Tag archieven: Tim Donker

Sara Sølberg – Sarabande

Sara Sølberg Sarabande recensie en informatie over de inhoud van de Noorse roman. Op 17 maart 2025 verschijnt bij Uitgeverij HetMoet de Nederlandse vertaling van de roman Sarabande van de uit Noorwegen afkomstige schrijfster Sara Sølberg. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster, de vertaler en over de uitgave.

Sara Sølberg Sarabande recensie en informatie

  • “Sarabande is een intelligente, veeleisende en zeer actuele roman geworden, die de indruk bevestigt van Sara Sølberg als een bijzonder vaardige en spannende auteur.” (Sigmund Jensen, Stavanger Aftenblad)
  • “Een ongelooflijk goed geschreven hybride roman met een psychose als narratieve drijfkracht.” (Freddy Fjellheim, Vårt Land)

Sara Sølberg Sarabande recensie van Tim Donker

En dan? Wat is dit? Klimaatfictie? Bestaat dat? Wil dat zeggen dat wat schrijvers met het klimaat zien gebeuren fictioneel is? En hoe dan met dit hier Sarabande? Hoe begint dit? Een vrouw in een appartement dat langzaamaan wordt overgenomen door insecten? Wat is dat? Kafka? Stephen King? Daphne Du Maurier? Wat ben ik aan het lezen? Thriller? Horror? Wat moet ik denken van Silja, van de hete zomer, van de dingen die zij ziet? Zitten we gevangen in haar hoofd? Zit Silja zelf gevangen in haar hoofd? En waarom zijn sommige tekstdelen dwars over de pagina gezet? Zodat ik het boek moet keren, zodat ik zelf als een insect overheen de pagina’s kruip? Het begin is in de oersoep? Het begin loopt in de soep? De soep is haar brein? Maar wat als Silja later pagina’s en pagina’s lang, eigenlijk bijkans het hele boek, opgenomen zit in een kliniek? Toch maar Ken Kesey dan? Gaat dit over milieu of over psychiatrie? Is Silja een onbetrouwbare getuige? Waren er helemaal geen insecten? Was de zomer ook niet zo heet dan? Voltrekken zich allicht helemaal geen ecologische rampen? Bestaan de veranderingen die zij in de natuur waarneemt louter in haar hoofd? Is de premisse van dit boek dan dat iedereen die meent dat klimaatverandering iets werkelijks is met werkelijke gevolgen gek is? Dat kan toch niet zo zijn? Wat is om te beginnen het verschil tussen binnen en buiten het hoofd? Alles wordt toch gevormd in je hoofd? Wat immers te denken van een passage als: “Zelfs als de gevaren die ik hoor niet zouden bestaan, worden de zenuwcellen gestimuleerd, wordt het endrociene systeem in werking gezet – de reactiepatronen van de evolutie zitten nog steeds in het lichaam – hormonen vloeien het bloed in, adrenaline geeft de spieren energie. Voorbereiden, alles paraat maken: mijn lichaam is altijd klaar voor de vlucht.”? En waarom zou Sølberg anders zoveel woorden vuil maken aan hoe de evenwichtstoestand die lang op aarde bestaan heeft onder invloed van de mens aan een eind kwam? Waarom zou ze dat allemaal dan zo nauwgezet beschrijven, zo nauwgezet dat delen van dit boek soms veel weg hebben van een lesje biologie? Of is dat eerder aardrijkskunde? Waarom lette ik toch nooit op op school? Verkent Sarabande het binnen ten opzichte van het buiten en/of het dunne vlies daartussen? Is alles misschien metafories bedoeld? De mens als denkend wezen die met zijn denken alles ten einde aan het denken is? Zodat ons hoofd ons tot een werkelijk einde leidt? Of is de kliniek het antropoceen? Het heersende discours waarin we gedwongen worden mee te gaan? Totdat we geleerd hebben te doen alsof onze neus bloedt? Maar dat is toch evenmin conform de werkelijkheid? Milieuproblematiek is toch niet iets dat op geen enkele politieke agenda terug te vinden is? Dat in geen enkel kaffee- of werkvloergesprek weerklinkt? Of bedoelt Sølberg dat we niet anders kunnen dan zijn wie we te zijn hebben? Omdat we geworpen zijnden zijn? En waar komt die Heidegger nu ineens weer vandaan? Zit die in mijn hoofd, in dat van Sølberg? Of is het toch Silja? Het zou toch een mooi bestaan moeten zijn, Silja zijn, en hovenier, en daar zijn, en buiten? Waar komt de frictie dan vandaan? Waarom deze psychose? Is het schizofrenie? Mag je die term wel zomaar gebruiken? Het is toch geen dissociatieve identiteitsstoornis? Hoe omschrijft de DSM IV dat eigenlijk? Is het de wereld die schizofreen is? Kunnen we wel weten wat waan is en wat niet? Is er misschien helemaal niks buiten de waan? Bracht de mens door zelf het onevenwichtigste wezen te zijn alles uit evenwicht? Kunnen we wel vertrouwen op onze inzichten? Welke verwoestingen werden aangericht door nu primitief aandoende behandelmethodes is de psychiatrie? Hoe hoopvol kun je zijn over dat wankelmoedige mensgemaakte ding dat wetenschap heet als je je bedenkt dat de neuroloog die de lobotomie bedacht nog maar zestig jaar geleden onderscheiden werd met de Nobelprijs voor de Geneeskunde? Gaan we morgen net zo hard lachen met wat we vandaag al zinnig, terecht, nuttig, diepgaand of zelfs onweerlegbaar beschouwen? Is dit het zware synthetiese verdriet? Het onafwendbare? De verontrustende symptomen? Als de aarde schreeuwend sterft liggen wij dan dromend? Omdat we maar nooit weten te ontsnappen uit wat Jay Farley opbergkasten noemt? Kan wat in zijn geval op gender ook van toepassing zijn op normaliteit wetenschap vooruitgang kapitalisme dagdagelijksheid ongemak? Het ziende blind zijn? Alles in de opbergkast, slot erop, en we spreken er niet meer over? Fungeert Silja dan als indicator? Zijn haar psychosen en klimaatverandering gelijkoorspronkelijk? Uitdrukkingen van een zieke aarde? En ecologie en psychiatrie in hetzelfde bedje ziek? Omdat ze achterop komen en veel te traag gaan voor alles dat aan de andere zijde veel te snel gaat? Hoe hoopvol kun je zijn over dat wankelmoedige mensgemaakte ding dat wetenschap heet als je je bedenkt dat de neuroloog die de lobotomie bedacht nog maar zestig jaar geleden onderscheiden werd met de Nobelprijs voor de Geneeskunde? Of heb ik deze vraag al gesteld? Laat ik het dan anders stellen: is de mens misschien te dom voor zijn eigen intelligentie? En van wie zijn de andere ogen, de ogen die we te leen krijgen op de dwarse pagina’s? Zijn dat insecten? Andere dieren? Die boven het kunnen gaan? Zien wat de mens niet ziet? Weten wat de mens niet weet? Is het het kruipen, in de aarde, over de aarde, is het het vliegen boven de aarde, wat maakt dat Sarabande afwisselend heel rap en dan weer heel traag leest, een konstant versnellen en stoppen, en teruglezen, en ongemerkt al gelezen hebben wat je dacht nog niet gelezen te hebben? Als een muziekstuk misschien? Een barokke suite? Een dans? Een, ja, sarabande? Of eerder toch een paringsdans? Een ritueel? Waar zijn de insecten? Is het deze manier waarop Sølberg ons tot Silja schrijft? Zodat we niet meer zeker weten wat we lezen, wat we zien, wie we zijn? Maar die bijna wetenschappelijk aandoende passages dan? Zijn die om nog enig houvast te schenken? Of juist andersom: daar om twijfel te zaaien over datgene dat de mens ontwikkelde om nu juist zekerheid te verkrijgen over de wereld om hem heen? Als wetenschap ook maar fictie is, een verhaal tussen verhalen, wat blijft er dan nog over? Alleen nog het lichaam en wat het ons laat voelen? Laat voelen dat het scheef zit? Is het ook daarom dat ik Sarabande niet alleen met mijn ogen lees, maar met heel mijn zijn? Dat dit boek alles in mij activeert? De insecten, de lucht, de aarde, het kruipen, het hoofd, de kliniek, hoe het licht valt op de pagina’s? Is het dit laveren tussen wetenschap en proza dat me af en toe aan Jan Lauwereyns deed denken? Zou iedereen begrijpen dat ik het als levensgroot compliment bedoel dat dit boek uitgegeven had kunnen zijn door Koppernik? Is er iets dat literatuur moet? Uit evenwicht brengen misschien? Eindeloze stromen vragen genereren? Altijd twijfel? Omdat kunst dat uiteindelijk toch het beste kan? Als t schrijverken Dregke meenam naar een optreden van Fátima Miranda, zou ze dan denken dat hij gek geworden was of zou ze de schoonheid van haar zang kunnen voelen door de gekte heen? Is gekte een symptoom van schoonheid? Vind ik Sarabande daarom zo mooi? En hoe heet ook alweer die roman die uit louter vragen bestaat? Kon je nu werkelijk geen zinnigere vraag bedenken om deze bespreking mee te eindigen?

Sara Sølberg Sarabande

Sarabande

  • Auteur: Sara Sølberg (Noorwegen)
  • Soort boek: Noorse roman
  • Origineel: Sarabande (2021)
  • Nederlandse vertaling: Liesbeth Huijer
  • Uitgever: Uitgeverij HetMoet
  • Verschijnt: 17 maart 2025
  • Omvang: 350 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 23,50
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de roman van de Noorse schrijfster Sara Sølberg

Het is de warmste zomer ooit gemeten in Noorwegen. Tijdens haar werk als hovenier ziet Silja duidelijk hoe de natuur verandert en onder druk komt te staan, maar ze ziet niet dat dat ook voor haarzelf geldt. Binnen een paar heftige dagen valt de werkelijkheid zoals ze die kent uiteen. Die werkelijkheid wordt niet alleen bezien vanuit Silja’s perspectief, maar ook vanuit dat van een mier, een regenworm, een mot. Wanneer ze in een kliniek ontwaakt is er voor haar iets onomkeerbaar veranderd, alleen lijkt iedereen om haar heen door te gaan zoals voorheen.

Sarabande is een intense roman over een persoon in een crisis en over de crisis waarin de aarde zich bevindt. Hoe kun je leven in een wereld die aan de rand van een ecologische ramp staat, als je weet dat je eigen soort daar schuld aan heeft, en dat de werkelijkheid elk moment kan instorten?

Sara Sølberg is geboren in 1983 in Trondheim, Noorwegen. Ze  volgde van 2012 tot 2014 de schrijversopleiding fictie in Tromsø, waarna zij in 2016 debuteerde met haar roman Seismiske smell (Seismische schok). Hiermee behaalde ze de shortlist van de Tarjei Vesaas’s debutantpris en ontving zij de literatuurprijs van de NTNU. In 2021 verscheen haar tweede roman, Sarabande.

Bijpassende boeken en informatie

Esther Jansma – We moeten ‘misschien’ blijven denken

Esther Jansma We moeten ‘misschien’ blijven denken recensie en informatie van de laatste dichtbundel van de op 23 januari 2025 overleden Nederlandse dichteres. Op 15 november 2025 verschijnt bij uitgeverij Prometheus het boek met nieuwe gedichten van Esther Jansma. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave.

Esther Jansma We moeten ‘misschien’ blijven denken recensie van Tim Donker

Dat de dingen gaan zoals ze gaan
Dat de dingen gaan
Dat dingen gaan zoals ze misschien helemaal niet gaan

En hier is hoe de dingen gaan.

Je doet iets, en het loopt op niets uit, en je doet het nog eens, en weer wordt het niks. Maar er is een verlangen, je blijft doen wat je doet, ooit wordt het iets, ooit wordt het warmer dan vandaag, subtropisch wellicht, ooit zal het wiegen, mogelijkerwijs alleen maar in je hoofd, noem het hoop, zeg dat dat voorlopig genoeg is.

Niet alleen de dingen gaan.

Een vader en een moeder kunnen gaan, uit elkaar dat is, dan zijn er voor jou ineens twee plekken waar je heen kunt, dan kun je doen alsof het huis van de vader het amstelhotel is, en dat jij dan een prinses was, zou dat niet een plan kunnen zijn, want je moet plannen blijven maken, ook de plannen moeten gaan, hoe meer plannen je maakt hoe vrolijker je wordt.

En duiven gaan, en slapeloosheid gaat, en zwajen met je benen als je op de rand van je bed zit gaat, dingen zien, het waarnemen gaat, dingen denken, gedachten gaan, Wat past er veel in zoon hoofd denken gaat, en weten dat ook met die gedachte het hoofd nog niet vol is. Dus is er altijd het Hoofd dat dingen zegt en denkt. En als er een Hoofd is kan er ook een Romanticus zijn, en iemand die ouder is dan jij en van dat ouder zijn een karakter boetseert, noem je Oud. Dan kan er een trialoog gaan, een trialoog tussen Hoofd en Romanticus en Oud.

Zoals het beweegt in We moeten ‘misschien’ blijven denken, zette Jansma me ook nogal eens op het verkeerde been. Er waren gedichten die ik al bijna voor kinderversjes hield. Eitjes die praten met kuikentjes; en er zijn lieve porseleinen poppetjes in een fabriek. De vader en moeder die uit elkaar gingen, en dan hield ik de gesprekken tussen Hoofd en Romanticus en Oud al even voor gesprekken tussen drie kinderen, een avondje alleen thuis, vader in zijn eigen huis alias het amstelhotel en moeder naar het theater, wie weet, de oudste neemt de leiding, zoals dat gaat neemt elk kind zijn vaste rol aan, of die rol hem nu past of niet, dat is hoe de hiërarchie werkt van oudste en middelste en jongste, en zo werden de personages getypologiseerd tot Hoofd, Romanticus en Oud. Waar de gesprekken ineens gaan over chemo, haaruitval en dood, begint het dan te scheuren.

Of stel je een personeelsuitje voor, een personeelsuitje op een boot, en de boot zinkt: dat is ook hoe een einde kan gaan.

Daartegenover de oerknal die ging. En dan ontstaan tijdperken. Misschien, ergens, een dictatuur.

Dat is hoe de dingen gaan, hoe ze ontstaan, hoe ze vergaan, en daartussen. Daartussen vliegt het. Vliegt het alle kanten op. Jansma heeft geen deeltjesversneller nodig om de dingen onophoudelijk op elkaar te laten botsen: wat je tegenkomt, ramen openen, liedjes, gapen, antwoord geven, zomaar een eind wegouwehoeren, dzeza’s, teta’s, mu’s, nu’s, aargh, weggaan uit je huis en hoe dat huis dan ophoudt jouw huis te zijn, weggaan uit je lichaam en hoe dat lichaam er dan nog heel even is, weggaan uit het leven, en heel dat leven is er nog, zonder jou, het hele leven blijft en begint.

Want dat is hoe de dingen gaan.
Dat is hoe gedichten gaan.
Dat is hoe een dichtbundel gaat.

Of deze dichtbundel toch. Zacht, teder, ontroerend, klein, groter dan het leven, over alles, over iets, over klein zijn, over de grote gelijkmaker, met humor, met liefde, met licht, met duister. Esther Jansma is er helaas niet meer maar god wat laat zij een rijk en wonderschoon oeuvre na.

Esther Jansma We moeten 'misschien' blijven denken

We moeten ‘misschien’ blijven denken

  • Auteur: Esther Jansma (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Prometheus
  • Verschijnt: 15 november 2024
  • Omvang: 80 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 20,00 / € 11,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de laatste dichtbundel van Esther Jansma

In haar elfde en misschien laatste poëziebundel richt Esther Jansma het vizier op de (on)eindigheid van het bestaan. Centraal staat het afscheid nemen van het vanzelfsprekende: gezondheid, toekomst, leven. Dit thema wordt uitgewerkt in een waaier van gedichten die het spectrum bestrijkt van maatschappelijk engagement tot mystiek. De drie spreekstemmen uit haar met de Halewijnprijs bekroonde bundel Picknick op de wenteltrap (1997) leveren door de hele bundel heen in korte, tragikomische dialogen commentaar op wat er gaande is.

Esther Jansma is geboren op 24 december 1958 in Amsterdam. Behalve poëzie publiceerde ze de feministische essaybundel Mag ik Orpheus zijn? (2011). Hiernaast publiceerde ze in samenwerking met Wiljan van den Akker twee bundels met vertalingen van de Amerikaanse dichter Mark Strand (2007 en 2011) en de magisch-realistische roman De Messias (2015).

Voor haar poëzie ontving Jansma onder andere de VSB Poëzieprijs, de Jan Campert-prijs en de Adriaan Roland Holstprijs. Eind vorig jaar werd ze benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw voor haar waardevolle bijdrage aan de poëzie en dendrochronologie.

Op 23 januari 2025 overleed Esther Jansma in een hospice in Utrecht en werd 66 jaar oud.

Bijpassende boeken en informatie

Rita Bullwinkel – Headshot

Rita Bullwinkel Headshot recensie en informatie over de inhoud van de Amerikaanse roman die op de longlist staat van de Booker Prize 2024. Op 20 februari 2025 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de roman van de Amerikaanse schrijfster Rita Bullwinkel. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster. de vertaalster en over de uitgave.

Rita Bullwinkel Headshot recensie en informatie

  • “Bullwinkel trekt de handschoenen uit van het tienermeisjesleven en laat het in als zijn wonderbaarlijkheid, humor, geweld en glorie zien.” (Oprah Daily)
  • “Verfrissend en krachtig. Aan de kant, Amerikaanse fictie, voor een waardevolle nieuwe stem.” (The New York Times)
  • “Explosief…Bullwinkel springt tussen verleden, heden en toekomst om deze krachtige, briljante, rommelige jonge vrouwen sprakenelend tot leven te brengen.” (The Guardian)
  • Opgenomen in de lijst van boek van het jaar bij The New York Times, The Guardian, The Telegraph, The Times en GQ.
  • Gekozen op de longlist van de Booker Prize 2024.

Headshot recensie van Tim Donker

Zijn, in de wereld, op aarde, ongevraagd ben je daar & ineens, het is, ik zeg u, een geworpen zijnde. In tijd geworpen in ruimte geworpen & op de wereld. In de ruimte & op de wereld kun je lopen, en met de tijd kun je doen wat je wil. Je kunt een schildersbedrijfje oprichten, je kunt uit het raam staren, je kunt je ergens een mening over vormen, je kunt een tafel pakken als je een opklapbed nodig hebt, je kunt in je vingers snijden bij het fijnhakken van een ui, je kunt muziek maken voor het andere hoofd, je kunt iets uitvinden waar niemand op zit te wachten, je kunt gaan joggen, je kunt van alles wel. Boksen bijvoorbeeld, of kijken naar boksen, of lezen over boksen, ligt het aan mij of is er relatief veel over boksen geschreven, of meer toch dan, pakweg, over darten of zwemmen of hoogspringen?, en ligt het aan mij of waren het vooral de beatniks die schreven over boksen, iets anders waarin Deelder ze zo nodig moest navolgen, de mens die zoveel meer imago was dan iets anders, of, zeg, bij het imago dat Deelder zichzelf had aangemeten waren zijn schrijfsels van secundair of misschien zelfs wel tertiair belang. Rita Bullwinkel schrijft over boksen, is Headshot een sportroman?, en bestaat dat eigenlijk: de sportroman?, ja het zal best bestaan, van alles bestaat, bergbeklimmersuitrusting bestaat en eierprikkers bestaan en nasmaak en het nadenken bestaan, en Frankrijk bestaat, en de atoombom bestaat, waarom zouden er geen sportromans bestaan maar alsnog vraag ik me af of je Headshot als zodanig moet klasseren. Wel. Ja. Het hele boek speelt zich af in een troosteloos zaaltje dat met de weidse naam sportpaleis getooid is. En ook. Ja. Er zijn meisjes die boksen, en elk hoofdstuk verslaat één wedstrijd. Met een winnaar. En een verliezer. Dus. Misschien. Zou je zeggen. Alle ingrediënten zijn aanwezig. De ingrediënten van een sportroman, als dat al iets is dat bestaat. Maar het schijnt me toe dat het boksen van secundair zoniet tertiair belang is, al boksen ze de hele tijd, op elke pagina, en toch is er van alles, is er veel meer dan het vechten dat zich naar de voorgrond vecht. Toch gaat het vooral om de dingen waar het niet om gaat. Laat ik om dat te illustreren de eerste zin van het boek sieteren: “Andi Taylor slaat haar handschoenen tegen elkaar, stompt zich op haar platte buik, denkt niet aan haar moeder die thuis is met haar kleine broertje, niet aan haar auto die het maar net tot hieraantoe haalde, niet aan haar vakantiebaantje in het stampvolle gemeentelijke zwembad waar ze toezicht hield, niet aan de vierjarige die ze zag doodgaan, aan de vierjarige die in wezen door haar dood is of aan zijn blauwe gezicht.”; en natuurlijk zijn het net die dingen waaraan Andi Taylor wél denkt, gans de wedstrijd lang, meer dan met Artemis Victor vecht zij, Andi Taylor, met al die dingen in haar hoofd – en zo ook vecht Artemis Victor met het hare, zoals, bijvoorbeeld, met haar twee eveneens boksende zussen die ze zo graag naar de kroon steekt of voor wie ze in elk geval niet onder wil doen door niet als winnaar van dit toernooi te kunnen weglopen. En de twede partij is die tussen Kate Heffer en Rachel Doricko, en Kate Heffer herhaalt tijdens het boksen onophoudelijk de eerste cijfers van het getal pi, waar Rachel Doricko een raremutsenfilosofie heeft en de dag van het gevecht aan de hand van beelden probeert te onthouden; beelden die ze als volgt in haar hoofd prent: plastic bokshelm. honderd dollar. afgepaste stapjes. lieve jongen. lieve hond. sparen. welterusten.; wat, zeg nou zelf, al zo goed is als een dadaïsties gedicht. Via verdermeer nog de boksende nichtjes Iggy Lang en Izzy Lang, die samen naar het “bokspaleis” in Reno gereden zijn, en urenlang zagen ze alleen maar mais, en denken ze, ieder voor zich, of misschien wel tegelijk, aan die andere keer dat ze op reis waren, veel jonger nog, Iggy zat zelfs nog op de stoelverhoger, om de oceaan te zien, ze waren aan zee (hoezee), we zijn aan zee, iemand moet dat roepen, iemand moet mosselen en fritten eten, of, de naakte rit huiswaarts, en Rose Mueller en Tanya Maw, die in het verlee zo hun klappen kregen te verwerken die niks met enige vechtsport te maken hadden, en wier boksen haast teder, bijna liefdevol te noemen is (Mueller heeft in haar leven het wegkijken tot kunst verheven en Maw bokst voornamelijk om niet ergens anders te hoeven zijn), krijgen we, de lezer, portretten van acht jonge meisjes, tieners, met wegen achter zich die hen naar daar hebben geleid, wegen lang genoeg om al enigszins gevormd te zijn, al hebben ze veel meer toekomst voor zich dan verleden achter zich, en daar ergens is het waar de roman zich afspeelt (meer dan in Bob’s Boxing Palace – al is dat honderd keer de plaats van handeling). Het beschrijven van levens die in ontwikkeling zijn doet Bullwinkel goed, doet Bullwinkel magistraal, doet Bullwinkel zo geniaal dat ze Andi Taylor, Artemis Victor, Kate Heffer, Rachel Doricko, Iggy Lang, Izzy Lang, Rose Mueller en Tanya Maw, stuk voor stuk, de een na de ander, de harten van de lezer in schrijft; ja, mensen, dit is er weer zo één, dit is weer zo’n boek dat je genegenheid laat opvatten voor de personages – geen unicum misschien, er zijn veel meer boeken met aimabele personages, maar langs de andere kant ook niet iets dat elke schrijver nu meteen gegeven is: er zijn, ik zeg u, nog veel en veel meer boeken waarin de personages van papier blijven en nog voor geen sekonde tot leven komen. In Headshot geef je, of jij misschien niet maar ik wel, om sommige personages allicht net wat meer dan om de anderen zodat ik mezelf erop betrapte dat ik gedurende de “kwalificatierondes” (heet dat zo?) de neiging had om voorkeuren te ontwikkelen; liever deze zag winnen, en die niet, en, iets geks, vaak waren dat juist diegenen die zich uiteindelijk niet plaatsen wisten voor de finale. Die arme Andi Taylor bijvoorbeeld, die heel alleen naar daar moest komen, de moeder kon het niet genoeg schelen, of had in ieder geval meer hart voor Andi’s jongere broertje, die arme Andi Taylor die misschien te ingetogen was, die arme Andi Taylor, die een klein kind had zien doodgaan omdat ze met een voor haar leeftijd veel te grote verantwoordelijkheid opgezadeld was en nu in haar innerlijk een dood kind moet meezeulen, die had ik het “succes” (een zeer relatief succes maar daarover kom ik nog wel te spreken) net iets meer gegund dan Artemis Victor voor wie het overwinnaarschap niet alleen met haar achternaam gegeven is (op meer dan één manier) maar dat daarnaast al net iets teveel in heel haar karakter verweven heeft. Er zijn niet veel mensen die arrogantie met flair kunnen dragen, de meeste mensen geeft het almeteens iets buitengewoon kwallerigs. Maar als er één slag mensen bestaat dat op een innemende, ja haast schattige, wijze arrogant kan zijn, dan zijn het wel pubermeisjes. En achja. Dan mag Artemis Victor ook best winnen toch? Zodus zit ik. Zodus lees ik. Zodus neem ik. Winst en verlies. Ik wil benadrukken dat ik neem, dat ik zit, dat ik lees. Een boek over boksen zowaar, een boksroman, bestaat dat?, sjee, nogmaals: boksen, misschien niet de allervervelendste sport die er bestaat (hoewel het eigenlijk tamelijk verbijsterend is dat het een zeer geaccepteerde vorm van vrijetijdsbesteding is om te kijken naar twee mensen die elkaar zo hard mogelijk proberen te slaan) (& van de vechtsporten toch zeker wel een van de brutere) (judo, b’voorbeeld, heeft veel meer met tactiek dan met vechten, laat staan met kracht, te maken) (judo zou ik al bijna een denksport noemen) (niet dat ik nu zoon judoliefhebber ben) (maar toch kan ik van judo eerder de schoonheid inzien dan van boksen), maar nog altijd een sport, nog altijd idioot dus, en ik lees en ik lees en ik lees, ik lees met zoveel graagte dat ik ervan uitrusten moet (het lijkt wel een sport zeggen sommige mensen dan), en ik zit met het boek half dichtgeslagen op schoot en vraag me af: is dit het dan? Is het het winnen, is het het verliezen, is het dat Bullwinkel maakt dat je van die meisjes houdt, is het de vaart, zijn het de levens die zich voor je lezersoog ontvouwen, is het de melodie van de roman, is het het ritme van de roman, is het de herhaling: Bullwinkel herhaalt zinnen en zinssneden, en ik ben een zuiger voor herhaling, misschien hou ik daarom zo van drone (de muziekstijl, niet de vliegtuigjes) en minimal (de muziekstijl, niet het binnenhuisarchitectonies konsept), ik herinner me een idioot gesprek over minimal met Sergio, mijn voormalig buurman, die juist een hekel had aan minimal en zijn weerzin als volgt samenvatte: “Zó mooi dat je het uitentreuren moet herhalen is dat melodielijntje nu ook weer niet”, en ik, eerder verbijsterd dan echt woedend, uitriep: “Is dat wat je denkt dat minimal is? Denk je dat het daarom gaat? Musici en componisten die met een melodie opkwamen die ze zo ongelooflijk mooi vonden dat ze dachten, hier moet niets meer aan gebeuren, herhaal dit gewoon maar heel het optreden lang jongens!”, herhaling die mooi is om de herhaling, niet om wat er herhaalt wordt, omdat herhaling schwung heeft, kun je dat zo noemen, of zeg bezwering, zeg kadans, zeg voor mijn part wiegelied, is het de poëzie in zinnen als “Andi had een lege tunnel gezien tussen haar rechtervuist en Artemis’ linkerribben. Hij leek wel verlicht, alsof hij erom vroeg te worden gevuld door Andi’s vuist. Andi had haar hand in de opening naar Artemis’ lichaam gestoken, die lege tunnel, en vulde die opening toen nog eens, keer op keer, totdat de scheidsrechter tussenbeide kwam.”, wat een, zul je moeten toegeven, veel mojere manier is om over boksen te schrijven dan het deelderiaanse “ik zag het water uit zijn kop spuiten”, al is voor dat laatste, zal ik moeten toegeven, niet heel erg veel nodig, is het de gekte die uitgaat van zinnen als “Een zandkorrel is een eindige eenheid die in aftelbare getallen kan worden gekwantificeerd.” of de rare humor in zoiets als “Het continentale ontbijt dat geserveerd wordt in het motel waar de boksmeisjes overnachten is een kerkhof van hardgekookte eieren.”, ja is het die humor, die rare humor van Bullwinkel die maakt dat ik af en toe grijns of grinnik en me daarna subiet afvraag Waar moest ik zonet eigenlijk om lachen?, wel, wat is het, van al deze dingen of van andere, dat maakt dat ik lees en lees en lees? Is het één van deze elementen, zijn het al deze elementen samen, is het een onbenoembaar iets, zweven er misschien nog woorden boven de woorden in het boek? Misschien iets over winnen en verliezen, alleen wie niet twijfelt wint, nee zo afgezaagd, zo flauw kan het niet zijn, er moet iets zijn, of er moet niks zijn, ik zit daar, het boek niet open en niet dicht in mijn schoot en mijn oog valt op de kretologie op het achterplat. Oprah dagelijks zegt “Bullwinkel trekt de handschoenen uit van het tienermeisjesleven en toont het in al zijn wonderbaarlijkheid, humor, geweld en glorie.”, en wat wil dat zeggen, oprah dagelijks, ik begrijp daar niks van, wat zijn de handschoenen van het tienermeisjesleven, en wordt hiermee iets moois gezegd of niet?, ik weet ook niet of ik een boek wil lezen waar oprah dagelijks positief over is, als dit al iets positiefs is, ik weet niet eens wat er staat, ik weet niet of ik een boek lezen waar oprah dagelijks uberhaupt wat dan ook over te zeggen heeft, en die zijt ja ook die zijt spreekt en die zijt zegt “Bullwinkel beschrijft de schoonheid en wreedheid, en het gevoel er niet bij te horen. Het volwassen-worden als strijdtoneel.” en schoonheid ja en wreedheid misschien maar het volwassen-worden als strijdtoneel?, of, naja, in zoverre misschien dat alle volwassenen in dit boek waardeloze, laffe, bleke, schimmige zwakke, halfhartige figuren zijn, die grossieren in diverse gradaties van niet-aanwezig zijn; alle levenslust, passie, kracht, inspiratie zit in Headshot gebundeld in de “boksmeisjes”. Is het dat misschien wat Bullwinkel de lezer voorhoudt? Sociaaldarwinisme optima forma, maar dan een sociaaldarwinisme dat daadwerkelijk schatplichtig is aan Darwin: niet de sterksten nee, maar de meest aangepasten zullen overleven, dat is: winnen in dit toernooi. Het lullige zaaltje, de plastieken bijna in twee helften uiteenvallende beker die er is voor de winnaar, wat voor overwinning is dat? Moet je je murw laten slaan om ook zo’n uitgebluste volwassene te zijn? Toch lijkt ook zoon interpretatie een fraksie te gemakkelijk. Bullwinkel gunt ons af en toe blikken in de toekomst van de boksmeisjes. Het zijn niet allemaal bleke levens die voor hen klaar liggen, of dat degenen die winnen de dufste (“meest aangepaste”?) toekomst voor zich hebben, nah, de eerste afvaller gaat als apotheker misschien nog wel het sufste leven tegemoet, de meest aangepasten overwinnen kan niet zijn wat spreekt, wat zingt, wat jubelt uit de regels in Headshot. Wat zingt er wel? Dat weet ik niet. Headshot is een raar boek, het schudt zich uit bovenop mij, ik lees over tienermeisjes die boksen, samenkomen op een toernooi, en dan weer weggaan, en verder hun leven leiden, en dan dood gaan, wat is wat de tijd doet met geworpen zijnden, in de laatste anderhalve pagina wordt dit boek, ineens, een scifiroman, en ik vind het mooi, vind het allemaal even mooi, ondanks dat ik niks met sport, niks met boksen, niks met scifi heb. En misschien is het geen verpletterende roman, toch heeft het iets verkruimeld: ik weet dat kruimels ervan in me achter zullen blijven, zoiets als Rachel Doricko’s raremutsenfilosofie, daaraan zal ik waarschijnlijk de rest van mijn leven van tijd tot tijd blijven terugdenken (ik schreef zelf ooit iets, tien, twintig jaar geleden, wanneer was het, over “ze blues van ze lullige mutsje”), misschien niet zo ver verwijderd, eigenlijk, van Martin Šimeks pyamabroekfilosofie maar alsnog mojer, altijd mojer, alles altijd mojer dan al het andere altijd, is het hier, in dit Headshot. Het werpt zichzelf over u, als lezer, zelf een geworpen zijnde. Je zult het boek niet geheelderlijk vatten. Maar het boek vat jou wel. Geheelderlijk. En meer dan dat nog.

Rita Bullwinkel Headshot

Headshot

  • Auteur: Rita Bullwinkel (Verenigde Staten)
  • Soort boek: Amerikaanse roman
  • Origineel: Headshot (2024)
  • Nederlandse vertaling: Barbara de Lange
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 20 februari 2025
  • Omvang: 240 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de roman van Rita Bullwinkel

Elk van de acht tienermeisjesboksers in deze zinderende debuutroman heeft haar eigen redenen voor de offers die ze heeft gebracht om naar Reno, Nevada, te komen om te strijden om de titel van de beste van het land. Ronde voor ronde leer je de deelnemers kennen. Ogenschijnlijk achteloos schets Bullwinkel hun achtergronden en geeft en passant een vooruitblik op hoe het de meisjes in hun verdere leven zal vergaan.

Headshot is dicht op de huid geschreven, je ruikt het zweet en de angst, voelt het verlangen naar succes en de jaloezie. Het ritmische proza stuwt de lezer over de pagina’s en maakt Headshot tot een intense leeservaring die nog lang resoneert.

Rita Bullwinkel is geboren op 2 september 1988. Ze publiceerde de verhalenbundel Belly Up waarvoor ze in 2022 Whiting Award ontving. Haar artikelen verschenen in White Review, BOMB, NOON en Guernica. Bovendien is ze assistent professor Engels aan de universiteit van San Francisco.

Bijpassende boeken en informatie

Rick Zaal – Het land van Hrabal

Rick Zaal Het land van Hrabal recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Nederlandse roman. Op 19 februari 2025 verschijnt bij uitgeverij De Arbeiderspers de nieuwe roman van de uit Nederland afkomstige schrijver Rick Zaal. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijver en over de uitgave.

Rick Zaal Het land van Hrabal recensie en informatie

  • “Dit boek heb ik met plezieren bewondering gelezen. […] Het land van Hrabal is een geslaagd voorbeeld van een in Nederland weinig beoefend subgenre van de literatuur: de vol bewondering vertellende essayistiek, die vreemd genoeg toch een heuse roman wordt.” (Chrétien Breukers)

Het land van Hrabal recensie van Tim Donkers

Maar in eerste instantie dacht ik toch aan Zaal Over De Vloer. Dat was een programma. Ooit. Ik herinner me eigenlijk niet waar het over ging, niet eens of ik het ooit gezien heb. Maar wel dat het een programma was, op televisie, en dat maakt Rik Zaal een televisiemaker en dus, in mijn ogen, wat suspect. Kan dat? Mag dat nog? In deze tijd? Of is dat snobisties of ouwerwets of treurig of onzinnig of dom of een achterhoedegevecht tegen een medium dat steeds meer aan belang inboet? Hoe ook. Iets in mij komt in verzet bij mensen die graag met hun harses op de buis verschijnen (buis, ook alweer zoon archaïsme). Iets in mij zou dus niet zo snel een boek van Rik Zaal oppakken. Maar iets buiten mij reikte me Het land van Hrabal aan. En wat ik aangereikt krijg, dat lees ik. Hier ook al omdat ik, zo dacht ik, Bohumil Hrabal wel een goede schrijver vind.

Of.

Naja.

Is dat zo? Ik zoek, heb ik werk van Bohumi Hrabal in mijn boekenkast, ik vind niet, komaan, op zijn minst moet er iets van hem, een novelle of een verhaal of toch één of ander geschrift, zijn verschenen in de Moldaviet-reeks van Voetnoot, ik zoek, ik vind niet, al die reeksen van Voetnoot liggen doorheen het hele huis verspreid, mijn huis is te klein voor al die boeken, ik sleep ze naar overal, precies ook van die kleine boekjes die je overal lezen kunt en die ik dus op de meest bizarre plekken achterlaat, er zit wel een soort logica in geloof ik, een algelezenstapel en een nogtelezenstapel maar die logica wordt nog wel eens geweld aan gedaan, ik ga er voorlopig van uit dat ik Hrabal gelezen en gewaardeerd heb maar na mijn aanvankelijke enthousiasme om de titel heeft de twijfel toch weer toegeslagen.

Een televisiemaker en een schrijver die ik bij nader inzien misschien toch niet gelezen heb, is dat wel zoon ideale kombinasie, maarja, het is op de stapel geraakt en één ijzeren gebod heb ik mezelf ten aanzien van die stapel gesteld: elk boek dat op bespreektafel terecht komt, geef ik een kans, soms een hele kleine, maar een paar pagina’s toch zeker, of naja, eentje in ieder geval.

Meer heeft Zaal ook niet nodig. Briljant vanaf de eerste regels. En omdat ik zelfs nu ik deze woorden tik op mijn laptop altijd nog twijfel of ik Hrabal überhaupt wel ooit gelezen heb, vond ik het nogal grappig dat het op de eerste bladzijde al meteen ging over falende geheugens, een onderwerp dat in Het land van Hrabal geregeld terugkeert, veelal in dezelfde bewoordingen, met dezelfde zinnen, en ik hou van herhaling, ik hou van literatuur met ritme, ik hou van boeken die zingen en steeds weer tot eenzelfde refrein terugkeren.

Een schrijver met een falend geheugen dus, schrijft over Bohumil Hrabal, en over Praag, en al wie hij daar gekend heeft, over communisme, over totalitarisme, over echte en onechte landen. Die schrijver zou Rik Zaal kunnen zijn, ware het niet dat de ik zichzelf op zeker moment onthuld als Hendrik Terpstra. Die ooit een kinderboek schreef, Maan zonder bomen geheten. Maar debuteerde met een roman voor volwassenen. Ontbijt om half tien, zo heette dat debuut. Een duidelijke knipoog naar Biljarten om half tien  (Böll wordt, weliswaar vrij terloops en in een totaal ander verband, notabene nog genoemd in Het land van Hrabal), al was bij mij Ontbijt in het vilbeluik een sterkere associatie. Maar dat kan Zaal niet op het oog hebben gehad (zou Rik Zaal wel eens wat van Jean-Marie Berckmans gelezen hebben?).

Geen autobiografies geschrift dus? Een niet-bestaande schrijver? Maar The Plastic People of the Universe bestaat wel. En Ivan Martin Jirous bestaat (en het Agon Orchestra bestaat) (en DG 307 bestaat). En Praag bestaat. En Arnon Grunberg bestaat. En schrijversvakscholen bestaan. En Jarosalev Hašek bestaat. En Václav Havel bestaat (waarom moet ik als ik aan Václav Havel denk, altijd meteen aan Annette denken?) (Annette, hoe zou het daarmee gaan?) (zelfs pas in twede instansie denk ik bij Havel aan Zappa).

Er is zoveel dat bestaat waaraan een niet-bestaande man kan denken. Denkt, hier. In dit boek.

Noem Het land van Hrabal een roman, autofictie, een novelle, een ode, een mijmering. En je kunt het zelfs even voor science fiction houden, als “Hendrik Terpstra” het op enig moment heeft over “de jaren zeventig van de eenentwintigste eeuw” maar ik hou het er liever op dat dat een verschrijving is, een verspreking, een verdenking liever, wie was het weer die zei als je je verspreken kan kun je je ook verdenken, ik peins dat dat Stephen Jay Gould was maar het kan ook Freeman Dyson geweest zijn, naja een struikeling van de geest, een geest die in Het land van Hrabal rent en rent en rent, het vertrekpunt is dan misschien wel Hrabal, maar Zaal ofnee p’don ik bedoel natuurlijk Terpstra staat zich menig een terzijde toe, en terzijdes binnen terzijdes, feitelijk is het boek één lange terzijde, een terzijde dat stroomt, gulpt, komt, blijft komen, als iemand die vijf kwartier in een uur moet vol kletsen, ja geklets mag je zeggen, zever misschien, maar: briljante zever (als Luc de Vos, ook hij nu dood, ooit zei over het werk van JMH Berckmans, ook hij nu dood) (en gesproken van briljant, aan Briljante man moest ik soms ook denken) (kwam dat door de snelheid van gedachten of alleen maar door dat tankverhaal) (hoe geniaal is dat tankverhaal, dat moet je lezen, alleen al om dat tankverhaal zou je Het land van Hrabal moeten lezen) (toen ik Briljante man las dacht ik niet aan Het land van Hrabal maar aan Lobola voor het leven) (maar toen ik Lobola voor het leven las dacht ik aan Aannex) (maar toen ik Aannex las dacht ik aan Door het oog van de cycloon).

Wat Het land van Hrabal zo sterk maakt, wat het meer maakt dan zomaar wat gemijmer over een favoriete schrijver, is de manier waarop Zaal/Terpstra het particuliere aan het algemene paart. Zo komt hij tot een theorie over wat hij echte en onechte landen noemt. Echte landen zijn landen waar een of ander totalitair regime heerst; keuzevrijheid is beperkt, zodat alles wat mensen doen of niet doen een zekere lading krijgt en vrijwel elke gebeurtenis een “echte” gebeurtenis heten mag. Onechte landen zijn “vrij”; in een onecht land maak je misschien je hele leven niks mee. Het geheugenverlies van Terpstra wordt gelegd naast een min of meer “gedwongen” geheugenverlies dat mensen in echte landen af en toe zullen moeten voorwenden, om hun geweten te sussen. Waar je onder continue druk staat, is geweten een luxe die op bepaalde momenten buiten bereik kan blijven. Vergeet dat geweten soms maar. Voor je eigen veiligheid, voor een heel klein beetje gemak, of, zoals in Hrabals geval, om te kunnen blijven schrijven. Dat geheugen van Terpstra geeft eerst misschien nog te lachen, pagina’s later komt het geheugen in een ander, veel indringender licht te staan – hoe recht zou u uw rug kunnen houden als u in een  politiestaat woonde, hoe graag zou u nog terug denken aan de “foute” dingen die u in uw politiestaat deed als uw land, later, weer meer “vrijheid” toe liet, misschien zoiets als een “democratie” werd?

Niets aan Hrabal blijft bij Hrabal, ook diens levenseinde krijgt een breder perspectief. Over defenestratie gaat het dan, en zelfdefenestratie, over Kafka, of, allengs, over iedereen die van de vijfde gesprongen is, “iemand die ik niet ken [die] in Parijs van de vijfde verdieping gesprongen is”, bijvoorbeeld, en dan staan mijn gedachten inmiddels ook niet langer stil, zo werkt dit lezen, Zaal laat het brein van zijn lezers onophoudelijk overkoken, en raas ik naar Parijs, raas ik naar Deleuze, zie ik mij voor een paar minuten bezig om op te zoeken van welke verdieping Gilles Deleuze gesprongen is, een nogal bizarre zoekvraag, maar bizarrer nog vond ik dat de eerste “hit” die ik op die zoekvraag kreeg, een artikel was over diverse soorten sprongen in de balletkunst. Waardoor ik ging denken aan ballet en aan Spiegel im spiegel, aan Dregke, aan t schrijverken, aan personages die een eigen leven willen leiden, aan overlappende werkelijkheden, of het alles als alsof, aan Hans Vaihinger, en toen vroeg ik me af of iemand al ooit iets had geschreven over de vraag of filosofen bovengemiddeld vaak een snor hebben.

Nee, Het land van Hrabal is geen meesterwerk. Het is een ritje in een hogesnelheidslijn, vermakelijke ernst, bloedserieuze flauwekul, het brengt aan het lachen, het zet aan het denken, het is een bijzonder prettige manier om je namiddag mee stuk te slaan. Het is geen boek dat je per se niet mag missen, maar als je het gelezen hebt ben je wel heel erg blij dat je het niet gemist hebt.

Rick Zaal Het land van Hrabal

Het land van Hrabal

  • Auteur: Rick Zaal (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: De Arbeiderspers
  • Verschijnt: 19 februari 2025
  • Omvang: 144 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 19,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de nieuwe roman van Rick Zaal

Rik Zaal verrast met een absurdistische Boheemse rapsodie in een
stijl die eer betoont aan de beroemde Tsjechische schrijver Bohumil
Hrabal. Praag voor en na de Fluwelen Revolutie. Is het mogelijk om
niet te collaboreren in een politiestaat?

Een Nederlandse schrijver met geheugenverlies probeert zich zijn ontmoeting met Bohumil Hrabal te herinneren, de Tsjechische
schrijver die hij bewondert en van wie hij graag literaire tips wil krijgen. Hij sprokkelt dagboeken, krantenknipsels en oude agenda’s bijeen en raakt verdwaald in verhalen vol absurde belevenissen en hevige dilemma’s van zijn Tsjechische vrienden in de destijds door de Russen gecontroleerde wereld achter het IJzeren Gordijn. Het brengt hem op zijn Theorie van Echte (Tsjechië) en Onechte (Nederland) Landen. In Echte Landen is het geweten een luxeproduct. De vraag is of dat ook geldt voor het geheugen.

Een meanderend verhaal over geheugen en geweten, aan de hand van talrijke reizen en vriendschappen in Oost- en Midden-Europa tussen 1980 en 2020.

Rik Zaal is geboren op 1945 in Groningen. Hij is onder meer programmamaker, journalist en schrijver. Hij publiceerde reisboeken
(bij De Arbeiderspers: Spanje, Heel Nederland en Het binnenland van Spanje) en literair werk zoals de essaybundel Zeventig en de roman Verlorenzoon.com.

Bijpassende boeken en informatie

Kim de l’Horizon – Bloedboek

Kim de l’Horizon Bloedboek recensie en informatie over de inhoud van de non-binaire autofictie uit Zwitserland en winnaar van de Deutscher Buchpreis 2022. Op 30 januari 2025 verschijnt bij uitgeverij De Geus de Nederlandse vertaling van de roman Blutbuch van de Zwitserse schrijver Kim de l’Horizon.

Kim de l’Horizon Bloedboek recensie en informatie

en duwt het uit;; (duwt het allemaal uit);; de fenomenaliteit of verschijningswijze van de vleermuiswereld;; zegt iemand: filosofische zombies zijn denkbaar (maar dat is een ander boek) (daar kom ik op terug);; denk je aan het vastliggen;; verankerd (bestaan);; de zelfsplijting van het subject;; (eraan);; het weven;; (ontstaan);; het stromen;; (bestaan);; zegt iemand: glas is een onderkoelde vloeistof die voorbij haar smeltpunt is;; het breken;; (en gaan);; waar je nooit op voorbereid ben als je gaat lezen, je weet niet wat je gaat lezen, je begint gewoon met lezen, en ook als je leest weet je soms nog lang niet wat je nu aan het lezen bent;; (het lezen zelf is fluïde);; hier is het ding: iemand richt zich tot een ander in dit boek, dit Bloedboek geheten bloedboek, iemand begint ermee die ander te vertellen dat “het” nooit verteld is, en je weet niet wat dit is, het is maar de eerste zin die je leest: “Ik heb je ‘het’ bijvoorbeeld nooit officieel verteld.” zo gaat die eerste zin, en je leest dat en je denkt wie is ik wie is je wat is het en waar is dat een voorbeeld van en waarom zou het officieel verteld moeten worden en als het niet officieel verteld is op welke andere manier dan wel, en maar de eerste zin en nu al vol vragen, en maar de eerste zin en nu al geprikkeld, een paar dagen later belde pinchot weer weetjewel dat werk, een eerste zin die terugverwijst naar alles wat voor het begin ligt maar op zo’n geraffineerd-nonchalante manier alsof de lezer als honderden pagina’s in de roman zit, en dan, je leest wat, en je bladert wat, je ziet dat er een hoofdstuk op komst is met korte paragraafjes die alle titels dragen als “Grossmeers handen” en “Grosmeers voeten”, en je denkt dat zal wel een personage zijn, een personage alleen gekend via de achternaam, Gunther Grossmeer ofzo, weet jij veel;; maar ga je;; (lezen);; (lezen is verdwijnen in een boek);; (lezen is zinken);; (lezen is ankerloos);; gaat het dus, over een persoon die Kim heet;; autofictie;; (daar moeten we dus weer wat van vinden);; (laatst vond iemand iets van autofictie);; (ik ben vergeten wat);; autofictie over een genderfluïde persoon die Kim heet en een oma heeft die dementerend is, beginnende alzheimer, aan het wegraken is, en voor ze wegraakt wil Kim alles reconstrueren: de bron, de grond, de wortels: van Kim en van moeder en van grootmoeder, grossmeer in het zwitserduits van de jeugd, grossmeer en meer;; grootmoer en moer;; maar ook zee;; de oceaan;; de bron;; de verhalen weven waaruit je be/ontstaat – een existentiële zoektocht die me deed denken aan die andere existentiële en “fluïde” beschreven (welja) zoektocht van enkele jaren her, Lucas Somath van Thomas Claus, indertijd geloof ik neergesabeld of genegeerd maar een boek met een twintig pagina’s lange opsomming van woorden beginnend of eindigend op worst zal bij mij tot aan mijn dood blijven staan op het ereplankje tussen Rene Gysen en JMH Berckmans – maar ook dacht ik (op diezelfde ereplank te vinden) aan Ivo Michiels al komt dat misschien alleen maar door dat “orchis militaris”?;; de tuin;; de grossmeertuin;; (de grossmeertaal);; de vroege Kim daar, als kind (heet het boek doorheen blijft De l’Horizon zijn jonge zelf “het kind” noemen);; (afsplitsing);; wie zei?;; goed, “het kind” dus, in de grossmeertuin, het kind, ook, met het herbarium van grosspeer (de orchideeën), het kind bij de beuk, de bloedbeuk, de wortels: ook die verhalen zoekt De l’Horizon – niet alleen die van zijn familie, de grosspeer de grossmeer en allen die voor hen komen, maar ook de geschiedenis van de bloedbeuk in Zwitserland (botanica blijkt met meer nationalisme besmet te zijn dan je zou verwachten);; literatuur biologie geschiedenis;; de peer de meer de grossmeer de tuin de planten de boom het lichaam de zwaluw de heksen de vrouwen;; de vrouwen beroofd van hun verhalen;; het gaan in een patriarchale samenleving, de misogynie (toen dacht ik weer aan Baba Jaga legt een ei van Dubravka Ugrešić – – de vrouwen, de heksen, de dominantie van de man, het patriarchaat, de misogynie);; literatuur biologie geschiedenis sociologie;; de verhalen overal te vinden;; ikjes sprokkelen (toch Michiels!);; maar vooral verhalen van anderen;; het verhaal van de peer over de Bruno en de Hans die de bergen introkken en de peer hadden meegevraagd maar de peer had nee gezegd want de peer had huiswerk of andere dingen te doen en toen waren de Bruno en de Hans mooi vermist en moest de peer mee de bergen in om ze te zoeken en wat ze vonden zagen ze eerst aan voor de kleren van de Bruno de bebloede kleren van de Bruno maar dat was de Bruno zelf (of wat er van hem over was) en de Hans zijn bovenlichaam stond rechtop tussen de keien als een kaars in een hand, en dat verhaal is er maar waar zijn Kims eigen verhalen?, (ook de Kim beroofd van verhalen) (de vrouwen en de genderfluïden beroofd van hun verhalen) (?) (het zijn van het zijnde), waar is Kims lichaam, waar is Kims identiteit;; de zoektocht naar identiteiten en de manier die mensen vinden om hun gewenste zelf uit te drukken, hoe een sjiek interieur of hoe adellijk aandoende bomen zoals de bloedbeuk zeggen kunnen Ik ben niet meer arm, ik heb me aan de onderklasse ontworsteld, ik ben nu ook iemand;; literatuur biologie geschiedenis sociologie psychologie;; waarin ook het studeren, later, van Kim, allicht te passen is (de arrogantie die hij had als jonge student), de lichte schaamte, altijd, die gepaard gaat met wat hij weet, wat hij zeggen kan, vanwege zijn studie;; zelfreflecties;; duw het uit, duw het er allemaal uit, altijd het zoeken naar wat je bent wat je worden kunt wat je te zijn hebt in deze wereld, altijd het losmaken van het overtollige;; (is ook dat niet geschiedenis) (is ook dat niet literatuurgeschiedenis): (:);; ook het boek reflecteert op zichzelf;; en in het boek dat een literair boek is dat reflecteert op literatuur, reflecteert de literatuur uiteindelijk dus ook op zichzelf;; literatuur biologie geschiedenis sociologie psychologie letterkunde;; (briljant is een uiteenzetting over Goethe);; het in- en uitgaan van alle identiteiten en de taaleigens die daarbij horen: zoals, bijvoorbeeld, het met veel anglicismen en zelfs hele of halve zinsdelen in het Engels gekruide hipster-/gaytaaltje dat Kim in de hedenlijn bezigt, op een, naar ik aanneem, enigszins pasticherende of misschien wel regelrecht parodiërende manier (een veelheid aan Engels dat me nu eens niet stoort maar dat ik grappig vind omdat het, en daar ga ik nu vanwege duidelijke redenen even zelf de mist in, zo “over the top” is dat er al bijna een geheel nieuwe taal ontstaat), of het helvetistische Zwitser-/Bernduits van de moer, of de pseudowetenschappelijke droogpraat van de geciteerde botanici, of het jargonistiese gebrabbel van de zorgsector;; en;; occulte heksendromerijen, ontologische overpeinzingen, animistiese gedachtenflarden;; literatuur biologie geschiedenis sociologie psychologie letterkunde filosofie;; god wat een prachtigmooi en intens rijk boek dit is zeg;; literatuur biologie geschiedenis sociologie psychologie letterkunde filosofie taalkunde;; en zeggen, dus;; wat ik zeggen wil is dat De l’Horizon met het grootste gemak schakelt tussen al de genoemde vocabulaires maar, en daarin ligt zijn ware genie, zonder dat dit gespierd of pocherig aan doet (“kijk mij eens nonchalant alle registers opentrekken”) (hee meisje jij eens komen terug naar mij misschien omdat wij turk is), nee, veeleer juist, is het “taalpluralisme” in Bloedboek volstrekt natuurlijk, wat het is om in leven te zijn, zoals elk mens op zijn werk anders praat dan thuis, tegen vrienden anders dan tegen zijn kinderen, schrijvend anders dan een beetje voor zich uit murmelend, en ook, en op dezelfde wijze, is er niks gezochts aan hoe de tedere passages kontrasteren met de harde, expliciet sexuele stukken – ook dat is leven, want er is sex en er was vroeger er is studie en er is moer en grootmoer er zijn de dingen die je interesseren en er zijn de dingen waarop de aldag je drukt;; en ook wat hangen blijft;; en ook de schaamte;; en ook het schaamtelichaam;; en ook vroeger, en ook de moer, de moer die het verhaal wil schijven van de familie, de uitdieping van de stamboom tot aan de grootmoer, wat Kim vindt op een dag, het door moer geschreven oerboek van de familie, in klad, getiept, net of met doorhalingen, waar het begint, het begint in de veertiende eeuw, alles begint in de veertiende eeuw, of, het kon getraceerd worden tot in de veertiende eeuw, alles kan maar getraceerd worden tot in de veertiende eeuw, misschien de grootmoer te schrijven vanuit de eeuwen, de grootmoer tevoorschijn te schrijven, of juist: omheen de grootmoer te schrijven, alles schrijven behalve de grootmoer, de grootmoer die Rosmarie heet maar voor de Rosmariehetende grootmoer was er nog een andere Rosmarie, een zus, maar die ging dood toen ze zeven was, en toen kwam een jongen en toen kwam een jongen en toen kwam een jongen en toen er eindelijk weer eens een meisje kwam werd die ook Rosmarie genoemd, de grootmoer, die altijd in de schaduw stond van de overleden Rosmarie, iemand staat altijd wel in iemands schaduw, in schaduwen groeien we op, dit herschrijven, dit anders schrijven, misschien wat de moer probeerde, je kunt altijd alles anders willen schrijven;; je schijft: t schrijverken lag op bed met Dregke in zijn armen en Dawn Landes op de steerjoo, je schrijft: banen zonlicht vielen door het raam op de lichamen op het bed, je schrijft het bed en de zon en Dregke en t schrijverken en Dawn’s music;; ook schrijvend in het laatste deel van Bloedboek zijn Kim en Dina en Mo, drie schrijvende vrienden ergens in Italië, misschien een vakantie, misschien een “in residentie zijn”, drie vrienden, moje dagen, Kim schrijft er brieven over aan zijn dementerende oma, die hij in het vorige deel nog een verzorgingstehuis in geschreven had, dit nu herroepende, en schrijvend over moje dagen, moje vrienden, moje gesprekken, aan zijn oma, in het Engels, omdat hij zich los moet maken van de grootmoertaal, zich los moet schrijven van de wortels, de afstand nodig om te zien, en, achterin het boek, & om een of andere reden ondersteboven, zitten de vertalingen van die brieven, de vertalingen zijn door een masjiene gedaan, hoezee!, kunstmatige intelligentie gaat “het” in de nabije toekomst nog niet overnemen, dacht ik, het was maar een terzijde in mijn gedachte maar ik heb die collega die altijd heel precies weet wat er alles mis is in de wereld en die zoals alle wijsneuzen niet half zo intelligent is als hij zelf denkt te zijn en hij zei me laatst dat er allerlei banen in de zeer nabije toekomst gingen overgenomen worden door robots en dan vooral in het middensegment en dan vooral van die banen waarbij het ging om teksten en schrijven maar o gelukachtig!, hoe gruwelijk slecht zijn deze masjienale vertalingen, “I think of the armies of housewives whose main activity was rearranging and fixing the blankets and covers and clothes” wordt “Ik denk aan de legers huisvrouwen wiens voornaamste activiteit het was om de dekens, kleding en kleding te herschikken en te herstellen”; “Today it’s been five days since I fucked Cesare” “Vandaag zijn het vijf dagen geleden dat ik met Cesare heb gevreeën”; “A good family is an ordinary family. Ordinary meaning: belonging to an order. The order.” “Een goed gezin is een gewoon gezin. Gewoon betekent: behoren tot een orde. De orde” waar geen enkele vertaler van vlees en bloed de kans had laten liggen om iets met “normaal” en “norm” te doen met alle associaties van “normatief” van dien (nu ik erover nadenk was de naam Normaal eigenlijk heel goed gekozen voor een band met een fascist op zang), en het is wellicht niet waarom De l’Horizon dit experiment met machinale vertalingen ondernam maar het is ten lange laatste een ander losschrijven: het losschrijven van techniek en technocratie –

Bloedboek rent en zingt en danst en ademt en leeft en gaat. Het is los van alles en zit vast aan alles. Het is vele boeken in één. Maar bovenal is Bloedboek bloed- en bloedmooi.

Kim de l’Horizon Bloedboek recensie en informatie

Bloedboek

  • Auteur: Kim de l’Horizon (Zwitserland)
  • Soort boek: autobiografische roman
  • Origineel: Blutbuch (2022)
  • Nederlandse vertaling: Elbert Besaris
  • Uitgever: De Geus
  • Verschijnt: 30 januari 2025
  • Omvang: 368 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris
  • Winnaar Deutscher Buch Preis 2022

Flaptekst van de bekroonde roman van Kim de l’Horizon

De non-binaire verteller van Bloedboek heeft na een benauwende jeugd het leven, het eigen lichaam en de eigen seksualiteit durven omarmen. Maar dan begint hun oma te dementeren. Voor de ik-persoon is dat aanleiding om het familieverleden te bevragen. Waarom zijn zo veel herinneringen zo onduidelijk? Hoe zit het met oma en haar vroeg overleden zusje? Wat is er gebeurd met de oudtante die als jonge vrouw verdwenen is? Kan de verteller de zwijgcultuur in de vrouwelijke bloedlijn eindelijk doorbreken?

Bloedboek is een zoektocht naar een nieuwe vorm van overlevering, naar een non-binaire taal en een nieuwe manier van schrijven. Maar meer nog dan over gender gaat dit boek over immateriële erfenis: Bloedboek is een radicale poging om ons door middel van literaire stijl en vorm te bevrijden van alle ballast die we ongevraagd met ons meedragen.

Bijpassende boeken en informatie

Anne de Marcken – Het duurt eeuwig en dan is het voorbij

Anne de Marcken Het duurt eeuwig en dan is het voorbij recensie, review en informatie van de dystopische roman van de Amerikaanse queer schrijver en kunstenaar. Op 30 januari 2025 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van It Lasts Forever and Then It’s Over, van de Amerikaanse auteur Anne de Marcken. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de auteur, de vertalers en over de uitgave.

Anne de Marcken Het duurt eeuwig en dan is het voorbij recensie van Tim Donker

(Pauze)

Het geluid dat je hoort is de zee.

(Pauze. Luider)

Of.

(Begin anders. Begin beter)

Misschien over gemis.
Of liefde misschien.
Of de weg.

Ja, de weg. Dat zou kunnen. Eindelijk de weg. De eindeloze lege weg. Er gaat een gestalte over die weg. Misschien werd die gestalte ooit Geneviève genoemd. En ik dacht aan Geneviève Castrée. De vrouw van Phil Elverum. Ook zij nu dood. Een kraai keek naar me.

Ja. Een kraai. Ook dat.

“Geneviève”, ja laten wij haar dan ook maar zo noemen, gaat westwaarts. Geneviève is op weg naar de zee. Ooit was ze daar met de “jij” tot wie ze zich heel dit boek doorheen richt, en lagen ze daar, in de duinen, misschien zwommen ze in de zee, zeer waarschijnlijk waren ze gelukkig. Maar de omstandigheden zijn anders dit keer.

Goed. Beer met mij. Beloof me dat je niet wegklikt. Want hier is de situatie. “Geneviève” is niet levend, maar ook niet echt dood. Althans niet volgens de biologiese konsekwensies die je aan die toestanden zou verbinden. “Ondood” heet het ergens. Of “zombie”. En dat wilde ik dus liever niet vertellen. Hier ben ik bang voor. Omdat elke welopgevoede lezer nu denkt gadsie. Een zombieroman. Wie wil er nu in jezusnaam een zombieroman lezen. En het wordt nog erger. Want de aarde is kapot. “Post-apocalyptisch” ofzo. Ook dat woord wilde ik liever niet gebruiken. Lege wegen, afbrokkelende steden. De ondoden. En ergens ook nog de levenden. Mensen. Ofzo. Veel zien doe je ze niet want ze zijn een voedselbron voor de zombies.

Met deze dingen moet je het doen. Zombies in een onmenselijke wereld. Ze herinneren zich dingen van toen ze nog leefden, vertellen elkaar verhalen daarover, herinneren zich uiteindelijk misschien alleen maar elkaars verhalen. Niemand weet nog hoe ze heetten toen ze nog leefden, daarom geven ze elkaar willekeurige namen. Zoals Geneviève. Soms verliest er iemand een lichaamsdeel. Soms doen ze dingen die ze bij leven nooit hadden gekund, zoals een wandelingetje maken op de bodem van de zee. Of een kraai vinden en hem in je lichaam verstoppen. En dat de kraai dan tegen je praat in eenwoordszinnen.

(ook dat deed me ergens aan denken. iemand met een vogel in zijn lichaam, de vogel knabbelt aan ingewanden, pikt vlees van ribben. god. waar ken ik dat van? een ander boek of. ik ben geneigd te denken dat het iets is uit een liedje van Bob Geldof, misschien die happy club plaat of was dat met die vogel in die gitaar misschien)

En hier is het goede ding: dit boek is niet wat je je voorstelt bij “zombieroman” of “apocalyptische roman”. Dit boek is iets geheel nieuws.

Want hier is het andere goede ding. De lezer weet niet wat er gebeurd is. De Marcken dramt niet door over de apocalyps, hangt nergens de onheilsprofeet uit, begint niet over klimaatverandering of nucleaire oorlog of big tech of wat het dan ook maar is dat de mensheid naar zijn ondergang zal leiden (alles zal de mensheid naar zijn ondergang leiden). In Het duurt eeuwig en dan is het voorbij krijgen we gewoon te maken met een verwoeste wereld, met levenden, met ondoden, met uitzichtloosheid, met hoop, met gemis, met liefde, met honger, met pijn. Dat is hoe het is nu. Ooit was het anders. Misschien meer zoals wij de wereld kennen. Hoe lang dat al anders is, wordt ook nergens benoemd. Lang genoeg om ergens al iets van berusting gevonden te hebben in de nieuwe situatie. De Marcken opent straf: “Ik ben vandaag mijn linkerarm kwijtgeraakt.” luidt de eerste zin. Kan tellen als opening. Niet dan. “Geneviève” stelt het eenvoudigweg vast, houdt nog wel vast aan de arm, probeert hem op verschillende manieren in de buurt van haar lichaam te houden (soms is dat komies), maar is niet heel erg verontrust of geschokt door het gegeven dat ze lichaamsdelen kan kwijt raken; kennelijk is dat gegeven al bekend onder zombies en heeft men ook al de tijd gehad om eraan te wennen. Maar de nieuwe toestand is ook weer niet zó lang gaande dat er geen herinneringen meer zijn aan vroeger, toen de wereld nog de wereld was, en de “jij” gewoon nog het lief van “Geneviève”.

Dat is een goed ding. Geen uitleg. Geen voorgeschiedenis. Een hele bizarre wereld gewoon tonen. Ik dacht dat alleen Beckett dat kon.

Er wordt ook niet uitgelegd wie die “Negen uur” is van wie de oude vrouw zegt te houden.

Negen uur? Oude vrouw?

Nee. Lees zelf. Lees gewoon maar zelf. In Godsnaam. Lees dit boek. Dit hartbrekende prachtboek.

Niets is zo erg als schrijvers die alle draadjes zo nodig aan elkaar moeten knopen. Glimpen opvangen van iets dat je niet begrijpt, en dan even de frustratie als je door begint te krijgen dat je deze glimp nooit ten volle zal begrijpen, en dan, later weer, de schoonheid daarvan in zien. Zoals leven is. Je fietst, je ziet iets moois, je weet niet wat het was, even wil je weten wat het was, en dan leg je erbij neer dat je gewoon iets moois en raars en onbegrijpelijks hebt gezien, en dat dat goed, dat dat waardevol is.

En een ander goed ding. Ook heel mooi. De poëzie. De ongekende poëtiese kracht van dit boek. En de filosofie van die poëzie. Kan poëzie filosofie zijn? Ja. Poëzie kan filosofie zijn. “Wat is er eerst, de gelovige of de godsdienst?” vraagt “Geneviève” zich af. Dat is in het begin. Dan wonen alle zombies nog in een hotel. Dan zijn ze gewoon maar hotelgasten. Af en toen zijn er in een zaal ritualistiese erediensten, onder leiding van de charismatischte der zombies. Behoefte aan een of andere vorm van religie blijft er. Ook na het leven. Maar creëerde religie die behoefte of creëerde de behoefte religie? Hoe kan er behoefte zijn aan religie als er (nog) geen religie is? Wat in eerste gewoon maar een moje zin lijkt, bevat zo heel erg veel. En in Het duurt eeuwig en dan is het voorbij wemelt het hiervan. Van haast achteloze maar toch volumes omvattende prachtzinnen. Spreekt volumes.

“Rook is neergeslagen in het geluid”, bijvoorbeeld. Dat kun je niet verbeteren als omschrijving van nevelige landschappen voorbij het einde der tijden. Of “Dingen in rijen en reeksen zijn triest”. (ik herinner me hoe ik + voormalig kompaan ooit aan de hand van dit gegeven een kortfilm wilden maken, noem het videokunst, en dierhalve flats filmden in Overvecht, dozijnen gelijkvormige voordeuren, een eindeloos lopende lege roltrap).

Maar ook honger. Maar ook pijn.

“Misschien is het voornaamste verschil tussen mij nu en mij toen mijn tolerantie voor angst. Ik denk dat dit te maken moet hebben met de abstractie van pijn. Fysieke pijn. Emotionele pijn. De pijn van anderen. Mijn eigen pijn. Het terugdeinzen is er nog. En ik denk dat de pijn zelf ergens is. Maar opgesloten. Opgesloten in een piepkleine, onzichtbare, apocalypsbestendige kern. Het piepkleine doorzichtige eitje van een subatomair insect dat in de kern van ieder van ons is gelegd. Wanneer we er niet meer zijn, als we er ooit niet meer zijn, is dat wat er van ons overblijft. Gefossiliseerde pijn. Geen koolstof. Er zal een pijnstratum zijn waar alle pijn neerslaat. Pijnschalie. Pijnaderen. Kwartsachtige verbindingen gemaakt van tranen, zuchten, snikken, kreunen, verschrikkelijke kreten. Misschien zal pijn, wanneer er geen levenden meer zijn, echte waarde hebben. Pijninflatie zal een pijnmarkt stimuleren. Er zullen pijnwassers zijn zoals goudwassers die het lijden eruit schudden. Pijnkrakers. Pijncentrifuges. We zullen een enorme pijncollider bouwen om de geheime structuur open te breken en het piepkleine gaasvleugelige snikje van onze verloren menselijkheid vrij te laten.”

Maar ook liefde. Maar ook gemis.

(en spijt misschien ja ook spijt)

De jij. En “Geneviève”. En een dag aan het strand. En de auto, en de terugrit (“Geneviève valt langzaam in slaap als “jij” stuurt en rijdt en de auto gaat). Iets uit vorige levens, iets voor altijd voorbij, iets dat nu nooit meer terug te halen is (de “jij” is dood, zoveel is duidelijk):

“Ik wou dat ik mijn ogen had geopend. Ik wou dat ik me van het raam had afgewend en naar je had gekeken op het moment dat jij naar mij keek. Deze wereld glipte langs me heen.”

(en hoe dat is met werelden, die glippen altijd langs je heen)

(t schrijverken schrijft zichzelf en Dregke op een bed, en de zon, en op de steerjoo allicht Dawn’s music. het is nooit gebeurd maar hij wou dat hij op een bed lag met Dregke in zijn armen, en het door de ramen vallende zonlicht en de muziek van Dawn Landes vullen de kamer verder op. hij wou dat het zo gebeurd was. hij wou dat hij Dregke toen verteld had hoeveel ze voor hem betekende)

En dit is ook een goed ding: de mogelijkheid.

De mogelijke wereld.

Later is er de voettocht. Westwaarts. Naar de oceaan. Waar ze, “Geneviève”, ooit, gelukkig was met haar “jij”. Het gaat langs steden vol dode mensen. In auto’s. In slaapkamer huiskamers badkamers. Iedereen dood. Allemaal hebben ze zelfmoord gepleegd. Steden vol zelfgekozen dood. Scheermessen. Vuurwapens. Pillen. Gas. Het zelfmoordthemapark, zo noemt “Geneviève” het in bittere humor; bittere humor zoals die wel meer voorkomt in dit verwarrende adembenemende bloedmoje prachtboek. Het gaat langs nederzettingen waar levenden zich verschansen; levenden die in vele opzichten stukken minder menselijk zijn dan de ondode hoofdpersoon van Het duurt eeuwig en dan is het voorbij. Het gaat langs met verlaten auto’s bezaaide wegen. Daar lopen. Met een dode in eenwoordszinnen pratende kraai in je zombielichaam. Waarom niet. Want dat is het goede. De Marcken schrijft de wereld waarin je als lezer zonder veel vragen ronddoolt. Want dit is de wereld nu.

En als in het zesde deel de gebeurtenissen nog een diepere schaduw van bizar aannemen, de beelden zo sinister worden dat het begint te lijken op een hele slechte horrorfilm, of nog: op een parodie op een hele slechte horrorfilm, een soort Evil dead dus, dan nog accepteer je dat als lezer moeiteloos, ga je er in mee, en kun je er zelfs het moje, het haast betoverende van inzien.

“De ruimte tussen mij en mij is jij. Dit is een mysterie.”

Ja. Ook dat.

Zegt iemand zegt wie zegt Tim De Mey: “filosofische zombies zijn denkbaar. als filosofische zombies denkbaar zijn, dan zijn filosofische zombies louter logisch mogelijk. filosofische zombies zijn louter logisch mogelijk. uit het materialisme kan afgeleid worden dat filosofische zombies logisch onmogelijk zijn. het materialisme is vals” –

en misschien dat, uiteindelijk.

Misschien kun je Het duurt eeuwig en dan is het voorbij zien als gedachte-experiment.
De grenzen aan deze wereld. De grenzen aan een volgende. Wat een mens menselijk maakt. Of andere zijnden ook niet over eigenschappen zouden kunnen beschikken die mensen mens maken. Wat ons aan deze wereld bindt, of aan elkaar. Wat er overblijven zal als alles vergaat. Hoeveel er vergaan moet om uiteindelijk echt niks meer over te houden. Of de apocalyps echt wel zo gruwelijk zal zijn. Dat er daarna misschien een op eerste gezicht afgrijselijke wereld zal ontstaan die bij nadere beschouwing ook mooi is, zo niet beter. Wat, in essentie, het behouden waard is. Misschien alleen maar liefde. En misschien is dat net iets dat er altijd wel zal zijn.

Het duurt eeuwig en dan is het voorbij is een onwaarschijnlijk moje roman. Onwaarschijnlijk, omdat het alle elementen heeft van een boek dat ik nooit zou willen lezen. Maar ook omdat het één van de allermooiste boeken is die ik ooit las. Het soort boek waarvan je beetjes zult blijven meedragen tot je dood. En, wie weet, misschien daarna ook nog.

Anne de Marcken Het duurt eeuwig en dan is het voorbij

Het duurt eeuwig en dan is het voorbij

  • Auteur: Anne de Marcken (Verenigde Staten)
  • Soort boek: Amerikaanse roman, queer roman
  • Origineel: It Lasts Forever and Then It’s Over (2024)
  • Nederlandse vertaling: Karina van Santen, Martine Vosmaer
  • Uitgever: Uitgeverij Koppernik
  • Verschijnt: 30 januari 2025
  • Omvang: 176 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman van Anne de Marcken

De heldin van de angstaanjagende Het duurt eeuwig en dan is het voorbij baant zich een weg door een dystopisch hiernamaals. Reizend door kaal, leeg landschap, met een dode maar laconiek eigenzinnige kraai in haar borst, verliest onze ondode verteller delen van haar lichaam en zichzelf. Het ondraaglijke verlangen naar een tijd waarin ze zichzelf kende en gelend werd, waarin ze liefhad en werd liefgehad, drijft haar westwaarts.

Anne Marcken buigt op Beckettiaanse wijze, vol lef en verve, de realiteit om, weg van alle veronderstelde zekerheden. Het duurt eeuwig en dan is het voorbij onderzoekt op scherpe wijze de sterfelijkheid en hoe ondanks dat de duisternis is ingevallen in onze onteigende tijden er altijd nog genegenheid gloort aan de horizon.

Anne de Marcken is een queer, interdisciplinair kunstenaar en schrijver die woont op het ontontgonnen land van de Coast Salish-bevolking in Olympia, Washington. Zij is oprichter, redacteur en uitgever van The 3rd Thing. In 2022 won ze de novel Prize.

Bijpassende boeken

Eduardo Halfon – Tarantula

Eduardo Halfon Tarantula recensie en informatie over de inhoud van de roman uit Guatemala. Op 24 januari 2025 verschijnt bij uitgeverij Koppenik de Nederlandse vertaling van de roman Tarántula van de Guatemalteekse schrijver Eduardo Halfon. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de auteur, de vertaalster en over de uitgave.

Eduardo Halfon Tarantula recensie van Tim Donker

Laat het geweten zijn. Plant het in de hoofden. Zie dat het niet onvermeld blijft. De prijzen. De lijsten. De roem. De eer. Van de festivals en de onderscheidingen en het prestige. Zulke dingen. Kun je toch al gauw weer een half achterplatje mee vullen, niet? Eduardo Halfon. Sorry maar ik kende hem niet. Hij ging lopen met vele prijzen die ik ook allemaal niet kende en hij werd door het Hay Festival in Bogotá uitgeroepen tot, hou u vast, een van de negenendertig beste jonge Latijns-Amerikaanse schrijvers. Welja. Wie riep uit, wie zei wat, waarom negenendertig, en wie waren die achtendertig anderen?, en waarom niet eenenvijftig of achtentwintig en zouden de mensen die riepen echt elke oeuvre van iedereen die boeken publiceert in Latijns Amerika doorgenomen hebben, hoe komt zoon oordeel tot stand en waarom moet ik het uitroepen weten, want – Ja. Want. Daar wilde ik u hebben. Het want. Het want van het achterplat, het want van informatie gelijk deze, zouden er nu echt mensen zijn die dat lezen, en de schrijver niet kennen, en niet weten wat te denken van het boek, maar ja, die man heeft prijzen gewonnen, die man is volgens een festival (en mensen liggen op het gras en kijken op hun telefoons) (en mensen glimlachen naar hun dreumes) (en de kleedjes zijn blauw) (en de kleren zijn roze) (en voormalig president Clinton was aanwezig in het verleden), hij is, voorwaar, ik zeg u, een van de negenendertig beste jonge Latijns-Amerikaanse schrijvers, negenendertig he, dat zijn niet veel schrijvers, weet je wel hoeveel jonge Latijns-Amerikaanse schrijvers er zijn, en deze Halfon heeft ze, samen met achtendertig anderen allemaal voorbij gestreefd, dan behoor je dus tot de top he, de top van de jonge Latijns-Amerikaanse schrijvers, dan moet je echt wel wat kunnen he, dan moet dit boek wel goed zijn he, kom laten we dit boek kopen he, want al die prijzen en ook die lijst, dat kan toch allemaal niet voor niets zijn. Of zouden er mensen zijn die dat lezen en daar allemaal zo moe van worden, want alle achterplatten staan er vol mee, iedereen is maar een van de grootste japanse schrijvers van grote betekenis voor het geschreven woord in de Nederlandse taal de derde top van het drietoppige ierse hooggebergte de belangrijkste poolse auteur van haar generatie een van de felste stemmen van haar generatie een van de intrigerendste auteurs van de twintigste eeuw de grootste levende literaire Nederlandse auteur een van de productiefste franse schrijvers uit de achttiende eeuw een van de grootste en meest universele schrijvers (en nu pluk ik gewoon maar wat zinnen van het achterplat van enkele boeken die ik hier toevallig onder handbereik heb); heeft vele prijzen gewonnen; is in heel veel talen vertaald, opgenomen in talloze tijdschriften en bloemlezingen, is veelgeprezen alom bejubeld overal bewierrookt, en iets van aversie voelen, of, eerder nog, onverschilligheid, en het maar laten, en gaan, zonder iets te kopen, terug, de straten in, de grachten op, en de bus naar huis nemen.

Dat zou in het geval van Tarantula toch wel jammer zijn. Want & omdat. Het gewoon een verdomd goed boek is (waarom zetten ze dat niet gewoon op zoon achterplat?).

Het eerste goede is al dat het oncategoriseerbaar is. De hoofdpersoon heet Eduardo. Achternaam Halfon. Dus hee. Dus o. Dus ja. Misschien. Allicht. Mogelijkerwijs. (bijwoorden van twijfel). Autobiografie? Memoir? Of dat vermaledijde “autofictie” waarover tegenwoordig toch zoveel te doen is (wat is de moeilijkheid eigenlijk, autofictie is al zo oud als schrijven zelf, dus, azijnpissers aller landen, ontspan u eventjes en ga iets anders doen)? Zou kunnen. Al neemt het boek al gauw een wat bloedrode tint van bizar aan.

Een jongensboek. Dacht ik ook even. Er is een vlucht, van de ik, de hoofdpersoon, de Eduardo, doorheen het oerwoud, en dat heeft iets van een jongensboek. Zo ook, in eerste instantie toch, het “overlevingskamp” waar Eduardo en zijn broer heen gestuurd worden, kinderkamp utopia, daar dacht ik even aan, heel even maar, dat is een boek, geloof ik, ik meen het gelezen te hebben, als kind, toen ik in de zesde kleinstwijle in de kinderboekenjury zat, ik ben niet meer zeker van de titel of de schrijver of waar het eigenlijk over ging, maar wel iets met kinderkamp en utopia dat wel, en heel even dacht ik daar aan.

Maar. Misschien een oorlogsboek? Guatamala, ’81. Mobiele patrouilles, oproerpolitie, anti-ontvoeringsbrigades, gewapende agenten. In één scene is er een jeugdhonkbalwedstrijd gaande als er een militaire helikopter boven het sportveld komt vliegen; uit de zijdeur begint een soldaat lukraak te schieten op de mensen in de naastgelegen wijk maar de honkbalwedstrijd gaat gewoon door alsof er niks aan de hand is. Dat is een verbijsterende, en een schokkende, en een bizarre, en een ontregelende scene.

Meer in dit boek is verbijsterend en schokkend en bizar en ontregelend. Samuel, een van de leiders van het “overlevingskamp”, ja blijf dat hardnekkig tussen aanhalingstekens zetten, loopt rond met een slang in zijn zak en een over zijn arm kruipende tarantula. Maar misschien kruipt de tarantula niet, misschien is de tarantula op zijn arm getatoeëerd. Of misschien maar een plaatje op een band die hij om zijn bovenarm draagt. Of misschien is het een swastika.

Ja. Een swastika. Eduardo, zijn broer, en de andere Joodse kinderen krijgen in de eerste dagen inderdaad wat overlevingstechnieken aangeleerd (waar Eduardo later nog, tijdens zijn vlucht, enig profijt van blijkt te  hebben) maar op een ochtend ontpopt het kamp zich ineens tot een nepconcentratiekamp en de leiding tot uiterst sadistische soldaten. De scenes waarin de kinderen mishandeld en vernederd worden zijn zeer onaangenaam om te lezen, werkelijk pijnlijk, meer dan anderhalve pagina lang kon ik dat niet aan, dan moest ik iets anders gaan doen, waarom lees je?, vroeg ik me af, waarom lezen mensen?, voelgoed is klaarblijkelijk niet altijd de enige aantrekkingskracht, deze pijn, dit onaangename, en toch vind ik dit een mooi boek, hoe zit dat, hoe werkt dat in ons brein. Twee goede vriendinnen worden gedwongen elkaar te slaan, hard te slaan, heel hard te slaan, de ene weigert, de ander niet (dat Joden in concentratiekampen gedwongen werden hun naaste, familie, vader, kinderen, geliefden te slaan kwam ik niet zo heel erg lang geleden ook nog tegen in een ander boek, welk boek was dat ook alweer, het ging over een violist, dat weet ik nog wel, en ook dat ik het ergens in Spanje in een hele grote achtertuin lag te lezen in een ligstoel, ook in dat boek een ziekmakende scene waarin een vader en een zoon worden gedwongen elkaar af te ranselen, ook daar werd ik naar van, en ook dat vond ik desalniettemin toch een erg goed boek), afgezien van de gaskamers begint het kamp meer en meer op een echt concentratiekamp te lijken, maar dit is niet de twede wereldoorlog, dit is Guatemala in 1984.

Halfon vertelt fragmentarisch. Er is ook nog een hedenlijn. In Parijs ontmoet Eduardo Regina. Ook zij nam deel aan het kinderkamp; samen met Eduardo had ze geregeld wachtdienst. Misschien was er iets van beginnende jeugdverliefdheid, de lezer zal het niet weten, Tarantula is maar een dun boek, en alles trekt in flitsen, soms haast achteloos, aan het verbijsterde lezersoog voorbij. En in Berlijn is er weer een treffen met Samuel. De man met de slang en de “tarantula”. Die ouder is geworden, en dikker, maar nog altijd even weerzinwekkend. Een raar, ongemakkelijk gesprek tussen Samuel en Eduardo (ja weeral ongemak) in iets wat misschien een louche bar, misschien een ranzig eettentje, misschien een Thaise massagesalon of gewoonweg een hoerenkot is. Veel mededogen kan Samuel nog altijd niet voor zijn medemens opbrengen, en een echt sluitende verklaring voor het waarom van het nepconcentratiekamp krijgt Eduardo niet, wel eentje die rammelt aan alle kanten maar daar moet u verder zelf maar over oordelen.

De hedenlijn levert weer twee boeken op, trouwens. De in Berlijn spelende passages lezen als een beklemmende misdaadroman; de huivers; je verwacht elk moment iets ergs. En in Parijs kon het bijna een postmoderne liefdesroman gaan worden.

Maar niks krijgt echt gestalte, alles glijdt door de vingers, zo ook het leven gaat. Je grijpt het, je kunt het niet grijpen, Tarantula is ongrijpbaar en net dat maakt het zo verdomde goed.

Eindscene. Eduardo weet het woud achter zich te laten. Een oude mayavrouw in een eenvoudige hut verzorgt en voedt hem. Dan en daar is waar het poëzie wordt. Het lieflijke. Het wonderschone. Het dromerige. Het is het laatste wat je meekrijgt voor je het boek dichtslaat. Dat is het dan. Je hebt gehuiverd, je hebt gehuild, je hebt geleden, je hebt grootse verwarring gevoeld, je hebt gelachen (enige, misschien lichtelijk zwarte, humor kan Halfon zeker niet ontzegd worden), en je bent getroost en gewiegd en zachtjes gestreeld. Wat niet kwaad is voor een boek van nog geen honderdvijftig bladzijden. Er zijn schrijvers die daar duizend pagina’s voor nodig hebben, en dan nog lukt het ze maar half. Dus inderdaad. Halfon kan echt wel wat. Vergeet de prijzen en de lijsten en het gejubeld en neem gewoon maar aan: dit boek moet je lezen!

Eduardo Halfon Tarantula

Tarantula

  • Auteur: Eduardo Halfon (Guatemala)
  • Soort boek: Guatemalteekse roman
  • Origineel: Tarántula (2024)
  • Nederlandse vertaling: Marijke Arijs
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 24 januari 2025
  • Omvang: 140 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Eduardo Halfon

Eind 1984 keren twee jonge Guatemalteekse broers, die verbannen waren naar de Verenigde Staten, terug naar Guatemala om deel tenmen aan een jeugdkamp voor Joodse kinderen in een bos op de hoogvlaktes. Hun ouders hebben hen ernaartoe gestuurd, zodat ze hun wortels niet zouden vergeten, want ze weten weinig van hun geboorteland en spreken nauwelijks nog Spaans. Maar op een ochtend blijkt het kamp een nog veel sinisterdere plek te zijn dan de kinderen al dachten – iedereen zal zijn eigen manier moeten vinden om te overleven.

De redenen en gevolgen van deze episode uit de kindertijd van de verteller zullen pas jaren later duidelijk worden door toevallige ontmoetingen met een Salinger-lezer die advocaat werd in Parijs en in Barlijn met een voormalig hoofdinstructeur uit het kamp, die rondliep met een slang in zijn zak en een enorme tarantula op zijn arm.

Door verleden en heden, realiteit en fictie met elkaar te verweven, schept Eduardo halfon een verhaal vol symbolen die de fundamenten van zijn identiteit raken: het strikt en rigoureuze raamwerk van de Joodse religie en de moederlijke boezem van Guatemala.

Eduardo Halfon (20 augustus 1971, Guatemala-Stad) publiceerde achttien boeken en is in meer dan vijftien talen vertaald. In 2007 werd hij door het Hay Festival in Bogotá uitgeroepen tot een van de negenedertig beste jonge Latijns-Amerikaanse schrijvers.

Bijpassende boeken en informatie

Tova Gerge – Fearplay

Tova Gerge Fearplay recensie en informatie over de inhoud van de Zweedse roman. Op 20 januari 2025 verschijnt de Nederlandse vertaling van de roman Fearplay van de uit Zweden afkomstige auteur Tova Gerge. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster en over de uitgave.

Tova Gerge Fearplay recensie van Tim Donker

dat de dagen weer gaan lengen, en dat deze koffie precies de juiste toon aanslaat, en wat een mooi seedeetje is 27 passports van The Ex eigenlijk (en ook die prachtige foto’s van Andy Moor!), en hoe alles, soms, even goed is, en dan, te lezen, dit: “Iris vliegt, ontsnapt, een dunne wand tussen haar en de lucht. Onder de wolken in het ovale raam is de Atlantische kust zichtbaar, het water zo groot als een woestijn. De zon gaat onder. De wolken worden dikker, roze en glinsterend. Het doet denken aan het behang in de kamer van een ex-vriendin, alleen stonden er op dat behang ook vliegende paarden. Het zou feestelijk zijn als paarden tussen de wolken leefden. Hun vleugels en buiken verlicht van binnenuit, gewichtloos zwevende bellen. Iris stelt zich een glinsterende Pegasus voor die op weg is naar het hogere luchtruim, haar ziet, flirterig met zijn vleugels zwaait, zijn concentratie verliest en in de straalmotor van het passagiersvliegtuig wordt gezogen. Wat geratel, dan wordt zijn veerkrachtige botstructuur uit elkaar gehakt door de rotorbladen.”, ja, en dat ik daar heel vrolijk van wordt, van deze eerste regels van Fear play, een vrolijkheid die me zwevend maakt, zodat ik, kortstondig, zelf vlieg, en dat literatuur dat vermag dat kunst dat vermag dat taal dat vermag, en dat denken over de wonderschone kracht van deze vermogens me opnieuw laat zweven.

Wat is dat met deze roman?

Wel. Er zij Iris. En er zij Ba. Meer dat dat nog is Stockholm er. En Twin Falls is er ook.

Mensen. Steden. Er is van alles op onze aarde, lui.

Wel. Iris dus. Ja Iris is er. Iris is er altijd. Zelfs als Iris er niet is, dan nog is Iris er. Maar deze Iris. De Iris uit het boek. Puber, al neigend naar volwassenheid. Girl you’ll be a woman soon. Leeft in Stockholm met haar ouders, Ba en Michael. Ba is jazzpianiste. Serieus. In haar spel, maar ook in haar leven. Vaak hoort Iris het commentaar van Ba al in haar hoofd, hoe zij de dingen die Iris ziet allemaal maar niks had gevonden. Vader Michael is ook muzikant. Gitarist. Over zijn muzikale richting is Gerge veel onduidelijker. Ze laat het oordeel aan de lezer. Zoals ze wel meer aan de lezer laat, maar daar kom ik misschien allicht mogelijkerwijs nog wel over te spreken. Dus. Het zou iets psychedelisch kunnen zijn, of krautrock misschien, of (freak)folk. Of nog iets anders. Het maakt ook niet zoveel uit, echt toegewijd aan muziek is Michael sowieso niet. Althans niet zo toegewijd als hij is aan zijn alcoholisme. Drinkend, rondzwervend, zwetsend is hoe hij het liefst zijn dagen doorbrengt. Soms verdwijnt hij dagen aan een stuk. Om dan weer gevonden te worden. Dronken, depressief en suïcidaal. Ba tracht haar leven te verdelen tussen haar muziek, haar waardeloze man, haar dochter. En dan is Oda er nog, Ba’s hartvriendin en medemuzikante, overleden bij een tamelijk bizar auto-ongeluk waar misschien wel, misschien niet een reiger betrokken was. Voor Ba is leven voornamelijk overleven geworden. Iris zoekt andere manieren van overleven. Ze trekt zich terug uit zichzelf (verschillende keren noemt Ba haar in gedachten een robot) en, uiteindelijk uit Stockholm. Ze zoekt haar heil in Amerika. Via internet vindt ze een vriendin en een stageplek in Twin Falls, een klein plaatsje in Idaho. Ze regelt de dingen. Ze regelt alles. Tegen dat het tijd is om aan boord van een vliegtuig te gaan, is Michael voor de zoveelste keer verdwenen. Of Iris het zich aantrekt of niet, weet Ba niet precies; Iris lijkt vooral een nieuwe toekomst tegemoet te gaan. Of. Naja. Twin Falls is de plaats waar Michael is opgegroeid; Iris is er als kind nog geweest toen ze als familie de indertijd nog levende oma op gingen zoeken.

En hier is het goede ding. Het hele goede ding is dat Gerge niet ingaat op Iris’ keuze voor Twin Falls. Ook hier wordt de lezer alle ruimte gelaten. Zodat je kunt denken dat het puur toeval is dat Iris terecht komt in Twin Falls, al is dat in een land met de grootte van de Verenigde Staten natuurlijk wel een beetje een heel toevallig toeval. Of je kunt denken dat Gerge Twin Falls alleen maar nodig had als een achtergrond die mijmeringen bij Iris kan aanjagen over haar jeugd, haar vader, en de stappen die zij daar eerder gezet moet hebben. Of dat Twin Falls geen werkelijke vlucht is, geen totaal verraad aan Michael en de problemen waarin hij verkeert, maar ook, ten halve, als beweging naar hem toe kan gelden. Of dat Gerge met Twin Falls een deterministisch wereldbeeld ten beste geeft: je kunt je verleden niet ontlopen want je toekomst is er vol mee. Maar je kunt er ook lekker helemaal niks van denken, mee reizen met Iris, de plaats inkleuren met hoe je kleine plaatsjes in Amerika kent uit films en van tv.

Niet alleen daarom is Iris’ verhaallijn kleurrijker dan die van Ba, die in Stockholm gebleven is, alleen in de veel te grote villa; alleen zonder Michael; alleen zonder Iris; alleen zonder in staat te zijn te leven, zich weer op muziek toe te leggen. Meer nog dan Iris, bij wie minstens de illusie van een nieuwe toekomst aanwezig kan zijn, leeft Ba in het verleden. De dagen met Michael toen die nog mooi waren, de dagen met Michael toen die al straf lelijk begonnen te worden, de dagen die voorbij zijn, de dagen van voor Michael of van toen ze Michael voor het eerst zag. Ze corrigeerde hem in een kaffeegesprek tussen hem en zijn drinkmaatjes over de anekdote dat Jo Jones een bekken naar de kop van Charlie Parker gesmeten zou hebben. Ja. Die moest ik opzoeken. Jazz is niet mijn allergrootste maar altijd nog een zeer innige muzikale liefde maar toch had ik hier nog nooit van gehoord. Als verdediging kan ik aanvoeren dat ik nooit een groot liefhebber ben geweest van de Bird. Ik vind het toch een klein slagje te suf, te oubollig. Maar hoe ook, Parker, toen nog geen Bird, net 16, vertoonde zijn kunsten, speelde mooi, speelde goed, speelde indrukwekkend, iets van een auditie misschien, op de toppen van zijn kunnen en dan, uit overmoedigheid wellicht, er net overheen, kon niet meer volgen, raakte de weg kwijt, tot grote irritatie van drummer Jo Jones die zijn ergernis liet blijken door met een cymbaal te smijten, cymbalen als symbolen, die dus, het punt waarop Ba Michael corrigeerde, Parker niet op een haar na onthoofdde, maar voor diens voeten terecht kwam.

En wederom werd ik vrolijk. Om de jazz, om de anekdote, om hoe Michael, al aangeschoten peins ik, het verhaal nog een slagje sterker maakte, om hoe Ba zich in het gesprek mengde.

Fear play heeft dat. Iets aan dit boek maakt me steeds vrolijk, warm, zwevend. Hoewel Gerge over vrij zware onderwerpen schrijft. Alcoholisme, falend ouderschap, eenzaamheid, depressie, suïcide, lotsbestemming, dood, rouw, gemis, de misschien tot mislukken gedoemde zoektocht naar een eigen ik, de moeizame verhouding van mensen tot hun achtergrond. Toch zou ik Fear play een licht boek noemen. In de goede zin van het woord. Niet: triviaal divertissement. Maar iets dat u vol licht doet stromen. Iets dat uw zwaarte dragelijk doet schijnen. Dat komt omdat Gerge een bewonderenswaardige neiging heeft om in haar beschrijvingen van alledaagse of zelfs triestige situaties vreemde elementen op te nemen, zoals de vliegende paarden in de vliegtuigscene die ik aan het begin citeerde (ook al worden die vliegende paarden daar vermorzeld door de straalmotor, het geeft zoiets saais als zitten in een vliegtuig toch een prettig dromerig gehalte). Wie ook vreemde keuzes heeft gemaakt is vertaler Gerrit Brand.

Een pagina op sociale media heet in Fear play bij herhaling een “rekening”. En. Zou kunnen. Want toegeeflijk. Want je denkt toch zo’n Nobelman. Dat zal toch wel. Met zorg enzo. Misschien moet dat nie in Gerrit Brand zun schoenen geschoven worden nie, misschien is dat iets uit het origineel, misschien heet dat gewoon zo in het Zweeds, misschien blieven die Zweden geen “fremdkörper” (ha!) in hun taal, ik meen dat de Spanjoolaards ook zo zijn, eens hoorde ik in Spanje op de radio een discjockey een liedje van de Spice Girls afkondigen als de nieuwste hit van “Las Chicas Picantes”, of misschien heeft “rekening” in het Zweeds een lading die het in het Nederlands niet heeft, een in dit geval toepasselijke woordspeling ofzo. Ja. Zou kunnen. Maar zou het dan niet alsnog aan de vertaler zijn om dat juistelijk te “transponeren”? Andere keren wordt trouwens wel het meer gangbare “account” gebruikt. En ook. Fluweel. De fluwelen bekleding van een stoel bijvoorbeeld. Heet soms Velvet, compleet met hoofdletter; in één geval is er zelfs sprake van ribVelvet, echtwaar, kom zelf kijken, ga zelf lezen. Nu is Velvet ook een personage in Fear play. Dus weeral. Misschien. Zou kunnen. Toegeeflijkheid. Zouden door Gerge bedoelde verwijzingen naar het Velvet-personage kunnen zijn. Hmm. Ja. Misschien. Nee. Kompleet lukrake verwijzingen dan, in verhaallijnen waar de Velvet uit het boek weinig uitstaans mee heeft. Het krediet dat ik Nobelman en Brand wil geven raakt verdermeer nogal opgebruikt door de vele tik- en zetfouten: “mer” waar het “meer” moest zijn; “zicht” voor “zich”; “reden” waar “redden” had moeten staan; “liever” in plaats van “lieverd”; “wanpen” voor “wapen”, zo kan ik nog wel even door gaan, zo ging ik ook nog even door, tegen mijn dochter, mijn moje lieve grappige wijze fantastiese tienjarige dochter die op een keer naast me zat toen ik in Fear play aan het lezen was en mijn ergernis over de vele fouten bemerkte, vroeg wat er was, en toen ik een paar voorbeelden gaf van de onjuistheden in het boek zei: “Misschien is het een bepaald soort dialect?”; klaarblijkelijk kon ze zich niet voorstellen dat een boek zo onaandachtig geredigeerd zou zijn en nee, het is ook vrij onvoorstelbaar. Maar toch waar.

De hele grote kracht van Gerges schrijven blijkt wel hieruit: ondanks de zwaarte die de vertelling onmiskenbaar heeft, en ondanks de ronduit belabberde verzorging die de Nederlandse versie ten deel is gevallen, blijft het schitteren. Je zou Fear play als muziekboek kunnen klasseren, niet alleen door de jazz en de piano en de gitaar; het boek zelve is een soort souljazz of future jazz. Het heeft iets buitenaards; hoe de beschrijvingen prikkelen, hoe de lezer steeds gekieteld wordt, of, als u dat liever heeft, op prettige wijze uit zijn hengsels wordt gelicht (de lezer is de deur en de kamer) (wie door Mij binnen gaat) (enfin), je gaat het niet geloven maar voor de kleine tien minuten die het duurde paste de demoversie van Holiday er gewoon prachtig bij, en ja dat vind ik mooi maar misschien moet ik het onschadelijk maken door het camp te noemen (is dat nog een gangbare term heden ten dage?), of een schuldig pleziertje, ik zong dat lied vroeger voor mijn zoon, toen hij beebie was, bij krampjes, of doorkomende tanden, dan wiegde ik hem en zong ik fluisterzacht let me take you far away…, en zo ook doet dit boek: het wiegt, het zingt, het fluistert, misschien tot u terug beebie bent, als in: elementair en zonder overbodige ballast. Je weet trouwens ook nooit precies wat er komen gaat, al komt er misschien niet eens zo heel bijster veel en is ook dat niet precies ook zo voor beebies?

Gerge houdt de magie helaas niet tot het einde toe vol. En het zijn niet Nobelman en Brand die het om zeep helpen, ze doet het helemaal zelf.

Als voorbeeld kun je het bondage-thema nemen. Hum. Ja. Precies. In Twin Falls vindt Iris, wederom per internet, verkleefd als ze veelal zit aan haar telefoon, want zo flauwzinnig is Gerge dan weer wel om met zo een tiepies “jongeren”-kenmerk af te komen, geen hic et nunc maar ibi et nunc om met Jean Paul Van Bendegem te spreken (dat Abededarium van hem vond ik toch een beetje te veel speelvogelarij hoor, met hier en daar zeer rake en tot nadenken stemmende observaties), een meisje dat zichzelf Velvet noemt en dat geïnteresseerd is in het vastbinden van mensen, daar ook foto’s van plaatst op een website. Iris is geïntrigeerd, zoekt contact, waar haar lief Antonia (kortweg Toni) precies niet geheel kontent mee is, en gaandeweg ontspint zich iets tussen Iris en Velvet. Geen liefde, geen sex, niet eens echt vriendschap, maar wel een zekere vorm van intimiteit. Velvet begint ook Iris vast te binden. Bondage heet dat dan. Doch aanvankelijk heeft het heel weinig te maken met sex of SM. Daar is Gerges opmerkelijke schrijfstijl weer debet aan. De vastbindsessies worden tamelijk knus beschreven, hebben voor Iris veeleer een therapeutiese waarde, een manier van eigenlijk-heel-kunnen-zijn; in de touwen is Iris het meest Iris. Vrijwel op het einde stelt Velvet voor om een demonstratie van het vastbinden te geven ergens in een club, bij wijze van een soort performance. En daar krijgt de bondage helaas een toch wat grimmigere lading. De manier waarop de bezoekers van de club zijn uitgedost is niet zonder sexuele connotatie bijvoorbeeld, en het vastbinden helt al meer naar sm over. Dat is jammer, want ik vond de eerdere, bijna liefdevolle, bijna koesterende beschrijvingen van het vastbinden juist zo bijzonder. Wat meer is: de symboliese waarde van het vastbinden gaat van subtiel naar zeikerig: de verknooptheid van Iris, haar onvermogen om los te komen van haar verleden, haar gedetermineerdheid – er is natuurlijk een reden waarom Iris vastgebonden meer Iris is dan anders, maar misschien had het bij een vingerwijzing moeten blijven en was het beter geweest als Velvet niet meer dan een kleine bijrol had gehad. De terugrit, in Velvets auto, Iris heeft dan te horen gekregen dat haar vader in Stockholm in coma ligt, hij had met zijn dronken kop een kapotte lavalamp op het fornuis gezet om hem weer gaande te krijgen maar de lamp explodeerde en een glasscherf raakte hem in zijn hart, zet het versexualiseren van de Velvet-lijn door: Iris wil afleiding, niet aan haar vader denken, die mogelijk stervende is, vraagt Velvet van alles, en Velvet, die eigenlijk Stephanie heet, praat ronduit, en open, voornamelijk over sex, niet zonder liefde nee maar gaandeweg toch steeds platter en dan gaat er iets verloren in deze roman. Er is gewoon bijna geen goede manier om over sex te schrijven. Ofwel wordt het obligaat – want in een moderne roman mag sex natuurlijk niet ontbreken. Ofwel wordt het stoeferig – kijk mij eens van alles durven schrijven! Ofwel wordt het gewoon ronduit ranzig.

Maar waarlijk dodelijk is het echte einde. Dat is zo’n simplistiese en ongeloofwaardige deus ex machina dat je bijna zou denken dat Gerge het erom gedaan heeft. Misschien is het grappig dat er kort nadat Iris zich heeft beklaagd over onbevredigende eindes in boeken, Fear play toewerkt naar het meest kinderachtige, meest afgeraffelde, meest ongeïnspireerde einde dat ik in zeer lange tijd ben tegen gekomen. Toch geloof ik niet dat Gerge haar lezers echt achter wilde laten met een bittere nasmaak. Want dat is de kloterij: het einde bepaalt hoe je een boek weglegt. Zo kun je een overwegend zwak boek toch nog met een goed gevoel wegleggen; Gerge zet de punt in de middelmaat. Dit had ook anders kunnen eindigen, Gerge. Het boek had korter kunnen zijn, gewoon zo maar ergens eindigen, waarom niet. Of juist uitgepuurder, Fear play had ook een boek van zeshonderd bladzijden kunnen zijn en nog vele, nog zo zeer heel erg veel vele andere richtingen op kunnen gaan. Elke richting was beter geweest dan deze.

Maar Gerge is uit 1982. Piepjong dus. Haar schrijverschap heeft nog ruimte voor rijping. Ze zou maar zo eens een meesterwerk kunnen pennen. Dat is precies wat je haar gunt. En een wat respectvollere Nederlandse versie. Gun je haar ook.

Tova Gerge Fearplay

Fearplay

  • Auteur: Tova Gerge (Zweden)
  • Soort boek: Zweedse roman
  • Origineel: Fearplay (2024)
  • Nederlandse vertaling: Gerrit Brand
  • Uitgever: Uitgeverij Nobelman
  • Verschijnt: 20 januari 2025
  • Uitgave: gebonden boek
  • Prijs: € 24,95
  • Winnaar Prisma Litteraturpris 2024
  • Boek bestellen bij: Boekenwereld / Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van de Zweedse schrijfster Tova Gerge

Iris laat alles achter, ze wil weg. Ze reist vanuit Zweden naar de Amerikaanse staat Idaho, naar een vriendin die ze online heeft ontmoet. Daar wil Iris een heel nieuw mens worden. Maar haar vader, die onlangs is verdwenen, is opgegroeid in de stad waar ze naartoe verhuist. In hoeverre is ze bereid om echt los te laten?

Thuis, in het door vader en dochter verlaten ouderlijk huis, probeert Iris’ moeder Ba haar angsten te onderdrukken net als haar dochter iets van haar leven te maken. Ze moet weer concerten gaan geven, maar dat lijkt onmogelijk na de verdwijning van haar man en de plotselinge dood van een goede vriend.

Fearplay is een spannende roman over liefde en onderlinge afhankelijkheid.  Over wel of niet gebonden willen zijn aan anderen, over de pogingen om nabijheid of afstand te creëren, over het al dan niet aanraken van zere plekken, over geesten, bloemen en erfenissen.

Tova Gerge is geboren op 7 maart 1982. Ze is schrijver en beeldend kunstenaar. Haar vorige roman, Pojken (De Jongen) uit 2018, werd door critici lovend ontvangen. De Jongen is ook uitgegeven door Uitgeverij Nobelman. De Nederlandse vertaling van de nieuwe roman Fearplay waarvoor ze de Prisma Litteraturpris 2024 verschijnt in januari 2025.

Bijpassende boeken en informatie

Olaf Tempelman – De kunst van het missen

Olaf Tempelman De kunst van het missen recensie en informatie van de inhoud boek over waarom aardse paradijzen niet gelukkig maken. Op 16 januari 2025 verschijnt bij Uitgeverij Athenaeum het nieuwe literaire non-fictie boek van de Nederlandse journalist en schrijver Olaf Tempelman. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de schrijver en over de uitgave.

Olaf Tempelman De kunst van het missen recensie van Tim Donker

Wat je wil is altijd elders. Nogal logies: als het daar was waar jij bent had je het en had je het niet hoeven willen. Maar ja. Er is altijd meer “elders” dan “hier” dus de kans dat iets gewilds (of nog: iets dat in potentie gewild zou kunnen zijn) zich daar bevindt waar jij niet bent, is je hele godganselijke leven lang vrij groot. Dat is waarom de jacht bestaat. De jacht op succes, de jacht op liefde, de dromenjacht de koopjesjacht. Het is ook waarom angst bestaat. Meer specifiek: de angst iets te missen. Maarja. “Het” bevindt zich altijd elders, ik zei dat al, en daarom heet het niet De Angst Om Iets Te Missen, en ook niet daoitm, nee fomo heet dat (& naar het schijnt is die term te vinden in de Van Dale) want, natuurlijk, geen angst om iets te missen, maar fear of missing out, want stel je voor dat je Nederlands zou spreken, en natuurlijk ook geen fear of missing out, maar fomo (niet eens daoitm, of voor mijn part aoitm), want stel je voor dat je kostbare seconden verliezen gaat met hele woorden uit te spreken.

Tempelman komt hier af met een boek over deze angst. Een boek over fomo, ja, en een boek over emmerlijsten. Want dat is ook zoiets. De emmerlijst. Wanneer ontstond die? De dingen die je absoluut gedaan moet hebben voordat je dood gaat. Rome zien en dan sterven, hoe oud is dat, waar gaat de emmerlijst over, wie heeft er nog een emmerlijst, wat moet er in je emmerlijst, waarom er dingen zijn die gedaan moeten worden voor je sterft, moet je niet gewoon leven voor je sterft, en waarom dat dingen zijn die je klaarblijkelijk niet gewoon doet maar voor je emmerlijst bewaart, en wanneer ga je je over je emmerlijst buigen eigenlijk, misschien als je bijna dood gaat.

Want de emmerlijst is ook, veelal, gevuld met dingen die elders zijn. Je kunt zeggen Ik wil nog een hard maanzaadbolletje met versie rosbief van de slager eten, of ik zou graag nog de U.S.A-cyclus van John Dos Passos uitgelezen krijgen, of ik wil graag nog één keer op een zwoele sterrennacht in de achtertuin met mijn dochter over alledaagse dingen diskuteren, maar een emmerlijst die in zijn geheel elke willekeurige dag van de week afgevinkt gaat kunnen worden heeft geen spanning en zonder spanning gaat het niet. Ook zullen weinigen zeggen Ik wil samen met mijn in 2015 overleden vader naar Music is the healing force of the universe van Albert Ayler luisteren, of ik zou de aarde willen zien vanaf de maan, of ik wil nog één keer acht zijn en in de derde klas van de lagere school zitten en stervensverliefd samen met Lonneke naar haar huis lopen terwijl die lullo van wie me de naam ontschoten is me uitscheldt voor meidengek. Want een emmerlijst mag niet alledaags zijn, volstrekt onhaalbaar is evenmin de bedoeling.

Daar ergens bevindt zich fomo. Tussen alledaags en volstrekt onhaalbaar. Het “het” waaromheen die angst zo’n beetje sirkelt ligt niet buiten het bereik van elk menselijk wezen; het mag echter evenmin gegrepen worden door alleen maar even je hand uit te steken, naar de dichtstbijzijnde bakker te fietsen, of  agenda’s te trekken met iemand in je adresboek. Ergens is er “iets”, en het is “iets” waar je bij moet zijn, en je gaat er een trein voor moeten nemen, of een vliegtuig, je gaat het kunnen bereiken ja, want het is daar waar de mensen nog echt zijn waar de mensen nog zuiver zijn waar het land nog ongerept is, verder dan je achtertuin maar dichterbij dan de maan of het dodenrijk.

Kan het zijn dat het akroniem alleen maar Engels is omdat het alles wat meer in het vage houdt? Fear of missing out, angst om te missen, heeft immers geen “iets”, geen “wat” dat gemist wordt, het is het missen zelve, het is alles waar wij niet bij zijn, de emmerlijst vindt zijn grond daarin dat we er wel bij moeten zijn, overal moeten we bij zijn, daar zijn waar de meesten zijn, Elias Canetti zei het al, en ook Heidegger had het over de mens als ontverringsmachine, alles moet in ons bereik zijn, alles moet bereikbaar zijn.

En is het ook daarom dat Tempelman zich in De kunst van het missen concentreert op het fomo-type dat we kennen als de reiziger. De reiziger wil overal zijn waar hij niet is, de reiziger denkt altijd dat het gras één grens verder net iets groener gaat zijn. Er is iets goeds aan het feit dat Tempelman zich heeft beperkt tot reizigers. Ah. Ik ben zelf geen reiziger. Ik heb nooit gedacht dat het ergens anders minder kloterig zou zijn dan hier in mijn eigen kot. Voor korte tijd misschien. Dat maakt vakantie fijn. Je bent ergens, je leidt er je aldagsleven niet, het is er lekker warm, het eten is er vaak beter dan thuis, je hoeft niks, je kan veel, en na een paar weken ga je weer terug. Allicht dat het er altijd beter is als je weet dat je na een paar weken weer weg gaat – thuis is juist daarom zo kloterig omdat je weet dat je er morgen nog zult zijn, en volgend jaar ook nog, en tien jaar na nu misschien ook nog wel. Ik heb al mijn reizen altijd beperkt tot “vakantie”, een keer per jaar, of, oké twee of drie keer per jaar; ik ben nooit op zoek geweest naar paradijselijke oorden waar de mensen liever zijn, echter zijn, eenvoudiger zijn, beter zijn dan hier want ik heb nooit gemeend dat zulke oorden zouden bestaan. Wel heb ik iemand gekend die zichzelf “de kloot die lange reizen maakt” noemde en nooit -niet daarvoor en niet erna- heb ik iemand zichzelf een predicaat horen toebedelen dat zowel vernederend als verheffend is; een megalomaan soort bescheidenheid. Uiteraard waren de reizen die de kloot die lange reizen maakt helemaal niet zo lang, en eigenlijk ook niet bijzonder interessant. Goed, hij was in New York geweest. Maar de hele wereld is in New York geweest (behalve ik). En hij had in de binnenlanden van Spanje door een kloof gelopen waar vermoedelijk elke toerist die even een dagje geen zin heeft in strand wel eens doorheen gelopen is. En hij had drie maanden Engelse les gegeven aan Estse basisschoolleerlingen. Dat dat wel ongewoon is, zou ik weten: het was met name die laatste reis waar de kloot die lange reizen maakt maar nooit over uitgesproken raakte. Het Estse volk had diepe indruk op hem gemaakt. Zo authentiek, zo waarachtig, zo puur, zo ongecompliceerd als die mensen waren. “Als ze in Estland een tafel nodig hebben, pakken ze gewoon een tafel!’, was een uitspraak die hij in de maanden na zijn Estlandreis tot vervelens toe bezigde. Laten we in Nederland nu meestal een opklapbed pakken als we een tafel nodig hebben. Het is dit soort idealisering waarover Tempelman zich buigt: in De kunst van het missen wordt de angst iets te missen toegespitst op reizigers die vooral een of ander op aarde aanwezig paradijs niet willen missen, een land met echte, lieve, intelligente mensen die gewoon een tafel pakken als ze een tafel nodig hebben. De journalist / schrijver splitst deze reizigers op in vijf herkenbare soorten.

In hoofdstuk 1 gaat het om de mens die de wereld afstruint in een zoektocht naar ware liefde. Want ergens zijn de mensen nog lief en warm en hartelijk en aardig, ergens kunnen de mensen nog met heel hun hart liefhebben, ergens telt je geld of wie je bent niet meer mee. Maar het kleine kaffee aan de haven kan alleen ver van huis gevonden worden; westerlingen zijn immers afgestompte, kapitalistiese, harteloze robots. In volgende hoofdstukken is de bestemming vaak al wat konkreter: zo mag de lezer aan de hand van Tempelman in hoofdstuk 2 afreizen naar Tibet. Want daar kan verlichting worden gevonden, boeddhistiese wijsheid, rust, kontemplasie, vrede. Minder vredig, maar even ideaal was, en is, voor velen Cuba. Daarover gaat het in hoofdstuk 3. Che Guevara, revolutie, politieke omwenteling, rebellie. Mulisch ging naar daar want daar was (politieke) bevlogenheid te vinden; in De ontdekking van de hemel schijnt de man met de pijp Cuba het “filiaal van de hemel” te noemen (dat Mulisch er niet alleen intellectuele maar ook lichamelijkere geneugten vond, maakt Tempelman is enkele fijnzinnige terzijdes al snel duidelijk, wat niet naliet een grijns op mijn gezicht te toveren want net als Tempelman heb ik niets met het oeuvre van Mulisch, nooit gehad ook). Geniaal is de freudiaanse analyse van de aantrekkingskracht die deze revolutie (ten opzichte van zoveel andere, maar in misschien druilerigere landen voltrokken revoluties) uitoefent op geestelijk minvermogenden: in de combinatie van “Son en Che” (de muziekstijl en de revolutionair) met “zon en zee” wordt het Es met het Über-Ich verzoend (Son en Che vond ik briljant) (al was mijn eerste associatie minder freudiaans: eigenlijk dacht ik aanvankelijk vooral aan Sonny and Cher) . Dat glasharde diktaturen ook kunnen lonken, blijkt in hoofdstuk 4. In Dubai kun je namelijk als westerling heerlijk onbelemmerd ondernemen ja. Die stomme democratieën ook met hun trage besluitvorming, hun inspraakcommissies, hun hinderlijke regeltjes en wetjes, nee dan zoon hyperefficiënte dictatuur geleid door een man die weet hoe het moet, als je een megagroot winkelcentrum wil laten bouwen dan gebeurt dat meteen, dan bulldozeren ze gewoon wat woonwijken uit de weg en binnen een ommezien staat je winkelcentrum er. In totalitaire staten van meer marxistiese of communistiese snit is er een gelijkende pedant, daar noemen ze een bouwwerk waarvoor velen huis en haard moesten verlaten misschien het Huis van het Volk om het de bijklank te geven dat iets dat voor “de mensen” is maar het resultaat is hetzelfde: onteigent wordt er, en eenvoudige bouwvakkers mogen zich letterlijk dood werken om het te realiseren. En wie het er niet mee eens is, ziet al zijn rechten zomaar verdwijnen. De kunst van het missen eindigt zoals het begon – met een wat diffuser soort reiziger. Die misschien geen liefde zoekt, maar een in veel maatschappijen ogenschijnlijk verdwenen vorm van “puurheid”, “echtheid”; een ergens waar de tijd trager voorbij gaat, niet al het voedsel uit supermarkten komt, mensen nog de tijd nemen voor een praatje, behulpzaam zijn; het “echte” Frankrijk, het “echte” Italië, het “echte” Griekenland; daar waar de vooruitgang en de multinationals nog niet de algehele gelijkschakeling voor elkaar gekregen hebben.

Er is iets goeds aan het feit dat Tempelman het in zijn boek alleen maar over reizigers heeft. Omdat ik er zoals gezegd zelf geen ben, kan ik er met de nodige distantie kijken. Dan gaan ze zich misschien weer afvragen waarom ik dit soort boek bespreek, maar ik kan van waar ik sta wel lachen met al dat gereis, al dat zoeken naar mensen die tafels pakken als ze een tafel nodig hebben, al dat betere kijken alleen maar omdat het Ierland is, steeds de horizon achterna, geen oor of oog voor onder je, naast je, achter je. Maar ik snap ook wanneer Tempelmans medegevoel overgaat in kritiek. Het lieve en hartelijke volk dat nog ware liefde kent is misschien toch wat opportunistieser dan je wil, en liefde voor die rijke westerling is misschien vooral liefde voor de mogelijkheid hun allicht niet zo heel erg paradijselijke land te ontvluchten; een boeddhistiese monnik is ook maar een mens die onthutst is als de wifi het niet doet of zich laat corrumperen door de macht die hem gewild of ongewild in handen gegeven is zodat hij in de verleiding kan komen zijn volgelingen te slaan en te misbruiken; het politieke model van Cuba kent ook minder aangename kanten; in een dictatuur waar in economies opzicht alles mogelijk is, is de vrijheid juist door het opheffen van democratiese strukturen anderzijds ook voortdurend in het geding; de zo gezochte “puurheid” heeft nooit echt bestaan – er is geen tijd geweest waarin men niet dacht dat het in voorgaande tijden beter was, dat er in de huidige tijd iets waardevols verloren is gegaan. Dat kun je begrijpen, of je kunt het niet willen begrijpen. Tempelman schrijft uitvoerig en raak over “cognitieve dissonantie”; “ik wil niet dat het zo is en dus is het niet zo” (Tempelmans tamelik accurate uitleg): de neiging die reizigers hebben om het onrecht in hun paradijs niet te wíllen zien, of te vergoelijken uit naam van een doel dat klaarblijkelijk alle middelen heiligt.

Er is ook iets minder goeds aan het feit dat Tempelman zich beperkt tot reizigers. Fomo, om die term dan maar even aan te houden, dwingt niet in alle gevallen een vlucht uit eigen land af. Mensen die continu van baan wisselen zijn evenzeer bang iets te missen: een beter salaris, meer waardering, meer kansen zich te ontplooien; status, een betere standplaats, fijnere collega’s, eindelijk een mogelijkheid om te doen wat ik echt wil doen. En nu we het toch over carrièrejagers hebben: is de “kinderopvang” niet eveneens een typisch fomo-verschijnsel? Wat al dat geld en dat hele moje huis dat is allemaal wel leuk, maar we willen ook nog gezinnetje kunnen spelen, want iedereen om ons heen speelt gezinnetje, en stel je voor dat we even niet bij iedereen zouden horen. En die kinderen zijn wel leuk en lief, maar ze moeten natuurlijk niet in de weg staan van baan, vriendenclubs, joggen, sportschool, jong blijven, cabaret en theater bezoeken, gezellig doen, “mij-tijd” hebben. Toen de voormalige basisschool van mijn kinderen van het ouderwetse twee dagdelen-systeem (kwamen ze heel ouderwets nog tussen de middag thuis om een broodje te eten, waarna ze voor de middag weer voor een paar uur naar school moesten), deed de school meerdere voorstellen. Eén daarvan was “het 7-tot-7 model”; dan zou de school om zeven uur ’s ochtends opengaan met voorschoolse opvang, daarna school, en na schooltijd tot zeven uur ’s avonds naschoolse opvang. Via de website kon je stemmen, en eventueel een opmerking toevoegen. Een vrouw die voor het 7-tot-7 model had gestemd had erbij geschreven: “Kan er dan ’s avonds ook warm eten gegeven worden aan de kinderen?” Tot op deze dag hoop ik dat dat een grapje was. Maar tot op deze dag vrees ik dat die hoop ijdel is.

Graag had ik andere verschijningsvormen van fomo gezien dan de reiziger type-Slauerhoff alleen. Onrust dwingt niet altijd een konkreet bewegen af.

Er is iets goeds aan het feit dat Tempelman reiziger is onder de reizigers die hij bespreekt. Acht jaar lang was hij als Oost-Europacorrespondent voor De Volkskrant woonachtig in Boekarest; ook reisde hij voor reportages en boeken zo’n beetje de hele wereld af. Hij noemt wel de schadelijke kanten van de cognitieve dissonantie van zijn medereizigers (wegkijken van onrecht is het onrecht laten bestaan), maar hij is nooit vermanend. Tempelman heeft niet de walgelijke arrogantie van een René van Stipriaan die met zijn opgeheven domineevingertje even komt vertellen wie de slechten zijn, wat er allemaal mis is, en wat er allemaal Nu Meteen Anders moet (Anders Loopt Het Slecht Met Ons Af); de arrogantie van hen die zich in slaap gewiegd weten door de wetenschap dat zij in ieder geval níet bij de slechten of de dommeriken horen. Zij zijn deel van de oplossing, want zij hebben een of ander gemakzuchtig rotboekje geschreven waarin wat open deuren worden ingetrapt dus hun taak zit erop. Aan hen zal het niet liggen dat de wereld naar de kloten gaat. Tempelman staat echter middenin de groep die hij bespreekt. Dat maakt dat zijn boek niet zonder humor is, dat het fijn geschreven is, lekker leest, en nergens zuur of bitter wordt.

Er is ook iets minder goeds aan het feit dat Tempelman medereiziger is. De kunst van het missen is bij momenten wat stuurloos. Ik ben geheel voor het negeren van grenzen van genres; prop je reisverslagen vooral vol mini-essays, voeg persoonlijke anecdotes toe waar dat “eigenlijk” niet “hoort”, vermeng sfeerverslagen vooral met historische uitweidingen. Zwabber is het pad, en dat is goed. Maar waar terzijdes zomwijlen een beetje gezocht gaan aandoen, raken teksten wat verwrongen. Alle boeken, alle kunstenaars, alle wetenschappers die genoemd worden, lijken soms alleen maar genoemd te worden om het noemen zelve. Een naakte Martin Šimek onder de waterval kan ik, hoewel de tekst goed zonder had gekund, nog net hebben want ik mocht Šimek als interviewer in al zijn theatraliteit altijd nog wel. Ik weet dat Tempelman de anecdote vooral opvoert om de lezer opnieuw duidelijk te kunnen maken in wat voor rare, dolle, buitenissige situaties hij toch steeds weer verzeild raakt maar ik denk meteen aan het interviewprogramma van Šimek waar mijn moeder en ik altijd met zoveel plezier naar keken en dan word ik vrolijk. Maar shit, Tempelman, Marc van Ranst?! Serieus?! En dan nog in positieve zin ook. Dat hij schuilen moest in een “safehouse” voor “antivaxxers” en dat had “overleefd” (die stoere Van Ranst toch!) en daarna een “vrolijke” column schreef met een “prachtige” zin? “Ik ben met veel plezier serendipist tot in de kist” is geen prachtige zin maar domme sinterklaasrijmelarij, en met serendipiteit heeft het weinig uitstaans. Wanneer ik bijna op het einde van een toch vrij fijn boek wordt geconfronteerd met een klootzak van het zuiverste water, die bewust mensen de stuipen op het lijf joeg over iets waarvoor dat helemaal niet nodig was (maar zelfs als corona een tweede pest geweest, dan nog is angst altijd een slechte raadgever) en iedereen aanraadde zich in te spuiten met een serum (ja een vaccin mag dat niet heten) waarvan niemand de gevolgen op lange termijn kon voorspellen (en dat nu langzamerhand volgens steeds meer wetenschappers en dokters toch wel degelijk enkele kwalijke gevolgen blijkt te hebben), wordt de “namedropping” me toch echt een beetje teveel (of moet ik nu zeggen “too much”?) (en nee Tempelman, ik ben geen “antivaxxer”, wat dat ook moge zijn, en ik ben ook geen “complotdenker”, ik had gewoon een afwijkende mening over het coronabeleid) (en dat ik daarvoor niet heb hoeven onderduiken, daar heb jij dan weer gelijk in, maar ik ben er wel minimaal één vriend door kwijt geraakt). Ook het vanranst-terzijde is onnodig en alleen maar dienend om de eigen (culturele) onderlegdheid en belezenheid te onderstrepen, en hier, op het eind, wordt dan net een verkeerde grens gepasseerd. De grens tussen dingen die me vrolijk, en dingen die me chagrijnig maken.

Maar ik kan ook cognitief dissonant zijn. Ik scheur die laatste pagina’s er eenvoudig uit (niet allemaal, want dat Tempelman zijn katten bedankt voor gezelschap tijdens het schrijven, neemt me dan weer maximaal voor hem in) en dan hou ik een grappig, tot nadenken stemmend, soepel weglezend boek over; het ideale cadeauboek voor de kloot die lange reizen maakt (hoe zou het daarmee zijn). Want goed te lezen tijdens een middellange treinreis naar weeral het volgende paradijselijke oord waar mensen een opklapbed pakken als ze een driezitsbank nodig hebben.

Tempelman gaf de voorzet in een analyse van fomo en emmerlijsten en aanverwante modernetijdsaandoeningen. In een volgend boek mag hij, of een andere denker, er wat mij betreft nog wat  verder mee de diepte in.

Olaf Tempelman De kunst van het missen

De kunst van het missen

Waarom aardse paradijzen niet gelukkig maken

  • Auteur: Olaf Tempelman (Nederland)
  • Soort boek: literaire non-fictie
  • Uitgever: Uitgeverij Athenaeum
  • Verschijnt: 16 januari 2025
  • Omvang: 208 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 22,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van het nieuwe boek van Olaf Tempelman

“Voor we iets hadden kunnen meemaken hadden we het al gemist. Ik ben er nooit achter gekomen wat het was.” (Olaf Tempelman)

Hoe welvarender mensen zijn en hoe meer mogelijkheden ze hebben, hoe sterker ze zich bewust kunnen raken van gemis in hun leven. Legden mensen zich in het verleden neer bij de mores van een levenscyclus, nu willen velen uit het leven halen ‘wat erin zit’, meemaken ‘waar het echt om gaat’, deelgenoot worden van wat Norman Mailer ‘the sweet of life’ noemde. Begrippen als ‘bucketlist’ en ‘fomo’ vinden we inmiddels ook in Nederlandse woordenboeken terug.

Eén van de gedaantes van de moderne mens die zoekt naar vervulling is de Reiziger. Aan de hand van het gedrag van reizigers brengt Olaf Tempelman in kaart wat bevoorrechte mensen in hun leven missen, en waarin moderne maatschappijen tekortschieten. Over de hele wereld ziet hij reizigers zoeken naar liefde, verlichting, bevlogenheid, geborgenheid en meer. Hij ziet óók dat er veel voorbijgaat aan mensen die niets willen missen. In een boek waarin hij reisimpressies met contemplaties mengt, pleit hij voor de kunst van het missen.

Olaf Tempelman is geboren in 1971. Hij studeerde journalistiek, politicologie en Roemeens. Van 2000 tot 2008 was hij Oost-Europacorrespondent voor de Volkskrant, met als standplaats Boekarest. Zijn boek Roemeense lente stond in 2008 op de shortlist van de Bob den Uyl-prijs. In 2013 publiceerde hij over de kusten van de Zwarte Zee het boek Omweg naar Istanbul. Voor de Volkskrant schrijft hij columns en essays.

Bijpassende boeken en informatie

Tsead Bruinja – Wat deed ik daar

Tsead Bruinja Wat deed ik daar recensie en informatie over de nieuwe dichtbundel van de Friese dichter. Op 12 november 2024 verschijnt bij uitgeverij Querido het boek met nieuwe gedichten van de in Friesland geboren Nederlandse dichter Tsead Bruinja. Hier lees je informatie over de inhoud van de bundel, de dichter en over de uitgave.

Tsead Bruinja Wat deed ik daar recensie van Tim Donker

is het de poëzie, de duisternis, de poëzie van de duisternis, is het de duisternis die je draagt als een jas, de poëzie als kroon op je hoofd, is het het erzijn, is het daar zijn en niet ook ergens anders zijn, het is 1 januari en ik zit met mijn zoon op een hotelkamer in paterswolde

van alle plekken waar je kunt zijn, wat deden we daar, het is avond, laat de wereld nu maar vloeibaar worden, de kamer is in het hotel het hotel is in paterswolde, we zijn daar, het is avond, ik lees een dichtbundel van Tsead Bruinja

dat het zo hoorde

de kamer met haar vogels van nest. denk aan de tijd. dit is de tijd. is dit de tijd. denk aan. dajmond mopperzeur vanjmoeder taartgaap vanjvader (&) dat het allemaal op zijn plek valt als jbek (&) het gouden haar op jtanden

Wat de tijd doet:
hier op kamer met mijn zoon, hij is elf, hij doet iets op zijn telefoon (ik lees een dichtbundel van Tsead Bruinja), hij zit op de middelbare school (maar niet nu, nu heeft hij kerstvakantie), hij heeft vrienden die ik niet ken, hij praat met ze over computerspellen waar ik niets van begrijp, hij wisselt berichten met ze uit nu (ik lees een dichtbundel van Tsead Bruinja), hij zit daar op het bed te lachen om dingen waar ik geen weet van heb (ik zit achter een buro, de burolamp knippert, een goed glas Smokehead had het beter gemaakt (het knipperen niet)

wat de tijd met mijn handen gedaan heeft

Wat de tijd met kamers doet. Vlak na de millenniumwende was het de werkkamer van mijn vader. Op het zolderverdiep van het huis aan de Boschdijk. Daar zat hij, en schreef hij. Over psychologie. Artikels. Boeken. Hij zat achter de computer, een jazzcassette speelde, ik zat op het kleine ongemakkelijke bankje dat ook in die kamer stond, ik woonde allang niet meer thuis, ik was daar maar voor een weekendje. Ik zat en ik las. Een dichtbundel van Tsead Bruinja. Ik geloof dat het Dat het zo hoorde was. Dat had ik die middag in het sentrum van Eindhoven gekocht. Ik las. We zaten. We dronken whiskey geen whisky, maar alles was goed genoeg voor dat moment.

& dat is wat de tijd gedaan heeft: de zolderkamer is een hotelkamer, en ik de vader nu, en Bruinja ook weer ouder (ik zag enkele tamelik homo-eroties aandoende foto’s van hem op de internet), en dat het zo hoorde is inmiddels wat deed ik daar geworden

(rijping zeggen mensen dan) (maar mensen moeten hun stomme bek houden)

(en ik denk aan t schrijverken en hoezeer hij dregke mist)
(en ik denk aan mij en hoezeer ik mijn vader mis)

(als ik nog maar even op die zolderkamer had kunnen zitten met hem, met een goed glas Smokehead, god hoe graag had ik hem Nation Time van Joe McPhee laten luisteren, en praten, en zwetsen, en zeggen wist je dat joe mcphee ooit een cd heeft opgenomen met The Thing wist je dat The Thing ooit een cd heeft opgenomen met Neneh Cherry, wist je dat Neneh Cherry begonnen is in een postpunkbandje, god hoe graag had ik hem gevraagd of hij Music is the healing force of the universe van ons beider held Albert Ayler ooit gehoord had, toen Ayler zich van zijn free jazz wortels had afgekeerd met samen met Canned Heat-gitarist (andere helden) diep in de soul jazz was afgedaald, en hoe mooi ook dat was)

Wat de tijd doet is drempels ophogen –

want even had ik moeite om me door de woorden van Bruinja te bewegen, de woorden in wat deed ik daar, “een voluptueus biografies visiedocument met intermezzo’s en af en toe een gedicht” heet het daar en ik wist niet goed of dat me te lachen gaf, even nog schoorvoetend schuifel ik, even nog is het lastig me over te geven aan de bladzijden, daar, en dan, niet met de rug naar de muziek leven, maar er vol in, lezen, zien, overwoekerd worden.

Er klaar voor zijn. Spoeling:

ja: bladzijdenummers ontbreken. Iemand, ergens, vroeg zich af waarom dat ontbreken was, iemand, ergens, vond het maar “gelukkig” dat er wel een inhoudsopgave was, en daar is het dan dat tijd bitter weinig gedaan heeft: ook al vlak na de millenniumwende maakte ik samen met kompaan Antonio (die niet ver uit de buurt van deze hotelkamer schijnt te wonen tegenwoordig) een literair blad dat we met zijn tweeën helemaal vol schreven. Ook wij onthielden ons van paginanummering. Maar wij zagen ook af van een inhoudsopgave. Iemand, ergens, tikte ons op de vingers. Een blad zonder paginanummers is als van Amsterdam naar Utrecht rijden zonder wegwijzers!, zei die persoon (die persoon sprak die woorden in Amsterdam, en wij kwamen uit Utrecht, dus vandaar), welke vergelijking zo totaal mank ging dat van manken al geen sprake meer was, pootloos en klootloos lag de vergelijking op de grond, te achterlijk nog om het uberhaupt te pareren).

Dat vond ik een goed ding. Geen paginanummers. Ik zei er iets over tegen mijn zoon, die maar half opkeek van zijn telefoon en waaat? zei. Waarom zag Bruinja af van het obligate cijfertje rechts onder op de bladzijde?, weetikveel, omdat het het schone paginawit verstoort misschien?, omdat het het vloeien van de woorden verstoort misschien?, waarom zou je je gedichten uberhaupt willen vastnagelen aan een nummer?, misschien & daarom misschien?

Readymades. Een ander goed ding. Opmerkingen op internetfora, of vragen en mededelingen via buurtapps ofzo, er lopen collectanten rond maar hun pasjes kloppen niet & mag ik prikkeldraad op mijn schutting bevestigen om ongewenste bezoekers buiten te houden? (“U mag ongewenste bezoekers drie maal verzoeken uw tuin te verlaten en dan mag u de politie bellen. Meer mag u niet doen.”). En ook dat is tijd (in een ander leven had t schrijverken misschien een essay geschreven over het verband tussen de voortgang der techniek, massacommunicatie en xenofobie).

De dingen de woorden de beelden.

Hoe gristenen lijken op pompoenen. Vitello tonnato. Witte wijn. Hoe scherp de pen van een 87-jarige nog mag zijn. Limoncello, en dan extra limoncello. De tram. Het wikken. Het wegen. De (on)mogelijkheid om via Chatgpt een op Campert geïnspireerde ode aan de fietspomp te schrijven. Doodlopende straten in strompelen midden op zee. Oneetbare wegwerpgedichten. In een kooi hangt een alledaags lulverhaal.

Zulke dingen, zulke woorden, zulke beelden, zulke flitsen.

Alles wat de woorden van Bruinja doet stromen.

Een welgemikte dosis ontroering zou kunnen. De en toen-gedichten. Schetsen. Portretten . Verhalen van ouderen uit Friese zorginstellingen. Maar wat maakt het uit of het echt gebeurd is, het is immers wel echt verteld. Vanaf het “en toen” kan de lezer iedereen zijn. Grytsje, bijvoorbeeld. Ze kende Teatske al vijfentachtig jaar, op leeftijden gelijk deze meet men de jaren al gauw met tientallen tegelijk. Vijftig jaar getrouwd met Wieger, veertig jaar gewoond in het huis waar Teatske en Wieger zijn opgegroeid. Grytsje en Wieger hadden het altijd gered. De gehaktbal kon groter zijn of kleiner, of door de helft. Of. “En toen” was je zoon bakkersknecht rechercheur mantelzorger. Of. “En toen” meneer Hosper, die zich altijd geschaamd had voor zijn b.l.o., en altijd werken. Of. “En toen” iedereen ziek. Kanker vreet aan. Aan de mensen. Aan de endeldarm (“ze lieten je uitleven toen / Niets bleef van haar over”). Oorlog en boeren en melk en dominee. Een grofkorrelfilm vanuit de achteruitkijk. En waar is mijn Noorse trui?

alles wat de woorden van Bruinja doet stromen.

Waar tijd ook niks doet. De aanmerkingen die je kunt hebben op de plekken waar mensen samen leven, noem het samenleving, noem het maatschappij, hoe je het ook noemt, Levenslied zou gaan over NSB’er Max Blokzijl maar het indringende is dat het evenzeer slaat op de paniekmaatschappij zoals deze zich gedurende mijn eigen leven steeds weer (meer) ontvouwt: dat angst een slechte raadgever is, kon ook gezegd worden toen men ten oorlog moest tegen terrorisme, toen “het vrije woord” of “de democratie” werd vermoord, toen de ene krisis de andere verving, toen men nog liever het totalitarisme geïnstalleerd zag dan het risico te lopen een snotvalling te krijgen: de redenen om dingen donkerder te zien dan ze zijn, ja p’sies dat!, “vaderlandsliefde // is even slappe grond / waarin je een graf / kunt pachten”, ja dat ook, p’sies dat ook!, liefde als een andere reden om donker te zien, de opgeschroefde saamhorigheid, de verplichte loyaliteit, de opgeëiste solidariteit die telkens weer ge/misbruikt wordt om al te snel duidelijk te krijgen wie de zwarte schapen zijn en wie de witte, wie achter het hek mogen en wie nooit meer op het droge. Want bepaalde keuzes hebben bepaalde consequenties, he?, en dat is altijd zo geweest, HE???, drink mee of ga weg, juich voor je team of ga het stadion uit, voeg je in het leger der staanders of blijf voor altijd liggen, liefst zes voet onder, aan die dingen moest ik denken, aan al die dingen, nog lang voor de NSB-connectie indaalde, tijd doet alles, maar niks met koppen van tijdgenoten.

Een smalland dat verder vorm krijgt met een gedicht dat belangenverstrengeling heet, en speelt in een anarchiese noordzee (anarchies? Ja, Bruinja laat mens-en-samenleving punt infonu punt en el uitleggen: “Een anarchies systeem is een term uit de leer der internationale betrekkingen en slaat niet op de relatie tussen staat en onderdanen, maar op de relatie tussen staten. Het idee binnen bepaalde stromingen van de internationale betrekkingen (met name het (neo)realisme is dat er geen hoger gezag is dan staten. Er is dus niet sprake van een hiërarchie: er is geen “superstaat” of wereldregering boven soevereine staten”). Dolfijnen verklaren zich solidair en roepen “Wilt u meer of minder plankton?”, (en in gedachten hoor je het reeds scanderen min-DER, min-DER, min-DER), “Dan gaan we dat regelen” (dat was nog verontrustender, nog veel verontrustender dan dat scanderen, dat laconieke, achteloos gebrachte “Dan gaan we dat regelen!”; alsof er om een kopje koffie was gevraagd en niet om een hele bevolkingsgroep weg te zuiveren); en plankton oppert voor alle dieren planten niet-dieren en niet-planten hij zij u en jullie af te schaffen en voortaan alleen nog wij te gebruiken (Willem-Alexander kon misschien niet akkoord gaan); de, het, een, natuurlijk al even stigmatiserend (ow, grensoverschrijdend misschien zelfs wel!) moeten ook nog op de schop; en de ene potvis vraagt aan de andere potvis of het waar was dat Trump die hoeren op een bed liet plassen waarop Obama had geslapen in het Ritz-Carlton te Moskou? (want gans de wereld kan soms nog smaller zijn dan een smalland breed is).

Vervreemdend, hermeties, absurd, surrealisties, ontroerend, betoverend, direct, krities, politiek geladen, humoristies of wonderschoon: met wat deed ik daar raakt Bruinja vele tonen en alle tijden. Als je er al aan twijfelde hoe krachtig, prachtig, welsprekend poëzie kan zijn, laat je dan overtuigen door deze bundel. Hoe het zingt hoe het speelt hoe het zegt:

“waar ligt dat door waar ik door moet / hoe kom ik daar // waar is die plek waar ik eroverheen kan komen / hoe hoog is het // moet ik daar een horde nemen / of is het een berg waar ik tegen op mag zien // wat zou ik kunnen doen / zodat ze me er niet meer onder krijgen // als je zegt dat ik het kan overwinnen / zeg je eigenlijk dat ik aan het verliezen ben // als ik ermee om moet leren gaan / beweer je dat ik niet ben hersteld // als ik weer de oude ben / heb ik het niet meegemaakt // en dat kan niet want ik heb het meegemaakt.”

en meegemaakt heb ik het, deze bundel, en op hotelkamer was ik op zolderkamer, en de oude en de jonge, de vader en de zoon, de woorden en de stilte, de inkt en het paginawit, ik droeg de poëzie op mijn lijf, en momenten lang was alles goed.

Tsead Bruinja Wat deed ik daar

Wat deed ik daar

  • Auteur: Tsead Bruinja (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 12 november 2024
  • Omvang: 96 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 20,00
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Tsead Bruinja

Wat deed ik daar is een bundel over ontgoocheling door een wereld die zorgt voor stramme weiden en gekneusde slootjes en een bundel vol betovering door de liefde, zonder wie het anders naakt zijn is. Maar het is ook een bundel met een neoarchaïsche ode aan Huizinga’s Herfsttij der Middeleeuwenen poëzie waarin Tsead Bruinja zich afvraagt waarover potvissen zouden roddelen als ze plaatsnamen in het Parlement van de Noordzee. Hier is een tobberige homo ludens van middelbare leeftijd aan het woord die uiteindelijk droomt dat:

de kinderen met de kinderen langskomen
en er een paar klompjes

bij de achterdeur op de mat
worden uitgeschopt

Bijpassende boeken en informatie