthy komt af met experimenteel proza van een kaliber waarvoor ik Engels ben gaan lezen.

He?

Wat?

Ja, dat behoeft misschien enige uitleg. Die laatste zin ik meen. Eigenlijk kende ik die hele Cormac McCarthy van haar noch pluim toen ik aan De Passagier begon. Maar dat mepte me dan ook steenkoud neder: niet zelden was ik zó onder de indruk van een boek. Oké, ik ben best vaak zó onder de indruk van een boek. Maar gezien de hoeveelheid boeken die ik lees, ging het uitgedrukt in procenten toch nog altijd om een bijzonderheid. Dit was wel één van de boeken die me bij blijven zou & McCarthy was op slag een nieuwe favoriet. Dat was één.

En dan dat experimenteel proza: ik heb nu al bijkans drie decennia lang een boon voor boeken die op één of andere manier afwijken van de vuile rest die daar zo’n beetje in het midden ligt en een boek dat geheel uit dialogen bestaat kwalificeert zich bij mij als experimenteel proza en heeft alleen daarom al mijn aandacht – al zou het niet geschreven zijn door Cormac McCarthy maar lawwezeggûh door William Gaddis. Want die schreef ooit JR, een regelrechte aanval op de Amerikaanse droom (en alleen daarom al goed). En misschien de eerste roman ooit die vrijwel volledig uit dialogen bestaat, kruisende dialogen, in elkaar hakende dialogen, zich verknopende dialogen – niet altijd is het bij Gaddis meteen duidelijk wie er nu eigenlijk precies aan het woord is. Ik vernam wat over JR, ik hoorde iets komen doorheen de druivengaard en ik dacht: Dat boek moet ik lezen! Maar JR is bij mijn allerbeste weten nooit in het Nederlands vertaald (schande, Arbeiderspers!) (nee: schande, Koppernik!) (vroeger zou ik gezeid hebben: schande, IJzer) (maar die tiep kent geen skinnerbox uit een boodschappenkrat, dus laat maar). Dus wat toen gezongen? Zomaar wat uitgeverijen een verzoeknummertje doen? Vertaal dit toch eens, vertaal dit boek toch eens, waarom vertalen jullie dit boek toch niet? Ik trachtte In De Knipscheer ooit zo gek te krijgen de kortverhalen van Michael Gira te vertalen en daar kwam al niks van in de bus – en die mensen kénde ik dan nog min of meer. Wat voor deksels zouden geheel onbekende uitgevers dan op mijn neus doen belanden? Nah. Heel dat boek, heel dat vuistdikke en bij vlagen volslagen onbegrijpelijke boek in de oorspronkelijke taal doorworstelen leek me dan makkelijker. Dus ik liet het aanrukken. Uit het verre Amerika. En dat daar bleek maar de top van de ijsberg: wat een schatten en schatten en nog eens schatten aan wonderschoon onvertaald proza en onvertaalde poëzie lagen daar in dat door mij tot dan toe voor debiel gehouden Amerika te wachten op mijn lezersogen! (en hoe logies ook: met een afzetmarkt zo ontzettend groot, kun je wel eens een onorthodox danspasje veroorloven, niet waar?) Er was een tijd, zelfs, dat het Engelstalige deel van mijn boekenkast het Nederlandstalige deel bij verre oversteeg.

Ik had dus alle redenen om aan te nemen dat ik Stella Maris nog beter ging vinden dan (okee nu is het genoeg regels geleden nu kan ik hem wel weer even noemen) De Passagier. Maar hoeveel beter dan ongelooflijk goed kan goed zijn? Wat ging Stella Maris met me doen als De Passagier me al verpletterd had? Me vergruizelen? Het allereerste McCarthy-boek dat ik ooit gelezen had, was grofkorrelig, duister, spannend, grappig, hallucinant, verwarrend, hard, ontroerend, mooi, aangrijpend, ontregelend, vervreemdend, surrealistisch, dromerig, rauw en vooral volstrekt eigen. Wat ging dit boek meer kunnen zijn dan dat? Kán een boek wel meer zijn dan dat.

Nou. Nee. Nee dus. Dat kan een boek niet. Stella Maris was niet de klap op de vuurpijl. Stella Maris was de mensen op straat die wijzen naar de vuurpijl en ooh! zeggen. Je denkt: zonder die mensen had ik ook wel ooh! kunnen denken.

Misschien doe ik het boek daarmee tekort. Maar eerst dit.

Iets met hoe de kracht de zwakte kan zijn, ik had het niet zo willen zeggen maar jij begint erover. Juist dat wat me zo had aangetrokken, een boek in dialogen, de reden waarom ik Engels ben gaan lezen, experimenteel proza, afwijken van de vuile rest (die ook nog altijd iets met bijtekst moet, van bijtekst de hoofdtekst makend), juist daarmee berooft McCarthy zichzelf van zijn allergrootste troef: de sfeer. Die maffe keelsnoerende nagelbijtende sfeer. Een raar gedoe op een booreiland waar Bobby Western misschien wel misschien niet alleen was voor een dag, of twee dagen, of langer. Een gezonken vliegtuig vol mensen wier haar boven hun hoofd hangt. Al die schimmige kamertjes, boven een bar of waar dan ook waar “ze” je iedere keer weer vinden. De hallucinaties van een zus die misschien geen hallucinaties zijn. Die sfeer. De sfeer van een koortsdroom. Die weg is als je mensen alleen maar laat praten. Praten is geen koortsdroom, hoe maf de praat ook is. Voor koortsdromen bruiken we beelden en liefst geen praat watzoaltijd.

Daarbij komt dat anders dan bij Gaddis er bij McCarthy maar twee praters zijn: de therapeut en de patiënte. Ja, ook bij McCarthy weet je soms voor een enkel secondje ofzo even niet wie dat laatste nou zei, maar doorgaans is het verschil tussen therapeutenpraat en patiëntenpraat groot genoeg om eventuele verwarring snel in te dammen – en onindambare verwarring, dat was nou net mijn grote plezier bij De passagier!

Daarbij komt dat de therapeut-patiënte enscenering iets toneelmatigs heeft, lichtelijk overhellend, zelfs, naar het kluchtige. Dat de gesprekken tussen Alice en haar therapeut vrijwel altijd op dezelfde manier beginnen, versterkt dat gevoel nog. Het geeft het iets van een serie sketches, iets als André van Duin, iets waarvan ik vrees dat het de bedoeling niet kan zijn geweest (langs de andere kant: wat weet ik nu helemaal van de bedoelingen van Cormac McCarthy, die mens staat op eenzame hoogte en ik sta daar ergens in het riool wat probeer ik überhaupt aanspraken te maken op zijn bedoelingen?)

Daarbij komt nee daar komt nog bij dat Alice Western een briljant wiskundige is. Of waart. Bovenmatig intelligent, ook als kind al. De gesprekken gaan over wiskunde, algebra, topologie, filosofie, Grothendieck, Poincaré, Spengler, kardinaal- en ordinaalgetallen, Russel, Wittgenstein; de uitspraken van Alice worden zomwijlen door de mij niet geheel ononderlegd lijkende psychotherapeut al niet begrepen – hoe moet dat dan zijn voor de lezers, McCarthy? Ja ik weet wel dat ik de verwarring in uw vorige boek zo hoog achtte maar verwarring en onbegrip dat is niet hetzelfde.

Daar komt nog bij… ja, wacht, er komt nog één ding bij. Therapeutiese sessies tenderen naar rationalisaties. In het vorige boek was er sprake van Het Kind. Dat leek een hallucinatie van Alice te zijn: een onvolgroeid, betweterige, met “vlerken” in plaats van armen uitgeruste stoorzender die te pas maar vooral te onpas kwam opdraven in haar kamer. Maar dan is er die scéne dat Bobby een lange strandwandeling maakt met Het Kind. Bobby is een onalledaags persoon maar zeker niet psychoties. Toch? Ja toch. Maar toch is Het Kind bij hem, en lopen ze op. Dat maakt Het Kind wat? Een broer-zus liefde die zó sterk is dat ze ook deelt in dromen, hallucinaties, visioenen? Een transcendentale entiteit? Simpelweg een metafoor? Voor? Hoe ook – Het Kind intrigeerde me in De Passagier in zulk een hoge mate dat ik vrees voor een therapeut in Stella Maris om het ten dode te rationaliseren. Dat gebeurt niet helemaal, maar toch had ik Het Kind liever niet ter sprake gehad in dit boek.

Wat is het?

Ik overweeg de omgekeerde volgorde: Cormac McCarthy had De Passagier uit laten brengen ná Stella Maris. Oké. Dan had ik misschien wat veel informatie gehad al, misschien zoveel zelfs dat een deel van de spanning van De Passagier al doodgeslagen was maar toch: dan had ik eerst een onorthodox, intrigerend boek gelezen, een boek van het soort dat een reden was om Engels te gaan lezen om dan te leren dat die schrijver niet alleen kan intrigeren maar ook verwarren, verduisteren, beangsten en ontroeren.

Of. Stella Maris was een extra deel geweest bij De Passagier. In dezelfde band. Had ik al dat gepraat gelezen terwijl ik nog steeds zo aan het trillen was om de gebeurtenissen jawel, daaraan was De Passagier ook rijk.

Of.

Maar wat.

Het is gegaan zoals het gegaan is. Stella Maris is voorwaar geen slecht boek. “Grothendieck vergeet ik niet. Alle mensen die ik noemde zijn dood. Is dit een vereiste om bij de groten te horen? Het is een vereiste om niet morgenochtend wakker te worden en iets buitengewoon stoms te zeggen.”, of bijvoorbeeld een idee over hoe taal de waanzin gebracht heeft (“Geestesziekten schijnen bij dieren niet voor te komen”); taal als een epidemie die zeer snel om zich heen greep; een idee die me zowel deed denken aan “language is a virus from outer space”, een uitspraak van William Burroughs maar onsterfelijk gemaakt door Laurie Anderson alsook deed bepeinzen hoe waar dat überhaupt is (kennen dieren geen taal dan, kennen dieren geen waanzin dan) – alleen zulke vragen al.

Alleen zulke vragen al, alleen zulke gedachten al.

Welke schrijver kan dat?

Cormac McCarthy moet een ongemeen intelligent man zijn. En ik hoop dat hij ooit, in zijn tijd, wanneer was zijn tijd, wiskunde en ook het natuurkunde van Bobby uit het vorige boek gestudeerd heeft. Dat hij de waanzin van het intellect (wie schreef daar ook weer over?) van nabij kent en dat hij al wat hij te berde brengt in zijn boeken kan putten uit zijn parate kennis. Want dan, en alleen dan, spreken we over een auteur die op onontkoombare wijze verslag kan doen over de grenzen van wat wel zo kreupel als “de verlichting” wordt aangeduid. De gekte van dat wat zich ooit juist wilde afwenden van de gekte.


Cormac McCarthy Stella Maris Recensie

Stella Maris

  • Schrijver: Cormac McCarthy (Verenigde Staten)
  • Soort boek: Amerikaanse roman
  • Origineel: Stella Maris (2022)
  • Nederlandse vertaling: Arjaan en Thijs van Nimwegen
  • Uitgever: De Arbeiderspers
  • Verschijnt: 6 december 2022
  • Omvang: 256 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek / ebook
  • Prijs: € 21,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de nieuwe roman van Cormac McCarthy

1972, Black River Falls, Wisconsin. Alicia Western, wiskundige met paranoïde schizofrenie in een psychiatrische kliniek overdenkt bij haar psychiater de aard van waanzin, het snijvlak tussen natuurkunde en filosofie, en herinnert zich een jeugd waarin haar grootmoeder haar op zevenjarige leeftijd vreesde. Ze introduceert haar hersenschimmen, maar weigert te spreken over haar broer Bobby – niet helemaal dood, niet helemaal de hare – om wie ze voortdurend rouwt.

Geheel verteld door de weergave van de therapeutische sessies is Stella Maris een intiem portret van rouw en verlangen, waarin een jonge vrouw haar eigen bestaan probeert te begrijpen en daarbij leven en dood bevraagt op het hoogste niveau.

Cormac McCarthy Stella Maris Recensie

Stella Maris

  • Schrijver: Cormac McCarthy (Verenigde Staten)
  • Soort boek: Amerikaanse roman
  • Taal: Engels
  • Uitgever: Picador
  • Verschijnt: 22 november 2022
  • Omvang: 256 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek / ebook
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de nieuwe roman van Cormac McCarthy

1972, Black River Falls, Wisconsin: Alicia Western, twenty years old, with forty thousand dollars in a plastic bag, admits herself to the hospital. A doctoral candidate in mathematics at the University of Chicago, Alicia has been diagnosed with paranoid schizophrenia, and she does not want to talk about her brother, Bobby. Instead, she contemplates the nature of madness, the human insistence on one common experience of the world; she recalls a childhood where, by the age of seven, her own grandmother feared for her; she surveys the intersection of physics and philosophy; and she introduces her cohorts, her chimeras, the hallucinations that only she can see. All the while, she grieves for Bobby, not quite dead, not quite hers.

Told entirely through the transcripts of Alicia’s psychiatric sessions, Stella Maris is a searching, rigorous, intellectually challenging coda to The Passenger, a philosophical inquiry that questions our notions of God, truth, and existence.

Cormac McCarthy De passagier RecensieCormac McCarthy (Verenigde Staten) – De passagier
Amerikaanse roman
Uitgever: De Arbeiderspers
Verschijnt: 25 oktober 2022

Cormac McCarthy The Passenger RecensieCormac McCarthy (Verenigde Staten) – The Passenger
Amerikaanse roman
Uitgever: Picador
Verschijnt: 25 oktober 2022

Bijpassende boeken en informatie