Tag archieven: Tim Donker

Jay Farley – A Cupboard Full of Tomboys

Jay Farley A Cupboard Full of Tomboys review, recensie en informatie boek met gedichten van de non-binaire Engelse filmmaker. Op 28 februari 2025 verschijnt bij Broken Sleep Books de dichtbundel van Jay Farley. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave. Een Nederlandse vertaling van het boek is niet verkrijgbaar.

Jay Farley A Cupboard Full of Tomboys recensie van Tim Donker

  is natuurlijk voorschrift, dacht ik. Is wat voorschrijft. Of beslist. Soeverein is hij die over de noodtoestand beslist. Uitnametoestand. De mens komt voor. Dat kan zomaar het geval zijn. Zij is de velen. De vogel vloog weg, en toen kwam de zon op. Het lied van een ik-persoon die hier aanwezig is. De toekomst is rauw, dan wordt die gekookt in het heden, daarna gebakken op een zacht vuurtje, en mettertijd zullen kaantjes overblijven. Man en vrouw en iets voerden de dingen het woord. Vuilnisbelten meubelboulevards silo’s silo’s zendmasten schapenboeren op wolvenjacht sportclubs autosloperijen postsorteercentra bladblazers pizzabezorgers een aan flarden gescheurde bonusfolder, en voor alles een plek. Voor alles een plek.

Plek is voorschrift. Plek is opbergkast. Opbergkast is staties. Is wat vast ligt. Is wat voorgeschreven is. Voorgeschreven rijrichting. Het gekende. De man. De vrouw. Dominerend. Patriarchaal, zeg je. Wit, zeg je. Binair, zeg je. Dat is hoe de opbergkasten getimmerd zijn. Uit hout zo krom. Zet mensen wezens levenden samen in groepen en dat is hoe dingen zullen groeien. De norm normeert. Dat wat de meesten zijn. Dat waaraan het leeuwendeel zich conformeert. De beugel bedacht door de hardst schreeuwenden. Wat past zullen we tolereren. De rest niet. En toen kwam de zon op. Toen klonk het lied van het wij hier aanwezig. En dan juist uitbreken.

Uitbreken. Daarover gaat deze bundel. De opbergkast te krap en sowieso al niet je plek en daar dan weg willen. Dat gaat niet zonder sporen van braak. Farley legt niet alleen de kast of de samenleving, maar gans de taal open. Waardoor deze gedichten geregeld al eens van de bladzijde springen. Op eerste doorbladeren valt al direkt de woekering aan leestekens op. Dus. Je bladert. Je ziet schuine strepen sneeën maken in zinnen, je ziet vierkante haken zich opblazen, je ziet groterdantekentjes hun pijlen richten op wat erna komt. En je denkt. Hier buldert een woedende taal. Maar de leestekens zijn niet zonder betekenis, al is het niet hun gebruikelijke. Een uitleg aan het begin zegt dat [ ] voor onderdrukking staat, < voor slechter wordend, / voor een klein beetje hoopvol. Bijvoorbeeld. Zegt het, om daarna te zeggen dat je die uitleg beter meteen maar weer vergeet en dat zou ik nog willen beklemtonen: vergeet het maar meteen! Het is mojer zonder deze uitleg, het is mojer om de leestekens je eigen gedachten te laten aanjagen, gedichten zijn geen landkaarten, ze kunnen zonder legenda, ze kunnen op zichzelf staan, ze kunnen vrijelijk verkeren met iedere lezer afzonderlijk, ik prefereer een esthetiese duiding, u prefereert iets anders, Jay Farley neigt naar reis, naar progressieve beweging.

En gesproken van reizen. Een nota bene in Nebraska. Het gedicht somt op: paren van twee woorden, het eerste woord begint met een n en het twede met een b. Neutrale biologie. Neurodivers brein. Nucleaire bom. Nieuw bloed. Nagel bijten. Nihilisties bravoure. Non-binair. Misschien het non-binair als een nota bene, een postscriptum, iets wat met de opbergkast niet vanzelf is gegeven, wat niet domineert, wat niet datgene is waaraan de meesten zich wensen te conformeren. Wat pas goed vorm kan krijgen buiten de kast, wat steeds opnieuw bevochten of afgebakend moet worden, als een achterop komend zijnde in het lijf gezet; schrijvend; herrijzen door woorden.

Misschien ook daarom zien deze gedichten er zelden uit zoals gedichten en doorgaans uitzien. Er is een gedicht in de vorm van het twittervogeltje. Mag je nog twitter zeggen? Ik vond twitter altijd een achterlijke naam, maar ik vind x nog grotesker, en die Elon Musk is een van de engste mensen van onze tijd, en twitter was dan nog wel toepasselijk omdat het refereerde aan gekwetter, aan de geluiden die vogels maken, en vogels maken geluid om hun terrein af te bakenen of om wijfjes mee te lokken of om te waarschuwen voor gevaar en is dat niet waar twitter precies over gaat, over territoriale pisserijen, over hee kijk mij eens even, en over alles wat we niet vertrouwen, hier is mijn stukje wereld en daar mag jij niet komen, hier is mijn vrouwtje en daar mag jij niet aan zitten, en daar is alles wat anders is en dat moet wegblijven, geen wonder dat dat medium de aandacht trok van zoon Elon Musk, bureaucratie waarom Nederland wel wat Elon Musk kan gebruiken brallen die rechtse ballen van Elsevier jajaja, in een dictatuur is geen bureaucratie want bureaucratie is tiepies iets van die halfzachte democratiese tijd waarin er allemaal van die stomme regeltjes bestaan om de mensen te beschermen tegen de totale willekeur van wie het toevallig voor het zeggen heeft gelukkig kunnen we soms nog de noodtoestand uitroepen die minstens voor eventjes een eind kan maken aan al die overbodige mensenrechtenonzin zaai angst en heers daar kan Mark van Ranst van meepraten en die laat medisch contact nog koppen iedereen die zegt dat de maatregelen niet nodig waren moet je tegenspreken jajaja laat de angst regeren laat altijd de angst voorop laat nooit iemand de angst ombuigen dat is nodig dat is twitter dus vandaar dat ik liever twitter zeg en niet x. Farley schrijft zijn twittervogeltje vol met messcherpe oordelen over het non-binaire zijn. Het valt aan. Het wijst af. Het gaat door korte bochten. Het heeft geen ogen. Het heft de vinger. Het zegt. Het weet. Het stelt geen vragen. Het poneert. Het sluit uit. En het sluit op. In opbergkasten. Of ontsnappen aan de opbergkasten betekent dat je andere opbergkasten moet bouwen weet ik niet. Maar dat was de vraag niet. Er waren geen vragen.

Of.

Een gedicht in de vorm van een kruiswoordraadsel. Heel onnokosteriaans. Denk ik. Kon je iets zeggen, over. Op een feestje.

Of.

Gedicht in de vorm van een oneindige loop. Heel anselmberriganiaans. Denk ik. Kom in alleen.

Of.

In de vorm van een Roos. Is meisje. Ik had die Pier Paolo Pasolini beter gemogen als die nooit films had gemaakt.

Of. Treurarbeid of. De slinger van foucault of. Het hoofd van vitus bering of. Het leven van quintus fixlein of. Iedereen moet ergens zijn of. De mandril op de slagboom of. De mens een machine of. Ook de nacht is een zon.

Of.

De woorden de namen als haken als ankers het fixeren vasthouden op plek houden en eruit willen een wereld bouwen en daarom dichter zijn (want alleen in je gedichten kan je wonen?).

Of gewoon de gedichten in de vorm van een antwoord. Een zoektocht. Een leven buiten de opbergkast. Het uitbreken, en wat daarna komt.

Gedichten die je bijna hoort.
Gedichten die je bijna aanraken.
Gedichten waarin je kunt wonen als je niet in een opbergkast wil wonen.

Jay Farley A [Cupboard] Full of Tomboys review by Tim Donker

– is of course prescription, I thought. Is what prescribes. Or decides. Sovereign is he who decides on the state of emergency. State of exception. The human appears. That can just happen to be the case. She is the many. The bird flew away, and then the sun rose. The song of an I-person who is present here. The future is raw, then it gets cooked in the present, then baked on a slow fire, and in time, cracklings will remain. Man and woman and something gave voice to things. Garbage dumps, furniture boulevards, silos, silos, transmission towers, sheep farmers hunting wolves, sports clubs, car wrecking yards, mail sorting centers, leaf blowers, pizza deliverers, a bonus flyer torn to shreds, and for everything a place. For everything a place.

Place is prescription. Place is storage cabinet. Storage cabinet is static. Is what lies fixed. Is what is prescribed. Prescribed direction of travel. The known. The man. The woman. Dominating. Patriarchal, you say. White, you say. Binary, you say. That’s how the storage cabinets are built. From wood so crooked. Put people beings living things together in groups and that is how things will grow. The norm normalizes. That which most are. That to which the lion’s share conforms. The bracket conceived by the loudest shouters. What fits we will tolerate. The rest not. And then the sun rose. Then sounded the song of the we present here. And then precisely break out.

Breaking out. That’s what this collection is about. The storage cabinet too cramped and anyway not your place and wanting to get away from there. That doesn’t happen without traces of breaking and entering. Farley not only opens the cabinet or society, but the entire language. Which is why these poems regularly leap off the page. On first flipping through, the proliferation of punctuation marks is immediately noticeable. So. You browse. You see slashes making cuts in sentences, you see square brackets inflating themselves, you see greater-than signs aiming their arrows at what comes after. And you think. Here roars an angry language. But the punctuation marks are not without meaning, though not their usual one. An explanation at the beginning says that [ ] stands for oppression, < for worsening, / for a little bit hopeful. For example. It says, only to say afterward that you’d better forget that explanation right away and I would like to emphasize: forget it right away! It’s more beautiful without this explanation, it’s more beautiful to let the punctuation marks drive your own thoughts, poems are not maps, they can do without a legend, they can stand on their own, they can freely associate with each reader individually, I prefer an aesthetic interpretation, you prefer something else, Jay Farley tends towards journey, towards progressive movement.

And speaking of journeys. A nota bene in Nebraska. The poem enumerates: pairs of two words, the first word begins with an n and the second with a b. Neutral biology. Neurodiverse brain. Nuclear bomb. New blood. Nail biting. Nihilistic bravado. Non-binary. Perhaps the non-binary as a nota bene, a postscript, something that is not automatically given with the storage cabinet, what doesn’t dominate, what is not that to which most wish to conform. What can only take proper form outside the cabinet, what must be fought for or demarcated again and again, as a latecomer placed in the body; writing; resurrecting through words.

Perhaps that’s also why these poems rarely look like poems typically look. There is a poem in the shape of the Twitter bird. Can you still say Twitter? I always thought Twitter was a silly name, but I find x even more grotesque, and that Elon Musk is one of the scariest people of our time, and Twitter was at least appropriate because it referred to chirping, to the sounds birds make, and birds make sound to mark their territory or to attract females or to warn of danger and isn’t that exactly what Twitter is about, about territorial pissing contests, about hey look at me, and about everything we don’t trust, here is my piece of world and you may not come there, here is my female and you may not touch her, and there is everything that is different and that must stay away, no wonder that medium attracted the attention of son Elon Musk, bureaucracy why the Netherlands could use some Elon Musk those right-wing balls from Elsevier bellow yesyesyes, in a dictatorship there is no bureaucracy because bureaucracy is typically something from that soft-handed democratic time when all those stupid rules exist to protect people against the total arbitrariness of whoever happens to be in charge fortunately we can sometimes still declare a state of emergency which at least for a moment can put an end to all that superfluous human rights nonsense sow fear and rule there Marc van Ranst can talk about that and medical contact still headlines everyone who says the measures weren’t necessary must be contradicted yesyesyes let fear rule let fear always lead never let anyone bend fear that is necessary that is Twitter so that’s why I prefer to say Twitter and not x. Farley fills his Twitter bird with razor-sharp judgments about being non-binary. It attacks. It rejects. It takes sharp turns. It has no eyes. It raises its finger. It says. It knows. It asks no questions. It posits. It excludes. And it locks up. In storage cabinets. Whether escaping the storage cabinets means you have to build other storage cabinets I don’t know. But that wasn’t the question. There were no questions.

Or.

A poem in the form of a crossword puzzle. Very un-Okosterian. I think. You could say something, about it. At a party.

Or.

Poem in the form of an infinite loop. Very Anselm Berriganian. I think. Come in alone.

Or.

In the form of a Rose. Is girl. I would have liked that Pier Paolo Pasolini better if he had never made films.

Or. Grief work or. Foucault’s pendulum or. The head of Vitus Bering or. The life of Quintus Fixlein or. Everyone must be somewhere or. The mandrill on the barrier or. Man a machine or. The night too is a sun.

Or.

The words the names as hooks as anchors the fixing holding keeping in place and wanting to get out build a world and therefore be a poet (because you can only live in your poems?).

Or simply the poems in the form of an answer. A search. A life outside the storage cabinet. The breaking out, and what comes after.

Poems you almost hear. Poems that almost touch you. Poems in which you can live if you don’t want to live in a storage cabinet.

Jay Farley A Cupboard Full of Tomboys

A [Cupboard] Full of Tomboys

  • Auteur: Jay Farley (Engeland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Taal; Engels
  • Uitgever: Broken Sleep Books
  • Verschijnt: 28 februari 2025
  • Omvang: 56 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: £ 8,99 
  • Boek bestellen bij: Amazon / Bol

Flaptekst van de dichtbundel van John Farley

Through the poetic and raw lens of a neurodiverse filmmaker, A [Cupboard] Full of Tomboys by Jay Farley navigates the intricate intersections of identity, gender, and class. This collection unfolds the journey of an older, working-class non-binary individual. With a cinematic and surreal texture, the poet uses words not only to validate their existence but also to unlock the transformative power of language itself. From the confines of the metaphorical cupboard to the expansive, defiant explorations of a new, queer world, Farley’s poetry challenges binaries, embraces fluidity, and crafts an unflinching celebration of lived authenticity.

Jay Farley is a non-binary, neurodivergent award winning filmmaker and digital artist. Discovering their Non-binary identity in 2022 aged 48 was profound and they found their voice as a performer and poet. Farley subsequently became award winning with ‘I Wish I’d Won the Miners’ Strike’, published in How it Started, Creative Futures Writers’ Award 2022 anthology. They are published in the Queer Icons anthology, SparksHot Poets anthology and illustrated in Woop Woop magazine. Their debut book of poetry A [Cupboard] Full of Tomboys was created under the mentorship of TS.Elliot Award winning Joelle Taylor and published by Broken Sleep Books.

Bijpassende boeken en informatie

Esther Kondo Heller – Arrangements

Esther Kondo Heller Arrangements review, recensie en informatie dichtbundel van de Keniaans-Duitse dichteres. Op 11 maart 2025 verschijnt bij Fonograf Editions de eerste dichtbundel van de dichteres en experimentele filmmaker Esther Kondo Heller. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave. Een Nederlandse vertaling van het boek is niet verkrijgbaar.

Esther Kondo Heller Arrangements review en recensie van Tim Donker

Stel. Een moeder op sterven. Gedurende haar laatste momenten begint ze Engels te spreken. Kind staat erbij, spreekt geen Engels, maar vader moedigt aan en zegt Ja ze kan je begrijpen, ze krijgen nu Engels op school. Wat doet taal op dat moment? Voor het kind is de taal die gesproken wordt iets geslotens. Maar er wordt gedaan alsof het daar ligt, open, vatbaar. Door de ouders. Een stervend. En een die leeft. Taal op grens van leven en sterven, taal op grens van verstaan en niet-verstaan. Taal is een streek. Een land. Om in te dwalen. Om in op zoek te gaan. Ontdekken. Taalbegeerte. Taalhonger. Het onbegrepene begrijpen, in de haast letterlijke zin van be-grijpen; in een greep proberen te krijgen; wat ver was nabij halen. De mens als ontverringsmachine. Heidegger zei het al. Heidegger? Hoe is hij de bespreking binnen gewandeld? Dit gaat over hoe Esther Kondo Heller zich door de taal snuift en betekenis tracht te vinden in elke kier, in elke uiting, en omdat AR:RANGE:MENTS een Engelstalige bundel is, gaat het niet over iets uiten maar over “to utter”. Utter, zet een m voor de u en je bent weer terug bij mutter, bij de moeder waarmee alles altijd begint (broers en lijnen worden uitgeworpen toen Berlijn & vandaar misschien het Duits, er staat ook een pracht van een Duits gedicht in deze bundel) (de overtalige) (de meertalige) (ook nog één in een taal die ik niet ken, iets met damu yanga ina zagunika; het zou iets Afrikaans kunnen zijn) (het pan-afrikaanse ar-kest), en ook mutter kun je fijner snijden, het eerste deel zegt dan mut, bijna mute, wat wijst op stilte want “in linguïstiek is een uiting een eenheid van spraak gevolgd door stilte”; “toen ze stierf was alles wat ik zei: [   ]”- bijgevolg heeft naast spraak stilte de belangrijkste rol in deze bundel. De woorden en het wit rondom de woorden. Wat het zijn de begrenzingen die het begrensde zijn inhoud geven. Het wit maakt de woorden evenzeer als de letters dat doen. Leegte. Leegte die ademt.

Stel je je geest voor als een hond die Denzel heet. Aan de lijn gehouden door een vrouw die er altijd over klaagt dat er teveel tomatenpuree in de stoofpot zit maar toch iedere keer weer alleen schoongezogen botjes voor Denzel overlaat. Stel je het tollen voor in de beweging van het lied van de betover(en)de zee. Jodelend. In de morgen schept een kruiwagen je op en de vrouw die jou een naam heeft gegeven eet Coco Pops met warme opgeschuimde melk en zegt dat ze die hond nooit heeft gemogen omdat hij altijd overal pist en altijd tegen iedereen opspringt. Ja. Stel je dat eens voor.

Stel je een broer voor die boeken verbrandt in de woonkamer om een ei te kunnen koken. Het vuur. De rook. Het smelten van de harde kaften. Je zus vormt woorden doorheen het raam. Geen zorgen, buren, het vuur is onder controle, jullie hoeven de brandweer niet te bellen. Maar natuurlijk bellen de buren de brandweer toch en tot hun grote ongenoegen is het brandje geen reden om de familie het huis uit te zetten want de huur wordt altijd op tijd betaald. Alleen vertoont het tapijt nu een krater nee een mond nee een zwart gat in de grond. Dus stel je een zwart gat in de huiskamer voor: je hoort je ouders nooit meer ruzieën want het geluid van hun gedempte stemmen wordt volkomen geïnhaleerd door het gat.

Stel je een land voor dat niet uit het vliegtuig wordt gegooid. Afgeslachte documenten. Archieven in Berlijn, ja Berlijn, ik zei het toch al, ich hab’ noch eine Koffer in Berlin, een kerk in Berlijn, een interview, misschien in Berlijn misschien elders, een verslaggever die aan Marten Luther King jr. vraagt en vindt u dat deprimerend en Marten Luther King jr. die antwoordt ja dat vind ik zeker deprimerend terwijl ergens buiten beeld een stem opklinkt die zegt vorsicht!

Stel je de zoektocht naar taal voor, naar leven, naar liefde, naar een plek om te mogen, om te kunnen zijn, plekken waar je kan bestaan want de mens komt voor, dat kan zomaar het geval zijn.

Stel je pagina’s voor die geluid maken; een patroon dat gevoeld, gehoord, ervaren kan worden. Gesmolten boeken die één worden. De kinderen van de terminaal zieke moeder (zegt Zappa: alles is terminaal!) (waarna hij woedend de hoorn op de haak gooit). Stel je de vraag voor hoe je een moeder moet noemen die er niet meer is. Nomen est omen. Namen zijn nieuws. Dus. Schuim. Geest. Merg. Wind. Uiting. Muiting. Hun mond naar de oceaan. Een droom waarin alle moeders groeien. Eeuwigdurend aanwezig. Haar: hen: ik: samenzwerend om te zijn.

Stel je de bus voor als een archief van lichamen. Een vrouw die een hardgekookt ei eet aan boord van een trein. Stel het geluid voor dat het breken van dat ei maakt. Dingen die open gaan. Dingen afgesloten. Een taal die langzaamaan openbreekt en begrepen wordt, omdat je wil begrijpen, omdat je begrepen wil worden, Stevie Wonder die zei sommige mensen willen je een heel klein beetje te snel begrijpen, op tv zegt iemand Schrijven is voor mij een boodschap overdragen die begrepen wordt, in het overdragen en het begrijpen, ligt het daar niet?, is dat (deze) poëzie (?): het dragen en het grijpen, van arm naar hand, de hand, de arm, de opflikkering in dat kortstondige contact.

Stel je de opflikkering voor en je stelt je deze bundel voor.

Stel je het voor met het zonlicht dat doorheen de ramen op je blote onderarmen valt. Er is koffie. Er is muziek. David First misschien, of The Red Crayola, of was het alweer Nordvargr / Drakh die keer, wie weet.

Stel je voor dat iemand zegt Waar ist werk van en dat je zwaait met AR:RANGE:MENTS in je hand en zegt Hier ist werk van, stel je handen en ogen en flikkeringen en wind en bomen en leven voor. Stel je voor hoe het kruipt, hoe dat allemaal kruipt, hoe het in en uit de woorden kruipt, omdat dat de kracht is van woorden, de kracht van bundels, de kracht van poëzie.

English translation of the review in Dutch bij Tim Donker

Imagine. A mother dying. During her final moments, she begins to speak English. Child stands nearby, doesn’t speak English, but father encourages and says Yes she can understand you, they’re now learning English at school. What does language do at that moment? For the child, the language being spoken is something closed. But it’s treated as if it lies there, open, graspable. By the parents. One dying. And one living. Language at the border of life and death, language at the border of understanding and non-understanding. Language is a region. A country. To wander in. To search in. Discover. Language-desire. Language-hunger. To understand the incomprehensible, in the almost literal sense of grasping; trying to get a hold of it; bringing near what was far. The human as a de-distancing machine. Heidegger already said it. Heidegger? How did he walk into this discussion? This is about how Esther Kondo Heller sniffs through language and tries to find meaning in every crack, in every utterance, and because AR:RANGE is an English-language collection, it’s not about expressing something but about “to utter.” Utter, put an m before the u and you’re back at mutter, at mother with whom everything always begins (brothers and lines are cast out when Berlin & perhaps that’s why the German, there’s also a beautiful German poem in this collection) (the multilingual) (also one in a language I don’t know, something with damu yanga ina zagunika; it could be something African) (the pan-African or-chestra), and you can also slice mutter more finely, the first part then says mut, almost mute, which points to silence because “in linguistics an utterance is a unit of speech followed by silence”; “when she died all I said was: [ ]” – consequently, alongside speech, silence has the most important role in this collection. The words and the white space around the words. What it is are the boundaries that give the bounded its content. The white space makes the words as much as the letters do. Emptiness. Emptiness that breathes.

Imagine your mind as a dog named Denzel. Held on a leash by a woman who always complains that there’s too much tomato paste in the stew but still every time leaves only cleaned-off bones for Denzel. Imagine the spinning in the movement of the song of the enchant(ing) sea. Yodeling. In the morning a wheelbarrow scoops you up and the woman who gave you a name eats Coco Pops with warm frothy milk and says she never liked that dog because he always pees everywhere and always jumps up against everyone. Yes. Imagine that.

Imagine a brother who burns books in the living room to cook an egg. The fire. The smoke. The melting of the hard covers. Your sister forms words through the window. Don’t worry, neighbors, the fire is under control, you don’t need to call the fire department. But of course the neighbors call the fire department anyway and to their great displeasure, the fire is no reason to evict the family from the house because the rent is always paid on time. Only now the carpet shows a crater no a mouth no a black hole in the ground. So imagine a black hole in the living room: you never hear your parents argue again because the sound of their muffled voices is completely inhaled by the hole.

Imagine a country that isn’t thrown out of the airplane. Slaughtered documents. Archives in Berlin, yes Berlin, I already said so, ich hab’ noch eine Koffer in Berlin, a church in Berlin, an interview, maybe in Berlin maybe elsewhere, a reporter who asks Martin Luther King Jr. and do you find that depressing and Martin Luther King Jr. who answers yes I certainly find that depressing while somewhere off-screen a voice sounds saying vorsicht!

Imagine the search for language, for life, for love, for a place to be allowed, to be able to exist, places where you can exist because humans occur, that might just be the case.

Imagine pages that make sound; a pattern that can be felt, heard, experienced. Melted books becoming one. The children of the terminally ill mother (says Zappa: everything is terminal!) (after which he angrily slams down the receiver). Imagine the question of how to call a mother who is no longer there. Nomen est omen. Names are news. So. Foam. Spirit. Marrow. Wind. Utterance. Mutiny. Their mouth to the ocean. A dream in which all mothers grow. Eternally present. Her: them: I: conspiring to be.

Imagine the bus as an archive of bodies. A woman eating a hard-boiled egg on board a train. Imagine the sound that breaking that egg makes. Things that open up. Things sealed. A language that gradually breaks open and is understood, because you want to understand, because you want to be understood, Stevie Wonder who said some people want to understand you a little bit too quickly, on TV someone says Writing for me is conveying a message that is understood, in the conveying and the understanding, doesn’t it lie there?, is that (this) poetry (?): the carrying and the grasping, from arm to hand, the hand, the arm, the flicker in that brief contact.

Imagine the flicker and you imagine this collection.

Imagine it with the sunlight falling through the windows onto your bare forearms. There is coffee. There is music. David First perhaps, or The Red Crayola, or was it Nordvargr / Drakh that time, who knows.

Imagine someone saying Where ist work from and that you wave AR:RANGE in your hand and say Here ist work from, imagine hands and eyes and flickers and wind and trees and life. Imagine how it crawls, how all of that crawls, how it crawls in and out of the words, because that is the power of words, the power of collections, the power of poetry.

Esther Kondo Heller Arrangements

AR:RANGE:MENTS

Poems

  • Auteur: Esther Kondo Heller (Kenia, Duitsland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Taal: Engels
  • Uitgever: Fonograf Editions
  • Verschijnt: 11 maart 2025
  • Omvang: 74 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: $ 17,95
  • Boek bestellen bij: Amazon

Flaptekst van de dichtbundel van Esther Kondo Heller

Can words hold a note? Can language foam like a mouth? In Ar:range:mentsEsther Kondo Heller creates textual & visual language that escapes the page to utter and speak past the record, the archive, and the document. What arrangements exist between a mother and child? In listening to Black queer life in Berlin, Mombasa, and London, the action of arranging becomes a means of sounding out a collective utterance of Black survival with joy amidst grief, colonialism, medical racism, and loss.

Ar:range:ments collectively thinks with, amongst others, the works of Audre Lorde, May Ayim, Fred Moten, NourbeSe Philip, Harryette Mullen, Diana Khoi Nguyen, Victoria Adukwei Bulley, Marvin Gaye, Taylor Johnson, and Gabrielle Octavia Rucker.

Esther Kondo Heller is a poet, literary critic, and experimental filmmaker. They are a Barbican Young Poet 18/19, an Obsidian Foundation fellow, and a Ledbury Critic. They have an M.F.A. in Poetry from Cornell University 23′ and are currently, a first-year Ph.D. student in Comparative Literature at Harvard University, where they are working on transnational Black poetics.

Bijpassende boeken en informatie

Sara Sølberg – Sarabande

Sara Sølberg Sarabande recensie en informatie over de inhoud van de Noorse roman. Op 17 maart 2025 verschijnt bij Uitgeverij HetMoet de Nederlandse vertaling van de roman Sarabande van de uit Noorwegen afkomstige schrijfster Sara Sølberg. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster, de vertaler en over de uitgave.

Sara Sølberg Sarabande recensie en informatie

  • “Sarabande is een intelligente, veeleisende en zeer actuele roman geworden, die de indruk bevestigt van Sara Sølberg als een bijzonder vaardige en spannende auteur.” (Sigmund Jensen, Stavanger Aftenblad)
  • “Een ongelooflijk goed geschreven hybride roman met een psychose als narratieve drijfkracht.” (Freddy Fjellheim, Vårt Land)

Sara Sølberg Sarabande recensie van Tim Donker

En dan? Wat is dit? Klimaatfictie? Bestaat dat? Wil dat zeggen dat wat schrijvers met het klimaat zien gebeuren fictioneel is? En hoe dan met dit hier Sarabande? Hoe begint dit? Een vrouw in een appartement dat langzaamaan wordt overgenomen door insecten? Wat is dat? Kafka? Stephen King? Daphne Du Maurier? Wat ben ik aan het lezen? Thriller? Horror? Wat moet ik denken van Silja, van de hete zomer, van de dingen die zij ziet? Zitten we gevangen in haar hoofd? Zit Silja zelf gevangen in haar hoofd? En waarom zijn sommige tekstdelen dwars over de pagina gezet? Zodat ik het boek moet keren, zodat ik zelf als een insect overheen de pagina’s kruip? Het begin is in de oersoep? Het begin loopt in de soep? De soep is haar brein? Maar wat als Silja later pagina’s en pagina’s lang, eigenlijk bijkans het hele boek, opgenomen zit in een kliniek? Toch maar Ken Kesey dan? Gaat dit over milieu of over psychiatrie? Is Silja een onbetrouwbare getuige? Waren er helemaal geen insecten? Was de zomer ook niet zo heet dan? Voltrekken zich allicht helemaal geen ecologische rampen? Bestaan de veranderingen die zij in de natuur waarneemt louter in haar hoofd? Is de premisse van dit boek dan dat iedereen die meent dat klimaatverandering iets werkelijks is met werkelijke gevolgen gek is? Dat kan toch niet zo zijn? Wat is om te beginnen het verschil tussen binnen en buiten het hoofd? Alles wordt toch gevormd in je hoofd? Wat immers te denken van een passage als: “Zelfs als de gevaren die ik hoor niet zouden bestaan, worden de zenuwcellen gestimuleerd, wordt het endrociene systeem in werking gezet – de reactiepatronen van de evolutie zitten nog steeds in het lichaam – hormonen vloeien het bloed in, adrenaline geeft de spieren energie. Voorbereiden, alles paraat maken: mijn lichaam is altijd klaar voor de vlucht.”? En waarom zou Sølberg anders zoveel woorden vuil maken aan hoe de evenwichtstoestand die lang op aarde bestaan heeft onder invloed van de mens aan een eind kwam? Waarom zou ze dat allemaal dan zo nauwgezet beschrijven, zo nauwgezet dat delen van dit boek soms veel weg hebben van een lesje biologie? Of is dat eerder aardrijkskunde? Waarom lette ik toch nooit op op school? Verkent Sarabande het binnen ten opzichte van het buiten en/of het dunne vlies daartussen? Is alles misschien metafories bedoeld? De mens als denkend wezen die met zijn denken alles ten einde aan het denken is? Zodat ons hoofd ons tot een werkelijk einde leidt? Of is de kliniek het antropoceen? Het heersende discours waarin we gedwongen worden mee te gaan? Totdat we geleerd hebben te doen alsof onze neus bloedt? Maar dat is toch evenmin conform de werkelijkheid? Milieuproblematiek is toch niet iets dat op geen enkele politieke agenda terug te vinden is? Dat in geen enkel kaffee- of werkvloergesprek weerklinkt? Of bedoelt Sølberg dat we niet anders kunnen dan zijn wie we te zijn hebben? Omdat we geworpen zijnden zijn? En waar komt die Heidegger nu ineens weer vandaan? Zit die in mijn hoofd, in dat van Sølberg? Of is het toch Silja? Het zou toch een mooi bestaan moeten zijn, Silja zijn, en hovenier, en daar zijn, en buiten? Waar komt de frictie dan vandaan? Waarom deze psychose? Is het schizofrenie? Mag je die term wel zomaar gebruiken? Het is toch geen dissociatieve identiteitsstoornis? Hoe omschrijft de DSM IV dat eigenlijk? Is het de wereld die schizofreen is? Kunnen we wel weten wat waan is en wat niet? Is er misschien helemaal niks buiten de waan? Bracht de mens door zelf het onevenwichtigste wezen te zijn alles uit evenwicht? Kunnen we wel vertrouwen op onze inzichten? Welke verwoestingen werden aangericht door nu primitief aandoende behandelmethodes is de psychiatrie? Hoe hoopvol kun je zijn over dat wankelmoedige mensgemaakte ding dat wetenschap heet als je je bedenkt dat de neuroloog die de lobotomie bedacht nog maar zestig jaar geleden onderscheiden werd met de Nobelprijs voor de Geneeskunde? Gaan we morgen net zo hard lachen met wat we vandaag al zinnig, terecht, nuttig, diepgaand of zelfs onweerlegbaar beschouwen? Is dit het zware synthetiese verdriet? Het onafwendbare? De verontrustende symptomen? Als de aarde schreeuwend sterft liggen wij dan dromend? Omdat we maar nooit weten te ontsnappen uit wat Jay Farley opbergkasten noemt? Kan wat in zijn geval op gender ook van toepassing zijn op normaliteit wetenschap vooruitgang kapitalisme dagdagelijksheid ongemak? Het ziende blind zijn? Alles in de opbergkast, slot erop, en we spreken er niet meer over? Fungeert Silja dan als indicator? Zijn haar psychosen en klimaatverandering gelijkoorspronkelijk? Uitdrukkingen van een zieke aarde? En ecologie en psychiatrie in hetzelfde bedje ziek? Omdat ze achterop komen en veel te traag gaan voor alles dat aan de andere zijde veel te snel gaat? Hoe hoopvol kun je zijn over dat wankelmoedige mensgemaakte ding dat wetenschap heet als je je bedenkt dat de neuroloog die de lobotomie bedacht nog maar zestig jaar geleden onderscheiden werd met de Nobelprijs voor de Geneeskunde? Of heb ik deze vraag al gesteld? Laat ik het dan anders stellen: is de mens misschien te dom voor zijn eigen intelligentie? En van wie zijn de andere ogen, de ogen die we te leen krijgen op de dwarse pagina’s? Zijn dat insecten? Andere dieren? Die boven het kunnen gaan? Zien wat de mens niet ziet? Weten wat de mens niet weet? Is het het kruipen, in de aarde, over de aarde, is het het vliegen boven de aarde, wat maakt dat Sarabande afwisselend heel rap en dan weer heel traag leest, een konstant versnellen en stoppen, en teruglezen, en ongemerkt al gelezen hebben wat je dacht nog niet gelezen te hebben? Als een muziekstuk misschien? Een barokke suite? Een dans? Een, ja, sarabande? Of eerder toch een paringsdans? Een ritueel? Waar zijn de insecten? Is het deze manier waarop Sølberg ons tot Silja schrijft? Zodat we niet meer zeker weten wat we lezen, wat we zien, wie we zijn? Maar die bijna wetenschappelijk aandoende passages dan? Zijn die om nog enig houvast te schenken? Of juist andersom: daar om twijfel te zaaien over datgene dat de mens ontwikkelde om nu juist zekerheid te verkrijgen over de wereld om hem heen? Als wetenschap ook maar fictie is, een verhaal tussen verhalen, wat blijft er dan nog over? Alleen nog het lichaam en wat het ons laat voelen? Laat voelen dat het scheef zit? Is het ook daarom dat ik Sarabande niet alleen met mijn ogen lees, maar met heel mijn zijn? Dat dit boek alles in mij activeert? De insecten, de lucht, de aarde, het kruipen, het hoofd, de kliniek, hoe het licht valt op de pagina’s? Is het dit laveren tussen wetenschap en proza dat me af en toe aan Jan Lauwereyns deed denken? Zou iedereen begrijpen dat ik het als levensgroot compliment bedoel dat dit boek uitgegeven had kunnen zijn door Koppernik? Is er iets dat literatuur moet? Uit evenwicht brengen misschien? Eindeloze stromen vragen genereren? Altijd twijfel? Omdat kunst dat uiteindelijk toch het beste kan? Als t schrijverken Dregke meenam naar een optreden van Fátima Miranda, zou ze dan denken dat hij gek geworden was of zou ze de schoonheid van haar zang kunnen voelen door de gekte heen? Is gekte een symptoom van schoonheid? Vind ik Sarabande daarom zo mooi? En hoe heet ook alweer die roman die uit louter vragen bestaat? Kon je nu werkelijk geen zinnigere vraag bedenken om deze bespreking mee te eindigen?

Sara Sølberg Sarabande

Sarabande

  • Auteur: Sara Sølberg (Noorwegen)
  • Soort boek: Noorse roman
  • Origineel: Sarabande (2021)
  • Nederlandse vertaling: Liesbeth Huijer
  • Uitgever: Uitgeverij HetMoet
  • Verschijnt: 17 maart 2025
  • Omvang: 350 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 23,50
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de roman van de Noorse schrijfster Sara Sølberg

Het is de warmste zomer ooit gemeten in Noorwegen. Tijdens haar werk als hovenier ziet Silja duidelijk hoe de natuur verandert en onder druk komt te staan, maar ze ziet niet dat dat ook voor haarzelf geldt. Binnen een paar heftige dagen valt de werkelijkheid zoals ze die kent uiteen. Die werkelijkheid wordt niet alleen bezien vanuit Silja’s perspectief, maar ook vanuit dat van een mier, een regenworm, een mot. Wanneer ze in een kliniek ontwaakt is er voor haar iets onomkeerbaar veranderd, alleen lijkt iedereen om haar heen door te gaan zoals voorheen.

Sarabande is een intense roman over een persoon in een crisis en over de crisis waarin de aarde zich bevindt. Hoe kun je leven in een wereld die aan de rand van een ecologische ramp staat, als je weet dat je eigen soort daar schuld aan heeft, en dat de werkelijkheid elk moment kan instorten?

Sara Sølberg is geboren in 1983 in Trondheim, Noorwegen. Ze  volgde van 2012 tot 2014 de schrijversopleiding fictie in Tromsø, waarna zij in 2016 debuteerde met haar roman Seismiske smell (Seismische schok). Hiermee behaalde ze de shortlist van de Tarjei Vesaas’s debutantpris en ontving zij de literatuurprijs van de NTNU. In 2021 verscheen haar tweede roman, Sarabande.

Bijpassende boeken en informatie

Esther Jansma – We moeten ‘misschien’ blijven denken

Esther Jansma We moeten ‘misschien’ blijven denken recensie en informatie van de laatste dichtbundel van de op 23 januari 2025 overleden Nederlandse dichteres. Op 15 november 2025 verschijnt bij uitgeverij Prometheus het boek met nieuwe gedichten van Esther Jansma. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave.

Esther Jansma We moeten ‘misschien’ blijven denken recensie van Tim Donker

Dat de dingen gaan zoals ze gaan
Dat de dingen gaan
Dat dingen gaan zoals ze misschien helemaal niet gaan

En hier is hoe de dingen gaan.

Je doet iets, en het loopt op niets uit, en je doet het nog eens, en weer wordt het niks. Maar er is een verlangen, je blijft doen wat je doet, ooit wordt het iets, ooit wordt het warmer dan vandaag, subtropisch wellicht, ooit zal het wiegen, mogelijkerwijs alleen maar in je hoofd, noem het hoop, zeg dat dat voorlopig genoeg is.

Niet alleen de dingen gaan.

Een vader en een moeder kunnen gaan, uit elkaar dat is, dan zijn er voor jou ineens twee plekken waar je heen kunt, dan kun je doen alsof het huis van de vader het amstelhotel is, en dat jij dan een prinses was, zou dat niet een plan kunnen zijn, want je moet plannen blijven maken, ook de plannen moeten gaan, hoe meer plannen je maakt hoe vrolijker je wordt.

En duiven gaan, en slapeloosheid gaat, en zwajen met je benen als je op de rand van je bed zit gaat, dingen zien, het waarnemen gaat, dingen denken, gedachten gaan, Wat past er veel in zoon hoofd denken gaat, en weten dat ook met die gedachte het hoofd nog niet vol is. Dus is er altijd het Hoofd dat dingen zegt en denkt. En als er een Hoofd is kan er ook een Romanticus zijn, en iemand die ouder is dan jij en van dat ouder zijn een karakter boetseert, noem je Oud. Dan kan er een trialoog gaan, een trialoog tussen Hoofd en Romanticus en Oud.

Zoals het beweegt in We moeten ‘misschien’ blijven denken, zette Jansma me ook nogal eens op het verkeerde been. Er waren gedichten die ik al bijna voor kinderversjes hield. Eitjes die praten met kuikentjes; en er zijn lieve porseleinen poppetjes in een fabriek. De vader en moeder die uit elkaar gingen, en dan hield ik de gesprekken tussen Hoofd en Romanticus en Oud al even voor gesprekken tussen drie kinderen, een avondje alleen thuis, vader in zijn eigen huis alias het amstelhotel en moeder naar het theater, wie weet, de oudste neemt de leiding, zoals dat gaat neemt elk kind zijn vaste rol aan, of die rol hem nu past of niet, dat is hoe de hiërarchie werkt van oudste en middelste en jongste, en zo werden de personages getypologiseerd tot Hoofd, Romanticus en Oud. Waar de gesprekken ineens gaan over chemo, haaruitval en dood, begint het dan te scheuren.

Of stel je een personeelsuitje voor, een personeelsuitje op een boot, en de boot zinkt: dat is ook hoe een einde kan gaan.

Daartegenover de oerknal die ging. En dan ontstaan tijdperken. Misschien, ergens, een dictatuur.

Dat is hoe de dingen gaan, hoe ze ontstaan, hoe ze vergaan, en daartussen. Daartussen vliegt het. Vliegt het alle kanten op. Jansma heeft geen deeltjesversneller nodig om de dingen onophoudelijk op elkaar te laten botsen: wat je tegenkomt, ramen openen, liedjes, gapen, antwoord geven, zomaar een eind wegouwehoeren, dzeza’s, teta’s, mu’s, nu’s, aargh, weggaan uit je huis en hoe dat huis dan ophoudt jouw huis te zijn, weggaan uit je lichaam en hoe dat lichaam er dan nog heel even is, weggaan uit het leven, en heel dat leven is er nog, zonder jou, het hele leven blijft en begint.

Want dat is hoe de dingen gaan.
Dat is hoe gedichten gaan.
Dat is hoe een dichtbundel gaat.

Of deze dichtbundel toch. Zacht, teder, ontroerend, klein, groter dan het leven, over alles, over iets, over klein zijn, over de grote gelijkmaker, met humor, met liefde, met licht, met duister. Esther Jansma is er helaas niet meer maar god wat laat zij een rijk en wonderschoon oeuvre na.

Esther Jansma We moeten 'misschien' blijven denken

We moeten ‘misschien’ blijven denken

  • Auteur: Esther Jansma (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Prometheus
  • Verschijnt: 15 november 2024
  • Omvang: 80 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 20,00 / € 11,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de laatste dichtbundel van Esther Jansma

In haar elfde en misschien laatste poëziebundel richt Esther Jansma het vizier op de (on)eindigheid van het bestaan. Centraal staat het afscheid nemen van het vanzelfsprekende: gezondheid, toekomst, leven. Dit thema wordt uitgewerkt in een waaier van gedichten die het spectrum bestrijkt van maatschappelijk engagement tot mystiek. De drie spreekstemmen uit haar met de Halewijnprijs bekroonde bundel Picknick op de wenteltrap (1997) leveren door de hele bundel heen in korte, tragikomische dialogen commentaar op wat er gaande is.

Esther Jansma is geboren op 24 december 1958 in Amsterdam. Behalve poëzie publiceerde ze de feministische essaybundel Mag ik Orpheus zijn? (2011). Hiernaast publiceerde ze in samenwerking met Wiljan van den Akker twee bundels met vertalingen van de Amerikaanse dichter Mark Strand (2007 en 2011) en de magisch-realistische roman De Messias (2015).

Voor haar poëzie ontving Jansma onder andere de VSB Poëzieprijs, de Jan Campert-prijs en de Adriaan Roland Holstprijs. Eind vorig jaar werd ze benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw voor haar waardevolle bijdrage aan de poëzie en dendrochronologie.

Op 23 januari 2025 overleed Esther Jansma in een hospice in Utrecht en werd 66 jaar oud.

Bijpassende boeken en informatie

Alasdair Gray – Arm ding

Alasdair Gray Arm ding recensie en informatie over de Schotse roman uit 1992. Op 6 maart 2025 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de roman Poor Thing van de uit Schotland afkomstige schrijver Alasdair Gray. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijver, de vertaler en over de uitgave.

Alasdair Gray Arm ding recensie en informatie

  • “Geestig en heerlijk geschreven.” (New York Times)
  • “Een schitterend, levendig, grappig, vies, intelligent boek.” (London Review of Books)
  • “De grootste Schotse romanschrijver sinds Sir Walter Scott.” (Anthony Burgess)

Arm ding recensie van Tim Donker

Hoe veellagig kan film zijn, weet jij dat?, en waarom moet beeld altijd voorop? Arm ding, ik kursiveer dit nu maar op de site staan titels nooit kursief dus waarom doe ik eigenlijk moeite maar goed, Arm ding dus, is  verfilmd & dan zegt iets, dan zegt iemand, dan zegt één of andere zwakbegaafde Vond je de film Poor things vreemd? Dat is het boek ook, alsof het vanzelfsprekend is dat je de film natuurlijk hebt gezien al lang voor je er überhaupt maar aan kon denken om het boek te lezen, en men vindt zulke zever dan klaarblijkelijk nog zijflapwaardig ook nog ook, waar gaat het heen als zelfs uitgevers als stilzwijgend onderschrijven dat de verfilming voor elke gemiddelde lezer ook al voor het boek uit gaat, ik zag de film ik vond die beter dan het boek maar het was alweer de butler die het had gedaan dat dacht ik al, & alleen vroeger, in mijn late tienerjaren, toen we al in Eindhoven woonden want toen hadden we een videorecorder en een videotheek op loopafstand, keek ik regelmatig films en dan, inderdaad, meestal verfilmingen, van boeken van Stephen King want iets anders las ik niet in die jaren, en dan zaten we, mijn moeder en ik, op de bank met koffie en koek of met wijn en nootjes (o alleen God weet hoe erg ik mijn moeder mis) en dan begon ik, vaak al in het begin maar nooit later dan ergens halverwege, aan een lange verhandeling die ik inluidde met “Dat is in het boek helemaal anders”, en dan hoorde ik mijn moeder al zuchten want die had een hekel aan mijn exposés over hoe het boek veel beter was dan de film en net dat maakte het voor mij des te leuker om ermee door te gaan, tot ik het zelf zat werd, en later werden we die films ook zat, en nog weer later bevond ik me op een opleiding waar ik als cineast vanaf zou komen, dacht ik, want dat leek me het hoogst haalbare op die opleiding maar in mijn leven was films maken ten beste plan B, en nog weer later was ik niks niemendal alleen maar een vader een postbezorger een muziekliefhebber een mens en een lezer, een lezer met een boek, een boek dat Arm ding heet en dat verfilmd is, en ik vraag me af hoe, hoe meerlagig dit boek is, en hoe meerlagig film uiteindelijk kan zijn.

Waarschijnlijk heeft Yorgos Lanthimos de hoofdtekst van Arm ding als uitgangspunt genomen want dat kun je lekker vet aanzetten, maar zelfs die hoofdtekst is al tamelijk meerduidig. (dat is al één ding dat ik haat aan verfilmingen, wittenie, dat je zit te kijken naar een tot eindgeldig verklaarde interpretatie van die ene der vele lezers). We bevinden ons ergens aan het eind van de negentiende eeuw en Godwin Baxter is een, lawwezeggûh, “excentrieke” wetenschapper. Van kindsbeen af opgeleid in de mediese kunst door zijn al even eigengereide vader heeft Baxter het hoogst maryshelleyekse bereikt – hij is nu levensschepper. Shelleys meisjesnaam was, ja, Godwin; Grays roman zit stampensvol met dit soort knipoogjes. Op een avond springt de hoogzwangere Victoria in de Clyde waardoor zij komt te overlijden. Ze is het zat, zo zullen we later in het boek leren; ze is haar leven zat: haar gewelddadige, gevoelsarme vader; haar dominante, normatieve, bekrompen man, een militair van grote faam; het keurslijf waarin ze gedwongen wordt. Victoria’s lijk wordt opgevist door een vriend van Baxter, een vent wiens baan het is om lijken uit de Clyde op te vissen! De man tipt Baxter en die komt het lijk halen, snijdt de foetus uit het lijf van Victoria en via een operatie weet hij de hersens van de ongeboren baby in het hoofd van Victoria te plaatsen en deze laatste uiteindelijk weer tot leven te wekken. Een volwassen vrouw met een markant litteken boven op haar hoofd, de hersens van een baby, de vrolijkheid en onbevangenheid van een kind in een -kennelijk- aantrekkelijk vrouwenlichaam, jajaja, ik kan me de kolderieke scènes reeds voorstellen! Kostuumdrama met kolderieke, kleurrijke personages die ongebruikelijke koppen hebben – op zeker het soort film waarvoor de akteurs langer in de griem zitten dan dat ze bezig zijn met akteren. Hoe ook, huisvriend Archibald McCandless, ook een dokter, treft de inmiddels tot Bella omgedoopte Victoria op een dag aan achter de pianola, uitzinnig, extaties, volkomen opgaand in haar spel (en nu we het toch over beeld hebben: bij deze passage zag ik Henryk Górecki voor me – hoe die, in een documentaire van Reinbert de Leeuw, zingend, swingend, achter de piano zat, in mijn herinnering speelde hij Pools volkswijsje maar dat laatste weet ik niet meer zeker) & hij is direkt verkocht. Liefde bloeit op, dan en daar, een weinig later al besluiten “Bella” en Archibald te trouwen.

Een bizarre, sprookjesachtige liefdesgeschiedenis ja ik zie de film al voor me. Maar dat is maar de eerste laag. Want evengoed kun je in Arm ding een feministies pamflet lezen over de door de man gemaakte of minimaal toch gevormde vrouw. De door man en vader onder de duim gehouden Victoria krijgt in een twede leven opnieuw pas in mannenhanden gestalte: eerst door Baxter als levensschepper en opvoeder en later aan de zijde van McCandless waar zij misschien in de eerste plaats echtgenote heeft te zijn, hoezeer McCandless haar ook haar eigen pad als medicus gunt. In de hoofdtekst heeft de lezer naar dat laatste vooral het raden. Ze is begaan met de zwakken, met vrouwen en sexualtiteit, met abortus maar het blijft bij snelle blikken in de toekomst daar het verhaal afbreekt nog voor “Bella” McCandless haar professionele ambities ten volle waar kan maken. Ergens, zo’n beetje voor het midden van de roman, wordt “Bella” (dan nog) Baxter geschaakt door Duncan Wedderburn, een achterbakse, weke, gluiperige en neurotiese advocaat. Schaken is misschien niet helemaal het goede woord; “Bella” is niet erg gekant tegen het reisje over de wereld dat Wedderburn haar voorspiegelt. Aan zijn zijde, met hem, maar vooral ook zonder hem, ontdekt “Bella” haar sexualiteit. Vrouwelijke lustgevoelens; de vrouw de baas over haar eigen sexualiteit; hoe een intelligente, leergierige, vrolijke, empathische vrouw ook doorlopend “geil” kan zijn; we hebben niet perse een Simone de Beauvoir nodig om daar iets van te vinden. Maar zou Lanthimos ook dit lijntje hebben opgepikt?

En dan. Arm ding is wel erg grotesk. Aan het einde zit een scene waarin Victoria’s vader en voormalig echtgenoot hun opwachting maken & de degens worden gekruist. Gray gebruikt zulke dikke lage verf voor zijn vertelling dat het niet anders kan of iets wordt hier gepercifleerd of op zijn minst gepasticheerd. De negentiende-eeuwse roman, de kostuumfilm (kon Gray al op zijn klompen aanvoelen dat Arm ding ging verfilmd worden?), heel dat duister-romantiese sfeertje, er worden, dunkt me, draken mee gestoken; een “hilarische” (als er één stukgebruikt rotwoord is!) “politieke allegorie” misschien niet, maar duidelijke aanwijzingen dat je het niet allemaal bloedserieus moet nemen, lijkt Gray toch wel te geven.

En dat is maar de hoofdtekst! Want neem dit. Arm ding is je bekende “gevonden manuscript”; Gray heeft het niet geschreven, alleen maar bezorgd! Schrijver van de hoofdtekst is Archibald McCandless, ja. Voor de volledigheid laat Gray McCandless tekst uitluiden met een brief van Victoria McCandless aan het nageslacht; haar kleinkind die de roman en brief misschien ergens in de jaren zeventig van de twintigste eeuw zal lezen. Uit die brief valt op te maken dat er niks klopt van alles wat we tot nog toe hebben gelezen. Godwin Baxter was geen gekke geleerde, Victoria werd niet uit de dood opgewekt, Wedderburn was geen schurk en Archibald McCandless al zeker niet de innemende, verlegen, warmbloedige romanticus zoals we die op de voorgaande bladzijden hebben leren kennen. Alles ging helemaal anders. En ik las dat en in eerste dacht ik hum en tsss en hmm. Wie wil iets moois zien, en dan iemand naast zich hebben die al die schoonheid gaat kapotanalyseren? Maar bij verdere lezing blijkt de brief van Victoria McCandless een zoveelste laag. Misschien krijg je als lezer nog wel een veeg uit de pan. Misschien ben je toch wel latent misogyn als je Archibald McCandless een sympathieke figuur vond, of als je de vrolijke, lieve, maar vooral erg kinderlijke “Bella” Baxter iets aantrekkelijks vond hebben. Sja. Das dan misschien de eerste keer dat schoonheidsbeleving een suspekt bijsmaakje krijgt en dat in zichzelf is al iets wat weinigen Gray zullen nadoen.

Pas in het allerlaatste deel neemt Gray zonder mombakkes de pen op: hij is degene die het boek als geheel annoteert, inkleurt en kadreert. Andermaal wordt de lezer met vragen geconfronteerd. Is dit Grays ultieme poging tot historisering van Arm ding? Of wordt hier de geschiedschrijving in zichzelf op de korrel genomen? Uiteindelijk is immers alles fictie, wetenschap evengoed als religie. Alles is maar verhaal voor de mens om vat te krijgen op dat wat hem omringt.

Te denken, is wat Arm ding geeft. Ik vond het boek niet vreemd. Ik vond het boek prikkelend. Het boorde aan. Filosofie. Politiek. Dingen. Het leven. Alles. Ja. Dat is wat het is. Een boek over alles.

Alasdair Gray Arm ding

Arm ding

  • Auteur: Alasdair Gray (Schotland)
  • Soort boek: Schotse roman
  • Origineel: Poor Things (1992)
  • Nederlandse vertaling: Robbert-Jan Henkes
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 6 maart 2025
  • Omvang: 336 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Winnaar Whitbread Novel Award
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman uit 1992 van Alasdair Gray

De wetenschappelijke ambitie van Godwin Baxter om de perfecte metgezel te creëren lijkt werkelijkheid te kunnen worden wanneer hij het verdronken lichaam van de mooie Bella Baxter vindt dat hij weer tot leven weet te wekken. Zijn droom wordt echter gedwarsboomd door de jaloerse liefde van dr. Archilbald McCandless voor zijn creatie. Maar wat denkt Bella ervan?

Arm ding is tegelijkertijd een satirische versie van de klassieke Victoriaanse roman en een hilarische politieke allorgie over de onverenigdbaarheid van de verlangens van de mannen en de onafhankelijkheid van vrouwen.

Alasdair Gray (28 december 1934, Riddrie, Glasgow, Schotland – 29 december 2019, Shieldhall, Glasgow) is een Schotse schrijver en kunstenaar. Zijn magnum opus Lanark verscheen in 2017 in Nederlandse vertaling bij Koppernik. Hij wordt beschouwd als een klassieker en werd door The Guardian “een van de mijlpalen van de twintigste eeuw” genoemd. Arm ding (1992) won de Whitbread Novel Award en de Guardian Fiction Prize en werd in 2023 verfilmd door de Griekse filmregisseur Yorgos Lanthimos.

Bijpassende boeken en informatie

Alexander Deprez – Prins Albert

Alexander Deprez Prins Albert recensie en informatie roman over zijn vader van de Vlaamse fotograaf, film- en theatermaker. Op 21 februari 2025 verschijnt bij uitgeverij EPO de debuutroman van Alexander Deprez. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de auteur en over de uitgave.

Alexander Deprez Prins Albert recensie en informatie

  • “Koop het boek Prins Albert en je krijgt een ritje op een achtbaan.” (Het Nieuwsblad)
  • “Alexander schreef met zijn onlangs verschenen roman Prins Albert zijn jeugd van zich af. Dat is fantastisch.” (De Morgen)
  • “Alexander Deprez stelt op eigenzinnige wijze boek voor in Boegie Woegie.” (De Krant van West-Vlaanderen)

Prins Albert recensie van Tim Donker

Ja. Of nee. Maar dit boek bijvoorbeeld.

Eerst al dacht ik Hee die Deprez ken ik als dichter! Maar Alexander Deprez is cineast en hoe zou ik een cineast kennen ik kijk nooit film. En Prins Albert is zijn debuut. Dus die dichter zal een andere Deprez zijn of iets dat daarop lijkt. En toen dacht ik, dit zal wel een monografie of hoe heet dat zijn van die echte prins Albert er was toch ooit een echte prins die Albert heette & was dat een communist dan dat wist ik niet. Maar weeral nee. En dan nog eens nee, want de vader van de hoofdpersoon uit dit boek krijgt later in zijn leven wel communistiese neigingen, maar dat maakt zo’n minimaal deel uit van de vertelling (en van het leven van die vader) dat het niet bepaald een ondertitel waardig is.

Zodus. Een boek waarvan je van alles niet kan zeggen. En misschien ook van alles wel van kunt zeggen.

Wat ik er wel van kan zeggen. Dat het leest als een trein. Wat wil zeggen. Dat je het kunt lezen in een trein. Terwijl je gaat. Naar daar, of naar elders, of naar waar nog. En dat je het heel rap uit hebt. Bijvoorbeeld nog voor je daar bent, of elders, of waar dan ook. Ik las dit in een middag uit, en ik lees naar aard en naar omstandigheden met nogal wat onderbrekingen. Er zijn altijd de kinderen er is altijd het koken er zijn altijd de vloeren die moeten geveegd de gedachten die moeten gedacht de dansen die moeten gedanst of ook de andere boeken die ik zie die ik snuif die ik lees.

En ook. Dat de soundtrack van dit boek die van mijn jeugd is. De jaren waarin ik veertien vijftien zestien was. The number of the beast. Een beetje tegen eigen willen in. Een schuldig pleziertje. Toen al. Maar ik had de plaat. En legde m vaker op mijn draaitafel dan ik zelf wilde. Tokyo tapes. Die ik niet had. Liever had ik Virgin killer met orzjienele hoes. Maar ja. Kwam daar maar eens om. Doch. We’ll burn the sky stond ook op Taken by force en die had ik wel en ik vond het twede liedje van kant a best heel mooi maar niets was mojer toch dan Born to touch you feelings (in een hoofdstuk dat later in de prullenmand belandde zong t schrijverken het voor zijn Dregke). Trust. Ik had of wilde hun Rock n roll in de tijd dat ik eventjes een fascinatie had voor franstalige hardrockbands. Wheels of steel. Ja. Niet het beste liedje van Saxon. Daarin twijfelde ik tussen Dallas 1 pm en To hell and back again en god wat een dijk wat een rots wat een monument van een plaat vond ik dat Heavy metal thunder toch. En uiteraard en natuurlijk en zeker en boven twijfel en boven alles en overal bovenuit Balls to the wall wat heb ik oneindig vaak en oneindig hard meegebruld met dat liedje ik had het geteept van de televisie want in die tijd had je gewoon nog hardrockprogramma’s op televisie dingen als monsters of rock en the power hour en dat programma dat de begeerlijke prachtige fantastiese sabina classen presenteerde op rtlplus hoe heette dat ookalweer mosh geloof ik kassettes en kassettes vol met van televisie geteepte liedjes had ik en dat ging dan boven op de kassettedek op vol volume bijvoorbeeld Balls to the wall al zong ik het weken nee maandenlang verkeerd ik zong altijd “too many people do not know a bridge is over the USA” wat ik een achterlijke tekst vond maar wat maakte het uit het lied explodeerde allermachtigst en daar ging het om maar wat er werkelijk gezongen wordt is zoals Deprez hier geheel juist sieteert: “too many people do not know bondage is over the human race” waar ik pas achter kwam toen iemand de plaat liet teepen en ik aldus ook het tekstvel onder ogen kreeg. En The wall ook. Ja The wall zeker. Maar dat was later. De jaren waarin ik zeventien achttien negentien was. Toen was die plaat en was ook de film meer dan een soundtrack van mijn leven het was mijn religie mijn bijbel mijn levensfilosofie. En Idles? Ja. Nee. Misschien. En later, veel later, de jaren nu of de jaren van vorige week misschien weet ik veel en een beetje maar want ik ken zoveel betere bands toch. En Arno? Ja Arno ook. God. Met hem kun je zeggen daar ging iemand. Daar ging iemand heen. T.C. Matic. Maar nog altijd niet het fijnste uit mijn huidige platenkast. Zodus. Is de soundtrack hierin vooral die van mijn jeugd.

En dat de schrijfstijl van Deprez me smaakt. De korte zinnen. Staccato. Het vele paginawit. Leegte. Leegte die ademt. De bladspiegel. Het razen dat maakt dat je het razend leest. De herhaling. God ik ben een zuiger voor herhaling. Zinnen die herhaald worden, soms onder elkaar, soms pagina’s uiteen, maar een ritme is er. Ritme. Melodie. Dit boek is zelf een soundtrack. En dat ik dat mooi vind. Is wat ik kan zeggen.

Wat ik er niet van kan zeggen. Of ik Prins Albert in zijn geheel geslaagd vind. Een familie Deprez. Een ikpersoon Alexander. Cineast. Een boek aan het schrijven. Over zijn vader. Allicht dus autobiografies, dit Prins Albert hier. Maarja. Je weet hoe het dan heet he. Echt gebeurd is geen exkuus. Maar hoe. De Alexander uit het boek groeit op met gescheiden ouders. Meestentijds zijn ze bij moeder. Hij en zijn zus, die om een of andere reden konsekwent “Vaders dochter” genoemd wordt, tis voor zover ik rekonstrueren kan een volle zus van hem en het boek zelve geeft geen enkele grond aan een allerflauwst vermoeden waarom ze elkaar niet zouden mogen dus waarom niet gewoon “mijn zus” of nog, geef haar een naam!, kan ook. Bij momenten, idealerwijs waarschijnlijk één keer in de week, worden Alexander en “Vaders dochter” (om die aanstellerij dan maar te handhaven) opgehaald door Vader. Als die niet te bezopen is, te druk met andere dingen, het niet vergeten is, niet ergens zijn roes ligt uit te slapen. We spreken van laagleven. Drank. Agressie. Armoede. Egoïsme. Alleen het eigen zelf van Vader is belangrijk, of belangrijker toch dan al het andere (vrouw, later ex, kinderen, huis, bezittingen, dingen op een rijtje houden). En dit is meteen waar de schoen wringt. Naar mijn smaak neemt Deprez te weinig afstand van de levensstijl van Vader. Natuurlijk. Als kind heeft Alexander weinig keus. Het is zijn vader. Hij heeft er maar één. En dat is deze. De mooiste man van Vlaanderen. Als genoemd. Voornamelijk door Vader zelf. Denk ik. En een motard. Ja. Natuurlijk vind je dat stoer, als kind, als je vader met zunnuh moto het schoolplein op gereeën komt, en jij mag achterop. Dat is nog eens een huiswaartskeren dat indruk maakt op je klasgenoten. Dat is jouw vader. Die elkendeen imponeert. Bij een ruzie met een buurtpestkop haalt “Vaders dochter” er eenvoudigweg “Vader” bij die meteen afkomt met zijn al even agressieve rothond. Deze buurtpestkop zal nooit meer pesten. Nee. Dat is nog eens een Vader die staat. Als hij er is, vult hij de hele ruimte met zijn aanwezigheid. De dreiging. De razernij. De bom die hij is kan altijd barsten. Altijd op je hoede zijn. Ach. Daarmee kweek je karakter. Niet? En als hij er niet is. Dan zoek je hem toch. Maar dat zal zijn. Kinderen hebben jouw liefde nodig om zich van jou af te keren; zolang jouw ouderliefde geen evidentie is zal die tot op volwassen leeftijd gezocht blijven. Dus is de muziek van de Vader de muziek van Alexander en dus is de misschien kortstondige communistiese interesse van de Vader Alexanders misschien kortstondige interesse. En is de agressieve geneigdheid van de Vader Alexanders agressieve geneigdheid. Met OVER GEWELD schrijft de Alexander-figuur post 2023 een vestzakessay over geweld. Elke paragraaf begint met “‘Ik ben tegen geweld’, zegt die of die” waarna het verder gaat in de beschrijving van een situatie waaruit blijkt dat de spreker helemaal niet per se tegen geweld is of anders terecht komt in onverkwikkelijkheden waarop geweld misschien het beste antwoord was geweest. Schoon staaltje populisme, dat. Zo lusten we er nog wel dertig als niet veertig. Lekker lullen zit ook in de tram, zou mijn zus zeggen. Ja natuurlijk kun je allerlei schetsjes maken waarin geweldlozen te maken krijgen met geweld. Natuurlijk kun je het altijd zo drajen dat de eerste slag toe dienen beter was geweest dan de andere wang te laten zien. Natuurlijk is er altijd wel een scherpst van de snede denkbaar een moment waarop de enige keuze nog is vechten of onvergeeflijke lafheid. Maar omgekeerd kun je evengoed honderd of duizend schetsjes schrijven over momenten waarop geweld alles alleen maar nog veel erger maakte. En het is die omgekeerdheid die ik mis in Prins Albert. Nu komt het af en toe neer op geweldsverheelijking. Of minstens op romantisering van de armlastige zuiplap die alleen de taal der vuisten verstaat.

Misschien komt dit boek te vroeg.
Misschien was Alexander Deprez nog niet volwassen genoeg.
Misschien was de afstand tot zijn toene toen en zijn nuë nu nog niet groot genoeg.
Ik vind Prins Albert een weinig dubieus.

Maar het leest als een trein. Dat wel. Wat wil zeggen dat je het kunt lezen in een trein. De trein van A naar B. En schrijven blijkt Alexander Deprez zeker te kunnen. Ik wacht. Tot hij uitstapt. Bij B. En op het boek. Dat hij daarover schrijven zal.

Alexander Deprez Prins Albert

Prins Albert

Prelude van een communist

  • Auteur: Alexander De Prez (België)
  • Soort boek: Vlaamse roman
  • Uitgever: EPO
  • Verschijnt: 21 februari 2025
  • Omvang: 296 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 19,90 / € 14,00
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman over zijn vader van Alexander Deprez

Alexander Deprez groeit op in de schaduw van zijn vader, de mooiste man van Vlaanderen, een motard met een kort lontje, een dakwerker die zijn innerlijke demonen probeert te verdrinken, eigenaar van een bull terrier, uitbater van de Prins Albert, een berucht rockcafé in Lauwe met buiten een vlag van Club Brugge en binnen een poster van James Dean.

In dit verpletterende debuut schrijft Deprez met veel zwier zijn jeugd van zich af. Hoe doorbreek je de cyclus van alcohol, geweld en trauma’s? Hoe doe je dat, een normaal leven leiden? Domweg gelukkig zijn met je meisje? Snoeihard, rauw, eerlijk. ‘In mijn wereld ben je niets. In mijn wereld ben je niemand. In mijn wereld is er enkel jij en ik. Geen staat die je beschermt. Geen rechtbanken en rechters. Geen geld. Jouw macht betekent hier niets.’

Alexander Deprez is fotograaf, film- en theatermaker, auteur en een helft van het muziekduo Sasha le Fou en Tippi Parade. In 2024 bracht hij de satirische voorstelling ‘Edelweiss Piraten’, een waarschuwing voor de opkomst van extreemrechts.

Bijpassende boeken

  • Nieuwe Vlaamse romans

Rita Bullwinkel – Headshot

Rita Bullwinkel Headshot recensie en informatie over de inhoud van de Amerikaanse roman die op de longlist staat van de Booker Prize 2024. Op 20 februari 2025 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de roman van de Amerikaanse schrijfster Rita Bullwinkel. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster. de vertaalster en over de uitgave.

Rita Bullwinkel Headshot recensie en informatie

  • “Bullwinkel trekt de handschoenen uit van het tienermeisjesleven en laat het in als zijn wonderbaarlijkheid, humor, geweld en glorie zien.” (Oprah Daily)
  • “Verfrissend en krachtig. Aan de kant, Amerikaanse fictie, voor een waardevolle nieuwe stem.” (The New York Times)
  • “Explosief…Bullwinkel springt tussen verleden, heden en toekomst om deze krachtige, briljante, rommelige jonge vrouwen sprakenelend tot leven te brengen.” (The Guardian)
  • Opgenomen in de lijst van boek van het jaar bij The New York Times, The Guardian, The Telegraph, The Times en GQ.
  • Gekozen op de longlist van de Booker Prize 2024.

Headshot recensie van Tim Donker

Zijn, in de wereld, op aarde, ongevraagd ben je daar & ineens, het is, ik zeg u, een geworpen zijnde. In tijd geworpen in ruimte geworpen & op de wereld. In de ruimte & op de wereld kun je lopen, en met de tijd kun je doen wat je wil. Je kunt een schildersbedrijfje oprichten, je kunt uit het raam staren, je kunt je ergens een mening over vormen, je kunt een tafel pakken als je een opklapbed nodig hebt, je kunt in je vingers snijden bij het fijnhakken van een ui, je kunt muziek maken voor het andere hoofd, je kunt iets uitvinden waar niemand op zit te wachten, je kunt gaan joggen, je kunt van alles wel. Boksen bijvoorbeeld, of kijken naar boksen, of lezen over boksen, ligt het aan mij of is er relatief veel over boksen geschreven, of meer toch dan, pakweg, over darten of zwemmen of hoogspringen?, en ligt het aan mij of waren het vooral de beatniks die schreven over boksen, iets anders waarin Deelder ze zo nodig moest navolgen, de mens die zoveel meer imago was dan iets anders, of, zeg, bij het imago dat Deelder zichzelf had aangemeten waren zijn schrijfsels van secundair of misschien zelfs wel tertiair belang. Rita Bullwinkel schrijft over boksen, is Headshot een sportroman?, en bestaat dat eigenlijk: de sportroman?, ja het zal best bestaan, van alles bestaat, bergbeklimmersuitrusting bestaat en eierprikkers bestaan en nasmaak en het nadenken bestaan, en Frankrijk bestaat, en de atoombom bestaat, waarom zouden er geen sportromans bestaan maar alsnog vraag ik me af of je Headshot als zodanig moet klasseren. Wel. Ja. Het hele boek speelt zich af in een troosteloos zaaltje dat met de weidse naam sportpaleis getooid is. En ook. Ja. Er zijn meisjes die boksen, en elk hoofdstuk verslaat één wedstrijd. Met een winnaar. En een verliezer. Dus. Misschien. Zou je zeggen. Alle ingrediënten zijn aanwezig. De ingrediënten van een sportroman, als dat al iets is dat bestaat. Maar het schijnt me toe dat het boksen van secundair zoniet tertiair belang is, al boksen ze de hele tijd, op elke pagina, en toch is er van alles, is er veel meer dan het vechten dat zich naar de voorgrond vecht. Toch gaat het vooral om de dingen waar het niet om gaat. Laat ik om dat te illustreren de eerste zin van het boek sieteren: “Andi Taylor slaat haar handschoenen tegen elkaar, stompt zich op haar platte buik, denkt niet aan haar moeder die thuis is met haar kleine broertje, niet aan haar auto die het maar net tot hieraantoe haalde, niet aan haar vakantiebaantje in het stampvolle gemeentelijke zwembad waar ze toezicht hield, niet aan de vierjarige die ze zag doodgaan, aan de vierjarige die in wezen door haar dood is of aan zijn blauwe gezicht.”; en natuurlijk zijn het net die dingen waaraan Andi Taylor wél denkt, gans de wedstrijd lang, meer dan met Artemis Victor vecht zij, Andi Taylor, met al die dingen in haar hoofd – en zo ook vecht Artemis Victor met het hare, zoals, bijvoorbeeld, met haar twee eveneens boksende zussen die ze zo graag naar de kroon steekt of voor wie ze in elk geval niet onder wil doen door niet als winnaar van dit toernooi te kunnen weglopen. En de twede partij is die tussen Kate Heffer en Rachel Doricko, en Kate Heffer herhaalt tijdens het boksen onophoudelijk de eerste cijfers van het getal pi, waar Rachel Doricko een raremutsenfilosofie heeft en de dag van het gevecht aan de hand van beelden probeert te onthouden; beelden die ze als volgt in haar hoofd prent: plastic bokshelm. honderd dollar. afgepaste stapjes. lieve jongen. lieve hond. sparen. welterusten.; wat, zeg nou zelf, al zo goed is als een dadaïsties gedicht. Via verdermeer nog de boksende nichtjes Iggy Lang en Izzy Lang, die samen naar het “bokspaleis” in Reno gereden zijn, en urenlang zagen ze alleen maar mais, en denken ze, ieder voor zich, of misschien wel tegelijk, aan die andere keer dat ze op reis waren, veel jonger nog, Iggy zat zelfs nog op de stoelverhoger, om de oceaan te zien, ze waren aan zee (hoezee), we zijn aan zee, iemand moet dat roepen, iemand moet mosselen en fritten eten, of, de naakte rit huiswaarts, en Rose Mueller en Tanya Maw, die in het verlee zo hun klappen kregen te verwerken die niks met enige vechtsport te maken hadden, en wier boksen haast teder, bijna liefdevol te noemen is (Mueller heeft in haar leven het wegkijken tot kunst verheven en Maw bokst voornamelijk om niet ergens anders te hoeven zijn), krijgen we, de lezer, portretten van acht jonge meisjes, tieners, met wegen achter zich die hen naar daar hebben geleid, wegen lang genoeg om al enigszins gevormd te zijn, al hebben ze veel meer toekomst voor zich dan verleden achter zich, en daar ergens is het waar de roman zich afspeelt (meer dan in Bob’s Boxing Palace – al is dat honderd keer de plaats van handeling). Het beschrijven van levens die in ontwikkeling zijn doet Bullwinkel goed, doet Bullwinkel magistraal, doet Bullwinkel zo geniaal dat ze Andi Taylor, Artemis Victor, Kate Heffer, Rachel Doricko, Iggy Lang, Izzy Lang, Rose Mueller en Tanya Maw, stuk voor stuk, de een na de ander, de harten van de lezer in schrijft; ja, mensen, dit is er weer zo één, dit is weer zo’n boek dat je genegenheid laat opvatten voor de personages – geen unicum misschien, er zijn veel meer boeken met aimabele personages, maar langs de andere kant ook niet iets dat elke schrijver nu meteen gegeven is: er zijn, ik zeg u, nog veel en veel meer boeken waarin de personages van papier blijven en nog voor geen sekonde tot leven komen. In Headshot geef je, of jij misschien niet maar ik wel, om sommige personages allicht net wat meer dan om de anderen zodat ik mezelf erop betrapte dat ik gedurende de “kwalificatierondes” (heet dat zo?) de neiging had om voorkeuren te ontwikkelen; liever deze zag winnen, en die niet, en, iets geks, vaak waren dat juist diegenen die zich uiteindelijk niet plaatsen wisten voor de finale. Die arme Andi Taylor bijvoorbeeld, die heel alleen naar daar moest komen, de moeder kon het niet genoeg schelen, of had in ieder geval meer hart voor Andi’s jongere broertje, die arme Andi Taylor die misschien te ingetogen was, die arme Andi Taylor, die een klein kind had zien doodgaan omdat ze met een voor haar leeftijd veel te grote verantwoordelijkheid opgezadeld was en nu in haar innerlijk een dood kind moet meezeulen, die had ik het “succes” (een zeer relatief succes maar daarover kom ik nog wel te spreken) net iets meer gegund dan Artemis Victor voor wie het overwinnaarschap niet alleen met haar achternaam gegeven is (op meer dan één manier) maar dat daarnaast al net iets teveel in heel haar karakter verweven heeft. Er zijn niet veel mensen die arrogantie met flair kunnen dragen, de meeste mensen geeft het almeteens iets buitengewoon kwallerigs. Maar als er één slag mensen bestaat dat op een innemende, ja haast schattige, wijze arrogant kan zijn, dan zijn het wel pubermeisjes. En achja. Dan mag Artemis Victor ook best winnen toch? Zodus zit ik. Zodus lees ik. Zodus neem ik. Winst en verlies. Ik wil benadrukken dat ik neem, dat ik zit, dat ik lees. Een boek over boksen zowaar, een boksroman, bestaat dat?, sjee, nogmaals: boksen, misschien niet de allervervelendste sport die er bestaat (hoewel het eigenlijk tamelijk verbijsterend is dat het een zeer geaccepteerde vorm van vrijetijdsbesteding is om te kijken naar twee mensen die elkaar zo hard mogelijk proberen te slaan) (& van de vechtsporten toch zeker wel een van de brutere) (judo, b’voorbeeld, heeft veel meer met tactiek dan met vechten, laat staan met kracht, te maken) (judo zou ik al bijna een denksport noemen) (niet dat ik nu zoon judoliefhebber ben) (maar toch kan ik van judo eerder de schoonheid inzien dan van boksen), maar nog altijd een sport, nog altijd idioot dus, en ik lees en ik lees en ik lees, ik lees met zoveel graagte dat ik ervan uitrusten moet (het lijkt wel een sport zeggen sommige mensen dan), en ik zit met het boek half dichtgeslagen op schoot en vraag me af: is dit het dan? Is het het winnen, is het het verliezen, is het dat Bullwinkel maakt dat je van die meisjes houdt, is het de vaart, zijn het de levens die zich voor je lezersoog ontvouwen, is het de melodie van de roman, is het het ritme van de roman, is het de herhaling: Bullwinkel herhaalt zinnen en zinssneden, en ik ben een zuiger voor herhaling, misschien hou ik daarom zo van drone (de muziekstijl, niet de vliegtuigjes) en minimal (de muziekstijl, niet het binnenhuisarchitectonies konsept), ik herinner me een idioot gesprek over minimal met Sergio, mijn voormalig buurman, die juist een hekel had aan minimal en zijn weerzin als volgt samenvatte: “Zó mooi dat je het uitentreuren moet herhalen is dat melodielijntje nu ook weer niet”, en ik, eerder verbijsterd dan echt woedend, uitriep: “Is dat wat je denkt dat minimal is? Denk je dat het daarom gaat? Musici en componisten die met een melodie opkwamen die ze zo ongelooflijk mooi vonden dat ze dachten, hier moet niets meer aan gebeuren, herhaal dit gewoon maar heel het optreden lang jongens!”, herhaling die mooi is om de herhaling, niet om wat er herhaalt wordt, omdat herhaling schwung heeft, kun je dat zo noemen, of zeg bezwering, zeg kadans, zeg voor mijn part wiegelied, is het de poëzie in zinnen als “Andi had een lege tunnel gezien tussen haar rechtervuist en Artemis’ linkerribben. Hij leek wel verlicht, alsof hij erom vroeg te worden gevuld door Andi’s vuist. Andi had haar hand in de opening naar Artemis’ lichaam gestoken, die lege tunnel, en vulde die opening toen nog eens, keer op keer, totdat de scheidsrechter tussenbeide kwam.”, wat een, zul je moeten toegeven, veel mojere manier is om over boksen te schrijven dan het deelderiaanse “ik zag het water uit zijn kop spuiten”, al is voor dat laatste, zal ik moeten toegeven, niet heel erg veel nodig, is het de gekte die uitgaat van zinnen als “Een zandkorrel is een eindige eenheid die in aftelbare getallen kan worden gekwantificeerd.” of de rare humor in zoiets als “Het continentale ontbijt dat geserveerd wordt in het motel waar de boksmeisjes overnachten is een kerkhof van hardgekookte eieren.”, ja is het die humor, die rare humor van Bullwinkel die maakt dat ik af en toe grijns of grinnik en me daarna subiet afvraag Waar moest ik zonet eigenlijk om lachen?, wel, wat is het, van al deze dingen of van andere, dat maakt dat ik lees en lees en lees? Is het één van deze elementen, zijn het al deze elementen samen, is het een onbenoembaar iets, zweven er misschien nog woorden boven de woorden in het boek? Misschien iets over winnen en verliezen, alleen wie niet twijfelt wint, nee zo afgezaagd, zo flauw kan het niet zijn, er moet iets zijn, of er moet niks zijn, ik zit daar, het boek niet open en niet dicht in mijn schoot en mijn oog valt op de kretologie op het achterplat. Oprah dagelijks zegt “Bullwinkel trekt de handschoenen uit van het tienermeisjesleven en toont het in al zijn wonderbaarlijkheid, humor, geweld en glorie.”, en wat wil dat zeggen, oprah dagelijks, ik begrijp daar niks van, wat zijn de handschoenen van het tienermeisjesleven, en wordt hiermee iets moois gezegd of niet?, ik weet ook niet of ik een boek wil lezen waar oprah dagelijks positief over is, als dit al iets positiefs is, ik weet niet eens wat er staat, ik weet niet of ik een boek lezen waar oprah dagelijks uberhaupt wat dan ook over te zeggen heeft, en die zijt ja ook die zijt spreekt en die zijt zegt “Bullwinkel beschrijft de schoonheid en wreedheid, en het gevoel er niet bij te horen. Het volwassen-worden als strijdtoneel.” en schoonheid ja en wreedheid misschien maar het volwassen-worden als strijdtoneel?, of, naja, in zoverre misschien dat alle volwassenen in dit boek waardeloze, laffe, bleke, schimmige zwakke, halfhartige figuren zijn, die grossieren in diverse gradaties van niet-aanwezig zijn; alle levenslust, passie, kracht, inspiratie zit in Headshot gebundeld in de “boksmeisjes”. Is het dat misschien wat Bullwinkel de lezer voorhoudt? Sociaaldarwinisme optima forma, maar dan een sociaaldarwinisme dat daadwerkelijk schatplichtig is aan Darwin: niet de sterksten nee, maar de meest aangepasten zullen overleven, dat is: winnen in dit toernooi. Het lullige zaaltje, de plastieken bijna in twee helften uiteenvallende beker die er is voor de winnaar, wat voor overwinning is dat? Moet je je murw laten slaan om ook zo’n uitgebluste volwassene te zijn? Toch lijkt ook zoon interpretatie een fraksie te gemakkelijk. Bullwinkel gunt ons af en toe blikken in de toekomst van de boksmeisjes. Het zijn niet allemaal bleke levens die voor hen klaar liggen, of dat degenen die winnen de dufste (“meest aangepaste”?) toekomst voor zich hebben, nah, de eerste afvaller gaat als apotheker misschien nog wel het sufste leven tegemoet, de meest aangepasten overwinnen kan niet zijn wat spreekt, wat zingt, wat jubelt uit de regels in Headshot. Wat zingt er wel? Dat weet ik niet. Headshot is een raar boek, het schudt zich uit bovenop mij, ik lees over tienermeisjes die boksen, samenkomen op een toernooi, en dan weer weggaan, en verder hun leven leiden, en dan dood gaan, wat is wat de tijd doet met geworpen zijnden, in de laatste anderhalve pagina wordt dit boek, ineens, een scifiroman, en ik vind het mooi, vind het allemaal even mooi, ondanks dat ik niks met sport, niks met boksen, niks met scifi heb. En misschien is het geen verpletterende roman, toch heeft het iets verkruimeld: ik weet dat kruimels ervan in me achter zullen blijven, zoiets als Rachel Doricko’s raremutsenfilosofie, daaraan zal ik waarschijnlijk de rest van mijn leven van tijd tot tijd blijven terugdenken (ik schreef zelf ooit iets, tien, twintig jaar geleden, wanneer was het, over “ze blues van ze lullige mutsje”), misschien niet zo ver verwijderd, eigenlijk, van Martin Šimeks pyamabroekfilosofie maar alsnog mojer, altijd mojer, alles altijd mojer dan al het andere altijd, is het hier, in dit Headshot. Het werpt zichzelf over u, als lezer, zelf een geworpen zijnde. Je zult het boek niet geheelderlijk vatten. Maar het boek vat jou wel. Geheelderlijk. En meer dan dat nog.

Rita Bullwinkel Headshot

Headshot

  • Auteur: Rita Bullwinkel (Verenigde Staten)
  • Soort boek: Amerikaanse roman
  • Origineel: Headshot (2024)
  • Nederlandse vertaling: Barbara de Lange
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 20 februari 2025
  • Omvang: 240 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de roman van Rita Bullwinkel

Elk van de acht tienermeisjesboksers in deze zinderende debuutroman heeft haar eigen redenen voor de offers die ze heeft gebracht om naar Reno, Nevada, te komen om te strijden om de titel van de beste van het land. Ronde voor ronde leer je de deelnemers kennen. Ogenschijnlijk achteloos schets Bullwinkel hun achtergronden en geeft en passant een vooruitblik op hoe het de meisjes in hun verdere leven zal vergaan.

Headshot is dicht op de huid geschreven, je ruikt het zweet en de angst, voelt het verlangen naar succes en de jaloezie. Het ritmische proza stuwt de lezer over de pagina’s en maakt Headshot tot een intense leeservaring die nog lang resoneert.

Rita Bullwinkel is geboren op 2 september 1988. Ze publiceerde de verhalenbundel Belly Up waarvoor ze in 2022 Whiting Award ontving. Haar artikelen verschenen in White Review, BOMB, NOON en Guernica. Bovendien is ze assistent professor Engels aan de universiteit van San Francisco.

Bijpassende boeken en informatie

Rick Zaal – Het land van Hrabal

Rick Zaal Het land van Hrabal recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Nederlandse roman. Op 19 februari 2025 verschijnt bij uitgeverij De Arbeiderspers de nieuwe roman van de uit Nederland afkomstige schrijver Rick Zaal. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijver en over de uitgave.

Rick Zaal Het land van Hrabal recensie en informatie

  • “Dit boek heb ik met plezieren bewondering gelezen. […] Het land van Hrabal is een geslaagd voorbeeld van een in Nederland weinig beoefend subgenre van de literatuur: de vol bewondering vertellende essayistiek, die vreemd genoeg toch een heuse roman wordt.” (Chrétien Breukers)

Het land van Hrabal recensie van Tim Donkers

Maar in eerste instantie dacht ik toch aan Zaal Over De Vloer. Dat was een programma. Ooit. Ik herinner me eigenlijk niet waar het over ging, niet eens of ik het ooit gezien heb. Maar wel dat het een programma was, op televisie, en dat maakt Rik Zaal een televisiemaker en dus, in mijn ogen, wat suspect. Kan dat? Mag dat nog? In deze tijd? Of is dat snobisties of ouwerwets of treurig of onzinnig of dom of een achterhoedegevecht tegen een medium dat steeds meer aan belang inboet? Hoe ook. Iets in mij komt in verzet bij mensen die graag met hun harses op de buis verschijnen (buis, ook alweer zoon archaïsme). Iets in mij zou dus niet zo snel een boek van Rik Zaal oppakken. Maar iets buiten mij reikte me Het land van Hrabal aan. En wat ik aangereikt krijg, dat lees ik. Hier ook al omdat ik, zo dacht ik, Bohumil Hrabal wel een goede schrijver vind.

Of.

Naja.

Is dat zo? Ik zoek, heb ik werk van Bohumi Hrabal in mijn boekenkast, ik vind niet, komaan, op zijn minst moet er iets van hem, een novelle of een verhaal of toch één of ander geschrift, zijn verschenen in de Moldaviet-reeks van Voetnoot, ik zoek, ik vind niet, al die reeksen van Voetnoot liggen doorheen het hele huis verspreid, mijn huis is te klein voor al die boeken, ik sleep ze naar overal, precies ook van die kleine boekjes die je overal lezen kunt en die ik dus op de meest bizarre plekken achterlaat, er zit wel een soort logica in geloof ik, een algelezenstapel en een nogtelezenstapel maar die logica wordt nog wel eens geweld aan gedaan, ik ga er voorlopig van uit dat ik Hrabal gelezen en gewaardeerd heb maar na mijn aanvankelijke enthousiasme om de titel heeft de twijfel toch weer toegeslagen.

Een televisiemaker en een schrijver die ik bij nader inzien misschien toch niet gelezen heb, is dat wel zoon ideale kombinasie, maarja, het is op de stapel geraakt en één ijzeren gebod heb ik mezelf ten aanzien van die stapel gesteld: elk boek dat op bespreektafel terecht komt, geef ik een kans, soms een hele kleine, maar een paar pagina’s toch zeker, of naja, eentje in ieder geval.

Meer heeft Zaal ook niet nodig. Briljant vanaf de eerste regels. En omdat ik zelfs nu ik deze woorden tik op mijn laptop altijd nog twijfel of ik Hrabal überhaupt wel ooit gelezen heb, vond ik het nogal grappig dat het op de eerste bladzijde al meteen ging over falende geheugens, een onderwerp dat in Het land van Hrabal geregeld terugkeert, veelal in dezelfde bewoordingen, met dezelfde zinnen, en ik hou van herhaling, ik hou van literatuur met ritme, ik hou van boeken die zingen en steeds weer tot eenzelfde refrein terugkeren.

Een schrijver met een falend geheugen dus, schrijft over Bohumil Hrabal, en over Praag, en al wie hij daar gekend heeft, over communisme, over totalitarisme, over echte en onechte landen. Die schrijver zou Rik Zaal kunnen zijn, ware het niet dat de ik zichzelf op zeker moment onthuld als Hendrik Terpstra. Die ooit een kinderboek schreef, Maan zonder bomen geheten. Maar debuteerde met een roman voor volwassenen. Ontbijt om half tien, zo heette dat debuut. Een duidelijke knipoog naar Biljarten om half tien  (Böll wordt, weliswaar vrij terloops en in een totaal ander verband, notabene nog genoemd in Het land van Hrabal), al was bij mij Ontbijt in het vilbeluik een sterkere associatie. Maar dat kan Zaal niet op het oog hebben gehad (zou Rik Zaal wel eens wat van Jean-Marie Berckmans gelezen hebben?).

Geen autobiografies geschrift dus? Een niet-bestaande schrijver? Maar The Plastic People of the Universe bestaat wel. En Ivan Martin Jirous bestaat (en het Agon Orchestra bestaat) (en DG 307 bestaat). En Praag bestaat. En Arnon Grunberg bestaat. En schrijversvakscholen bestaan. En Jarosalev Hašek bestaat. En Václav Havel bestaat (waarom moet ik als ik aan Václav Havel denk, altijd meteen aan Annette denken?) (Annette, hoe zou het daarmee gaan?) (zelfs pas in twede instansie denk ik bij Havel aan Zappa).

Er is zoveel dat bestaat waaraan een niet-bestaande man kan denken. Denkt, hier. In dit boek.

Noem Het land van Hrabal een roman, autofictie, een novelle, een ode, een mijmering. En je kunt het zelfs even voor science fiction houden, als “Hendrik Terpstra” het op enig moment heeft over “de jaren zeventig van de eenentwintigste eeuw” maar ik hou het er liever op dat dat een verschrijving is, een verspreking, een verdenking liever, wie was het weer die zei als je je verspreken kan kun je je ook verdenken, ik peins dat dat Stephen Jay Gould was maar het kan ook Freeman Dyson geweest zijn, naja een struikeling van de geest, een geest die in Het land van Hrabal rent en rent en rent, het vertrekpunt is dan misschien wel Hrabal, maar Zaal ofnee p’don ik bedoel natuurlijk Terpstra staat zich menig een terzijde toe, en terzijdes binnen terzijdes, feitelijk is het boek één lange terzijde, een terzijde dat stroomt, gulpt, komt, blijft komen, als iemand die vijf kwartier in een uur moet vol kletsen, ja geklets mag je zeggen, zever misschien, maar: briljante zever (als Luc de Vos, ook hij nu dood, ooit zei over het werk van JMH Berckmans, ook hij nu dood) (en gesproken van briljant, aan Briljante man moest ik soms ook denken) (kwam dat door de snelheid van gedachten of alleen maar door dat tankverhaal) (hoe geniaal is dat tankverhaal, dat moet je lezen, alleen al om dat tankverhaal zou je Het land van Hrabal moeten lezen) (toen ik Briljante man las dacht ik niet aan Het land van Hrabal maar aan Lobola voor het leven) (maar toen ik Lobola voor het leven las dacht ik aan Aannex) (maar toen ik Aannex las dacht ik aan Door het oog van de cycloon).

Wat Het land van Hrabal zo sterk maakt, wat het meer maakt dan zomaar wat gemijmer over een favoriete schrijver, is de manier waarop Zaal/Terpstra het particuliere aan het algemene paart. Zo komt hij tot een theorie over wat hij echte en onechte landen noemt. Echte landen zijn landen waar een of ander totalitair regime heerst; keuzevrijheid is beperkt, zodat alles wat mensen doen of niet doen een zekere lading krijgt en vrijwel elke gebeurtenis een “echte” gebeurtenis heten mag. Onechte landen zijn “vrij”; in een onecht land maak je misschien je hele leven niks mee. Het geheugenverlies van Terpstra wordt gelegd naast een min of meer “gedwongen” geheugenverlies dat mensen in echte landen af en toe zullen moeten voorwenden, om hun geweten te sussen. Waar je onder continue druk staat, is geweten een luxe die op bepaalde momenten buiten bereik kan blijven. Vergeet dat geweten soms maar. Voor je eigen veiligheid, voor een heel klein beetje gemak, of, zoals in Hrabals geval, om te kunnen blijven schrijven. Dat geheugen van Terpstra geeft eerst misschien nog te lachen, pagina’s later komt het geheugen in een ander, veel indringender licht te staan – hoe recht zou u uw rug kunnen houden als u in een  politiestaat woonde, hoe graag zou u nog terug denken aan de “foute” dingen die u in uw politiestaat deed als uw land, later, weer meer “vrijheid” toe liet, misschien zoiets als een “democratie” werd?

Niets aan Hrabal blijft bij Hrabal, ook diens levenseinde krijgt een breder perspectief. Over defenestratie gaat het dan, en zelfdefenestratie, over Kafka, of, allengs, over iedereen die van de vijfde gesprongen is, “iemand die ik niet ken [die] in Parijs van de vijfde verdieping gesprongen is”, bijvoorbeeld, en dan staan mijn gedachten inmiddels ook niet langer stil, zo werkt dit lezen, Zaal laat het brein van zijn lezers onophoudelijk overkoken, en raas ik naar Parijs, raas ik naar Deleuze, zie ik mij voor een paar minuten bezig om op te zoeken van welke verdieping Gilles Deleuze gesprongen is, een nogal bizarre zoekvraag, maar bizarrer nog vond ik dat de eerste “hit” die ik op die zoekvraag kreeg, een artikel was over diverse soorten sprongen in de balletkunst. Waardoor ik ging denken aan ballet en aan Spiegel im spiegel, aan Dregke, aan t schrijverken, aan personages die een eigen leven willen leiden, aan overlappende werkelijkheden, of het alles als alsof, aan Hans Vaihinger, en toen vroeg ik me af of iemand al ooit iets had geschreven over de vraag of filosofen bovengemiddeld vaak een snor hebben.

Nee, Het land van Hrabal is geen meesterwerk. Het is een ritje in een hogesnelheidslijn, vermakelijke ernst, bloedserieuze flauwekul, het brengt aan het lachen, het zet aan het denken, het is een bijzonder prettige manier om je namiddag mee stuk te slaan. Het is geen boek dat je per se niet mag missen, maar als je het gelezen hebt ben je wel heel erg blij dat je het niet gemist hebt.

Rick Zaal Het land van Hrabal

Het land van Hrabal

  • Auteur: Rick Zaal (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: De Arbeiderspers
  • Verschijnt: 19 februari 2025
  • Omvang: 144 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 19,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de nieuwe roman van Rick Zaal

Rik Zaal verrast met een absurdistische Boheemse rapsodie in een
stijl die eer betoont aan de beroemde Tsjechische schrijver Bohumil
Hrabal. Praag voor en na de Fluwelen Revolutie. Is het mogelijk om
niet te collaboreren in een politiestaat?

Een Nederlandse schrijver met geheugenverlies probeert zich zijn ontmoeting met Bohumil Hrabal te herinneren, de Tsjechische
schrijver die hij bewondert en van wie hij graag literaire tips wil krijgen. Hij sprokkelt dagboeken, krantenknipsels en oude agenda’s bijeen en raakt verdwaald in verhalen vol absurde belevenissen en hevige dilemma’s van zijn Tsjechische vrienden in de destijds door de Russen gecontroleerde wereld achter het IJzeren Gordijn. Het brengt hem op zijn Theorie van Echte (Tsjechië) en Onechte (Nederland) Landen. In Echte Landen is het geweten een luxeproduct. De vraag is of dat ook geldt voor het geheugen.

Een meanderend verhaal over geheugen en geweten, aan de hand van talrijke reizen en vriendschappen in Oost- en Midden-Europa tussen 1980 en 2020.

Rik Zaal is geboren op 1945 in Groningen. Hij is onder meer programmamaker, journalist en schrijver. Hij publiceerde reisboeken
(bij De Arbeiderspers: Spanje, Heel Nederland en Het binnenland van Spanje) en literair werk zoals de essaybundel Zeventig en de roman Verlorenzoon.com.

Bijpassende boeken en informatie

Yannick Dangre – Tussenjaren

Yannick Dangre Tussenjaren recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe roman van de Vlaamse schrijver. Op 6 februari 2025 verschijnt bij Uitgeverij De Bezige Bij de roman van de uit België afkomstige schrijver. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijver en de uitgave.

Yannick Dangre Tussenjaren recensie en informatie

  • “Het geparfumeerde proza waarin Dangre deze pijnlijke en, zo lijkt het, manisch-depressieve geschiedenis verpakt, had een onsje minder gemogen. Zo ook de vergelijkingen tussen liefde en oorlog. Niettemin dreunen Charles, en vooral Sylviane, na het lezen nog lang na.” (Lieke van den Krommenacker, VPRO boekengids)

Yannick Dangre Tussenjaren recensie van Tim Donker

Als filosofie dacht ik toen – (eerst als tragedie, dan als klucht)

Nee. Wacht.

De stilistiek dan. En wensen over.

Ofnee. Laat ik beginnen met wat er ooit was.

Er was een man. Charles Dumont. In een ooit van dertig jaar geleden was hij student. En hoe gaat dat als je studeert, er is altijd een mooiste meisje van de campus. In Charles’ geval was dat Sylviane. Zij liet hoofden haar kant op drajen. Zij liep met partikeltjes geluk als een stofwolk achter zich aan. Zij liet Charles boven zichzelf uitstijgen. Hij, de altijd zo bedeesde, ingetogen, en vooral “normale” Charles stelde haar tijdens hun eerste ontmoeting voor om samen naar zee te rijden, midden in de nacht. Zo ontstond hun relatie. Dat is hoe relaties kunnen ontstaan. In liefde, in onbesuisdheid, in exaltatie. Want Sylviane hield onmatig veel van het leven, en van het leven in onmatigheid. Wees altijd dronken, haadt Baudelaire gezeid en Sylviane liet het zich geen twee keer zeggen. Maarja. Baudelaire en Sylviane hebben goed praten. Er zijn ook nog de dingen, en die gaan zoals ze gaan. Dus kwam er een kind, Claudia. Kwam er voor Charles een carrière als min of meer gerenommeerd hartchirurg. Kwam er, wellicht, zoiets als een leven. Met het leven kwamen de problemen. Een Sylviane die bij ontstentenis van wilde avonturen haar dorst naar de oneindige roes vooral leste met alkool. Heel veel alkool. En drama. Meer nog dan alkool stroomde het drama. Sylvianes fascinatie voor Italiaanse films uit de zestiger jaren maakte dat ze zichzelf keer na keer plaatste in één of andere pathetische filmscene. Uiteindelijk liep het stuk. Natuurlijk liep het uiteindelijk stuk, wat dacht jij dan? Dat ze nog lang en gelukkig zouden leven ofzo? Nee. Syvliane nam de benen. Maalde niet om Charles en Claudia. Ging. Van alles liet ze achter. Pijn, verdriet, kleding, zorgen, hoop. En een afscheidsbrief. Waarin ze onder andere een voorstel deed. Laten we elkaar wederontmoeten, Charles, achter dertig jaar. Op het Piazza del Plesbiscito te Napels. Datzelfde Napels waar hun leven, hun liefde, hun geluk ooit zinderde.

Krijg zo’n brief. Draag hem met je mee. Dag na dag. Jaar na jaar. Decennium na decennium. Gedurende een inmiddels rond andere kernen gegroeid leven. Er kwam een nieuwe vrouw, Delphine. Met haar kreeg Charles een twede dochter. Julie. Inmiddels volwassen, net als Claudia. Die laatste ziet overigens alleen Delphine als haar moeder. Dus wat zou je zoon brief nog met je meedragen, Charles en wat zou je zoon raar, allicht in een opwelling en misschien zelfs wel dronken gedaan voorstel drie hele decennia lang ernstig nemen? Wat zou je gaan naar dat Napels waar je verder niks te zoeken hebt? Er zijn zoveel redenen om op die ergens in de vroege jaren negentig genoemde datum van 1 juli 2023 overal te zijn behalve in Napels. Heel de lange tussentijd (ja tussenjaren mensen) heeft Charles niks van haar gehoord dus Sylviane kon zich wel doodgezopen hebben. Of Korsakow heeft het beste van haar gekregen, en ze zit ergens in een instelling waar ze zich niks meer kan herinneren, niet eens haar eigen naam. Of andere verten, andere mannen, andere avonturen dienden zich aan en Sylviane denkt geen tel meer aan Claudia of Charles of iets wat ze ooit nederkalkte in een of andere brief waar ze zich nooit meer om bekommerd heeft. Of ze gaat ervan uit dat Charles het als grapje heeft opgevat, zelf vergeten is, hoe dan ook niet de moeite nemen zal. Wie zet voor zulk een onzinnigheid misschien wel een huwelijk op het spel, het levensgeluk van twee volwassen dochters? Nou? Wie? Wel, Charles natuurlijk he. Anders had die Dangre immers geen boek gehad, dommie!

Want Charles, hij gaat. Hij liegt vrouw en dochters wat voor over een medisch congres, neemt een enkele vlucht naar Napels, en wacht, en mijmert, en drinkt, en rookt. Alles veil hebbende voor een of ander zeer onzeker wederzien.

Misschien denk je nu Wat een mafkees, die Charles.
Misschien denk je Wat een vergezochte thematiek.
Misschien denk je Wat een overdreven romanties, uitgekauwd, door en door sentimentalisties, dun rotverhaaltje.
Misschien denk je die dingen en ik kan je het niet kwalijk nemen. Je moet enig gevoel hebben voor hoe grote liefdes je een leven lang in de ban kunnen houden om Tussenjaren zelfs naar tot op zekere hoogte te kunnen smaken. Want van de stijl moet dit boek als u het mij vraagt bepaaldelijk niet hebben.

Hum. Nee. Voor iemand die toch ook naam maakte als dichter, blijft Dangres gevoel voor poëzie toch opvallend vaak steken op het “rozen verwelken schepen vergaan”-nivo. Het overmatige gebruik van “als”-vergelijkingen die dan ook nog vaker dan op grond van toeval verwacht mag worden volledig mank gaan. Daarmee is het al prijs vanaf de allereerste zin: “Je amoureuze verleden is zoals de oorlog: iedereen wil er het fijne van weten, behalve jij die alles meegemaakt hebt.” Moet dat me intrigeren ofzo? Moet ik denken: liefde en oorlog, wat een spannende vergelijking, hoe komt die gast erop? Niet alleen is het zo’n beetje de meest afgezaagde vergelijking allertijden, dat “amoureuze verleden” is gewoon ronduit lelijk. En “de” oorlog? Wat is “de” oorlog? Vanwaar dat lidwoord? Waarom niet liefde is als oorlog, nee het is als “de” oorlog? En van welke oorlog en welke liefde wil “iedereen” dan het fijne weten? Ik hoef niks te weten van het liefdesleven van mijn buurman, ik noem maar wat, en het “fijne” van “de” oorlog, welke oorlog dan ook, komt veelal neer op de typische menselijke neiging om zijn soortgenoten alles te misgunnen in de onuitroeibare overtuiging zelf overal het alleenrecht op te hebben. Welk fijne bedoel je, man? Welke kogel welk stel hersenen doorboorde? Wat heb je in gedachte? Behalve een spectaculaire openingszin te willen schrijven?

Op de koop toe komt de liefde/oorlog-vergelijking een aantal keer terug. Vaak genoeg om (nog meer) te irriteren, maar ook weer niet zo vaak dat het het boek een bepaald ritme of melodie zou verlenen, of het het karakter krijgt van (zelf)spot.

Te vaak ook zijn er te kort na elkaar gelijkaardig zinsconstructies, woordkeuzes, of beelden. “Ik loop als laatste het tarmac op”; “het moment dat de uitgeklapte wielen het tarmac raken” (rot op met je tarmac man); het onophoudelijk geneuzel over “Napolitaanse bodem”; dat gemekker over “de mist van het verleden”; de talrijke opmerkingen over de klank van de Italiaanse taal, over de hitte, over zweten, over andermans en eigen geuren. Afgrijselijke gedrochten van zinnen als “een kuis studentinnetje […], de vlam in haar schoot slechts bestemd voor haar ernstige, volstrekt monogame geliefde” (ook als het ironies bedoeld is, waar ik voor Dangres gemak maar even vanuit ga, blijven het misselijkmakende woorden); als “een goed geconserveerde vrouw en twee voorbeeldig uit het nest gewiekte kinderen”, of als “Ik […] bestudeer door de openstaande balkondeuren het gebloemde behang, het kraaknet opgemaakte hotelbed, de poederroze sprei, de rieten wieken van de ventilator, het eikenhouten tafeltje met een narcisgeel, gebatikt kleedje.” Ja moet nou echt elk zelfstandig naamwoord voorafgegaan worden door een bijvoeglijk? En dit alles oversausd met platitudes en open deuren en vervelende zegswijzen (“dribbelen” om het voortbewegen van kleine kinderen mee te omschrijven, daar had ik al zo’n ongelooflijke schijthekel aan toen mijn kinderen nog in de dreumes-/peuterleeftijd waren); als literator doet Dangre zo ongeveer alles wat ik niet in romans hoop aan te treffen om juist te laten waar ik wel op hoop.

En toch lees ik.
Ik lees en ik lees en ik lees en ik lees.

Hier komt de bekentenis. Ik snap die Charles. Ik snap hoe levensvormend grote (eerste?) liefdes kunnen zijn. Ik snap hoe die gevoelens aanjagen die zelden aangejaagd zijn, hoe die dingen diep binnen in je omwoelen waar nog nooit iets omgewoeld is, hoe levend het alles je doet voelen en hoe je precies dat gevoel van maximaal leven kunt blijven missen tot je dood. Grote liefdes duren namelijk nooit een leven lang, daar zijn het grote liefdes voor. Je ziet zo’n liefde niet jaar na jaar langzaamaan uitdoven terwijl je samen oud en saai wordt en je de ander op het laatst ten hoogste nog gedoogd. Nee een grote liefde spat uiteen op het moment dat het nog voller dan vol is, een groot gat achterlatend dat door niemand of niets ooit nog gevuld kan worden. Behalve door net die ene grote liefde die er niet meer is. Dus ik snap. Ik snap hoe je gaan kunt, al ging er dertig jaar lang water onder de brug door. Ik weet niet of ik zelf zou gaan, in ieder geval niet naar Napels. Klinkt wel als een beetje heel erg veel gedoe. En zo pedant, waarom Napels, waarom niet Renkum ofzo, altijd hetzelfde met die schrijvers, als het niet dat verdomde Frankrijk is dan is het wel dat even verdomde Italië, is dat nou echt allemaal vanwege Sterne, hebben we nou in bijna driehonderd jaar echt niks beters kunnen verzinnen? Maar misschien. Als ik geen kind of kraai zou hebben, geen belangrijke bezigheden, geen baan en toch genoeg geld voor de treinreis, comfortabele overnachtingen en een aantal goede diners, dan zou ik misschien ook wel gaan naar dat stomme Napels zien ja waarom niet, Napels zien en dan sterven, Goethe, waarom niet, na de achttiende eeuw zijn we klaarblijkelijk opgehouden referentiepunten aan te maken. Maar de wil er te staan, dertig jaar op te willen vreten, er zijn, nog één keer de grote liefde, ja dat snap ik.

Ik snap dat ik het snap maar ik snap niet dat het genoeg voor me is om dit boek maar te blijven lezen en lezen en lezen. Een boek dat ik eerlijk gezegd nogal slecht geschreven vind. En waarvan het misschien goed navoelbare thema opgeschroefd wordt tot wel erg dramatische hoogten. Waarom blijf ik lezen en lezen en lezen in een boek dat me op zoveel andere nivo’s zo ontzettend erg tegenstaat?

Misschien als filosofie! Dacht ik. Ineens. Ergens op eenderde van Tussenjaren. Ja. Filosofie hoeft niet goed geschreven te zijn. Of. Naja. Niet in eerste plaats toch. Puur uit stilisties oogpunt lees ik ook liever een Timothy Morton dan een Judith Butler maar van een filosoof verlang ik vooral dat ik aan het denken gezet wordt. En denkend zet Yannick Dangre me. Bijvoorbeeld over de onherhaalbaarheid van (grote) liefde. Dangre maakt dat op een moje manier inzichtelijk door de lezer mee te nemen naar de ontmoeting van Charles en Sylviane, en die van Charles en Delphine. Want de relatie met Delphine kon er alleen maar zijn doordat die met Sylviane er was geweest. “Jij bent toch die cardioloog met die verdwenen vrouw?”, zo luidde Delphines openingszin. En een liefde werd ingeluid. Maar Charles won Sylviane juist door zijn meest onvermoede kanten te tonen. Daarin zijn grote liefdes groot: het is alles wat er nog nooit was, en alles wat er nooit meer zal zijn. En daarom ook verhoudt de grote liefde zich zo problematies tot dagdagelijksheid. De teleurstelling van Sylviane als zich een leven ontvouwt met Claudia en cardioloog is begrijpelijk – er begint iets dat van dan af aan altijd zo zal zijn. “Altijd” gaat niet samen met grootsheid. Wat er altijd is, is er altijd; het grote is naar zijn aard een zeldzaamheid.

Ja. Filosofie. Ja. Denken over liefde. Dit gaat lukken. Hiermee ga ik die 208 pagina’s wel kunnen lezen. Denk ik.

Want Dangre snijdt meer aan. Ergens schrijft hij behartenswaardig over eerlijkheid, een in ieder geval in Nederland (ook daarin werkelijk weer een hol-land) en misschien wel in het gehele Westen zeer overschatte waarde. “Hoeveel moediger het is om de rest van je leven een leugen op je schouders te torsen dan om over te gaan tot een onmiddellijke, zuiverende bekentenis, die uiteindelijk niet meer is dan makkelijke zelfverlossing. Misschien is het in liefde wel grootser om de ander te verlossen van zijn of haar angst, dan jezelf van je schuldgevoel.” O god. Ja. Dangre. Ja. Die is in de roos. Mijn hele volwassen leven al heb ik zo de schurft aan “eerlijkheid” als excuus voor alles wat lomp, lelijk, egoïstisch en kwetsend is. “Ja het is toch zeker zo”, “Ik ben alleen maar eerlijk”, “Het is het beste om te weten waar je aan toe bent”, “Ja zo open en eerlijk ben ik gewoon hoor”, “Anders ben je alleen maar een leugenaar”. In oppervlakkige sociale contacten is “eerlijkheid” vaker schadelijk dan konstruktief en in liefde geldt het misschien nog wel meer. Alles van je eigen bevlekte lever af en op de schouders van de ander! Jij hebt jezelf gezuiverd met je stomme biecht, en die ander moet daar maar tegen kunnen. Als die vol kwetsuren komt te staan door wat jij eerlijkheid noemt, ja hee, dan is hij een overgevoelig watje; jij bent van alle blaam gezuiverd want jij was “eerlijk”, die zogenaamd hoogste waarde aller waarden. Dat je wellevendheid, kompassie, mededogen of gewoon naastenliefde hoger kunt achten dan die verdomde eerlijkheid komt in jullie door en door hollandse rotkoppen niet eens op.

Dangre als filosoof. Dangre als ethicus. Dit gaat lukken.

Ook als het over wrangere opvattingen gaat. Over hoe geen enkel kind ooit tippen kan aan de intensiteit van ouderliefde. Over hoe je spijt kunt hebben als je het goede gedaan hebt. Over lafheid. Of neem deze: waar in je leven sterven dromen? Op welk moment wordt het leven van iets dat vol hoop, dromen en verwachtingen zit tot iets dat voornamelijk vol herinneringen zit: al het onvergetelijke ligt op enig moment achter je. En veel ervan valt in alle redelijkheid niet meer echt te verwachten.

Dangre als psycholoog. Dangre als goeroe. Nee. Dit gaat toch niet lukken.

Ook als filosofie schiet Tussenjaren uiteindelijk tekort. Dangre geeft stof tot nadenken ja, maar veel van dat nadenken laat hij bij de lezer. Enkele moje overwegingen daargelaten, verliest de schrijver zich vooral in tegeltjeswijsheden. Of maakt hij het juist zo konkreet dat het nauwelijks nog als antwoord kan gelden. Wanneer je gedwongen wordt je dromen te vermoorden; Dangre lijkt te denken, of Sylviane in ieder geval toch (maarja Sylviane komt uit Dangres pen; buiten dit boek bestaat zij niet), dat ergens begin dertig de laatste kans ligt om aan de wurggreep van sleur en gewoonheid te ontkomen. Het zal best waar zijn dat we af moeten van de platoonse neiging tot nietszeggende abstracties en dat filosofie gebaat is bij aan de werkelijkheid ontleende duidelijkheden maar waarom er voor de jonge dertiger ineens haast is om de dreigende vertrutting te ontvluchten wordt niet onderbouwd. Noch waarom een “avontuurlijker” leven mettertijd niet evenzeer vervelen zou. Of er misschien ook een mogelijkheid is om dromen te conserveren. Mijn opa ging na zijn pensioen Russisch studeren, iets wat hij klaarblijkelijk zijn hele werkzame leven als stationschef al had willen doen. Waarom zou het hier en nu verkieselijker zijn dan het daar en straks? Daarover zwijgt Dangre, p’don, Sylviane in alle talen.

Bovendien blijkt naarmate het verhaal zich ontvouwt dat de relatie met Sylviane helemaal niet zo “kort en hevig” is als het achterplat ons wil doen geloven. Hevig wel. Maar kort? Als ik goed gelezen heb, heeft die relatie tien jaar geduurd. Echt kort kan ik dat niet noemen. Volgepropt wel. Syvliane was alkoholiste, was manisch-depressief, was de moeder van Claudia. Sylviane is een tijdlang opgenomen geweest in een kliniek, is geduldig verzorgd door Charles, vertoonde suïcidale neigingen. Ze heeft Charles allergrootste vreugde, lust en geilheid bezorgd, maar ook ontstellend veel leed. Onder die omstandigheden is het helemaal niet vreemd dat ze dertig jaar lang een rol is blijven spelen in zijn leven, ook al hoorde hij niks van haar. Elke filosofie over “eerste” of “grote liefde” zit dan voornamelijk in het hoofd van de lezer. Is het gek dat hij na dertig jaar elke minimale kans wil aangrijpen om te zien hoe het de moeder van zijn eerste kind vergaan is, de vrouw waarmee hij in tien jaar door meer stront en rozen gegaan is dan met de veel bezadigder Delphine in dertig. Dat is, nogmaals, geen filosofie. Dat is meetkunde. En daar had Charles nou eens één keer niet over hoeven liegen. Hij had het meteen, dertig jaar geleden al, kunnen vertellen. Van die afscheidsbrief. Het voorstel. Napels. En hoe hij zelf ook een niet geheel zuivere rol heeft gespeeld in Sylvianes vertrek. Want eerder in het boek wil Dangre ons nog met een kluitje in het riet sturen, het laten lijken alsof Sylviane plots weg was, Charles was gewoon Claudia uit school aan het halen, ze kwamen terug en Sylviane was er niet meer, kwam nooit meer terug, als in dat liedje van Boduf Songs, I’m going away and I’m never coming back. Claudia was nog geen drie (is kinderopvang dacht ik eerst maar die Dangre is natuurlijk een Vlaming en ik heb het even opgezocht, in België worden kinderen al vanaf 2,5 geteisterd met school). A crow looked at me. Waarom moet ik bij vaders die alleen achter blijven met peutermeisjes altijd meteen aan Phil Elverum denken? Later blijkt het wat genuanceerder te liggen. Charles had het vertrek minstens kunnen zien aankomen. Maar een beschadigende waarheid had dit niet hoeven zijn, hij heeft uiteindelijk toch het goede gedaan, en hij had ook nog wel uitgelegd kunnen krijgen dat hij in Napels wilde gaan zien wat er geworden was van degene aan wie Claudia haar dna dankt, om het zo rationeel te houden had hij wel beter een terugvlucht geboekt, dat wel. Uit filosofisch (en trouwens ook literair) oogpunt had ik het veel spannender gevonden als de liefde tussen Charles en Sylviane maar een paar maanden geduurd had, ergens op een studentenkamertje lang geleden. Als hij Charles dat dertig jaar met zich mee had gedragen, had Dangre de lezer pas echt iets ter overpeinzing gegeven.

Geen filosofie dus. Toch niet.

Ook al omdat de prangendste vraag totaal onbeantwoord blijft. Was het het waard? Ja. Was het het waard, Sylviane, om je kind aan op te offeren? Heb je dertig jaar lang een groots en meeslepend leven geleefd of heb je al die tijd alleen maar gezopen terwijl je je miserabel voelde en je alle dagen hartzeer had om Charles maar in ieder geval om Claudia? En was het het waard, Charles? Om je gezin op het spel te zetten? Voor die ene ontmoeting in Napels? Is Sylviane nog steeds zo mooi en sexy en gaan jullie de laatste twintig jaar van jullie leven alle dagen neuken en drinken en feesten en gelukkig zijn?

Maar neen.

Dat einde.

Dat ontzettend voorspelbare, lauwe, zouteloze einde waarin Dangre alles maar zo lafjes in het midden houdt.

Ik ben blijven lezen tot dat eind.

Waarom?

Geen stijl geen filosofie geen antwoorden, waarom bleef ik toch maar lezen en lezen en lezen.

Ja, Dangre doet dat geslepen. Korte hoofdstukjes, heden en verleden afwisselen, herinneringen en herinneringen binnen herinneringen, en van alles wil je weten hoe dat afloopt maar dan springt het in het volgende hoofdstuk weer terug naar een andere lijn, een eerdere lijn, een lijn waarvan je je ook al afvroeg hoe dat ging aflopen, holy shit gaat die dwaas nu echt alles aan Delphine / aan Claudia vertellen?, maar dan komt er weer zo’n dramatische episode uit zijn leven met Sylviane, holy shit ligt die nu echt met een ander in bed hoe gaat Charles daar op reageren?, en zo verder, en zo vuts, de aloude truuk van de afgrondhanger, we zijn daar toch allemaal veel te intelligent voor, daarmee laten we ons toch niet pakken?, nee jullie misschien niet maar ik wel want ik lees en ik lees en ik lees. Ik doorzie dat ik er gewoon ingeluisd word, in dat doorlezen, en toch doe ik. In weerwil van de stijl die me tegenstaat, in weerwil van het drama dat ik veel te vet aangezet vind, in weerwil van de filosofie die me er uiteindelijk geen was. In weerwil van de gedachte dat dit boek mijn allerlaagste affecten aanspreekt: een mild soort voyeurisme (krijgt die Dangre toch nog gelijk met zijn stomme openingszin en hoe ik het fijne wil weten, minstens toch van deze liefde) en een nogal goedkoop soort sentiment.

Misschien is het een film.

God ja.

Ten laatste dan: film.

Zo’n soort Italiaanse film waar Sylviane graag naar keek. Je zapt er langs, het is al over twaalven, je moet eigenlijk allang naar bed, maar je valt in zo’n stomme domme film en je blijft zitten, je neemt nog een wijntje misschien, ach nog één scene, fijne achtergrondmuziek wel, en je kijkt, stemmige kleuren, goede cameravoering, nog één scene kijk je, nog eentje maar, en dan, ineens, de aftiteling.

Zo’n film overkomt je.

Dit boek overkomt je ook. Je leest, je bent onderhouden, soms geërgerd, een enkele keer ondanks jezelf zelfs ontroerd, en dan, ineens, is het buiten alle verwachting gedaan en heb je dat hele boek gewoon uitgelezen. Het is je overkomen. Al het leven zelve, hoor ik u zeggen. Dan zeg ik Nee. Als een film. Of nog. Als een ongelukje. Een beschamend maar al bij al ook niet geheel onplezierig ongelukje.

Yannick Dangre Tussenjaren

Tussenjaren

  • Auteur: Yannick Dangre (België)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: De Bezige Bij
  • Verschijnt: 6 februari 2025
  • Omvang: 192 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook / luisterboek
  • Prijs: € 22,99 / € 12,99 / € 13,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de nieuwe roman van Yannick Dangre

Zal ze er zijn? Met die vraag stapt Charles de luchthaven binnen. Dertig jaar eerder is Sylviane met de noorderzon vertrokken. Het enige wat ze achterliet: een brief met een belofte om elkaar drie decennia terug te zien in Napels.

Hoewel Charles, die inmiddels een rustig bestaan met een nieuw gezin heeft opgebouwd, nooit van plan wat te gaan, de onopgeloste vragen hem te zeer. Hij vertrekt. Terwijl de Napolitaanse zon op hem inbeukt, wordt het verleden genadeloos in hem losgewoeld. Met elk naderend uur vraagt hij zich af of Sylviane op de afspraak zal zijnen waarom hij zijn gezin nooit de waarheid heeft verteld.

Tussenjaren is een roman over de vraag of je in het leven werkelijk opnieuw kunt beginnen. Het is een vertelling over liefde, schuld, ouderschap en de werking van de tijd.

Yannick Dangre (30 november 1987, Brussel) studeerde Nederlandse en Franse literatuur. Op tweeëntwintigjarige leeftijd debuteerde hij met de roman Vulkaanvrucht , die lovend onthaald werd en de Debuutprijs 2011 in de wacht sleepte. Dangre debuteerde daarna ook succesvol als dichter. Zijn bundel Meisje dat ik nog moet was genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs en werd bekroond met de Herman De Coninckprijs.

In september 2012 verscheen zijn tweede roman Maartse kamers (Tiplijst AKO Literatuurprijs), in 2014 een tweede dichtbundel, Met terugwerkende kracht . In de roman De idioot en de tederheid uit 2016 dringt Yannick Dangre bij monde van het eigenwijze neefje Tristan diep door in zijn familietragiek. In september 2017 verscheen zijn derde dichtbundel Nacht en navel , waarin Dangre op zoek gaat naar wat de wereld en onszelf bezighoudt en hoe beide op elkaar inwerken. Begin 2025 verschijnt nieuwe roman van zijn hand verschijnen: Tussenjaren.

Bijpassende boeken en informatie

Samantha Harvey – In Orbit

Samantha Harvey In Orbit recensie en informatie over de inhoud van de Engelse roman en winnaar van de Booker Prize 2024. Op 6 februari 2025 verschijnt bij Uitgeverij De Bezige Bij de Nederlandse vertaling van de roman Orbital van de uit Engeland afkomstige schrijfster Samantha Harvey. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster en over de uitgave.

Samantha Harvey In Orbit recensie en informatie

  • “In orbit is overweldigend mooi.” (The New York Times)
  • “In deze compacte roman lijkt Harvey alle menselijkheid te vatten. Het is een ongelooflijke prestatie.” (The Observer)

Samantha Harvey In Orbit recensie van Tim Donker

Ach dit neemt gewoon een klein beetje krijgen gewend aan. Was wat ik in eerste dacht. Een zweem van (kosmologische?) (hah!) eindeloosheid maar al gauw kwamen er prachtvolle vergezichten doorheen geschemerd. “Aan boord van het station is het dinsdagochtend kwart over vier, begin oktober. Buiten is het Argentinië is het Zuid-Atlantische Oceaan is het Kaapstad is het Zimbabwe. Over haar rechterschouder fluistert de aarde de ochtend – een ragfijn kiertje vloeibaar licht. Stil glijden ze door tijdzones.” is zoon schemering van schoonheid en “Met zijn zessen in een grote metalen H die boven de aarde hangt. Ze buitelen rond, vier astronauten (Amerikaans, Japans, Brits, Italiaans) en twee kosmonauten (Russisch, Russisch); twee vrouwen, vier mannen, één ruimtestation dat uit zeventien met elkaar verbonden modules bestaat, achtentwintigduizend kilometer per uur. Zij zijn de laatste zes in een lange reeks, het is niets bijzonders meer, gewone astronauten in de achtertuin van de aarde. De fantastische, ongelooflijke achtertuin van de aarde. Ze draaien traag zwevend over de kop en botsen zachtjes, hoofd tegen heup tegen hand tegen hiel, ze draaien en draaien met de dagen. De dagen vliegen om. Ieder blijft hier een maand of negen – negen maanden dit gewichtloos zweven, negen maanden dit gezwollen hoofd, negen maanden dit hutjemutje, negen maanden dit richting aarde staren, dan weer terug naar de geduldige planeet.” is een ander, is waar het op gang begint te komen; met “het zogend gedierte […] in zijn sluwste, meest opportunistische vorm, de vuurstokers, de steenhakkers, de ijzersmelters, de bodemploegers, de godsaanbidders, de tijdzeggers, de schipzeilers, de schoenendragers, de graanhandelaars, de landontdekkers, de systeembedenkers, de muziekwevers, de liedzangers, de verfmengers, de boekbinders, de nummervreters, de pijlengooiers, de atoomobserveerders, de lichaamsversierders, de pillenslikkers, de haarklovers, de hoofdkrabbers, de verstandbezitters, de verstandverliezers, de allesjagers, de dooduitstellers, de overmaatminnaars, de overmatige minnaars, de liefdeszoekers, de liefdeblinden, de liefdemissenden, de liefdelievenden, het ding op twee benen, de mens. Boeddha kwam om zes seconden voor middernacht, een halve seconde daarna de hindoegoden, na nog een halve seconde kwam Jezus en anderhalve seconde daarna Allah. In de laatste seconde van het kosmische jaar komen de industrialisatie, het fascisme, de verbrandingsmotor, Augusto Pinochet, Nikola Tesla, Frida Kahlo, Malala Yousafzai, Alexander Hamilton, Viv Richards, Lucky Luciano, Ada Lovelace, crowdfunding, atoomsplitsing, Pluto, surrealisme, plastic, Einstein, Flo-Jo, Sitting Bull, Beatrix Potter, Indira Gandhi, Niels Bohr, Calamity Jane, Bob Dylan, het RAM-geheugen, voetbal, rauhfaser, ontvrienden, de Russisch-Japanse Oorlog, Coco Chanel, antibiotica, de Burj Khalifa, Billy Holiday, Golda Meir, Igor Stravinsky, pizza, thermosflessen, de Cuba-crisis, dertig Olympische Zomer- en vierentwintig Winterspelen, Katsushika Hokusai, Bashar Assad, Lady Gaga, Erik Satie, Muhammad Ali, de deep state, de wereldoorlogen, vliegen, cyberspace, staal, transistoren, Kosovo, theezakjes, W.B. Yeats, donkere materie, de spijkerbroek, de effectenbeurs, de Arabische Lente, Virginia Woolf, Alberto Giacometti, Usain Bolt, Johnny Cash, anticonceptie, de diepvriesmaaltijd, het springveermatras, het higgsdeeltje, bewegend beeld, het schaakspel.” is er stoom, wat een prachtig godverdomsedagenopeengodverdomsebol-achtige schrijverij daar zeg.

Maar hum. Maar ja. De eerste twee flitsen troffen mij aant ganzelijk begin vant boek; het laatstgeciteerde stuk (veruit de allerprachtigste regels in het hele boek, de ruimschootse rechtvaardiging van een uitgave als In Orbit of van literatuur als geheel eigenlijk) vond ik bijkans aan het einde. Daartussen zit een boek. Daartussen zit een heel boek ja.

En dat boek is – bij vlagen – hum, tsja… een beetje saai. Toch. Wel. Soms. Maar het is niet jij, Samantha Harvey. Het is maar de wereld die mij teneder houdt. Of. De wereld. Wat heeft de wereld er eigenlijk zaken mee. De wereld moet je daarvoor niet meebrengen. Jij bent niet nodig hier om mij laag neder te houden, ik doe dat prima helemaal alleen. Want ik wil zeggen, mijn verwachtingen voor dit boek waren ook wel een weinig te torenhoog misschien.

Waarom waren mijn verwachtingen zo torenhoog eigenlijk, weet jij dat? Ik wist toch dat het zich aan boor van een ruimtestation zou afspelen, wat heb ik met ruimte, ik was al nooit een “trekkie”, Annette was een “trekkie” en Annette was mooi Annette was lief Annette was slim Annette was begeerlijk allerwegen ik wou dat Annette goed over mij dacht en ik wou onze gemene grond uitbreiden. Er was de liefde voor de Nederlandse taal, er was de interesse in literatuur, dat deelden we, ik schreef gedichten voor haar en die hing ze aan haar muur, dat deelden we, ik liet haar het eerste Tindersticksalbum horen en op haar kamervloer zaten we daar naar te luisteren in gedempt licht, dat deelden we, misschien konden we dan ook maar dat verdomde Star Trek gaan delen dan, want zij was zo iemand, zo iemand die meende dat je alles uit die serie kon halen, dat de hele geschiedenis van de mensheid daar voorbij kwam, dat je er eindeloos over filosoferen kon, en dat wilde ik, eindeloos filosoferen met Annette, wijntje erbij, lichten gedempt, ja dat wilde ik, dus zat ik, inmiddels weer in het ouderlijk huis, want inmiddels was ze mijn buurvrouw niet meer, ik heb maar een paar maanden in die kamer gewoond, en toen moest ik eruit, en ik was miserabel want iemand zag mij niet meer graag of liever gezegd iemand had Mallorca boven mij verkozen, niet Annette maar iemand anders, en dat maakte me miserabeler nog dan miserabel en dus vatte ik het aanbod van mijn ouders om gedurende de zomermaanden op hun huis te passen met beide handen aan, en heeldurdagen zat ik daar maar in mijn dooie eentje, één avond kwam Suzanne langs en ik liet haar So tonight that I might see horen, dat album was toen geloof ik net uit, samen luisterden we naar hoe Hope Sandoval zong fade into you, strange you never knew, fade into you, i think it’s strange you never knew, ik had het liever aan iemand anders laten horen, niet Annette maar iemand die liever in Mallorca was dan in mijn armen waardoor ik miserabel was waardoor ik helemaal alleen in het huis van mijn ouders naar Star Trek zat te kijken want ik moest dat leuk gaan vinden van mijzelf, ik moest daar dingen over kunnen zeggen straks, één of andere hyperintelligente theorie aan gaan verbinden maar god wat vond ik het ongelooflijk superstrontsaai, die gasten in dat stomme ruimteschip van ze. En ik wist dat In Orbit ook gasten in een stom ruimteschip zou zijn, waarom dan toch die hooggespannen verwachtigen?

Ja. Hoe gaat dat. Tijd zit daar voor iets tussen. Tijd doet dat met dingen. Tijd legt een slangetje naar de dingen die komen gaan of misschien nooit komen gaan en pompt en pompt en pompt en voor je het weet zijn de dingen die (n)ooit komen zullen giganties & buiten alle proporsies. In Orbit was een boekentafelboek voor veel boekhandels, en ik had er hier en daar iets juichends over gelezen, en shit, misschien dacht ik wel aan Annette (meer neen das dertig jaar geleden nu), of gewoon, mensen in een ruimteschip ik heb nog nooit een roman gelezen die zich afspeelde in een ruimteschip, misschien dacht ik dat het ritualiserende, de herhalende handelingen iets met taal zou doen, met herhaling, met ritme, dat het boek zichzelf tot zingen zou brengen, wat het ook doet, uiteindelijk, aan het einde, in dat stuk dat ik hoger citeerde, misschien dacht ik er niet eens zo heel erg veel van maar ik wilde lezen en men had dat boek wel maar men ging mij dat niet geven want nee nee nee nee men ging dat lekker zelf lezen, en hoe aanlokkelijk wordt datgene dat buiten je bereik gehouden wordt? Ja dat groeit en dat groeit en dat groeit mensen. In Orbit was me bijbels geworden. De schrijver die de lezer een blik gunt op de aarde als geheel moet wel met enkele straffe eindgeldige analyses over de mensheid afkomen! Ja. Toch?

Nee.

In Orbit heeft nu & dan toch vooral iets zeikerigs. Al die bespiegelingen over aarde & ruimte & wijsheid & onbeduidendheid & grootsheid & mensdom, pagina’s en pagina’s lang, al die gedachten die in geen enkel opzicht verheffender of verbluffender zijn dan jouw gedachten of mijn gedachten of die van je collega’s of de visboer of dat mens dat altijd langskomt met dat hele span honden aan haar zij. Het zijn steeds rake gedachten, dat wel. Maar niets wat je niet zelf had kunnen bedenken. Hoe menselijke begeerte de aarde (mis)vormt (dacht ik zegt iemand zegt wie zegt Tom Engelhardt dat klimaatverandering het effectiefste massavernietigingswapen ooit bedacht is). Hoe de op aarde elkaar naar het leven staande nationaliteiten in het ruimtestation één zijn. Hoe vooruitgang iets is dat zowel mooi als schadelijk kan zijn. Hoe de mens nietig is, en tegelijk ongekend megalomaan. Naja. Zulke dingen. Je moet dat boek niet gelezen hebben om het te kunnen bedenken. En als de zes astro/kosmonauten in hun ruimtestation zien hoe een tyfoon zich ontwikkelt, en raast over de gebieden waar mensen wonen die ze kennen en misschien liefhebben, achja, dan kun je Sting al bijna horen zingen over hoe frah-zjiel we zijn hoe frah-zjiel we zijn.

Moet je dit boek lezen om de verpletterende inzichten?
Nee.
Moet je dit boek lezen om de eindeloze herhaling en hoe dat wiegen kan, en zingen?
Nee. Ja. Soms.
Waarom moet je dit boek dan lezen?

Tikveel. Misschien ben je geïnteresseerd in ruimtevaart? Ik kan nooit geloven dat er volwassenen bestaan die geïnteresseerd zijn in ruimtevaart. Net zoals ik nooit kan geloven dat er volwassenen bestaan die het stoer vinden om zoon heel lawaaiige auto te hebben, of om op een Harley Davidson te rijden. Dat een peuter onder de indruk is van een Amerikaanse aandoende sportwagen met een streep over de motorkap en het dak en een uitlaat die pwrreuh zegt dat kan ik snappen maar als je als volwassene nog steeds graag zo’n soort auto wil rijden moet je toch een IQ hebben waarmee het godsonmogelijk is om ooit je theorie te halen? Zo ook snap ik de ruimtevaartobsessie beter voor kinderen. Je ziet die maan die ver weg is maar toch goed zichtbaar, de zwarte lucht snachts en daarin die lichtende puntjes die sterren zijn, wat is daar allemaal, wat we zien en toch niet kunnen bereiken of zelfs maar bevatten, wonen daar ook levende wezens?, ja ik snap dat wel. Ik had een buurjongen die helemaal lijp was van ruimtevaartlego. Ik hield als kind ook van lego, altijd vroeg hij me of ik bij hem met zijn lego kwam spelen, maar hij had alleen maar dat stomme saje grijze rotruimtelego, altijd zei ik nee, en dan zei hij maar je vindt lego toch leuk? Maar dan ben je volwassen en dan weet je dat er meer is zo heel erg veel meer zo oneindig godganselijk veel meer dan alleen maar dat lullige aardetje en ja dat zal, hoe onaards de aarde, zo heet het ergens in In Orbit, ik las dat en ik dacht aan het Engelse “weird” dat is afgeleid van het Oudnoorse “Urth” wat “in een lus” zou betekenen maar ik hoor oer en aarde en zie de lussen die een ruimtestation beschrijft rondom een “godverdoms bol” om terug te komen op het punt waar ze eerder waren maar dat gezien vanuit een andere hoek in zijn vertrouwdheid toch vreemd is (dissociatie!), dat zal, maar het is teveel en het is te groot en hoe lang kun je interesse bewaren in het oneindige dat ons omringt, maar ze zijn er, volwassenen met een interesse in ruimtevaart, er zijn zelfs volwassenen die astronaut worden, wel, Samantha Harvey heeft zich voor In Orbit denk ik zeer goed gedocumenteerd, ze is zelfs gaan praten met NASA en ESA dus als je, echt, dingen weten wil over ruimtevaart dan kan In Orbit je vast nog wel iets leren.

Mij trof naast de overdonderend schone passages vooral de stilte. In rust. Wat tot bevriezing is gekomen. Bijvoorbeeld het liefdeloze huwelijk van één van de astronauten. Zaboedjem, ladno? Een samenzijn evenzeer gedeeld als niet gedeeld. De veel te krappe ruimten waarin te vertoeven. Gek genoeg dacht ik meermaals aan De Ontvolker. De intergalactische interpretatie, heeft iemand daaraan al ooit gedacht, Katalijne De Vuyst? Of nog. In Orbit als dystopia. Kan ook. Of een overstijgen van een visie en objectgeoriënteerd. Kan ook. Kan allemaal.

Met de kleine flitsen. Ten diepste woont de mens waar het klein is. De tyfoon raast daar waar iemand woont die gekend wordt door één der astronauten. Die ooit dook. Ergens bij een eiland. Waar een visser woonde. Die een mes verloor. Dat opgedoken werd. Door de astronaut toen duiker tot dankbaarheid van de visser. Die ook ergens woonde, ook een leven had, ook vader was, ook echtgenoot was. Je overstijgt immers altijd alleen maar datgene wat je ook bent.

Als je In Orbit ergens om zou lezen, dan daarom.

Samantha Harvey In Orbit recensie Winnaar Booker Prize 2024

In orbit

  • Auteur: Samantha Harvey (Engeland)
  • Soort boek: roman
  • Origineel: Orbital (2024)
  • Nederlandse vertaling: Kitty Pouwels
  • Uitgever: De Bezige Bij
  • Verschijnt: 6 februari 2025
  • Omvang: 192 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs”€ 22,99 / € 12,99
  • Winnaar Booker Prize 2024
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman In orbit de winnaar van de Booker Prize 2024

Een team astronauten verzamelt in een internationaal ruimtestation meteorologische gegevens en voert er wetenschappelijke experimenten uit. Maar meestal observeren ze. Gezamenlijk kijken ze naar de stille blauwe planeet, ze cirkelen eromheen, draaien langs continenten en door de seizoenen, ze zien gletsjers en woestijnen, de toppen van bergen en de deining van oceanen.

Hoewel ze van de wereld afgescheiden zijn, kunnen ze toch niet ontsnappen aan de constante aantrekkingskracht van de aarde. Ze ontvangen het nieuws dat de moeder van een van hen is overleden en daarmee komen de gedachten op over een terugkeer naar huis. Ze kijken toe hoe een tyfoon zich samenpakt boven de mensen van wie ze houden, en zijn vol ontzag en angst. De kwetsbaarheid van het menselijk leven vult hun gesprekken, hun angsten en hun dromen. Zo ver van de aarde hebben ze zich nog nooit zo’n onderdeel ervan gevoeld.

Samantha Harvey geboren in 1975 in Kent, Engeland, is de auteur van vijf romans en een nonfictieboek. Ze heeft onder meer op de shortlist gestaan van de Orange Prize for Fiction, The Guardian First Book Award en, in 2024, de Booker Prize. Harvey woont in Bath.

Bijpassende boeken en informatie