Tag archieven: Tim Donker

Lotta Blokker – IJsvogel

Lotta Blokker IJsvogel recensie en informatie over de inhoud van de eerste roman van de Nederlandse schrijfster en beeldhouwer. Op 29 oktober 2024 verschijnt bij Uitgeverij Querido de debuutroman van Lotta Blokker. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de schrijfster en over de uitgave.

Lotta Blokker IJsvogel recensie van Tim Donker

Indringend, is dat het woord? Of is het ontwapenend en warm en overweldigend en liefdevol en zacht en aanraakbaar? Hoe de blik te heten, hoe de glimlach, hoe het hoofd en hoe het gekanteld is, hoe het haar hoe de hand hoe de pols. En wie kan ik zeggen dat gebeld heeft?

Ik heb nog geen woord gelezen in IJsvogel. Voorwaar. Geen woord zeg ik u. Ik zit met de voorste zijflap (de voorflap?) uitgevouwen stoelgenageld stil in de hoek van de kamer waar het meubel staat waarin ik mijn lezen doe. Het is de foto, die me bevriest in de tijd. De auteursfoto. Lotta Blokker blijft geen moment stil in die foto zitten, het is de mooiste foto ooit van een mens gemaakt, het is een foto die een mens doet voelen of de schrijfster tegenover je zit, aanwezig in de ruimte.

Iemand die zo mooi op foto’s staat moet wel mooi schrijven denk ik. Dat moet. Dat moet. Dat moet. Iemand die al dat hele kleine rechthoekje foto uitspatten weet, hoe moet dat gaan als zij die persoonlijkheid vrijelijk uitsmeert over een kleine tweehonderd bladzijden? Dat kan toch niet anders dan weeral een allermooiste boek allertijden worden?

Dacht ik.
Dacht ik toch.
Dacht ik allemaal.

En in eerste word ik bepaaldelijk niet teleurgesteld. Een persoon wordt wakker op ergens een strand, niet wetende hoe hij (zij?) daar gekomen is. Gaan slapen in het eigen bed, en dan dat ontwaken in het zand. Geen bed, geen nachtkast, geen idee. Alleen maar zand, en meeuwen, en zee, en later, lopen. Omdat er ergens wel mensen zullen zijn, en er vandaaruit wel een terugkeer naar het gekende mogelijk zal zijn.

De eigenlijke roman moet dan nog beginnen maar in mij woedt reeds de honger naar meer. Dan doe je iets goed.

IJsvogel bestaat uit drie delen. Vanuit zijn huis, doorheen het met spiegelfolie beplakte raam, filmt een man stiekem een moeder en haar jonge dochtertje die elke dag komen spelen op het pleintje tegenover zijn woning; hij gaat op onderzoek uit wanneer ze na een door hem maar half waargenomen dramaties moment niet meer verschijnen. Een vader vol met droefnis en vragen zoekt naar antwoorden omtrent de dood van zijn tienerzoon. En een beeldhouwster en een in een bronsgieterij werkzame, getrouwde man dansen de gekende aantrekken/afstoten-dans met elkaar op het ritme van verlangen, vrees, lust en liefde.

Ja de liefde mensen, de liefde.

De hartstochtelijke liefde
De verboden liefde.
En natuurlijk ook: de onmogelijke liefde.

Kan men uit het dikke hout van gefnuikte liefdes een rechte roman timmeren?

Nee. Ja. Misschien. Ik weet het niet.

Er kan veel gezegd worden over liefdes waar barsten in groeien. Is niet elk verlangen per definitie onvervulbaar? Zodra het vervuld wordt, immers, houdt het op een verlangen te zijn. Een liefde waar je niks (meer) mee kan, is dierhalve misschien ook wel de puurste vorm van liefde. Ze bestaat alleen, als liefde op zich, staat niet onder invloed van dagdagelijksheden – de tijd heeft er geen vat op. Zo ga je zeggen, zo ga je spreken over deze en over andere gedachten hierover, en kun je uitkomen op een gloedvol essay, een muzikale dichtbundel, een somber memoir, een dystopiese toekomstroman.

Of je schrijft een boek over de onvermoede gezichten die liefde dragen kan. Kan een mens houden van een moeder en een dochter die hem nog nooit hebben gezien en die hij zelf alleen via de lens doorheen spiegelfolie waargenomen heeft? Blokker maakt dit bizarre gegeven geloofwaardig. Kun je ooit de eindeloze diepte voelen van de pijn van een vader die zijn zoon om hem onbekende redenen ten grave heeft moeten dragen? Blokker onderneemt een overtuigende poging. En als de schrijfster zeggen wil dat liefde nooit echt tot blijvende bloei kan komen, heeft ze me al half en half in haar hoek.

Helaas worden er veel te veel bladzijden vuil gemaakt aan de oninteressantste pijler van IJsvogel: meer dan de helft beslaat die affaire die nooit echt een affaire wordt. Lieke en Vincent. Niet alleen is hun verhaal niet echt boeiend, het zijn ook nog eens de meest bloedeloze karakters van deze roman. Lieke, de beeldhouwster, neemt het ruimste vertellersstandpunt in. Dat het volgens Blokkers intentie is dat ik die Lieke een ongelooflijke trezebees vind, waag ik te betwijfelen. Maar ik vind het wel. Want Lieke praat uitsluitend in nietszeggende platitudes, ze vindt het ongelooflijk grappig als iemands haar in de fik staat, en ze beleeft haar liefde voor Vincent op de puberaalst mogelijke manier. Als ze zich plotsklaps uitkleedt tijdens een gesprek met hem dat weliswaar op een hotelkamer plaatsvindt maar verder op geen enkele manier erotiserend is, is ze niet alleen gekwetst als Vincent niet op deze “subtiele” verleidingspoging ingaat (dat zou nog enigszins te begrijpen zijn); het ontkiemt in haar ook een verschrikkelijke haat die maakt dat ze Vincent bijkans dood wenst. Ook de wijze waarop ze het object van haar liefde waarneemt, is ronduit afgezaagd. Natuurlijk heeft Vincent brede schouders en stevige billen jajaja, het zal ook eens een schriel gastje zijn of een verslonsde vijftiger met een bierbuik. Verdermeer voldoet Vincent zo overduidelijk aan de eisen van de “ideale man” dat het bijna parodiërend overkomt. Sportief? Ja natuurlijk. Zelfverzekerd? Ja natuurlijk. Krachtige persoonlijkheid? Ja natuurlijk. Attent? Ja natuurlijk. Evenwichtig & open & eerlijk? Ja natuurlijk. Moet ik lachen moet ik treuren moet ik Lieke kunnen begrijpen? Dat laatste maakt Blokker me echt wel heel erg moeilijk want zelfs Liekes sexuele verlangens hebben iets potsierlijks: “Ze wil hem aandachtig pijpen totdat ze wordt beloond met zijn sperma, dat ze niet vluchtig door zal slikken om ervan af te zijn, maar over haar tong zal laten rollen als een ervaren wijnproever.” Wat moet hieruit spreken, Blokker? Passie, lust, geilheid? Ik voel niks dan humor. Hoe goed zijn sex en humor te combineren, ik nie weet nie, ik in ieder geval nooit moest lach nie zo hard nie tot ik er een stijve van kreeg nie, maar om deze pijppassage moest ik toch wel even lachen, een vluchtige grijns toen ik in bad lag en dit las (hee dus ik was alvast bloot blokker) en me geheel momenteelderlijk afvroeg hoe een niet-ervaren wijnproever sperma over zijn tong zou laten rollen (en dan zwijg ik nog maar even over dat “aandachtig” pijpen en dat “beloond” worden met sperma).

Of de stemmen in Liekes hoofd. De stemmen die haar aan- of juist afraden toe te geven aan haar gevoelens. Blokker (of Lieke?) vergelijkt die stemmen met een debat in de twede kamer. Dat vond ik een nogal truttige vergelijking, maar als er later nog een keer wordt teruggegrepen naar deze vergelijking wordt truttigheid pijnlijk.

Enige verlichting biedt een perspectiefwisseling. Blokker draagt Liekes vertellerschap over aan Vincent, en almeteens relativeert dat zijn perfectie. Helaas is daarvoor klaarblijkelijk per se een andere flauwiteit nodig: die van de echtgenote die exact en tot na de komma weet wat er in haar echtgenoot omgaat waar de echtgenoot nog niet het flauwste benul heeft van het gevoelsleven van zijn echtgenote (want ware empathie is het monopolie van vrouwen). In ieder geval blijkt die rukker van een Vincent niet altijd zo perfect te zijn als hij volgens Lieke is, en daarmee biedt Blokker een welkome relativering die al een eerste vraag opwerpt over hoe liefde werkt, en dat brengt me terug.

Terug tot waar dit boek volgens mij over gaat.

Want.

Er is waar het boek over gaat. Of waar je denkt waar het boek over gaat. En er is hoe het gebracht wordt. En er is hoe al die dingen met elkaar, of tegen elkaar in werken.

Veel van IJsvogel, zeker in het eerste deel, wordt via terugblikken medegedeeld. Dat is. Dat heet. Iedere gedachtegang, ieder gevoel, iedere bevinding (van Lieke over Vincent van Vincent over Lieke) wordt “gestaafd” dan wel “verduidelijkt” door terug te grijpen naar iets wat eerder gebeurde. Dit teruggrijpen naar allerlei gebeurtenissen die voor de hedenlijn plaatsvonden, gebeurt zó maniakaal dat de lezer af en toe kwijt is waar hij zich ook alweer in dat heden bevond. Bewust gezaaide verwarring of gemakzuchtige schrijverij? Ik twijfel. Luister, ik sprak ooit die vent, het ging over een ander boek, en ik had het over de moeite die ik had met het boek. De meeste verhaalfiguren waren me uitermate onsympathiek, maar ik had het idee dat de schrijver ze niet nadrukkelijk onsympathiek had willen neerzetten. Mijn gesprekspartner was de stellige mening toegedaan dat wanneer personages vervelend overkwamen bij de lezer, dit zeker zo gewild moest zijn. Langs deze lijnen zou de overdaad van herinneringen in IJsvogel niet alleen maar een gemakzuchtige literaire ingreep zijn om de lezer in korte tijd van de voorgeschiedenis op de hoogte te brengen maar evenzeer een verwarringveroorzakend stijlmiddel. Ik waag het echter te denken dat die verwarring een positief bij-effekt is van Blokkers ongerijpte schrijfstijl.

Antipathie, inderdaad. Ook hier. En ook hier niet beoogd, lijkt mij. Hoe kan het anders dat Lieke doorheen de ogen van de zwaar verliefde Vincent me nog erger gaat tegenstaan dan ze daarvoor al deed? Zijn liefde zou haar toch juist een engelken gelijk laten zweven? En kom me niet aan met het argument dat Vincent niets met die liefde kan aanvangen en hij haar daarom onbewust een wat lelijker mens maakt om de frustratie die het oplevert alvast wat te temperen; diergelijke kouwe grond gepsikologizeer is hier niet aan de orde. Want wellicht lajen Vincents gevoelens voor Lieke pas goed op als hij haar ziet optreden in een talkshow. Het gesprek gaat over een lompe museumdirekteur die zijn autoriteit met harde hand kracht bij zet, daarbij links en rechts mensen om niks ontslaand waardoor hij uiteindelijk in diverse media in een zeer negatief daglicht is komen te staan. Lieke kent deze museumdirekteur persoonlijk en draagt hem een warm hart toe; ze wil de camera gebruiken om een lans voor hem te breken. Om te illustreren hoezeer zijn werkwijze in dienst staat van het museum en erop gericht is het beste uit zichzelf en uit zijn medewerkers te halen, begint Lieke over haar lievelingsfilm; een rolprent van je tiepiese diktatoriale Stanley Kubrick-achtige regisseur die met zijn aan het bizarre grenzende veeleisendheid zijn akteurs -en vooral zijn aktrises- tot wanhoop drijft. In een bepaalde scene eiste de regisseur van een aktrise dat ze het snot van het gezicht van haar tegenspeelster likte, wat zij begrijpelijkerwijs vreselijk had gevonden. Volgens Lieke moest die aktrise niet zeiken, snot likken levert immers een prachtscene op voor een memorabele film. De presentatriese  vraagt Lieke: “Dus jij had haar snot gelikt?”, waarop Lieke reageert met: “Ik zou de stront van haar reet hebben gelikt. Alles voor de kunst.”

En het begon nog wel goed. In deze doorgewookte tijden staat op ieder vermoeden van temperament een levenslange straf. Onder de noemer “grensoverschrijdend gedrag” moet een ieder die niet braaf, zedig, lief, beleefd en voornaam is maar voor eeuwig in duistere kerkers verdwijnen om nooit meer gezien te hoeven worden. Dat hiermee het ene regime gewoonweg voor het ander ingeruild wordt ontgaat de wokers blijkbaar; enig tegengeluid is daarom af en toe niet ongewenst. Maar een klootzak mag je wel een klootzak noemen, en kunst -met of zonder hoofdletter- hoeft geen ekskuus te zijn om alles maar te laten gebeuren.

Anders dan Vincent vind ik Liekes laatstgesieteerde uitspraak niet gewaagd, of opwindend, of vurig, of van innemende directheid. Ik vind het bot en dom en daarenboven van een bijna lachwekkende obligaatheid. Ik wil er nog overheen stappen dat film volgens mij eerder met goedkoop divertissement dan met kunst te maken heeft, ik weet heel goed dat dit maar mijn hoogstpersoonlijke mening is; de term “kunst” verwijst naar een afbakenbare categorie en is geen kwaliteitszegel. Als iets stompzinnig, voorspelbaar of oppervlakkig is, houdt het niet daarom op “kunst” te zijn; er bestaat ook slechte kunst. Maar film is in ieder geval een kunstvorm waarbij het “materiaal” waarover de maker beschikt bestaat uit mensen. De regisseur heeft niet het gemak dat schrijvers of schilders hebben. Inkt en verf hebben geen gevoel. Je kan afgrijselijke dingen schilderen of schrijven; de inkt en de verf zullen niet klagen. Maar mensen hebben grenzen en alle recht om die aan te geven. Een regisseur kan wel van alles willen, het zijn de akteurs en aktrises die het moeten uitvoeren en daarbij hoeven ze zichzelf niet kwijt te raken alleen maar omdat de regisseur de film zo en niet anders voor ogen heeft. Dat kunst lijden betekent en offers eist is zo’n ontzettend afgezaagd standpunt dat het al bijna niet meer voor spot vatbaar is, maar dat zulke offers in het oerhollandse, uit de klei getrokken platbrein klaarblijkelijk steeds weer neerkomen op stront, is bedroevend. Hoe moet ik dit zien door Vincents ogen? Moet ik nu snappen hoe iemand gesjarmeerd kan zijn door die vrijgevochten dame die daar op televisie praat over poep op haar tong? Wat heeft Blokker willen bereiken met deze scene? Dat ik alleen maar minder begrip krijg over Vincents liefde voor Lieke omdat ik haar steeds afstotelijker ga vinden kan toch niet de bedoeling zijn geweest?

En al die kliesjees, waren die de bedoeling? Het is waarschijnlijk een onmogelijkheid om 188 bladzijden vol te schijven en niet al eens een keer een platgetreden paadje in te slaan. Niemand kan afgesleten termen geheel en al vermijden. Kijk even een paar regels terug om je ervan te vergewissen dat ik het zoëven  nog over een “rolprent” had, ik zeg maar wat (of “vergewissen”, ik zeg maar wat) (of “ik zeg maar wat”, ik zeg maar wat). Maar bij Blokker stroomt het kliesjees, de een al afschuwelijker dan de ander. Lachspieren. Linea recta. Gespot (in de zin van “gezien”, dus niet dat er met iets gelachen is, vind ik dat zoon afgrijselijk lelijk woord). De stoute schoenen aantrekken (ja jezus ik verzin dit niet, dat staat er gewoon echt). Een bovenlijf dat “gezegend” is met borsthaar. Ogen die over een interieur “glijden”. Een kastanjebruine haardos. Aanstalten maken. Een rijkelijk gevulde fruitschaal. Gefocust. Aanstormend talent. Een “beeldschone vrouw met perfect geföhnde haren en zorgvuldig aangebrachte make-up” die “de eer heeft” zich te “nestelen” in Vincents okselhaar. Een fotogenieke ijdeltuit. Mak als een lammetje. Moment suprême. Iemand een opsteker geven. Een kleur die “matcht”. Jongensachtige ruigheid. Cancelcultuur. Het nieuws halen. Aanschuiven bij een talkshow. Er naturel uitzien. Kneiterhard. Ergens over sparren. Stinkend jaloers zijn. Gunfactor. Showen. Spruit (en dan niet de groente, maar iemands kind). Ergens op hinten. Rijtuig (als synoniem voor auto). Gepaste afstand. Ergens voor gaan. Een romig lichaam. Content (nee niet bedoeld als “tevreden”). Een pro.

Of dat het woord pik me veel te vaak voor komt, nogal eens voorafgegaan door het bijvoeglijk naamwoord “harde”.

Of. “De inhoud van de lades gaan ook mee.” De inhoud gaan. Had een redacteur daar nu niet iets aan kunnen doen?

Dat zwakke taalgebruik. Dat amateuristiese schrijven. De lelijkheid, zelfs. Die druipt. Die van de bladzijden druipt, uit het boek, een vies plasje vormend op mijn broek (ja hee vanmorgen schoon aangetrokken zeg!). En dan toch.

Toch?

Ja toch. Toch is er een en dan toch.

Want ik blijf lezen. Toch blijf je lezen? Ja toch blijf ik lezen, met die vieze vlek op mijn broek. En de koffie koud in mijn kop. Want toch is er een en dan toch.

Er is iets. Er is iets achter dit. Er schemert wat doorheen dit zeikverhaal over die stomme Lieke en die stomme Vincent. Iets van liefde, ja uiteraard iets van liefde, en hoe liefde dan maar kruipt waar het niet gaan kan, ja natuurlijk iets van hoe liefde kruipt waar het niet gaan kan. Meer nog. Dat iemand maar tegen je aan staat te mekkeren terwijl je naar een hele moje seedee probeert te luisteren. Iets als dat. Alsof de schrijfster zichzelf overstemt. Ja zoiets.

Hoeveel mojer kan het klinken als de muziek vrij mag komen.

In de twede pijler van de roman zingt er een tragischer liefde. Erik wordt verpletterd door verdriet. Zijn tienerzoon Thijs is onder onduidelijke omstandigheden overleden; we komen het ook niet te weten, Erik niet en de lezer niet, al krijgt het vermoeden dat het om zelfmoord gaat wel steeds meer grond. Blokker slaat op deze pagina een veel ingetogener, verstilder toon aan en gaat van lieverlee ook fraksies minder kliesjeematig schrijven. Thijs verschijnt in Eriks herinneringen als een zachtmoedige, intelligente, enigszins eenzame jongen en Erik was er voor hem, zijn hele korte leven, als alleenstaande, toegewijde vader die graag dingen beter had gedaan (wat we allemaal willen en waar we zolang onze kinderen nog in leven zijn gelukkig ook nog genoeg kansen toe krijgen) – verrek deze verhaalfiguren mag ik zowaar. En anders dan in het dichtgesmeerde liekevincentdeel, zorgen blanco plekken hier voor de nodige ademruimte. Blokker laat te raden over, maakt de lezer een lotgenoot van Erik. Op het einde zijn er nog altijd vragen, en dat maakt Eriks verdriet des te voelbaarder. En de sporen die je terugvoeren naar het vorige deel van de roman, kleine dingen, voorwerpen, een boek, een flits, iets waarover je eerder las, je zou er bijna overheen gelezen hebben, hoe geweldig is ook dat.

De kracht van haar schrijven toont Blokker ook in het laatste deel van IJsvogel. Max filmt alle dagen een moeder en dochter die komen spelen op het pleintje tegenover zijn woning. Hij doet dit stiekem, vanuit zijn huis, achter spiegelfolie. Hele videokassettes vol heeft hij al, bewaard en getiteld. Toch is Max geen perverseling, geen viezerd, geen engerd. Ook geen ziele sukkel. Er zou een tragies verhaal kunnen wonen diep binnenin hem, iets met zijn werk misschien, ook hier werpt Blokker de lezer niet meer dan splinters toe waarmee je dan maar je eigen verhaal over Max moet maken. Wel is duidelijk dat hij een gevoelvolle en warme man is, en hoe ze het doet weet ik niet maar Blokker weet het aannemelijk en invoelbaar te maken dat Max oprecht houdt van het meisje Ella en de moeder waarin een mens zomaar Lieke zou kunnen herkennen (waardoor er aan dat ranzige einde van het eerste deel een best moje wending komt). Goed, ook hier een pik en een afrukscene teveel naar mijn smaak (klaarblijkelijk denkt die Blokker dat mannen bij ieder opwinding zich meteen moeten afrukken, anders houden ze er iets aan over ofzo, en dat een maar vagelijk zichtbare vrouwenborst al genoeg is om hen in die staat te krijgen) maar er is schoonheid genoeg om dat maar voor lief te nemen. Dat je het ziet, de dochter en de moeder, dat je ze ziet, als door een filmlens, je ziet ze geluidloos praten, je ziet ze maar gedeeltelijk, je ziet dat je veel meer niet dan wel ziet, ja dat is schrijven, dat is literatuur. Dat is hoe Blokker klinkt als ze zichzelf niet overstemt.

Het ongezegde is soms veelzeggender dan het gezegde. Ja dat is ook een kliesjee. En dit ook: stilte is sexy. Het boek dicht doen, en nog zoveel niet weten. Daar hou ik van. En wie was nu eigenlijk die vent van in het begin, die wakker werd op dat strand? Er ligt hier nog een heel boek, ongeschreven.

Dat het mooi ging zijn vermoedde ik al, maar ik moest wel door iets heen om het ook echt te vinden. Ga ik mezelf dan voor de laatste keer maar weer eens van een kliesjee bedienen (eentje ontleent aan de beeldhouwkunst dan nog): de schoonheid zit reeds in het boek, je moet alleen de overbodige delen wegkappen. Wel. Als een eventuele volgende roman te lezen is zonder beitel in de hand, zul je van mij geen onvertogen woord meer horen Blokker!

Lotta Blokker IJsvogel

IJsvogel

  • Auteur: Lotta Blokker (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman, debuutroman
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 29 oktober 2024
  • Omvang: 192 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 12,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol 

Flaptekst van de eerste roman van Lotta Blokker

Lieke en Vincent draaien al jaren om elkaar heen. Lieke durft geen toenadering te zoeken omdat Vincent getrouwd is. Vincent zit vast in een liefdeloos huwelijk en worstelt met zijn ontluikende liefde voor Lieke en zijn wens om een trouwe echtgenoot te zijn.

Erik is een vader in diepe rouw. Hij wordt door een verhuizing gedwongen de kamer van zijn overleden zoon uit te ruimen en vindt in een van zijn leesboeken een foto van zijn favoriete schoolmeester. Het slingert hem terug in de tijd, waarbij hij telkens wordt geconfronteerd met zijn tekortkomingen als vader.

Max begluurt al jaren, vanachter zijn raam, een vrouw en haar dochtertje die dagelijks een bezoek brengen aan het pleintje voor zijn deur. Hij filmt het tweetal. Minutieus vangt hij iedere handeling die ze uitvoeren, met een bijzondere verzameling videocassettes als resultaat.

De levens in IJsvogel zijn op een unieke manier met elkaar vervlochten in deze verfijnde en diepzinnige roman.

Als Lotta Blokker (1980, Amsterdam ) tijdens een middelbareschoolexcursie in het Parijse Musee Rodin het werk van de Franse beeldhouwer Auguste Rodin ziet, voelt dat alsof haar bestemming wordt bepaald. Ze gaat aan de Florence Academy of Art beeldhouwen studeren. Sinds 2006 heeft ze een atelier waar ze figuratieve beelden ontwikkelt. Haar werk is regelmatig te zien in musea in binnen- en buitenland en is opgeno­men in internationale (museum)collecties. IJsvogel is haar eerste boek.

Bijpassende boeken en informatie

Wessel te Gussinklo – De uitverkorene

Wessel te Gussinklo De uitverkorene recensie en informatie over de laatste onvoltooide Ewout-Meyster-roman van de Nederlandse schrijver. Op 17 oktober 2024 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de laatste roman uit de Ewout Meyster-cyclus van de uit Nederland afkomstige schrijver Wessel te Gussinklo die op 18 oktober 2023 is overleden. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijver en over de uitgave.

Wessel te Gussinklo De uitverkorene recensie van Tim Donker

Dit kwam als een schok: er zijn veel meer boeken die ik niet gelezen heb dan boeken die ik wel gelezen heb. Don Quichotte, tot mijn onuitsprekelijke schaamte, maar half gelezen, geleend ooit uit de bibliotheek hier ter stede, de vertaalde versie, mijn Spaans zag nooit betere tijden, de enige vertaling die kan tellen is die van Barber van de Pol, ik liep ooit stage bij een blad waarvan de redactrice steeds naar Barber van de Pol verwees als “mijn vriendin”, maar dat terzijde, en tot mijn spijt vloog Er was wat met meneer en mevrouw Maker onder mijn radar door zodat ik dat ook nooit las, maar ook dat terzijde. Of Finnegans wake, onvertaalbaar maar vertaald, niettemin las ik het helaas nooit. Of De god denkbaar denkbaar de god, waar ik, laatst, goede dingen over las, maar sjee ik heb zoon schijthekel, ik weet niet waarom, aan die Hermans, of aan wat of wie dan ook als er anderen zijn die spreken van De Grote Vier, ik heb zoon hekel aan groot, ik heb zoon hekel aan vier, waarom groot, waarom vier, de grote vier, dat waren ooit Slayer en Anthrax en Metallica en nog één, ik vermoed Megadeth maar ik weet dat niet zeker, en die heb ik dan wel weer in mijn kast, alle vier, maar dat, andermaal, terzijde.

Of denk.

De Antonwachterromans, denk dat. Niet één Antonwachterroman las ik ooit (wel ken ik een boek waarin Anton Wachterroman een personage is). Noem welk boek van Vestdijk dan ook, k las het niet. De gelijknamige straat ken ik wel, een treurige straat trouwens, als straten vaak zijn, waarom blijven straten treuren, je weet het niet.

Of naam.

Of noem verder.

Peter Buwalda. Ook hij. Nooit gelezen, maar zijn voorwoord bij dit boek is toch niet halfslecht, misschien moet ik ooit, in een boekhandel, hier of nu, of daar of ooit, eens uitkijken, naar iets van Buwalda, als ik toch al naar Don Quichotte of Finnegans wake of De god denkbaar denkbaar de god aan het uitkijken ben.

Of Te Gussinklo. Wat is er met Te Gussinklo? De Ewout Meyster-sieklus is er met Te Gussinklo.

Wacht. Terug naar wie weet wanneer, ik geloof een paar jaar geleden. De expeditie kwam op mijn recenseertafel terecht, daar gegroeid, hoe vormen zich die stapels die stapels vormen zich zo, t schrijverken zwijgt stil en denkt aan Dregke, aan Dregkes ogen aan Dregkes lijpe oortje aan Dregkes lippen & aan haar woorden haar ademen haar gaan haar komen, aan hoe ze ligt als ze slaapt en aan de ruimte rondom dat slapen van haar, of hoe, ineens daar, De expeditie, en hoe ik begon te lezen maar ik las me vast. Ik meen me een gast te herinneren die op vakantie was met zijn vriendin en de vriendin viel in een afgrond, ze verdween in de diepte en trok bij dat verdwijnen een rare kop, ik meen me te herinneren dat dat de vriend ergerde, die rare kop bij haar vallen, en vallen, en vallen, ik geloof dat hij het verder niet zo erg vond van haar dood, misschien werd het op enig moment een wieheefthetgedaan, ik weet het niet meer zo goed, ik las me vast, ergens in een gesprek tussen de vriend en een politieagent, waarom kan ik zo slecht tegen gesprekken met politieagenten in boeken en waarom stel ik me bij zulke scenes altijd een dikke kale zweterige licht ongure man achter een bureau voor die daar maar zit en ongeïnteresseerd zijn werk doet?, ik denk dat ik me presies daar vast las, niet eens al te ver van het einde van het boek, in het zicht van de haven ofzo, rot op met je kliesjees over havens in zicht, ik las me vast, het idee dat na dit boek, dat me al om zo te zeggen nergens echt vol bij de kladden had gehad (rot op met je kliesjees over kladden man), nog een twede boek zou komen, in dezelfde band, dat Het meesterwerk heette en dat zou gaan over de moeizame tocht die Te Gussinklo had toen hij met De expeditie van uitgever naar uitgever trok en overal werd geweigerd (wat ik voor een keer eens kon snappen van die uitgevers want het boek had mij ook nergens écht uit mijn stoel doen opveren), sloeg me dood, liet me me vast lezen, lezersblokkade, waarom denk ik aan David Markson nu?, en waarom ook dat maar weer eens terzijde dan waarom deed je dat dan en Julio Iglesias dan?

Vaag, deze dingen, als ik aan De uitverkorene begin. Het is een deel uit een cyclus. De Ewout Meyster-cyclus. Ik ken die hele Ewout Meyster niet maar volgens Buwalda zou die dus evenzeer tot de verbeelding moeten spreken als Anton Wachter. Maar die ken ik als gezegd ook al niet. Of. Naja. Van naam. Meyster dat laatste zelfs niet eens. De uitverkorene gaat meteen het laatste deel van de sieklus zijn want Te Gussinklo overleed, in 2023, voor hij De uitverkorene kon voltojen. Zijn vrouw schrijft daar heel mooi over in het nawoord.

En zulke dingen bevallen mij. Niet de dood, of het schrijven van de weduwe, maar wel hoe ik pas op het einde in de sieklus val, in een onvoleindigd boek dat nog. Ik weet niks van die Meyster, en ik ga met hem in midderlucht blijven hangen, en dat is mooi genoeg om me lezend te zetten, hoewel De expeditie me niet direkt had aangespoord om ooit nog meer te lezen van Te Gussinklo.

Maar.

Anders dan bij De expeditie intrigeert de schrijfstijl van De uitverkorene me uitermate. Het hakkelt, het hijgt, het brokkelt, het struikelt, het gaat, het stopt, het herneemt, het kruipt waar het niet gaan kan, ik proef Thomas Bernhard in die regels ik proef Robert Pinget in die regels ik proef Sasja Sokolov in die regels ik proef niks dat ik ken in die regels. Een stuk voor klavecimbel en schrijfmachine. Deze rouwmoedige schoonheid. De figuren glijden hoog & in lijnen op. Wereldsteden. Wandelparken. Wat wordt hier alles mooi geblakerd. Tuimelend zinnen ontvouwen. Onversneden wateren, van het denken vloeien door bloed, de lucht opkijkend naar beelden roepend. Opvang voor zes dwangneuroses.

Hoe ook, die Ewout Meyster dus, die is gekomen, hij, naar De Hartz, een hogeschool, iets met psychologie misschien, geesteswetenschappen sowieso, en hij, Meyster, is er, vooralsnog, te gast, geen volwaardig student, hij is de introducee van Meindert die een vriend van hem is en wel studeert daar, aan De Hartz; daar zijn, op een avond, de opening van het akademies jaar, er zijn toespraken, altijd zijn er toespraken als er iets geopend wordt, en hier spreekt een professor Lucassen, een man die Te Gussinklo werkelijk meesterlijk beschrijft en als ik zeg meesterlijk dan bedoel ik ook MEESTERLIJK, zijn praatje wemelt van de gekende namen de gewoonlijke verdachten, Jung natuurlijk en Heidegger en Nietzsche en Goethe, en Meyster zit daar en wil hem, die Lucassen, van repliek dienen, hij staat op tijdens het vragenuurtje maar schuttert, spreekt ongepeperde woorden, een kleurloos zegje, ik kom hier binnen op ongemak en dat weet ik dat ik iets goeds in handen heb; Meysters woorden voeren hem niettemin dieper in De Hartz door, altijd maar gekender, altijd maar geziener, zelf twijfelt hij, terug naar huis misschien, terug naar zijn moeder misschien, daar in dat huis, dat donker hol, waar hij niet zou kunnen schrijven, nee hij zou er nooit kunnen schrijven, bij een moeder en een duisternis die knagen, dus toch nog maar De Hartz, even, nog een dag, nog heel even, en Te Gussinklo kan het nooit bedoeld hebben maar het zijn een peins, een peins aan wat, ooit, het lijflied was van die schat van een Dregke en heure mens, t schrijverken, if you wait another day i will wait a day, zulke dingen zegt de schrijver niet nee maar is dat niet het moje aan literatuur?, dat het voor iedereen andere dingen zegt & in iedereen andere gedachten omwoelt afhankelijk van de assosjasies en de herinneringen die in elk persoon aanwezig zijn zodat, op die manier geen twee mensen ooit hetzelfde boek lezen, je kunt niet twee keer in dezelfde rivier stappen, deze rivier brengt alleen maar gif, en De uitverkorene borrelt en De uitverkorene bruist.

En er is iets met een Lamberti en er is iets met een Somsen en er is iets met een Sylvia en er is iets met een Thérèse en het zal allemaal wel terug te voeren zijn op eerder geschreven boeken maar ik las die boeken niet dus ik dwaal in duisternis en ik hou van hoe ik dwaal ik hou van het ongemak en de verwarring  en het onbegrip en ik hoop met vurige hoop dat ik het allemaal niet te weten kom nooit te weten kom of in elk geval niet in dit deel.

En ik hou van hoe ik me daar stuit op een prachzin als “Jezus zijn en een sigarenwinkeltje hebben, met een pakje brood op de fiets naar je werk”.

En ik hou van hoe ik soms ook ineens aan Peter Handke moet denken.

Of van het denken tout court, dat door De uitverkorene wordt aangejaagd.

Is Te Gussinklo een romancier of een essayist of een schrijver van gedachten?

En er is daar, op De Hartz, een “Grote Man”, Babinsky, die zich een “Punt Alpha” peinst, het zou een moment zijn, ergens eindsweegs verder in de ontwikkeling der mensheid, waarop allen in harmonie leven met allen, een utopie, maar gijlie weet: de een zijn utopie is de ander zijn dystopie, vraag het anders Trump maar (deze dingen kunnen als een heel werelddeel zich keer na keer zwakbegaafd betoont), het is daar, als punt in de toekomst en iedereen weet ervan, het is daar, voor iedereen, als het jaar wordt geopend of als er feest is, dat is het moment waarop ik begin te peinzen dat het misschien een andere tijd is in De Hartz en in deze sieklus, op het feest draait de platenruiter Stones en Beatles en Presley en Jerry Lee Lewis en Roy Orbinson, die gekenschetst wordt als een Presley-kloon (wat mij niet geheel juist lijkt; Presley baarde met zijn vermaaksmuziek eerder zuivere “pop”; Jackson en Madonna zijn z’n nazaten misschien waar Orbinson denk ik toch wel een tint duisterder dierf gaan, als een voorafschaduwing van -ha!- The Shadows en van psychobilly vooral); later ofzo is er ook Vietnam in de krant, en ik denk het zal niet nu zijn het zal toen zijn het zal ooit zijn waar was het ooit waar gaat het heen er komt zo overduidelijk meer nog, ook na de laatste bladzijde.

Maar voor altijd wit nu voor altijd niks meer niet nu niet ooit nooit meer.

En hoe Te Gussinklo dat altemaal beschrijft: schoksgewijs; een gaan langsheen nieuwe ontwikkelingen en dan, terug, naar wat er in het voorgaande gebeurde, wat overpeinsd wordt; actie, gesprekken, gebeurtenissen en dan het hernemen ervan, het eindeloos hernemen ervan: de lezer komt tegen wat hij al gelezen heeft maar dan via het hoofd van Meyster of ook wat er in voorgaande delen gebeurd is en wat de lezer zelf niet las, of deze lezer niet toch en zo komt de lezer vertrouwd met Meyster en met zijn wederwaardigheden, zo kent hij ook wat hij niet kent.

Wat mij brengt.

Wat mij brengt bij iets vreemds van het onvoleindigde.

Zijnde.

Dit boek.

Of.

Misschien wel alles: het schisma.

Dat is wat Wessel te Gussinklo uiteindelijk met mij deed: hij scheurde me uiteen. Er was dat deel van mij  dat de hele Meystersieklus wilde lezen, al die dingen die je nooit gelezen hebt, alles was je goed wil maken, nu, ja nu meteen. En er was dat deel dat het niet weten zo fantasties vond – het deel dat het hier bij wilde laten: dit ene, laatste, afsluitende, onvoleindigde, halfbegrepen, prachtige, prikkelende, ultieme deeltje geheten De uitverkorene gelezen, genoten, gewaardeerd, en genoeg. Genoeg nu. Genoeg hieraan.

Als iets onvoleindigd je twee mensen maken kan, weet je genoeg: dit is briljant. Dat is het. En dat is alles.

Wessel te Gussinklo De uitverkorene

De uitverkorene

Ewout Meyster-roman

  • Auteur: Wessel te Gussinklo (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman, onvoltooide roman
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 17 oktober 2024
  • Omvang: 208 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de laatste roman van Wessel te Gussinklo

Meesterverteller Wessel te Gussinklo strief op 18 oktober 2023, tot de laatste dag schrijvend aan De uitverkorene, het vervolg op Op weg naar de Harz en tevens de afsluiting van de ongeëvenaarde Ewout Meister-cyclus.

Op De Harz, deze hogeschool vol wonderlijke personages als uit Fallini’s Satyricon, trekken de provocatieve dwarserige en sceptische praatjes die we zo goed van Ewout kennen de aandacht. Ze baren niet alleen opzien, maar oogsten tot zijn eigen verbazing zelfs waardering en respect bij een aantal docenten en medewerkers, en niet in het minste bij Thérèse. Langzaam ontworstelt Eowut zich aan de sombere, onzekere jongeman met een vernietigend zelfbeeld die hij was geworden, en we zien hem zich zelf bij elkaar rapen om uiteindelijke zijn lotsbestemming te omarmen.

De uitverkorene is onmisbaar voor iedereen die Ewout Meyster in zijn hart heeft gesloten en laat zien dat Wessel te Gussinklo een bepalende en unieke stam is en zal blijven in de Nederlandse literatuur.

Wessel te Gussinklo (Utrecht, 9 januari 1941 – Kamperland, Zeeland, 18 oktober 2023) debuteerde in 1986 met de roman De verboden tuin, die bekroond werd met de Anton Wachterprijs. Zijn tweede roman, De opdracht (1995), ontving de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs, de eci-prijs en de F. Bordewijkprijs, en werd genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs en De Gouden Uil. De roman Zeer helder licht (2014) stond op de toplijst van de ako Literatuurprijs. In 2016 ontving Te Gussinklo de C.C.S. Croneprijs voor zijn hele oeuvre en in 2017 verscheen De Weergekeerde Bloem. De roman De hoogstapelaar werd bekroond met de Zeeuwse Boekenprijs en de BookSpot Literatuurprijs 2019 en de roman Op weg naar De Hartz won de Boekenbon Literatuurprijs 2021. In 2023 verscheen bij Koppernik een heruitgave van Aangeraakt door goden. Zijn laatste onvoltooide roman uit de Ewout Meister-cyclus, De uitverkorene, verschijnt in 2024.

Bijpassende boeken

Edouard Leve – Zelfportret

Edouard Leve Zelfportret recensie en informatie over de inhoud van de roman van de Franse schrijver, fotograaf en kunstenaar. Op 26 september 2024 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de roman Autoportrait van de uit Frankrijk afkomstige schrijver, kunstenaar en fotograaf Édouard Levé. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de auteur, de vertaalster en over de uitgave.

Édouard Levé Zelfportret recensie en informatie

  • “Een zeer uitzonderlijk werk in het Franse literaire landschap, het behoort evenwel tot de zeer gesloten clan van belangrijke boeken.” (Le Midi Libre)
  • “Met zijn Zelfportret vindt Éduoard Levé een nieuwe vorm van het ik-verhaal uit. Levé schrijft banale dingen met gewone woorden, en toch is het buitengewoon.” (Libération)

Zelfportret recensie van Tim Donker

Zie. Daar. Bijna had ik iets gehaats gezegd. Levé komt af met een egodocument, misschien zoiets als een autobiografie maar dan wel een hele rare, misschien zoiets als een zelfportret maar dan wel geschreven en niet getekend. En bijna had ik het gezegd, bijna had ik er zelfs de bespreking mee geopend: Levé moet het weer eens anders doen hoor. Maar toen dacht ik aan mijn tante, mijn lievelingstante dan nog, ook zij nu dood, die over mijn moeder, haar zus, na haar dood altijd maar zei Se mos altijd allus andus doen as un anduh, En dat haatte ik. Dan mocht het nog honderd keer mijn lievelingstante zijn, ik haatte die uitspraak. Omdat mijn moeder dood was en met rust gelaten moest worden, omdat ik helemaal niet zo zeker weet of iemand zo nodig “andus” “mot” zijn “as een anduh”; is iedereen niet gewoon is zoals die is, en dat kan toevallig ook niet-gemiddeld zijn (terwijl het juist veel gemakkelijk is gemiddeld te zijn omdat de hele wereld is ingesteld op gemiddelde smaken, gemiddelde karakters, gemiddelde voorkeuren, gemiddelde neigingen en gemiddelde behoeften), omdat ik dat wantrouwen ten opzichte van alles dat afwijkt van de norm ernstig wantrouw, omdat het mogelijk moet zijn om er andere ideeën op na te houden (en bijvoorbeeld te weigeren je te laten inspuiten met een of ander experimenteel serum waarvan niemand de effecten op langere termijn kan voorspellen) zonder direct als een paria, een aansteller, een clown, een asociaal of een opruier gezien te worden. En toch. Ondanks mijn diepe haat tegen die uitspraak had ik m bijna zelf gebezigd. Bijna gezegd. Bijna geschreven. Édouard Levé moet het weer eens anders doen hoor.

Wat doet Levé eigenlijk? Hij maakt een zelfportret. Hij schrijft over zichzelf. Levé over Levé, honderdtien bladzijden lang, sommigen zouden dat een autobiografie noemen. Maar hij begint niet bij een begin. Vertellend over zijn jeugd, belangrijke gebeurtenissen, verhalend over de wegen die hem hebben geleid tot waar hij nu is. Zelfportret kent geen chronologie, geen narratief en geen verloop. Zelfportret is een opsomming. Een honderdtien bladzijden lange opsomming. Door Levé. Van karaktereigenschappen, eigenaardigheden, hebbelijkheden, ideeën, overtuigingen, waarnemingen, herinneringen. Van Levé.

Ik dacht aan David Markson. Ook bij hem regende het immers feiten. Geen actie, geen personages, slechts de gestage opeenvolging van feiten. Maar Markson plunderde encyclopedieën, of liet zijn, in dat geval ontzagwekkende, parate kennis langzaam over de pagina’s leegstromen, om het ik juist te laten verdwijnen onder een berg trivia over componisten, schrijvers, kunstenaars, filosofen, wetenschappers en andere publieke figuren; het weinige “ik” dat nog zichtbaar bleef, maskeerde hij met neutrale aliassen als “Reader”, “Writer” of “Novelist”. Levé laat de hele opsomming over hemzelf gaan. Er bevinden zich ook wel enkele opmerkingen tussen die gaan over familieleden of vrienden, maar dan is het uiteraard veelzeggend dat Levé juist dit of dat zegt over juist die-en-die, net zoals “se mos altijd allus andus doen as un anduh” uiteindelijk meer zegt over die tante dan over mijn moeder.

Een project als dit kent zijn gelijke niet. Misschien Seth Abramson, de enige andere literator waaraan ik moest denken. “Iets als dit” ondernam Abramson ooit. Maar dan als gedicht, en ook nog in de derde persoon (bij hem ging het geloof ik om uitspraken die anderen over hem gedaan hadden). Op boeklengte is dit echter nog vervreemdender. Nou is het wel niet zo’n heel erg dik boek, maar toch, het zijn toch heel erg veel losse, niet-chronologische en onsamenhangende uitspraken die allemaal over Édouard Levé gaan – een mens waarvan ik eigenlijk slechts één ander, ook al niet al te dik, boek ken.

Wat moet je hier over zeggen?
Hoe moet je dit bespreken?
Wat moet je doen om niet te vervallen in “Édouard Levé moet het weer eens anders doen hoor”?

Je kunt er niet eens een behoorlijke psychoanalyse op los laten, als je zoiets debiels al zou willen, want slechts een enkele keer wordt er iets gemeld dat als min of meer veelzeggend valt aan te merken. In “Ik verveel me liever alleen dan met zijn tweeën” of “Als voorbereiding op het koffers pakken maak ik een uitputtende lijst van wat ik meeneem, aangezien ik altijd hetzelfde meeneem sla ik die op in een map op mijn pc” tekent zich een man af; je kunt wijzen en zeggen Ja, dat tiepeert iemand. Maar veel vaker regeert de willekeur. “Ik hoop dat ik nooit een oor vind in een weiland” zal hij wel opgeschreven hebben toen hij Blue Velvet zat te kijken; aan “Ik zal maar één keer zonder te liegen ‘Ik sterf’ kunnen zeggen” is weinig particuliers te ontdekken en “Ik eet driemaal daags” gaat ook al voor heel veel mensen op.

Wat moet je hier over zeggen?
Hoe moet je dit bespreken?

Vooral kun je er veel niet over zeggen. Zelfportret is niet meteen heel ritmies: sommige zinnen zijn erg kort, andere juist weer ellenlang. Het kent ook geen uitgedachte opbouw in sfeer of kleuring: na een tragiese, zware, bedachtzame of dramatiese uitspraak volgt met hetzelfde gemak een luchtige, een onzinnige, een triviale, een absurde, of, meer dan eens, een extreem grappige. En hoewel het dus met nadruk niets gecomponeerds heeft, is Zelfportret toch in hoge mate muzikaal: het dwingt, het vangt, het golft en na verloop van maar een paar pagina’s hypnotiseert het zelfs, zodat je blijft lezen en lezen en lezen en lezen en lezen en lezen en lezen en lezen en lezen en lezen en lezen en lezen en lezen en lezen en lezen en lezen.

Wat moet je hier over zeggen?
Hoe moet je dit bespreken?

Dat je niet weet met welk idee Zelfportret geschreven zou kunnen zijn? Daar zijn momenten waarop je je kunt herkennen in wat Levé schrijft. Of. Ik in ieder geval. Heftig knikkend lees ik “Ik heb zelden spijt van handelen en steevast spijt van niet handelen. Ik denk terug aan de pijn van geschiedenissen die niet plaatsvonden”; Ja denkend, Zo is het denkend, aan alles denkend wat wellicht had kunnen zijn als ik niet te angstig te beschroomd te gekwetst te bescheten te klein te onbeholpen was geweest of om welke reden dan ook maar niet stappen wist over welke lullige emotie dan ook. Maar dat “o dat heb ik ook” kan niet, zal niet de reden zijn geweest waarom Levé Zelfportret schreef. En. Daar zijn ook momenten waarop ik me van dit boek, dit projekt, van Levé wens af te keren. “Ik denk niet dat ik nieuwe pareltjes in de klassieke muziek zal ontdekken,” schrijft hij, “maar ik weet zeker dat ik tot mijn dood zal genieten van deze die ik al ken”; en: “Ik weet niet of er nog iets te verbeteren valt aan de muziek van Bach” en zucht denk ik dan en o denk ik dan en daar gaan we weer denk ik dan, altijd weer die klassieke muziek, het zou eens fijn zijn een schrijver te lezen met een bredere muzieksmaak dan dat, gelukkig zegt hij verderop ook moje dingen die niet over rock of over Portishead niet meteen de allerbeste band die ik ken maar toch, of dat hij honden verkiest boven katten, ja, ook al zoiets, die hondenliefhebbers, mijn ganse schoonfamielje bestaat uit hondenliefhebbers en hoe zij zijn is precies hoe ik de hondenliefhebber zie: braaf, saai, doorsnee, burgerlijk, normatief, fantasieloos, volgzaam, klootloos. Maar ik denk ook niet dat Levé Zelfportret geschreven heeft met het doel zijn lezers te ergeren. De momenten dat je als lezer “Nee, echt?” denkt, “Meen je dat nou?” denkt, zijn gewoon maar inherent aan een projekt als dit: als wie dan ook in één gulp alles zou openbaren wat hij meent, denkt, vindt, voelt, doet, wil, haat, verlangt, afwijst, droomt, heeft en kan, zal daar altijd wel iets tussen zitten wat (lichte) weerzin wekt.

Dus.

Wat moet je hier over zeggen?
Hoe moet je dit bespreken?

Dit is het boek dat je zelf geschreven wou hebben. Maarja. Nu is het er al. Waarom zou je een boek als dit dan nog schrijven. Is dat niet het geniale aan dat wat waarlijk uniek is: op het moment dat het verschijnt, laat het zich met niets vergelijken, en al het gelijkende wat erna nog verschijnt zal gezien worden al na-aperij. Ondertussen, echter, vraag ik me wel af wat ik erin gezet zou hebben als ik een boek als Zelfportret had geschreven. Want dat is nog iets anders dat zo geweldig is aan dit boek. Ik vermoed maar zo dat Édouard Levé een tumultueuzer leven gehad heeft dan ik, en toch zijn de confidenties in Zelfportret zelden spectaculair te noemen. Het is vrijwel alles tamelik dagdagelijks, wat je hier leest kon ook slaan op de buurman of op je collega of op jouzelf. Dat is er ook de kracht van. Misschien dat alleen Levé’s sexuele escapades een slag pikanter zijn dan bij de meeste mensen het geval is (de momenten dat hij zulks ter sprake brengt zijn ook de enige momenten waarop je de schrijver voor een snoever zou houden); vooral, hier, ik-mededelingen van een zeer gangbaar tiepe, dingen die je zelf misschien als terzijde hebt gebezigd in gesprek met een van die vage bekenden die je op straat tegenkomt; de landen die je hebt bezocht, het eten dat je graag eet, dingen die je wel eens doet als je je verveelt (doelloos door het telefoonboek bladeren bijvoorbeeld). Waarin Zelfportret zo overweldigend, onthutsend, betoverend is, is dat er zo ontzettend veel van dit soort “nikserige” ik-mededelingen achter elkaar zijn gezet. Terwijl je steeds het gevoel blijft houden dat jij ook, ook jij, honderdtien bladzijden had kunnen vullen met zulke informatie over jezelf.

Wat moet je hier over zeggen?
Hoe moet je dit bespreken?

Of. Ja. Iets anders nog. Na-aperij ten spijt. Waarom zou dit niet een nieuw zjanrûh kunnen worden, komaan, er is vast ook iemand geweest die als allereerste een autobiografie schreef, die voor het eerst memoires te boek stelde. En dat was nog iets dat door mijn hoofd spookte toen ik Zelfportret las. Niet alleen hoe het kan dan zoveel banaals bij elkaar zo fascinerend kan zijn; en ook, niet alleen bleven als zeepbellen zinnen in mijn hoofd opkomen van het soort dat ik geschreven had in mijn hoogsteigen Zelfportret; ook dacht ik na over navolging. Stel dat Levé school maakt. Stel dat dit een nieuwe vorm van autobiografies schrijven wordt. Van welke schrijvers zou ik graag een boek als Zelfportret lezen? Van welke schrijvers vooral niet? De brutale eerlijkheid van Levé schrikt hier en daar af, maar hij maakt zich er zelf als figuur niet mee kapot. Ook dat is ongelooflijk. De meeste mensen zijn me al onherstelbaar antipathiek als ze maar twee of drie bekentenissen over zichzelf doen; Levé gaat ermee door en door zonder noemenswaardige imagoschade op te lopen. Wie doet hem dat na? Wie doet hem dit na? Wie doet er ooit nog iets na dit?

Wat met je hier over zeggen?
Hoe moet je dit bespreken?

Dit is één van de allermafste boeken die ik ooit gelezen heb, en ik heb ongelooflijk veel maffe boeken gelezen, echt waar, kom zelf eens een blik in mijn boekenkast werpen, en tegelijkertijd ook één van de meest intrigerende, misschien ook wel in een top zoveel of zoveel van de mooiste (ik noem geen nummers, daarvoor zijn het er teveel).

Dus.
Wat moet je hier verder nog over zeggen?
Hoe moet je een bespreking als dit afronden?

Niet. Je zegt gewoon “fantastisch”. En daarna doe je er het zwijgen toe.

Edouard Leve Zelfportret

Zelfportret

  • Auteur: Édouard Levé (Frankrijk)
  • Soort boek: Franse roman
  • Origineel: Autoportrait (2005)
  • Nederlandse vertaling: Karien Vandenberghe
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 26 september 2024
  • Omvang: 112 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman van de Franse schrijver Édouard Levé

In dit briljante en ontnuchterende zelfportret verbergt Édouard Levé niets voor zijn lezers en schetst hij, min of meer willekeurig, zijn hele leven. Zelfportret is een fysieke, psychologische, seksuele, politieke en filosofische triomf. Naast ‘oprechtheid’ streeft Levé naar een objectiviteit die zo radicaal is dat deze zou kunnen doorgaan voor grofheid, trivialiteit en zelfs banaliteit – de auteur heeft zichzelf blootgelegd. Levés boek lijkt in eerste instantie een autobiografie zonder sentiment, alsof het door een machine is geschreven, totdat we door de opeenstapeling van details en de droge, spottende toon merken dat we ontwapend zijn, geboeid en verrukt door niets minder dan perfecte fictie… die geheel uit feiten is opgebouwd.

Édouard Levé (1 januari 1965, Neuilly-sur-Seine – 15 oktober 2007, Parijs) was een veelzijdige kunstenaar in de traditie van het conceptualisme. Hij debuteerde met Œuvres (2002), dat minutieuze beschrijvingen bevat van 533 niet-verwezenlijkte installatie- en performanceprojecten. Zelfportret verscheen oorspronkelijk in 2005. Zelfmoord, zijn laatste boek, kwam in 2021 uit bij Koppernik.

Bijpassende boeken en informatie

Leonieke Baerwaldt – Dagen als vreemde symptomen

Leonieke Baerwaldt Dagen als vreemde symptomen recensie en informatie over de inhoud van de tweede roman van de Nederlandse schrijfster. Op 26 september 2024 verschijnt bij uitgeverij Querido de nieuwe roman van Leonieke Baerwaldt. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de schrijfster en over de uitgave.

Leonieke Baerwaldt Dagen als vreemde symptomen recensie van Tim Donker

Dat het begint bij III. Dat het eindigt met I en II. Dat het begin na het einde komt. Dat. En meer nog.

Deze mijmer: “Ze kiest voor de caleidoscopische benadering. Veelvlakkigheid, al zou je het ook fragmentarisch kunnen noemen. Uit elk fragment poetst ze zichzelf tevoorschijn.” Zichzelf, ja, en Mia. Het gaat over dit. Het gaat hierover. Je leest over wat je aan het lezen bent. Dat vind je mooi. Dat. Ook dat. En meer nog.

De hoofdpersoon is gekend onder de naam Sisyphus. Wie was ookalweer Sisyphus? Was hij dat met die steen? Gedurende twee studies had ik een module over Griekse mythen en sagen. Eerst de ene studie, maar dat was niet wat ik er in meende te zoeken en toen wisselde ik van studie, en toen ging het toch weer een heel semester lang over die Griekse mythen en sagen. En nog is er ontstellend weinig van blijven hangen. Ik was er ook slecht in. Haalde altijd al die namen door elkaar. Het boeide me te weinig om het echt mijn volle aandacht te geven, onthield alleen de grote lijnen. En de grote lijnen waren altijd dat er een sterveling was die de goden vertoornd had. Vaak was er van verre of nabij een koning bij betrokken. Doorgaans had het iets met hoogmoed te maken. Of het lot, je lot, dat niet te ontkomen is. Wat het spreekt, wat het zegt dat de protagonist Sisyphus heten wil. Iets met ondraaglijke lasten misschien. Of was hij dat niet met die steen?

Of.

Neem het gekoer van duiven. Transponeer het naar morse. Dat kan een pagina zijn. Dat. Dat ook. En meer nog.

Of.

Alle dingen die hoop zijn. Een windvlaag. Een konkreet voornemen. Een leeglopende ballon. Een trage vierkwartsmaat. Een reflex. Een vangnet voor de ongelovige. Een zorgindicatie. Een vals gevoel van veiligheid. Een roestvrijstalen geluid. Een mantra. Iets wat alle ellende van mensen voortbrengt. Iets wat dope is. (hoop is een ding met veren).

Wel. Goed. Sisyphus dan. Hier is Sisyphus moeder geworden. Er is iets aan de hand met de baby. Er zijn meerdere dingen aan de hand met de baby. Vele onderzoeken later blijkt dat Mia, Sisyphus’ dochter, levenslang zorg nodig zal hebben. Meervoudig gehandicapt. Rolstoelafhankelijk. Noem het. Geef het een naam. Het betekent in ieder geval dat je als ouder altijd zal moeten blijven zorgen, een zorg zonder bestemming, een zorg die nooit zelfstandigheid als eindresultaat zal kennen. Misschien een vloek en tegelijkertijd misschien van welbepaalde schoonheid. De verzorger en de verzorgde staan in een complementaire relatie tot elkaar. Mijn kinderen zijn nu negen en elf, maar ik herinner me uit de tijd dat ze baby, dreumes, peuter, kleuter waren, en mij eerst bij alles en later bij heel erg veel nog nodig hadden, dat dat konkrete nodig zijn heel erg mooi was. Het aankleden, in bad doen, haren wassen, tanden poetsen, de hand vast houden, samen stappen zetten, leren fietsen, het bijna wiegende ritme van de dagen; hoe je hierbij, de ouder en het kind, bijna samenviel, hoe je samen een graad van intimiteit en vertrouwen bereikte die je met geen enkele volwassene in wat voor relatie dan ook ooit bereiken zal; hoe dat je dagen tot aan de rand vult en hoe dat langzaamaan weer leegloopt wanneer je bij minder, minder en minder, steeds minder een belangrijke rol hebt te spelen (of zelfs nog maar gewenst bent), en hoe je, of jij misschien niet maar ik wel, die kleuter-, peuter-, dreumes- en babydagen soms nog mist – ik was in elk geval nooit het soort vader dat het zorgen ooit moe werd, dat altijd maar riep “niet te kunnen wachten” tot ze zichzelf konden aankleden, ik zie de schoonheid in de zorgrol maar een veertienjarige moeten verschonen is allicht anders dan je baby een nieuwe luier omdoen. En de kinderwagen is niet de rolstoel. En de peuterspeelzaal niet het dagcentrum. Die tocht. Die dingen. De steen. Wat maakt dat je uiteindelijk moet verhuizen naar een drempelloos, gelijkvloers appartement in een deprimerende woontoren. Waar er nog andere dingen zijn. Andere dingen zijn de mensen. Die goedbedoelde maar schrijnende dingen zeggen. En Louis. Die ook tot de andere dingen behoort. Sisyphus’ man. Nogal een lul. Maar dat zijn de mensen die tot de andere dingen behoren wel vaker. De lul, dat zijn de andere dingen.

Dan daar dus. In de woontoren. Beter dan een huis zonder drempels gaat het niet meer worden. Het leven is een reeks verkeerde beslissingen.

Of. Bodemdrift. Daar stuit ik ineens op het woord bodemdrift. Zoiets kan mijn dag maken. Maandagochtend, een herfstzonnetje doorheen mijn raam, goede koffie, Mikaîl Aslan op de steerjoo en stuiten op het woord “bodemdrift”. Dan dus ook dat. En zoveel meer nog.

Het typografies wit. De leegte die ademt. De woorden als druppels. De druppels als water. Het water als overstromingen. “Regenzucht heeft ze,” staat daar (ja regenzucht ook al zoon woord), “behoefte aan overstromingen. Een koufront, onweer, clusterbuien. Dikke druppels die op stoffige stenen plenzen. Sneeuw, hagel, iets, iets, iets.//Kikkers voor mijn part, denkt Sisyphus. Of wat dan ook. Sprinkhanen, vissen. Ja! Laat het alsjeblieft vissen regenen. Flappende staarten, ontelbare ogen die hun glans verliezen. //Ze fantaseert over een straat die glinstert van gebroken schubben.”, en dan ben ik stil, dan ben ik prachtgeslagen stil, en dan komt even later ook nog de rode kruiwagen van William Carlos Williams voorbij!, (hoorden daar geen witte kippen bij? het was geloof ik niet gisteren dat ik dat gedicht nog las), en bij alles is Mia, niemand gaat verloren.

In een volgend deel is er misschien niemand meer. Behalve Dee, de huismeester en hospita van de deprimerende woontoren met het drempelloze en gelijkvloerse appartement; – Dee, die daarnaast ook nog vriendin is, en waarzegster of zigeunerheks of magiër of circe of priesteres of de mooiste engel die je ooit zag. Met haar heeft Sisyphus in eerste instantie alleen maar gesprekken, fantastiese gesprekken, de allermooiste gesprekken die je nooit voerde: “Er zijn altijd nieuwe idioten, zegt Sisyphus. Ha! Zo is het, zegt de hospita. Om te laten zien dat de oude idioten minder idioot waren dan je dacht. Onophoudelijke verplaatsing van de lat der idioterie, dat is wat de wereld naar de ondergang helpt. Ze zijn met zoveel ook. Vroeger was het al dringen, maar nu zit het hier echt tjokvol.”; hoe verder ik in deze roman kom hoe beter ik hem vind.

Daarna. Weeral een volgend deel, of is het het daarop volgende? Met Dee op een surrealistiese voettocht door de zeven sirkels van de hel, of is het toch de Hades? Was Sisyphus dan diegene die doolde door de Hades, die van dat omkijken, hoe zat dat ookalweer, ik herinner me op restaurant zijn met een vrouw, toen ik een jaar of vijfentwintig was en bezig met mijn nooit eindige afstudeerproject, in een of andere verre verte had zij iets met dat afstudeerproject te maken, maar ik weet niet meer wat, of wie ze was, alleen maar dat we op restaurant waren en de hele maaltijd lang bezig waren om manieren te bedenken hoe je uit de Hades naar de bovenwereld terug kon lopen en je je er heeldurtijd van kon vergewissen dat je lief nog achter je liep zonder één keer om te hoeven kijken, wat een geweldige avond was dat, we wisten niet dat er zoveel manier waren om zonder te kijken te weten wat er achter je gaande was, wie was die vrouw toch en waar is zij gebleven?

Dus ook: wat het wakker roept. Maar ook: zoveel, zo ontzettend veel meer nog.

De herinneringen aan een vakantie met Mia die er geen was, aan geluk dat nooit bestaan heeft – een vluchtig idee dat geluk verzinbaarder is dan ongeluk, en dan, wat je 222 bladzijden lang ziet aankomen en dan toch weer net even anders blijkt te zitten dan je vermoedde, zoals altijd alles net even anders blijkt te zitten dan je vermoedde, zoals de dingen steeds minimaal een sentimeter anders gaan dan je dacht dat ze zouden gaan.

Dat. En al het andere nog.

Dagen als vreemde symptomen is een ongrijpbare, poëtiese, filosofiese, ontroerende en magiese schittering van een roman. Andermaal flikt Leonie Baerwaldt het om af te komen met een boek dat me ontredderd, verbijsterd en naar adem snakkend achterlaat.

Dus dat. En zo eindeloos veel meer nog.

Leonieke Baerwaldt Dagen als vreemde symptomen

Dagen als vreemde symptomen

  • Auteur: Leonieke Baerwaldt (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 26 september 2024
  • Omvang: 224 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Leonieke Baerwaldt

Op 26 september verschijnt de nieuwe roman van Leonieke Baerwaldt, een onthutsende, filosofische en ontroerende roman van de auteur van Hier komen wij vandaan.

Sisyphus doolt door de hel met een lege rolstoel en weet niet precies wat ze daar te zoeken heeft, behalve dat ze haar dochter, die meervoudig beperkt is, moet ophalen uit het dagcentrum. Een missie die telkens mislukt, waarna ze teleurgesteld terugkeert naar de aftandse benedenwoning van haar zonderlinge appartementencomplex. Wanneer haar hospita schijnbaar uit het niets na een eeuwigheid een praatje met haar aanknoopt, begint ze zich plotseling dingen te herinneren.

Dagen als vreemde symptomenis een gevecht tegen de verveling, een zoektocht naar de grenzen van het moederschap, van hoop en radeloosheid, van leven en dood. Deze roman is een ode aan het absurde.

Leonieke Baerwaldt (1985) studeerde filosofie en literatuurwetenschap. Korte verhalen van haar verschenen onder meer op Hard//hoofd en Papieren Helden en in Kluger HansDe Gids en De Revisor. In 2021 verscheen haar zeer lovend besproken roman Hier komen wij vandaan, die de longlists van de Libris Literatuur Prijs, de Boekenbon Literatuurprijs en de Hebban Debuutprijs haalde.

Leonieke Baerwaldt Hier komen wij vandaan RecensieLeonieke Baerwaldt (Nederland) – Hier komen wij vandaan
Nederlandse debuutroman
Recensie van Tim Donker
In haar debuutroman verenigt Leonieke Baerwaldt het onverenigbare tot iets geloofwaardigs…lees verder >

Bijpassende boeken

Maartje Wortel – Camping

Maartje Wortel Camping recensie en informatie nieuwe roman van de Nederlandse schrijfster. Op 20 september 2024 verschijnt bij Uitgeverij Prometheus de nieuwe roman van de Nederlandse schrijfster Maartje Wortel. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster en over de uitgave.

Maartje Wortel Camping recensie van Tim Donker

En het lezen een stap. En een stap. En een stap. Nog. Het stappen overheen zoveel. Je moet stappen overheen Prometheus, hij stal het vuur van de goden maar welk vuur en welke goden?, je moet stappen overheen Griet Op de Beel en Arie Boomsma en Herman Brusselmans en Connie Palmen en Esther Verhoef en Gijs Groenteman en Dean Koontz en Cornald Maas en Bas Heijne en alles zo weinig lezenswaard wie bij zijn goeje harses wil in godsnaam die stal in?, de titaan bracht de mensen kunst of was het rotzooi, & je moet stappen overheen de camping want wat is treuriger dan een camping, je moet zelfs stappen overheen de beginzin: “Victorien had de kanker met haar blote handen gevoeld.”, zowat de minst aantrekkelijke openingszin die je ooit gelezen hebt wil ik dit wel lezen waarom in de leesstoel met iets in mijn handen wat ik eigenlijk helemaal niet in mijn handen wil & ineens denk ik aan die regel uit dat liedje van the microphones: i have been told that my skin is exceptionally smooth / but what good is that going to do / when to get to my heart / you have to crawl through tight tunnels of sharp rocks, en waar nog meer doorheen, en het lezen wordt stappen en het stappen wordt kruipen, en dan.

Dan een etentje.

Laten we beginnen met een etentje. Eten doe je meestal zittend. Het kruipen wordt zitten. Dat is ook een goede houding om in te lezen. Ode en Victorien zijn negen jaar samen en vieren dat op restaurant, en de sommelier, ja een heuse sommelier, komt met de wijn en, anders dan de ober die de gerechten met veel omhaal opdiende, schenkt dus, de sommelier, die wijn zwijgend in. “Gelukkig zegt hij niets, zei Victorien tegen Ode. Ik proef al die woorden toch niet. Dat geldt voor jou, zei Ode. Voor veel gasten verrijkt een beetje context hun ervaring. Dat is er juist zo aanstootgevend aan, zei Victorien”, en niet alleen is dat een heerlijke dialoog, die Victorien-tiep plaudeert nog recht ook en niet krom, en ik mag haar meteen, en zittend blijf ik lezen, en zittend blijft het lezen gewoon lezen. Victorien laat niet af me aan te spreken met haar ontnuchterende, enigszins sieniese en vaak grappige blik op de wereld: “Alles wat Victorien wist van makelaars was wat iedereen van ze wist: hoe hun haar zat, op welke partij ze stemden, dat ze tijdens hun vakantie fotogenieke eilanden bezochten waar de zon op hun schouders brandde, dat ze scooters hadden en helmen droegen die van geen enkele invloed waren op hun kapsel. Met andere woorden: Victorien had nog nooit met een makelaar te maken gehad.” – ja, mensen, Victorien heeft me lachend, luidop lachend in mijn leesstoel.

Het lezen wordt vliegen, en het vliegen wordt eten, zinnen eten, zinnen vreten, alsmaar meer zinnen willen verorberen.

Waaraan de schrijfstijl van Wortel ook danig debet is. Die rare, prozaïsche, maar niettemin zeer prikkelende tussenzinnetjes als “Wat er daarna gebeurde was dit:”; “Hoe het verder ging:”, “Wat ze erover zeiden:”; “Wat ze nooit te weten zouden komen:”, heel maf, ik geloof dat ik nooit zoiets heb gelezen als dit, ik hou ervan iets te lezen dat me doet geloven dat ik zoiets nog nooit gelezen heb.

Het lezen wordt zingen.

Oké. Goed. Dus Victorien en Ode zijn een stel, en Ode wordt ziek, en gaat allicht dood, en dan gaat Ode toch niet dood, maar is ze wel, ineens, weg, en Victorien boos achtergebleven. Wat is er gebeurd, misschien voelde Odes onverwachte herstel voor haar als een herrijzenis; hoe gaan die dingen met mensen die de dood in de ogen hebben gezien: die voelen dat wat na de ziekte komt als een twede leven niet?, en waarom zou  je in je twede leven je eerste leven herhalen?; Alles Moet Anders dus, zoiets ofzo, weet ik veel, ik heb nooit de dood in de ogen gezien noch heb ik ooit iemand gekend die de dood in de ogen zag – in ieder geval niet iemand die het nog na kon vertellen. Het goede is, het Hele Goede Ding is, mensen, dat Wortel nergens vertelt wat er met Ode is gebeurd, waar ze nu is, waarom Victorien boos is, ze geeft de lezer het raden, en de lezer, hij raadt, en elke banale manier waarop hij die witte plek probeert in te vullen komt voort uit zijn eigen beperkte brein, daar komt de schrijver goed mee weg dus.

Dat is het goede ding.

Victorien wil haar wraak op Ode halen en daarom koopt ze een camping. Het was Odes droom. Ooit je eigen camping hebben. En haha!, daar gaat Victorien eventjes Odes droom van haar afnemen, dat zal haar leren, zoet is de wraak, de beste wraak is een gelukkig leven (maar dat zit er niet in). Het is een nogal vergezochte en licht idiote manier om wraak te nemen (waarom zou Ode niet alsnog een camping kunnen beginnen ook al heeft Victorien er al één, en hoe zou Ode überhaupt moeten weten dat Victorien een camping aan het uitbaten is, en hoe neem je wraak door iets te gaan doen wat je eigenlijk helemaal niet wil doen?) maar binnen de naar absurdisties neigende sfeer die Camping in het begin lijkt aan te nemen, past het prima.

En dan dus de camping. Het zingen wordt eten het eten wordt vliegen het vliegen wordt zitten; het zitten kruipen misschien.

Niets is treuriger dan een camping, ik zei. Of toch. Eén ding is treuriger dan een camping en dat is deze camping. Die van twee zussen is, die alles best vinden, koop maar, zolang zij maar er maar mogen blijven wonen. Want de camping is van hun vader geweest, die droomde ook ooit, maar de zussen hebben er niet meer affiniteit mee dan dat het de plek is waar ze opgegroeid zijn, heel hun leven gewoond hebben. Ze hebben nooit iets anders gekend dan dit, en nu zijn ze oud, en de camping ook, en een weinig verlept is alles. Zo’n soort camping dus, vlak naast een militair oefenterrein, buiten het seizoen, ja komaan is dat niet een beetje erg veel treurigheid bij elkaar? Is dat niet een beetje een te gemakkelijke manier om de tenen te doen krommen? En ook daar, op die camping, begint ieder op zijn eigen wijze te spreken. Nu hou ik van veelstemmigheid in een boek, perspectiefwisselingen, steeds weer zien doorheen andere ogen, kan een schrijver iets mojers geven aan zijn lezers?, iets mojers dan hem te laten kijken uit vele ogen, de eindeloos wisselende blik. Ja maar goed, op zo’n verlopen camping, zomaar een willekeurige tijd in het jaar, daar zitten natuurlijk alleen maar schimmige tiepes en mafkezen, sjee, gaan we die kant op Wortel?, de treurcamping als ekskuus om een bonte stoet aan idiote figuren uit uw pen te mogen slaan?

Maar lees!, zegt Wortel. Lees met uw ogen en niet met uw vooroordelen.

En ik lees van die man die Waldorf heet en die naar de camping gekomen is in de hoop dat de storm rondom een opgedoken sexteep zal luwen (Waldorf en een net iets te jong meisje, sex in de tuin, buren die het filmen) als hij eventjes “onvindbaar” blijft. Hij is een bekende Nederlander, een schrijver van populaire psychologieboeken. Of heet dat levenskunst? Boeken met gemakkelijke metafoortjes in die je leren hoe je gelukkig of succesvol of geliefd kan zijn. Graag gelezen door heel veel mensen zodat Waldorf vaak gevraagd wordt in praatprogramma’s. Wortel heeft ongetwijfeld veel lol gehad met het bedenken van Waldorfs “trekzaktheorie”, die ik niet ga uitleggen hier, lees dat zelf maar voor wie het nog niet gedaan heeft. Waldorf is alvast niet schimmig, geen mafkees, geen idioot. Een Victorien-achtige sieniekus misschien; Wortel laat hem rake dingen denken als “Mensen schrikken steeds vaker ergens van en altijd van het verkeerde”, ja dat is goed, misschien dat Waldorf daar nog eens een boek over schrijven gaat, ho ja, een goeje analyse van deze wereldwijde paniekmaatschappij, dat zou ik wel willen lezen, voor alles een alarm afgeven, en geef elke burger een militaire training ja want we moeten altijd op alles voorbereid zijn ja, voer de dienstplicht weer in want als straks De Russen voor de deur staan (ineens hebben landen deuren, wist ik ook niet), dan, ja dan, en doe ook maar weer grenscontroles, wie weet welke migrant het nog in zijn hoofd gaat halen hier binnen te willen (gijlie hoort hier niet!) (ons land!) (onze banen!) (onze dochters!), een enthousiast opveren in mijn leesstoel, vooraleer het echt goed indaalt dat Waldorf een fiktief karakter is en dat dat paniekmaatschappijboek er helemaal nooit komen gaat, althans niet van hem & juist van hem had ik het zo graag gelezen.

Het kruipen wordt weer lezen vliegen eten zingen. Wie de wereld zodanig mijn huiskamer in schrijft dat ik het kleinstwijle voor werkelijk hou, die schrijft er niet nevens nee.

Niet elk figuur spreekt zo duidelijk tot mij als Waldorf doet, maar elk figuur is daar en elk figuur is mooi. Een overgevoelige militair, een timide vrouw met psychische problemen, een vader met een huilbaby, een toneelcritica die ongeziene theaterstukken bespreekt (wat geen enkele redacteur of lezer opvalt) (want mensen willen toch alleen maar zien wat ze al kennen), een aartsluiaard die steeds nieuwe onderneminkjes begint om met zo min mogelijk inspanning zoveel mogelijk geld te kunnen verdienen en daarom de onzinnigste dingen verzint (aangezien mensen een voorkeur hebben voor dingen die nergens voor nodig zijn) (wie was het ook alweer die zei dat de smartphone de beste oplossing is voor de problemen die je hebt als iedereen om je heen een smartphone heeft?, daar moest ik, dit boek lezende, even aan denken) (dit boek lezende moest ik steeds even aan heel veel dingen denken), een alleenstaande vrouw en haar minnaar, die – ofnee wacht even.

Nog een laatste keer stuitte donkerbruine vermoedens me in mijn leesvaart. Soms haken de bezigheden van één personage zich zo’n beetje in die van een ander. En dat deed mijn vermoeden zo donkerbruin ontluiken. O shit, dacht ik. O shit. Dit wordt toch geen situatie-komedie he?

Situatie-komedie is wanneer “de lach” niet eens meer door de idiotie van de personages gegenereerd wordt, en nog minder door de tragiek van het leven. Sterker nog: in situatie-komedie zijn de karakters tot op zekere hoogte uitwisselbaar. Misschien dat er één een beetje neurotieser aangezet moet worden, en de ander wat goedgeloviger om de handelingen en de daaruit voorkomende, vaak op misverstanden gebaseerde, toestanden wat geloofwaardiger te maken (want als we het maar geloven kunnen is het goed) maar de formule komt altijd neer op iets als dit: A en B hebben een conversatie, C vangt een paar woorden op en trekt daar verkeerde conclusies uit, van C’s navolgende gedragingen wordt D een onbedoeld slachtoffer, en A en B stellen al het verkeerde in werking om de rotzooi onder controle te krijgen maar die wordt daardoor alleen maar groter: START DE LACHBAND!

Maar weeral trekt Wortel me aan mijn haar. Lees en vlieg en vreet en zing en hou godsamme uw bakkes eens.

Ja. Bakkes houden en lezen.

Wortel laat de alleenstaande vrouw die met haar minnaar op de camping is zich op enig moment afvragen waarom ze op een punt in haar leven is gekomen waarop ze zich voornamelijk op plekken bevindt waar ze niet wil zijn. De gedachte sloeg niet per se op de camping of op de minnaar, maar het is naar mijn peins wel een sleutelgedachte in Camping.

Er was Ode en haar hernieuwde leven. Er was een droom die niet iedereens droom is. Er is een vader die er niet meer is, en twee vrouwen op een camping waar hun hart niet ten volste naar uitgaat. Is dit niet hoe levens gaan? Ooit was je jong, en je had al die potentiële levens in je, er waren al die wegen die je kon inslaan, en dan, opeens is befaamd veel later. Die positievelingen van Pink Floyd (hoorde John Peel het ooit “positieve muziek” noemen, zo had ik er tot dan toe nog niet naar geluisterd) hadden het over een dag waarop je “tien jaar” achter je vindt maar dat lijkt mij nog wat weinig: er is een dag waarop je het grootste gedeelte van je leven achter je vindt – en van al die potentiële levens heb je er maar één waargemaakt, en misschien niet eens het schoonste. Dus je bent niet met Dregke in Llanera gaan wonen om daar prakties van het land te leven, je bent geen maker van eksperimentele kortfilms geworden, je hebt niet samen met Antonio Kraakpen uitgebouwd tot een landelijk gekend fenomeen (het blijft, vind ik, een goed idee: een tijdschrift waarin alles kan en dat elke vorm aan kan nemen, het had maar zo een roemruchte serie cd’s, boeken, performances en dikke bladen vol kunst, literatuur, mjoeziek en filosofie kunnen worden), je bent, niet eens, een nu eens hier en dan weer daar en van de hand in de tand levende zwervende ziel geworden waar dat nog je hoogste ambisie was toen ge een kinderken waart; er is alleen maar dit wat er nu is en je ziet daar in de verte ook niet al teveel kruisende paden nog opdoemen.

Veel van de campinggasten in dit boek lijken zich op dat punt te bevinden. Dat dode punt van gepasseerde stations en bijna geen kruisende paden meer. En dat is maar één van de vele opbeurende gedachten die Wortel haar lezers te bieden heeft.

Want Camping is geen situatie-komedie, en geen aapjes kijken of lachen met idioten, en ook is het niet een gemakzuchtig effectbejag door met banale treurigheden te strojen.

Nee.

Ver van dat alles bevindt zich Camping.

Ver van heel veel boeken die je ooit las, bevindt zich Camping.

Het is een schrijnend drama over de wereld. En het drama is dat het een wereld is met mensen erop. Het is mooi hoe Wortel op een manier die tegelijk onderkoeld en poëties is, en evenzeer sienies als liefdevol tot een totaal overrompelend orgelpunt komt. Het is mooi hoe ze alle laagjes wegkrabt en overduidelijk toont hoe ziek we allemaal zijn. Het is mooi hoe ze bijna en passant over oorlog praat, en milieuproblematiek, armoede, geweld, bio-industrie, criminaliteit; alsof het niet de problemen zijn maar slechts de symptomen van iets dat veel dieper gaat. Het is mooi hoe ze wat je dacht dat blijspel ging zijn voor je ogen steeds meer naar een pamflettistiese, keelsnoerende en hartverscheurende protestroman weet toe te schrijven. Het is mooi hoe je na lezing van Camping het liefst van een brug wil springen.

Het zit in je kleren in je haar in je hoofd en in je lijf. En je weet: dit raak je nooit meer helemaal kwijt.

Maartje Wortel Camping

Camping

  • Auteur: Maartje Wortel (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Prometheus
  • Verschijnt: 20 september 2024
  • Omvang: 240 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 13,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Maartje Wortel

Na een onverwachte gebeurtenis koopt Victorien een camping midden in het bos, naast een militair oefenterrein. Voorwaarde van de eigenaars, twee zussen, is dat ze er zelf mogen blijven wonen.

Een keur aan gasten checkt in aan de lichtblauwe balie: van een militair met PTSS tot een drugscrimineel en een beroemdheid die de publiciteit wil ontvluchten. Wat voor de een vakantie is, is voor de ander bittere noodzaak. De gasten op de camping zijn tot elkaar veroordeeld maar hebben tegelijkertijd niets met elkaar van doen. Ze kunnen altijd weer weg, toch?

‘De essentie van de camping was voor haar om je te onttrekken aan je leven en tegelijkertijd was het haar leven. Altijd al geweest. Ze dacht: misschien heb ik mij nooit aan mijn leven kunnen onttrekken, ernaar kunnen kijken, en is het daarom nooit begonnen. Als ze de camping nu op zou blazen bleef er troep over. Voor haar was de essentie troep.’

Camping is een eigenzinnige, verontrustende roman van een van de meest originele schrijvers van Nederland.

Maartje Wortel (26 oktober 1982, Eemnes, Utrecht ) studeerde beeld en taal aan de Rietveld Academie. Inmiddels is ze als schrijver uitgegroeid tot een van de kenmerkendste van haar generatie. Voor haar debuut Dit is jouw huis ontving ze de Anton Wachterprijs. Haar roman IJstijd werd onderscheiden met de BNG Bank Literatuurprijs. Haar laatste boeken Dennie is een star en De groef werden met veel lof onthaald. Begin dit jaar debuteerde Wortel met een theatertekst voor Orkater.

Bijpassende boeken en informatie

Tine Høeg – De A van Asta

Tine Høeg De A van Asta recensie en informatie over de inhoud van de Deense roman. Op 12 september 2024 verschijnt bij uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de roman van de uit Denemarken afkomstige schrijfster Tine Høeg. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster, de vertalers en over de uitgave.

Tine Høeg De A van Asta ecensie van Tim Donker

Laten we beginnen met een eikel.

laten we beginnen op de tast, als in het donker, in je huis, je weet wel waar alles is maar je weet het toch niet precies, je gaat, voetje voor voetje ga je, muren kasten en tafels voel je, je wil de lichten niet aan doen, je weet niet waarom je de lichten niet aan wil doen, wat doet het ertoe dat je niet weet waarom je de lichten niet aan wil doen

Want dit is een ode. Een ode aan de tastzin. Je moet je even laten binnenzingen door Høeg (nee niet Peter). Even, stommelend, je weg vinden in deze roman. Maar dan ga je ook beslist voor de bijl.

beginnen met een documentairemaker, het is een afspraakje via tinder en de documentairemaker is nogal een eikel, één die beweert dat hij meer boeken heeft gelezen dan de meesten, hoe weet zo’n man hoeveel boeken de meesten lezen en bezijden waarom zou je je daarop voor laten staan?, hij heeft het ook nog over “het toekomstplaatje”, en als je nu niet kotsend uit het raam hangt bedenk dan dat dit nog maar het eerste afspraakje was & die genadeloze humor waarmee Tine Høeg dat dan allemaal beschrijft

Ook kon er een Pool zijn. Ja. Ofnee, eerst is er Asta. Die van de A. De Asta waar het boek over gaat. De Asta die een boek schrijft. Waarmee De A van Asta een onvervalst boek is over iemand die een boek schrijft, dat zagen we nog niet eerder. Een boek dat dit boek is. Ofnee. Dat komt later pas, laat ons niet op de zaken vooruit lopen. Want eerst was het een boek over een Pool. Lysander Milo. Een portretkunstenaar die twee keer verdween. In het diepste geheim had hij meer dan honderd bustes gemaakt die een dwarsdoorsnede moesten zijn van de werknemers van de cementfabriek. Daarover schrijft Asta een boek. Ze wil er een lunch in schrijven, een lunch in de cementfabriek, en zit daar, en googelt wat op Pools eten. Raakt verloren in de namen, heeft een goede middag. Maar is daardoor bijna te laat voor een televisieprogramma waarin ze te gast zou zijn (ze denkt na over redenen om af te bellen). Er zitten geen kluski’s in de heldere soep, en ze heeft nog maar één zin geschreven, en dat vond ik grappig.

een man die heel traag het schuim van zijn cappuccino lepelt, een constante gebaseerd op een variabele, dominees die een lamp vervangen, eeuwig flikkerend licht, hoc est corpus of andere hocus pocus (het bloed de wijn het lichaam het brood), er is zoveel dat raakt, er is zoveel dat hier zweeft, en dan nog de herhalingen in de tijd, en dan nog de herhalingen in de ruimte

Hoe prachtig dit is. Daar hebt gijlie geen weet van. Gijlie weet niks.

de roman teruggeworpen op zichzelf, de roman over de roman die de roman verandert in de roman die het uiteindelijk geworden is (alras gaat het niet meer over de Pool, alras gaat het over Asta en August en Mai en de mensen en de dingen en het leven dat was en het leven dat is), de roman als spiegel in spiegel, de roman als ode aan de tastzin

Non-lineair. Discontinu. Kollaazje-achtig. Een assemblage. Hoe tijd pulzeert. Throbbing Pulse. (throbbing gristle, waarom heb ik eigenlijk geen seedees van throbbing gristle?). Stukjes. Beetjes. En je hart groeit daar gewoon omheen.

het lijflijke, ook het lijflijke, de ruimte, ook het ruimtelijke, het pulzeren dus, had ik het al over het pulzeren?, je moet het voelen, je moet dit ondergaan, Tine Høeg schrijft een gevoel in je lijf dat groot genoeg is om te kunnen zien

Het ongevraagde antwoord. De geschiedenis van de voorgeschiedenis. Bleke draden en rafels. Met woorden de dag wit schilderen. Of de nacht groen (verklaarde nacht), of de maandag blauw (en konijnen genaamd vrijdag). De plek waar je staat, en wat zoekgeraakt is. Al die daken waaronder je woonde. Un madre arroz blanco of boerenkool.

en stel, alleen maar stel, dat er één tijd is in je leven dat je het leven werkelijk ten volle leeft, één tijd maar, en dat de vuile rest een zoektocht is naar dat inmiddels verloren gevoel, dat gevoel van toen, het nu slechts het negatief van toen, en dat dat toen maar zo, inderdaad, als bij Asta, je studententijd is, de tijd alleszins van voor huis & baan & verantwoordelijkheden: die tijd, en de zoektocht ernaar, of, anders gezegd, minder nihilisties misschien, dat je je tijd hebt van menswording, van geen kind meer zijn, van vinden wie je bent zonder ouders of souffleurs of wegwijzers, en dat deze fase zo scherp je kontoeren bepaalt dat je haar je hele leven in je mee zult dragen, en dat dat, in essensie, is waarover De A van Asta gaat

Maar hoe ook: wat een magistraal boek zeg, dit. Wat een fenomenaal staaltje schrijfkunst, dit. Jezus wat mooi. Wat ongelooflijk ongekend fantasties mooi, dit.

of niet het daarover maar het daar, ze schrijft niet over iets maar ze schrijft iets, om de woorden te lenen waarmee Beckett het werk van Joyce beschreef (en ook:)(hij denkt niet over iets maar hij denkt iets zei Hannah Arendt over Martin Heidegger), niet het over maar het zelf, de rijkdom niet in wat ze schrijft maar in het schrijven, konkrete kunst, levende poëzie

Sjee.

Wat een magistraal boek, dit.
Wat mooi.
Wat ongelooflijk fantasties mooi, dit.

Tine Høeg De A van Asta recensie en informatie Deense roman

  • “Tine Høeg is een verdomd bijzondere schrijfster, en het is verdomd bijzonder om zo teder en warm en vloeiend en wanhopig en grappig te kunnen schrijven.” (Berlingske, ∗∗∗∗∗∗)
  • “Het spel van Tine Høeg met woorden is sensueel en krachtig. Het levert een schrijfstijl op die zowel teder als poëtisch is, en waar je aan verslaafd raakt.” (Börsen, ∗∗∗∗∗)

Tine Høeg De A van Asta

De A van Asta

  • Auteur: Tine Høeg (Denemarken)
  • Soort boek: Deense roman
  • Origineel: Tour de chambre (2020)
  • Nederlandse vertaling: Edith Koenders, Adriaan van der Hoeven
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 12 september 2024
  • Omvang: 336 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 24,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman van Tine Høeg

Asta wordt uitgenodigd voor een herdenkingsdienst voor August, die tien jaar geleden overleed. Ze woonden in hetzelfde studentenhuis en hij had een relatie met Asta’s beste vriendin Mai. De uitnodiging verstoort alles: de roman waaraan ze werkt, en haar vriendschap met Mai en haar tweejarige zoontje. Verlangens, verliefdheid en de feestjes uit het verleden komen weer tot leven. Wat gebeurde er werkelijk in de nacht van Augusts dood en in de uitbundige dagen die eraan vooraf gingen? Langzaam ontvouwt zich het verhaal dat ze nooit aan Mai heeft durven vertellen.

De A van Asta is een wervelende roman over de intensiteit van onze studentenjaren, over wie we werkelijk zijn en aan wie we dachten dat we zouden worden, en over hoe onze ambities, angsten en herinneringen uit die tijd nooit hun greep lostlaten op hoe we onze toekomst tegemoet treden.

Bijpassende boeken

Maria Perez-Talavera – Figures of Wood

Maria Perez-Talavera Figures of Wood review, recensie en informatie over de inhoud van de roman van de Venezolaanse schrijfster. Op 17 oktober 2023 verschijnt bij What Books Press de Engelse vertaling van de debuutroman van de uit Venezuela afkomstige schrijfster María Pérez-Talavera. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster en over de uitgave.

Maria Perez-Talavera Figures of Wood review en recensie van Tim Donker

Gaat hij nu. Zie hem gaan, als hij nog gaat, daar, lopend, als hij, t schrijverken, langs wegen van eertijds – het bospad waar hij haar hoopt te ontmoeten. Hij. t Schrijverken. Hoopt. Hoopt en loopt. Langs dat bospad waar hij ooit zoveel gelopen heeft, in andere tijden, toen de zon nog wat vaker scheen, toen de tijd nog ruimte was, een ruimte voor hem, onduidelijk maar veelbelovend. Misschien komt hij haar tegen. Haar. Dregke. Die ooit. Daar liep. Samen met hem. De kans is klein maar niet onbestaande. Een ommetje met de hond. Gewoon maar een slenter eindsweegs het bos in. Waarom niet. Ze zal hem zien staan, met dat boek in zijn hand. Dat boek. Figures of wood. De debuutroman van María Pérez-Talavera. Als hij haar ziet naderen, zal hij wapperen met het boek en ten spreken aanvangen alsof geen jaren voorbijgegaan zijn.

“Zie hier,” zal hij zeggen, “zie hier & dit boek. Figures of wood. María Pérez-Talavera. Feitelijk een vertaling. Eran de madera heette het orzjieneel, en het kwam in 2019 uit in, kpeins, Panama. Paul Filev vertaalde het naar het Engels – “ en hier zwijgt hij even. t Schrijverken. Zwijgt stil. Geheel momenteelderlijk houdt hij ernstig rekening met de mogelijkheid dat de peins bij Dregke nu is dat hij haar zelden sajer ontvangen heeft. Maar dit is wat hij te zeggen heeft, wat hij te zeggen heeft, en voortspreken moet hij voortspreken doet hij: “Hij vertaalt Spaanse en Macedonische boeken naar het Engels. Sommige mensen doen dat. Een kort biografietje achterin dit boek somt wat van zijn vertaalwerk op. Een boek over de vrouw van Gustav Mahler, geschreven door Sasho Dimoski. Van wie ik nog nooit gehoord had. Ik heb het even opgezocht, Dregke-lief, het is een erg dun boekje, het zou best interessant kunnen zijn. Biografiese fiksie. Ik stuitte op een zin. Jij had je muziek, ik had alleen maar jou. Dat vond ik geen onaardige zin, een beetje vet misschien, een beetje teveel melodrama misschien. Maar niet onaardig. En ook nog. Voort en vuts, die Filey. Een komenvanleeftijd-roman voor jong volwassenen van een of andere Venezolaan, de vertaling verscheen echter wel bij Turtle Point Press van wie geweten is dat ze int verlee al eens boeken uitgaven die niet half slecht waren. Een gefiksjonalizeerd verslag van de periode dat de Australiese schrijfster Miles Franklin als verpleegster diende tijdens de Eerste Wereldoorlog. Geschreven door een zeer oude Macedonische schrijver. Zulke boeken, Dregke, vertaalt hij. Er lijkt nauwelijks een plan, literatuuropvatting of zelfs maar voorkeur aan ten grondslag te liggen. Toevallige boeken. Misschien dat ik er daarom over begon. Toevallige boeken is wat het is, is wat dit is. Figures of wood. Een toevallig boek. Is waarom we hier staan. Op een bospad dat ik ons bospad durf noemen, uit een tijd, uit levens, die ook altijd alleen maar toevallig zijn.”

Staat hij nu. Als hij nog. Een beetje dik vond hij zijn woorden wel. Hij had er al bijna zijn tong aan geblesseerd. Maar nu moet hij verder, nu moet hij spreken, zolang ze daar nog staat, zijn Dregke. “Dat ik Figures of wood in handen kreeg is echter allerminst toevallig. Iemand sprak, iemand zei, waar ist werk van; iets met Amerikaanse pressers & lamplicht. En schijnen deed ik het licht dus maar op Amerikaanse pressers. Ik ken What Books wel zo’n beetje, en dat is wat je doet dan, nog maar eens kijken naar wat je al zo’n beetje kende, want dat is dan misschien de eigen blik en niet de blik van de stapels waar iemand stokken in steken wou. Of. Naja. Zelfs “een beetje” dient gerelativeerd. Gary Oldman is a building you must walk through van Forrest Roth is wat ik “zo’n beetje” ken. Een mooi boek, liefste Dregke, zeer lezenswaard, je zou eens, je moest eens. Er klonk op zo bitterzoet een klacht over waar ist werk van, en ik dacht aan What Books, nieuwsbrieven, dat is het dan, hoe gaan die dingen, ik wilde inmiddels zelf ook graag weten waart werk was van, en dan nieuwsbrieven, me, inschrijven op, de nieuwsbrieven van al die Amerikaanse pressers die ik al was het maar “zo’n beetje” kende. Het was toen dat ik iets vernam over Figures of wood.”

Een heel klein beetje toevallige wijn zou dit kompleter maken. Een zeer toevallige plaat zou dit mojer maken. Maar er is alleen maar bos, alleen maar pad, alleen maar Dregke en t schrijverken. Doch wat kan er mojer zijn, feitelijk?

“Dat omslag vond ik mooi, Dregke, zo oppervlakkig was het. Dat hoofdloze lichaam, alleen maar nek, Ge lult uit uwen nek zeiden wij vroeger in Helmond, hoofdloos lichaam, staand op, zo lijkt of was althans mijn assosjaasie, een giganties spiegelei waaruit ook nog twee ijle figuren voortkomen, een rood en en een zwart, deze bijna abstracte figurativiteit vond ik mooi. En de eerste zinnen spraken me aan: “It seems like Monday today because yesterday felt more like a dull Sunday to me. It rained in the afternoon and they brought me a pastry and a cup of hot chocolate to my room. The woman with the purple hair sat with me until I had finished the snack. Her eyes remind me of those physical maps that hang on classroom walls, fine veins streaking across the whites of her eyes like rivers. I ate and drank slowly, without talking or becoming distracted, savoring every bite and sip, licking my fingers and dabbing up all the crumbs of the plastic tray and then placing them on the tip of my tongue. Whenever I looked up, I met her watchful gaze.” Zie je? Van zo’n begin hou ik. Het heeft meteen al zoveel. Een zekere landerigheid, een sterke sfeer, iets banaals met die zever over dagen en waaraan je ze zou kunnen herkennen. Mysterie, ook. Wie is die ik?, en wie de vrouw met het paarse haar?, wat is dat voor iets vreemds om iemands ogen met landkaarten te vergelijken?, waar speelt dit alles zich af?, de schrijfster trekt de lezer naar zich toe en houdt hem tegelijk op afstand, dat vond ik sterk. Sterk genoeg om dit boek maar meteen te bestellen.”

En achter het bos: de wereld.
En verder: alles.
En hier: zwijgen, en zoeken naar woorden.

“En dan wachten op zo’n boek, liefste Dregke. Dat is wel weer anders dan de stapels, die gewoon komen, waarvan je nooit weet wat het brengt. Ouderwets wachten op een boek dat je besteld hebt, en waarop je je verheugd. Het kwam binnen op een woensdag. Alles komt altijd binnen op een woensdag. Het zat in één enveloppe met een dichtbundel van Kat Dixon, de enveloppe was veel platter dan ik bij voorzorg bedacht had. Ik dacht Dit is waarschijnlijk alleen de dichtbundel, Figures of wood komt later wel een keer. Wat ik nooit doe is zulke enveloppen meteen openmaken. Ik weet niet. Dat gaat tegen iets in. Daar zit een gretigheid in die me niet bevalt. Zo’n enveloppe moet eerst even liggen. Die open je eerst pas enkele dagen later, bij voorkeur midden in de nacht, bij voorkeur met iets goeds in je glas. Maar openen doe je hem wel, uiteindelijk. Jammer is dan dat het al direkt een teleurstelling brengt. De dichtbundel van Kat Dixon en Figures of wood pasten gemakkelijk allebei in een bedroevend platte enveloppe. Beide boeken waren veel dunner dan ik had gehoopt. Maar ja. Dan stilte. Want waarom hopen op dikke boeken? Er is geen enkele reden om aan te nemen dat een dik boek je meer te bieden heeft dan een dun boek. Integendeel. Gij kent de theorie over excipiens wel…”

t Schrijverken stelt zich voor dat Dregke spreken zou, nu, haar stem, haar moje stem, haar prachtigmoje stem, en dat ze “Pierre Michon” zegt, die naam, uit die mond, op een dag, op een bospad, de schoonheid van dat alles. Zo bepeinst t schrijverken zich het.

“Ja…” zegt hij aarzelend, haar stem nog proevend op zijn tong, een smaak die nog even moet blijven voor hij verder spreekt. “Ja. Maar niet gezegd is dat een dun boekje geen excipiens zou bevatten. Want ik ging lezen. En zo lang was het goed. Zo lang was het mooi. Dat wankele evenwicht tussen mysterie en dagdagelijksheid, dat weet Pérez-Talavera goed vasthouden. Aanvankelijk toch. Ze schakelt heen en weer tussen het verleden en het heden van een man die alleen gekend is bij de letter L. Zo ondertekent hij ook zijn eigen brieven. Dat er ergens in de tijd, ergens in dat verleden of in dat heden “iets” moet zijn gebeurd met L kan de lezer al vrij snel raden want in het heden zit L in een gevangenis, of, waarschijnlijker nog, een psychiatrische inrichting. Maar Pérez-Talavera laat veel in het vage, en dat is mooi. Zo blijft de reden van L’s collocatie lang onduidelijk. In de verledenlijn tekent zich een wat eenzame, dromerige, belezen en allicht niet onintelligente jongeman af die soms met enige verbazing naar de mensen om zich heen kijkt. Misschien is een neiging tot het obsessieve hem niet helemaal vreemd. L’s opa maakte samen met zijn opa houten figuurtjes gebaseerd op de figuren uit het dorp zoals het er in vervlogen jaren moet hebben uitgezien: er was een houten smid, een slager, een visser, een boer, enzoverder. Het zijn, ge peinst het reeds, deze figuren waaraan het boek zijn titel ontleent. Het was L’s enige speelgoed toen hij klein was en hij was er dol op. Hij nam de doos met de houten figuurtjes in zelfs een keer mee naar bed, want hem op boze woorden van zijn vader kwam te staan. Boze woorden en meer niet, hou dat vast.”

t Schrijverken ziet Dregke staan, met “boze woorden” in haar handen & zie die handen & zie die vingers & zie die Dregke.

“Troost. In zijn aan broers, zussen of vriendjes nogal arme jeugdjaren waren de houten figuurtjes vooral troost. Een troost die hij later zocht in boeken. Ja. L. En literatuur. Twee keer een L. Je mag in proza best af en toe platvloers zijn, zei een docente van mijn opleiding ooit eens tegen een medestudente. Misschien heette die wel María. Ha. Maar hoe ook, literatuur neemt stilaan de plek in van de houten figuurtjes. L komt vaak in de bibliotheek en leert daar buiten bibliothecaresse “Señorita Ritter” bijvoorbeeld ook Mikhail kennen. Daar komt die droge, lichtelijke wereldvreemde blik van L mooi naar voren. Mikhail spaart superheldenstrips, maar niet om ze te lezen. Dat bevreemdt L. Waarom zou je heel erg veel ergens van hebben om er vervolgens niks mee te doen? En elders, of, naja in de hedenlijn, valt het hem op dat twee mensen met elkaar praten maar dat de dingen die de eerste zegt niets te maken hebben met de dingen die de twede zegt, of andersom. Misschien moet je enige kennis van sociale situaties hebben om te snappen dat er verzamelen om het verzamelen bestaat, of gezwets om het gezwets; misschien moet je al eens uit je eigen wereld gestapt zijn om te weten dat niet alles een functie of een doel heeft. Dat er ook dingen louter om zichzelf bestaan. L heeft dat inzicht duidelijk niet en dat maakt hem af en toe -onbedoeld- erg komisch.”

En Dregke en de onbedoelde zon, en de onbedoelde dingen. Hoe Dregke daar staat, bijvoorbeeld, en in haar eentje een heel publiek is. Een publiek van anderen inclusief haarzelf, denkt t schrijverken onwillekeurig. Vraagt zich dan af waar hij die woorden ookalweer van kent. Overweegt het Dregke te vragen, weet het dan ineens weer, vraagt zich weer af of hij het Dregke zal vragen en of zij het ook weet en zeggen zal: “Het is de titel van een seedee van Flies Inside The Sun, schrijverken.”

“Dan is er nog Don Gastón. De apotheker. Ook zo iemand die L heeft leren kennen in de bibliotheek. Don Gastón is ouder dan L, die tegen deze tijd in het verhaal een puber is. De literatuurliefde van Don Gastón is dus gerijpter dan die van L, en hij treedt op als zoiets als een gids. Laat twee keer per maand een flink pakket boeken in bruin papier achter op de stoep van L’s huis. Zijn moeder vraagt hem nog een keer waarom die man zo vaak zoveel boeken aan L geeft en hoewel hij zeer veel namen en titels heeft leren kennen op deze manier (waar hij erg bij mee is) uiteindelijk voelt L zich bezwaard en vraagt Don Gastón te stoppen boeken achter te laten op zijn stoep. Zijn stapels. Ha. Steekt er zelf stokken in. Jaja.”

En denkend aan bladeren en aan gras zegt t schrijverken ineens: “Er zitten flink wat Walt Whitman-verwijzingen in dit boek trouwens. Sietaten aan het begin van de hoofdstukken, maar ook doorheen het verhaal. De houten figuurtjes worden ook met Whitman behangen. Een leven, dat van L, dat meer en meer van literatuur gemaakt lijkt. Anderzijds ook, beer in geest, een wat kwakkelend leven. Want ook Amerikaanse achterplatten staan dus klaarblijkelijk bol van de zever, Dregke. L’s condition worsens helemaal niet met ietsj peetsj; ook in de heden-lijn zien we een rustige, stabiele en helder denkende L. Tegen het eind wil de vrouw met het paarse haar -we komen nooit te weten wie zij precies is- er een keer bij zijn als L gaat douchen, iets dat L niet wil, hij weert haar af, is daarbij misschien iets hardhandiger dan hij wil. Dat komt hem duur te staan. Doktoren menen dat L agressief is, onhandelbaar, voortdurende observatie nodig heeft. Al zijn voorrechten, zoals alleen op zijn kamer eten, worden hem ontnomen, en iedereen beziet hem als een monster. Dáár wordt L een beetje paranoïde van, maar ja, kun je hem dat kwalijk nemen? Je had in Figures of wood een commentaar op de onredelijkheid van de psychiatrie kunnen lezen. Niet gericht op mensen, hulp, patiënten zorg, maar louter bestaand uit onverzettelijke theorieën en domme regeltjes.”

Hij zou kunnen losbarsten, t schrijverken, maar hij blijft rustig.

“Dat had ik zo graag willen doen, Dreggie. Dit boek voor Kafkaesk houden. Een jongmens wordt in een gesticht gesmeten, alleen maar omdat hij van literatuur houdt, een beetje wereldvreemd is en afwijkt van de massa. Dat je niet gek hoeft te zijn of gek gevonden te worden en hoe dat dan weer zelfvervullend wordt: in het gesticht wordt wie nog niet gek was wel gek gemaakt. Helaas had Pérez-Talavera een ander plan en niet alleen is dat een wat afgezaagd plan, ze werkt het ook nog eens slordig uit. Doorheen het boek komt een paar scenes die misschien moeten gelden als een voorafschaduwing van L’s gekte. Maar dat interpreteer je pas zo als het boek uit is; in het boek komen de scenes een beetje uit de lucht vallen en krijgen ook geen goede inbedding in het verdere verloop. Zo is er de keer dat L “Señorita Ritter” volgt naar huis. O. Ja. L is geïntrigeerd door “Señorita Ritter” maar een stalker zagen we toch nog niet in hem. Hij ziet overigens Don Gastón bij haar binnen gaan. Don Gastón, die zullen we later nog in een andere of zullen we zeggen dezelfde hoedanigheid tegenkomen. Het klopt niet, Dregke. Het wringt. Evenzo de keer dat L en zijn vader op een mannenweekendje gaan. Het is een heel gezellig weekend, waarin L zijn vader vrijer ziet dan ooit, en waarin ze alles doen wat ze willen doen. Ze eten ongezond, en L krijgt wat bier te drinken van zijn vader. Hij is te jong om te drinken, een leeftijd moet gegokt worden, ik zou het of veertien of vijftien houden, misschien behoren vaders dat niet te doen maar het is maar een beetje het is geen hele fles whisky ofzo en het heeft vooral symboliese waarde. Iets als een initiatie- of overgangsrite, weet ik veel; misschien dient het alleen maar om hun vrijheid te bezegelen. Eenmaal thuis voelt L zich heel erg schuldig ten opzichte van zijn moeder; zo schuldig dat hij slecht gegeten heeft, en zelfs bier gedronken!, dat hij er fysiek ziek van wordt. Kotsen en zo, welja, je weet het wel. Hij vertelt zijn moeder over de “overtredingen” van dat weekend, die is daar niet biezonder boos over, daarna voelt hij zich weer schuldig ten opzichte van zijn vader, omdat hij hun geheim verraden heeft.”

Even grijnzen de voormalige geliefden naar elkaar.

“Dit schuldgevoel komt nogal uit de lucht vallen. De ouders van L zijn geen onmensen, en ook niet overdreven strikt of streng. Zijn vader heeft een drukke baan, is weinig thuis. De moeder krijgt niet echt gestalte maar de lezer leert haar in ieder geval nergens kennen als een verstikkende vrouw die alleen maar bezig is L onder de duim te houden. Waarom is L zo bang voor mensen wier enige fout is dat ze misschien een beetje kleurloos zijn? L leek tot dan toe ook niet een jongen die zich heel erg druk maakt om wat anderen van hem denken. Het weekendje met zijn vader leek erg geslaagd, het gaf niet veel om op voorhand te vermoeden dat het zo dramaties zou eindigen. Ik weet het niet en jij, Dregke, weet het vast ook niet. Mijn peins is dat Pérez-Talavera L heeft willen neerzetten als een jongen die nogal snel uit balans te brengen is om zijn daad aan het einde begrijpelijker te maken maar ze komt er wel erg laat mee om verontrustende symptomen in L’s psyche aan te brengen: een groot gedeelte van het boek lijkt L zowel in de heden- als in de verleden-lijn een in psychisch opzicht kerngezond mens. En ik zie je denken –“

(t schrijverken ziet Dregke denken)

“Daad? Aan het eind? Hum. Ja. Ja, Dregke. Ineens is er het mes, en twee mensen in de slaapkamer. De moeder van L is of lijkt ziek, die onvermijdelijk Don Gastón komt er maar weer eens bij, dit keer als apotheker niet als literatuurliefhebber. Dat monneer Gastón het ontgelden moet als L hem met zijn broek op zijn enkels aantreft in de slaapkamer van zijn moeder kan ik nog verstaan van een jongen zonder erg veel levenservaring of überhaupt enige weet van wereldse zaken. Misschien denkt hij wel dat Don Gastón zijn moeder kwaad doet -is er wel sprake van (wederzijdse) sex?- of, op zijn minst, dat hij doet wat zijn vader in deze situatie gedaan zou hebben. Maar waarom moet het mes hiervoor nog kennis maken met een volstrekt onschuldige en zelfs erg lieve huishoudster? Het slaat niet echt ergens op, voor mij althans niet. En dan dat hele einde, dat echte einde, het eindigt in de heden-lijn want na de moorden zijn heden en verleden samengekomen, dat is wat moorden doen, die heden-lijn waarin L het grootste deel van het boek een tamelijk zinnig mens leek, ook dat op het einde, en totaal onverwacht, op de schop: wat ineens lijkt daar de suggestie te liggen dat L zijn geliefde houten figuurtjes (hij is ze altijd trouw gebleven, al speelden ze op een gegeven moment geen hoofdrol in zijn leven meer) als gelijkwaardige, in ieder geval levende en denkende, schepsels ziet. En ook daar gaf hij niet eerder blijk van.”

En wind en bomen en bospad en Dregke en die lippen van haar, god wat kuste hij graag die lippen van haar.

“Hoe prachtig was het boek geweest minus een scene of drie of vier. Die zogenaamde er met de haren bij gesleepte gekte van L verzwakt op diverse punten een in zichzelf geweldige vertelling. Dat kafkaeske wat ik er in het begin in zag, dat had kunnen zijn. Of een mysterieroman. In het begin ontmoeten de houten figuurtjes en L’s ontluikende boekenliefde elkaar. Omdat hij weet dat de opa en de opa van zijn opa de houten figuurtjes baseerden op mensen die indertijd echt in het dorp woonden waar L en zijn ouders overigens nog steeds wonen, besteedt L zijn vroege bibliotheekdagen vooral aan onderzoek naar zijn dorpsgenoten en hun genealogie. Dat dacht ik ook nog even. Dat L wellicht in het gesticht gesmeten was omdat hij een of andere onfrisse geschiedenis aangaande zijn dorp op het spoor gekomen was. Het bleek zoveel banaler, een banaliteit die dan ook nog eens tamelijk onhandig het verhaal in gepropt is. Dat is dan een besteld boek, een boek dat ik zelf zocht, een boek dat geniaal had kunnen zijn en ergens in midden eindigt, gewoon maar een toevallig boek is, een beetje mooi, een beetje niet mooi. Zo zijn de dingen, zo zijn de boeken immers meestal. Het licht komt niet per se van de eigen blik. Het licht komt soms van de eigen blik. Soms van de stapels. Al het andere zweeft daar maar zoon beetje tussenin.”

En tussenin zwevende dingen.
En toevalligheid.
En t schrijverken. En Dregke. En bospad.

En dan niks.
En dan zwijgen.

Misschien een slenter. Over bospad. Misschien zal t schrijverken She cried van Frank Yamma neuriën. Misschien zal hij, zachter dan zacht, kaum verstaanbaar eigenlijk, zingen Yo seré tu hermano de sangre, y tu refugio en el infierno. Misschien zullen Dregke en hij elkaars handen vasthouden. Misschien zal de tocht, geheel toevallig natuurlijk, voeren naar het huis waar t schrijverken ooit woonde. Waarvan de deur uitnodigend zal openstaan. Uitnodigingen zijn er om op in te gaan, en binnen zullen ze alles aantreffen als het ooit was. Zoals een toevallige fles roodwijn, en een toevallige plaat. Daydreaming van Rafael Anton Irisarri bijvoorbeeld, of Dead seas van Head of Wantastiquet. Of Quitar o aire van Caamaño & Ameixeiras. Of anders andere volstrekt toevallige platen. En dan stilte. Tot toevallige tijden geboorte zullen geven aan nog meer toevallige boeken. Een volgend boek van María Pére-Talavera bijvoorbeeld, dat, heel misschien wél geniaal zou zijn.

Maria Perez-Talavera Figures of Wood

Figures of Wood

  • Auteur: María Pérez-Talavera (Venezuela)
  • Soort boek: Venezolaanse roman
  • Origineel: Eran de Madera (2019)
  • Engelse vertaling: Paul Filev
  • Uitgever: What Books Press
  • Verschijnt: 17 oktober 2023
  • Omvang: 158 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 17,99 / € 7,99
  • Boek bestellen bij: Amazon / Bol

Flaptekst van de eerste roman van de Venezolaanse schrijfster María Pérez-Talavera

Figures of Woodthe debut novel by Venezuelan writer María Pérez-Talavera, is a thought-provoking and gripping novel that delves into the mind of L, a young man questioning his own guilt and sanity in a sanatorium. Told in diary form, the story is set in an unnamed place and time, leaving the reader to question the reliability of L’s entries as his perceptions seem to grow more distorted. The novel explores love and betrayal, shame and guilt, and the searing pain of feeling alone in the world. Lines from Whitman’s Leaves of Grass weave through the narrative, introducing and echoing these complex themes.

María Pérez-Talavera is a writer, librarian, and information science professional. She is born in Venezulea. Her debut novel Eran de Madera (Figures of Wood) won the VI Foro/taller Sagitario Ediciones Prize for a Short Novel in Panama in 2019. Her short story collection Umbrales líquidos (Liquid Thresholds) was published by Foro/taller Sagitario Ediciones in 2015. Other stories, poetry, and essays have been published in various anthologies, magazines, newspapers, and online publications. She lives in Vientiane, Laos.

Bijpassende boeken en informatie

Monica Sabolo – Een clandestien leven

Monica Sabolo Een clandestien leven recensie en informatie over de inhoud van de Franse roman. Op 20 augustus 2024 verschijnt bij Uitgeverij Tzara de Nederlandse vertaling van de roman La vie clandestine van de uit Frankrijk afkomstige schrijfster Monica Sabolo. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster en over de uitgave.

Monica Sabolo Een clandestien leven recensie van Tim Donker

Moeilijk.

Is dat het woord?

Moeilijk.

Dat is het woord.

En dan is het stil. Je zit, je denkt. Vandaar die stilte. Vandaar die witregels. Dat is omdat je stil bent, omdat je denkt. Wit is denken.

Je zit daar met Een clandestien leven in je had, je voelt het boek, hardcover, dat is altijd mooi, je zit, je bladert, je ziet in het colofon staan: Uitgeverij TZARA schuine streep Standaard Uitgeverij bv, je denkt is TZARA een imprint van Standaard Uitgeverij?

Waarom denkt het besprekerken bij Standaard Uitgeverij altijd ogenblikkelijk aan Suske en Wiske? Wat niet erg is. Of misschien wel. Je zit daar met dit boek in je hand, je ziet de foto met een vaag meisje in bikini, ergens in een bos of een veld, een verrekijker voor haar gezicht, je denkt aan Standaard Uitgeverij, je ziet dat meisje maar in je hoofd zie je ook Lambik aan een tak hangen. Een associatie die niet direkt behulpzaam is om dit boek op waarde te schatten. Is dat dan het probleem?

Nee. Dat is niet het probleem. Als er al een probleem is.

Een clandestien leven heeft de allerrotslechtste beginzin denkbaar. “Ik weet niet meer hoe het is begonnen.” Afgezaagder kan een boek niet beginnen. Is het de vaakgebruikste beginzin die er is?, vraagt het besprekerken zich af? Hij zou niet weten hoe je zoiets moet nagaan. Als Lambik het probleem niet is, is een slechtgekozen beginzin dan het probleem?

Nee.

Als er al een probleem is.

Maar moeilijk blijft het woord.

Omdat het struikelt?

Nee.

Omdat het hinkt?

Nee.

Op teveel gedachten? Dat het dat is: dat het teveel wil?

Nee. Ja. Misschien.

Een vrouw gaat een boek schrijven. Daar begint het mee. Welja. Waarom niet. Een boek over iemand die een boek gaat schrijven, en de lezer bij dat schrijfproces betrekken. Komaan. Dat zagen we niet eerder. Maar toch. Waarom niet. De wens een boek te schrijven dient zich eerder aan dat het onderwerp. Je leest, je kunt nog denken dat het mooi gaat zijn. Het is de proloog, en de lezer stombelt zoon beetje met de schrijver mee doorheen haar aldagsleven. Opgezette dieren kopen via internet. Een afgebroken keukenkraan. Een boze onderbuurman. Telefoongesprekken met haar broer, over de schoonheid van het evangelie van Johannes; over existentialisme; over insisteren om te existeren; over Heidegger; over Jenseits von Gut und Böse. Dat moeten moje telefoongesprekken zijn, kun je als lezer nog denken, daar, in die proloog. Dan, “in de zompige donkerte” van haar appartement, de wens: “een boek schrijven over een makkelijk en overzichtelijk onderwerp, wat kans maakt[…] om goed te verkopen”. Gedichten, radicale stellingnames en persoonlijke ontboezemingen vallen af; het “ultieme” (?) idee komt als ze op een avond haar tanden poetst en naar een podcast luistert. Action Directe. Ja. Daarover moest het boek gaan, omdat, denkt ze, het “mijlenver” van haar af staat, makkelijk is, en sensationeel.

Action Directe. Dat had de lezer niet zien aankomen toen het nog over opgezette buizerds, boze buurmannen en Nietzsche ging.

Action Directe. Is dat waar het mis gaat? Daar, aan het einde van de proloog?

Nee. Ja. Misschien.

Action Directe. Dan zeg je extreemlinks. Dan zeg je terreur. Dan zeg je “stadsguerilla”. Dan zeg je marxisme, anti-kapitalisme, dan zeg je politiek gemotiveerd geweld. “Makkelijk” vond Monica Sabolo? Ik vind het zwaar en humorloos. Dus nu zit ik met zwaar, Lambik, humorloos, en een slechtgekozen beginzin.

Action Directe opereerde in eenzelfde sfeer als de allicht iets bekendere Rote Armee Fraktion. In de jaren tachtig pleegde “A.D.” diverse aanslagen, gemotiveerd vanuit hun “anarchocommunistische” idealen. Het zwaartepunt kwam te liggen bij de moord op een topman van Renault: op 17 november werd Georges Besse door leden van Action Directe vlak voor zijn huis doodgeschoten (naar het schijnt zag één van zijn kinderen het vanuit zijn slaapkamerraam gebeuren). En goed. Ik snap de weerzin tegen het kapitalisme. Tegen managers, ja die weerzin snap ik heel goed. Meedogenloze bedrijfs(her)bouwers, cententellers, winstvermeerders; elke sent die er verder uit zou kunnen geperst worden gaat vóór op het werkplezier van de mensen op de vloer (uiteindelijk diegenen die het bloed in de aderen van je bedrijf zijn), snijders, bespaarders, de mannen aan de top voor wie alles wat onder hen komt maar grondstoffen zijn, of dat nu het blik is waarvan je auto’s gemaakt zijn of de monteurs die van dat blik de auto’s maken. Besse was verantwoordelijk voor vele ontslagen. Niets telt, alleen geld. Ik snap hoe je dat haten kunt. Maar Besse was naast al het voorgaande ook mens. Een vader. Een echtgenoot. Is moord nou echt de beste manier om een punt te maken? Hoe kun je jouw ideeën belangrijker vinden dan een mensenleven? Andermans mensenleven, welteverstaan. Ben je dan niet een verkapte kapitalist, eigenlijk, die jouw heerlijke nieuwe wereld wil bouwen op de lichamen van diegenen die in die nieuwe wereld geen plaats meer mogen hebben?

Zoiets te willen snappen. Sabolo verwoordt het anders, maar komt, zeker in het begin van het boek, eenzelfde soort vragen tegen. Misschien daarom een boek schrijven. Of, in mijn geval, lezen.

Het kan. Lambik hangt niet meer aan de tak. De slechte beginzin is vergeten. Ik lees.

Gedurende haar onderzoek stuit de schrijfster op steeds meer parallellen tussen haar eigen geschiedenis en die van Action Directe. Is waar het ook gaat. Is waar het hinkt, misschien.

Is dat het?

Nee. Ja. Misschien.

De parallellen doen wat gezocht aan. De achtergrond van de terreurgroep waren de tachtiger jaren. Die worden in Een clandestien leven een tint grimmiger geschilderd dan ik me ze herinner. Ik was zeven toen de klok 1980 sloeg, ik ben een tijdgenoot van Sabolo, ik zag die jaren tachtig uit kinderogen eerst en later uit puberogen, ik ben nooit erg politiek geëngageerd geweest (ik voel meer voor een patafysisch “degagement”), maar ik heb wel iets mee gekregen van terreur, koude oorlog, wall street, yups, irak-iran, nucleaire dreiging, plo, ira, eta, “de bom”. De postapocalytische taferelen waarop Sabolo in dit boek haar licht werpt zijn echter langs me heen gegaan. Maar misschien was ik naïever, en kon mijn leven in het Stiphout van die dagen tellen als “beschermd” (of “afgeschermd” als je wil). Al kan ik me niet onttrekken aan de gedachte dat Sabolo Action Directe vooral wil laten strijden voor van alles dat in die dagen ook voor haar eigen voortbestaan op het spel heeft gestaan.

Maarja. Wie een kapitalist doodschiet, schiet daarmee nog niet het kapitalisme dood.

Naïviteit komt in verschillende vormen.

Verbindende figuur is vooral Sabolo’s vader, die heel het boek doorheen op afstandelijke wijze “Yves S.” genoemd wordt. Een vrijmetselaar met een diplomatieke betrekking, iets onduidelijks bij de Internationale Arbeidsorganisatie. Hing rond in de allerhoogste (politieke) kringen. Exorbitante rijkdom, feesten, kaviaar, diamanten. Het gezin verhuist vaak. Vader houdt zich bezig met schimmige zaakjes. Spionage, allicht. Later een snelle neergang, overal duiken mannen op die nog geld van vader krijgen. Sabolo’s jeugd had iets onwerkelijks, iets filmies; misschien datzelfde filmiese dat zij, haast romantiserend, toekent aan de vroege Action Directe-jaren (in ieder geval deden die achtervolgingen, schietpartijen, het leven in karig ingerichte appartementjes -zoals Sabolo het dagdagelijkse leven van de spilfiguren van Action Directe (Joëlle Aubron, Jean-Marc Rouillan en Nathalie Ménigon) uit die tijd beschrijft- me wel denken aan alle films die ik nooit zag). Plaatste “Yves S.” met zijn levensstijl Sabolo buiten de normaliteit zoals Action Directe zichzelf buiten de normaliteit plaatste? Moet ik het zo zien?

Ik weet het niet.

Er is meer nog.

De jonge Monica had een aquarium op haar slaapkamer, en zat ’s ochtends vroeg op een stoeleken naar de vissen te kijken. Vers uit bed, het huis nog in slaap. En dan kwam “Yves S.”, kwam vader binnen. En ik denk een aandoenlijke jeugdherinnering te gaan lezen. Ik ben alleen thuis, mijn dochter is met twee vriendinnen “naar het dorp”, om snoep te kopen en “rond te hangen”; mijn zoon, inmiddels al op de middelbare school, belde vanaf de fiets om te zeggen dat hij later kwam, en ik zit, en lees, en déficit des années antérieures is op de steerjoo, en ik heb wel behoefte aan een beetje tederheid, iets dat me misschien zal doen terugdenken aan de tijd dat mijn eigen kinderen nog klein waren, en hoe de ochtenden toen waren, en alles dat ik nu soms een beetje mis, maar ik lees iets heel anders, iets dat ik niet ganzelijk begrijp maar het heeft iets te maken met de hand van “Yves S.” tussen de benen van die dus piepjonge Monica.

Is dat het? Die zwaarte, steeds weer die topzwaarte die op me komt donderen als ik er het minst op ben voorbereid?

Nee. Ja. Misschien.

Misschien is het niet zwaar genog.

Het onderzoek gaat door. Is Een clandestien leven een roman of onderzoeksjournalistiek; fictie of geschiedschrijving? De Monica uit het boek, al of niet samenvallend met de Monica Sabolo de schrijfster, krijgt steeds meer mensen uit de kring rondom Action Directe te spreken: sympathisanten, mensen uit de periferie, leden, uiteindelijk zelfs Nathalie Ménigon. Opvallend genoeg regeert daar juist wel de tederheid. Van alle ex-terroristen wordt steeds opnieuw beschreven hoe warmhartig, verzorgend, opgewekt, lief, gastvrij, integer ze zijn. Ja. Allicht. Het zijn idealisten. Je kunt mensenlevens eisen omdat je gelooft in iets dat niet bestaat en er anderen zijn die verdorven genoeg zijn om niet te willen geloven in iets dat niet bestaat. Dan ben je totaal geschift. Je kunt ook mensenlevens eisen omdat je de wereld beter wil maken. Dan ben je extreem, dan ben je hard, maar dan doe je wel wat je doet omdat je het gros van de mensheid een wereld gunt waarin het fijn leven is. Dat is niks voor misantropen of nihilisten; dat is iets voor mensen die ergens (veel) goeds in zich hebben. Maar gemoord wordt er evengoed. En ik denk niet dat het nabestaanden heel veel uitmaakt vanwege welke intenties iemand die door hen liefgehad werd vermoord is. En Action Directe heeft gemoord, banken overvallen, aanslagen gepleegd – moet je nu met zoveel warmte, liefde, compassie schrijven over mensen die dat op hun geweten hebben? Ergens wringt iets. Van mij mag het menselijke gezocht worden achter welke onmenselijkheden dan ook. Maar Georges Besse is dood en wordt niet meer levend. Het is dus niet uit alle hoeken bekeken alleen maar gezellig bij Action Directe. Sabolo heeft zelf ook door dat ze partijdig aan het worden is. Maar je partijdigheid benoemen verexcuseert haar nog niet.

Driehonderd pagina’s. Ook dat nog.

En nog altijd weet ik niet.

Sabolo beschikt over een fenomenaal taalgevoel: delen van Een clandestien leven zijn zonder meer prachtig.
Andere delen vond ik moeilijk.

Die delen vond ik te dramaties.

Driehonderd pagina’s en niet alle even schoon.

Of sjee.

Ja.

Wat.

Sommige delen begreep ik niet. Wat deed Yves S. daar met zijn hand dat een levenslange woede rechtvaardigde?

Of.

Sommige delen deden me ongemakkelijk voelen. Hoe gezellig en lief en leuk het is bij mensen die anderen levenslang leed berokkenden. In die mensen al het goede kunnen zien, maar in de hand van Yves S. alleen het satanische.

Of waar het nu eigenlijk over gaat in dit boek.

In ieder geval kun je er dit over zeggen: Een clandestien leven is niet onopgemerkt aan me voorbij gegaan. Dit boek achtervolgde me zelfs tot in mijn dromen. Dan heb je als schrijver niet niets geschreven. Nee. Dan heb je echt wel iets geschreven. Maar wat? Dat blijft een open vraag.

Monica Sabolo Een clandestien leven

Een clandestien leven

  • Auteur: Monica Sabolo (Frankrijk)
  • Soort boek: Franse roman
  • Origineel: La vie clandestine (2022)
  • Uitgever: Tzara
  • Verschijnt: 20 augustus 2024
  • Omvang: 304 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman van de Franse schrijfster Monica Sabolo

Een clandestien leven verkent op gracieuze wijze de complexiteit van het mens-zijn, onderzoekt waar geweld vandaan komt en wat de mogelijkheden tot vergiffenis zijn.

Monica Sabolo werkt aan een boek over de extreemlinkse Franse terreurgroep Action Directe. Het moet het verhaal worden van een groep jongeren die tientallen aanslagen en overvallen pleegde. Het wordt een spectaculair boek, en het zal erg ver van haar afstaan. Tot duidelijk wordt dat de essentie van het verhaal ook steeds die van haar eigen leven is geweest.

Het clandestiene leven is in de eerste plaats dat van Monica zelf, opgegroeid in de schaduw van een vader wiens activiteiten onder een sluier van zwijgen verdwijnen. Hoe kun je leven als je onherstelbare daden hebt begaan? En hoe doe je dat als je zulke daden hebt ondergaan? Van het Italië van de Rode Brigades tot het Frankrijk van de jaren tachtig, waar de droom van een grote revolutie uiteenspatte.

Monica Sabolo (27 juli 1971, Milaan Italië) schreef zeven romans, waarvan Summer ook in het Nederlands werd vertaald. Een clandestien leven haalde de shortlist van de drie belangrijkste Franse literaire prijzen: de Prix Goncourt, de Prix Renaudot en de Prix Médicis.

Bijpassende boeken en informatie

Gail Scott – Funiture Music

Gail Scott Funiture Music recensie en review en informatie over de inhoud van het boek van de Canadese schrijfster over haar tijd in Manhattan, New York. Op 3 oktober 2024 verschijnt bij uitgeverij Wave Books de memoir van de uit Canada afkomstige schrijfster Gail Scott. Hier lees je de recensie van het boek, informatie over de inhoud, de schrijfster en over de uitgave.

Gail Scott Furniture Music recensie en review van Tim Donker

Zegt iemand –

Zegt iemand waar ist werk

Zegt iemand waar ist werk van

Wees voorzichtig niet te pauzeren

Zegt iemand. Waar ist werk van. Ik weet niet van lamplicht. Maar Wave is een Amerikaanse presser. Gail Scott. Canadees. Van lamplicht weet ik het niet. Van neurose misschien. Grotestadsproza. De dingen, en altijd wat te doen.

Waarom zou je nog bolsjewieken willen zeggen?

Of Viktor Shklovsky. Bijvoorbeeld.

Het werk van. Je weet niks van lamplicht. Je weet van meubelmuziek. Een gedacht van Erik Satie. Achtergrond muziek is. Meubelmuziek. Achtergrondmuziek is meubel. Meubel ≠ lamplicht. Je denkt. Al kan een licht eerder horen tot. Tot de meubels. Als muziek kan. In een gedacht van Erik Satie. De muziek teruggedrongen tot meubelstuk. Ik kan peinzen. Muziek is me een bed geweest en een stoel. Op muziek heb ik kunnen uitrusten. Of slapen in muziek. Maar misschien is dat niet wat Satie bedoelt. Misschien bedoelde hij een kastje dat daar staat en dat niemand gebruikt, en niemand weet eigenlijk nog wat erin zit. Misschien bedoelt Satie iets wat geen speciale aandacht meer behoeft. Of krijgt.

Of vraagt?

Zegt iemand waar ist werk van

Waar is. Québec. New York. Daar is.

Verkiezingen en. Obama en. De hitte die gek maakt. Dichters. Alles aflopen. Overal lezen dichters. Overal treden dichters op. Overal heen en. Slapeloosheid. Een ander gedacht is niet van Satie: slapeloosheid is eenzaamheid. Pillen.

Hoe rusteloosheid te vangen. Hoe vang je rusteloosheid in proza. Korte zinnen. Telegrammen van. Brein. Breingrammen. Flitsen de wereld in. De grammatica moet eraan geloven maar dat maakt niet uit. Want het moet de wereld in. Observaties. Associaties. Gedachten. Het moet de wereld in.

Zoo, of brieven niet over de liefde.

Ostranenie. Ontmeubelmuziek. De muziek willen ontmeubelen. Het proza ontmeubelen. De gedachten, het zijn. Ontmeubelen.

Gekleurder tegen een witte achtergrond.

Zichtbaar maken. Diversiteit. Grenzen beslechten. In taal. In genre. In gender. Het experiment en de revolutie. Omwenteling. Kant. Een radikaal ander spreken. En denken. Het bestaande past niet meer. Obama president, of nog net niet. Hoop. Politiek. Zegt iemand waar ist werk van. Zeg ik hier ist werk van. Wat er toe doet. Wat er toe deed. Wat er toe doen zal. Je merkt het omdat het uitput. In goede zin. De lezer rent. Blijft rennen. De veelheid van de bladzijde. Na bladzijde.

Vertikale taal. Gefractioneerd subject. Prosodie.

Een onveranderlijke substantie of een zelf met een gender treedt op door de ordening van eigenschappen langs cultureel ingestelde lijnen van samenhang.

Onkultureel. Onsamenhang. Het Radikaal Andere. Noords.

Breken (met) (eigen) identiteit door te breken met sintaktiese verwachtingen. Kunst is denken vanuit de toekomst. Weer een gedacht. Weer niet van Satie. Maar van Morton. Timothy.

Wie bestuurt dit panopticum eigenlijk?

Hetero-normatief gezinsleven.

Of dan Camille Roy: een picknick met Carla. Ze brengt rozemarijnbrood mee, en verbluffende pistaches / ze leest over utopieën / ze raakt aan en gelukkig drijf ik huizenhoor de lucht in.

Gewoonstleven dat nooit gewoon maar leven is. Politiek geladen. Kulturele oorlogen. De ontmaskering van Amerika als klassenmaatschappij. Alles wat poëzie wat geen politiek is. Of etentjes. Of lopen door de stad. De literatuur die door dat alles verweven zit. Overal woorden. Op straat liggen zinsflarden voor het oprapen, en Gail ziet. (praat om één of andere reden over zichzelf in de derde persoon) (wat eerst aanstellerig aan doet) (dan ziekelijk) (dan aandoenlijk of schattig of charmant) (doorhalen wat niet van toepassing is. De woorden kunnen van anderen zijn. Anderen kunnen van enige faam zijn. Claudia Rankine Christian Bök Renee Gladman Joan Rellack Jerome Rothenberg Walt Whitman Samuel Beckett Frank O’Hara Giorgio Agamben Erik Satie Juliana Spahr Tim Dlugos M. NourbeSe Philip Ludia Davis. Namen ook in mijn kast. De woorden die altijd kruipen. Waar ze niet gaan kunnen.

Denk l=a=n=g=u=a=g=e. Denk New Narrative. Denk deconstructivisme, Ja denk Derrida voor zover.

Het schelen kan.

Komt tegen het einde de rusteloosheid tot rust in een prachtig gesprek tussen Gail en Brenda.

(=Brenda Coultas) (The Marvelous Bones of Time) (poëzie) (uitgravingen en explicaties) (koffiehuis pers) (weeral een Amerikaanse presser) (van lamplicht weet ik nog steeds niets) (The Tatters) (?) (een elegie voor een natuurlijke ongerepte wereld) (latere uren/nog een uur/later uren/vroege uren/blij uur/bezoekuren) (als een ding het andere wordt) (als schrijven vormen wordt) (de wereld is) (een paginaomkeerder) (een papieren globe) (zegt ze dat ze weet dat vogels) (de geweldige schrijvers van de lucht zijn) (denk ik) (?) (??) (???) (weet je dat wel zeker Coultas?) (maar anders erg mooi toch)

Poëzie is. Poëzie drukt uit. En jezelf uitdrukken is een ander veronderstellen. Poëzie maakt. Poëzie creëert beter proza. Beter proza en ruimte. Voor al het mogelijke. Is. Is wat dit is. Ook later. Als hoop wanhoop wordt. Als Obama Trump wordt. Staat fascisme om de hoek? Nog niet. Bepaalde objectieve voorwaarden ontbreken. Blijft vrijelijk stromen. De verbeelding. Maar je zult altijd blijven schrijven in zinnen.

Zegt iemand waar ist werk van zeg ik hier ist werk van.

Gail Scott Furniture Music

Furniture Music

  • Auteur: Gail Scott (Canada)
  • Soort boek: memoir
  • Taal: Engels
  • Uitgever: Wave Books
  • Verschijnt: 3 oktober 2023
  • Omvang: 176 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Amazon Bol

Flaptekst van de memoir over Manhattan van Gail Scott

In Furniture Music, Montreal legend Gail Scott chronicles her years in Lower Manhattan during the Obama era, in a community of poets at the junction between formally radical and political art. Immersing herself in a New York topography that includes St. Mark’s Poetry Project and the Bowery Poetry Club, Scott writes from a ‘Northern’ awareness that is both immediate and inquisitive, from Obama’s election to Occupy Wall Street and Hurricane Sandy. Here, readers are situated in conversations around citizenship, gender performance, class, race, feminism, and what it means to write now. And the author is less a single voice than an assembler, ventriloquizing not only present voices but also a host of earlier writers and philosophers, notably, Gertrude Stein, Viktor Shklovsky, Walter Benjamin. The result is a staggering work of insight and hope during a critical time in American politics and art.

Bijpassende boeken en informatie

Jakub Małecki – Aangrenzende kleuren

Jakub Małecki Aangrenzende kleuren recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe Poolse roman. Op 25 juni 2024 verschijnt bij uitgeverij Querido de Nederlandse vertaling van de de nieuwe roman van de uit Polen afkomstige schrijver Jakub Małecki. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijver, de vertaler en over de uitgave.

Jakub Małecki Aangrenzende kleuren recensie van Tim Donker

Het tastende gaan. In duisternis, en slechts vermoedend. Want je weet niet wat het is. Na al die bladzijden nog niet.

Dit is waar Małecki goed in is: zwijgen. Niets zeggen. En de lezer laten tasten. De lezer laten met zijn niet weten.

Want je weet niet, na al die bladzijden nog niet, waarom het boek zich eigenlijk in 1927 afspeelt. Misschien om een wat landelijk sfeertje te maken, een dorpser Koło (& hoe kosmopolities zou die stad tegenwoordig zijn dan?), misschien om het de aangrenzende kleuren te vergemakkelijken in elkaar over te lopen, misschien opdat iemand zijn leven te danken zou kunnen hebben aan rammen, misschien om iets met de Duitsers misschien.

En je weet niet, na al die bladzijden nog niet, waar het eigenlijk over gaat. Over Koło misschien, of hoe te leven. Dat de dingen toch maar gaan zoals ze gaan, en dat je het nooit kunt zeggen, het zou Wartbrücken kunnen zijn, of Koło, en nu, of honderd jaar geleden. Dat je het moet doen met wat je toegesmeten krijgt misschien, en dat je nooit honderd procent kleurecht zal blijven. Want onophoudelijk lopen de kleuren in elkaar over.

En je weet niet, na al die bladzijden nog niet, wie hier eigenlijk de hoofdrolspeler is. Het zou Krystian Dzierzba kunnen zijn. Meubelmaker, houtbewerker, bijenhouder. De laatste tijd maakt hij steeds meer meubels voor de doden, en steeds minder meubels voor de levenden. Dat doet iets met een mens, dat getimmer aan die kisten, en dat denken over het lot van degene die daar in komt te liggen. Hij houdt een lijst bij. De lijst van de “completen”.  Zo noemt hij de overledenen. Completen. Dus pas als je er niet meer bent, is het compleet. Maar nog altijd geef je je kleuren af. Krystian is alvast niet meer dezelfde. De obsessie met de vrouw die stierf van verlangen. Iwona Graczyk. Zo heet die vrouw. Waarom zou het boek niet over haar gaan dan? Getrouwd met Henryk Graczyk (oprichter en hoofdredacteur van Życie Koslkie, een of ander sufferdje dat meer reclame brengt dan nieuws), moeder, de eerste inwoonster van Koło die gestudeerd had, en gevallen, ooit, als een blok, voor de man die wel de Duivel of de Reus of de Zwerver genoemd wordt maar die feitelijk gewoon Adam Wrzos heet. En ik zou je niet uitlachen als je meende dat de werkelijke hoofdrol voor hem is weggelegd. Geboren in 1896 in een ruime schuur in het dorp Zapomnianowo in Kujawië. Zijn moeder, een dienstmeisje dat bezwangerd werd door een man die er vervolgens vandoor was gegaan, zwierf, alleenstaand, met Adam van huis tot huis op zoek naar tijdelijke betrekkingen. Na haar dood bleef Adam in zijn eentje rondzwerven. Iets anders kende hij niet. Hij woonde in een klooster toen “plotseling over de hoge omheining van de tuin van de franciscanen de wereldoorlog binnen [kwam]. Hij was stil en geheimzinnig, hij hield je uit je slaap en er was ook steeds meer van.” Met steeds meer oorlog was er uiteindelijk zoveel dat Adam, met de monniken, erin moest. De monniken verleenden de stervenden de laatste sacramenten, en omdat Adam bij hen was en ook voor monnik werd aangezien, deed hij maar hetzelfde: “Bedekt door een zwarte mantel, met een lantaarn in de hand liep hij te midden van de stervenden en herhaalde hij fragmenten van gebeden die hij luisterend naar de franciscanen tijdens honderden missen vanbuiten had geleerd. Hij gaf voor iemand te zijn die hij niet was en de mensen die op sterven lagen, pakten zijn handen, klampten zich aan zijn mantel vast en eisten dat hij sprak, zwoer, beloofde. Dus sprak, zwoer en beloofde hij wat ze maar wilden en daarna keerde hij terug naar zijn bed in de nabije, verlaten sacristie en lag een tijdlang in de duisternis te staren.” Na de oorlog, al zou er nooit meer echt een “na de oorlog” zijn, ging Adam in het bos wonen waar hij een andere zwerver ontmoette die hem zei dat vandaag of op zijn laatst vannacht God aan hem, Adam, zou verschijnen. God kon volgens Adam nooit de oude man met de baard van de franciscanen zijn; “als hij barmhartig, begrijpend en wijs was, [moest] het een vrouw van vijftig of wellicht ouder […] zijn”. Wie er echter na wat geritsel en breken van takken verscheen, was geen vrouw maar een puppy. Adam noemde de hond God, en hij en het beest bleven onafscheidelijk. Jaren later was er dan toch een vrouw. De onmogelijke verhouding met de getrouwde Iwona Graczyk tekende niet alleen haar, die stierf van verlangen naar haar onbereikbare Adam, maar ook Adam zelve. En uiteindelijk beweegt bijna heel Koło zich, eventjes, rondom Adam, dus waarom zou hij niet de hoofdrolspeler zijn? Of de suïcidale tiener Mikołaj Stein misschien, die op zijn beurt ook heel wat aanjaagt – zij het merendeels misschien ongeweten. Hij zag het wel, Mikołaj, want hij had zich uit de drukte teruggetrokken om te lezen in zijn kookboek. Dat doet hij graag, koken. Hij denkt alleen dat zijn vader zijn hobby zou afkeuren. Dit zal wenkbrauwen doen fronsen. Hij kan beter een sportman worden dan een kok. Zijn kookboek bewaart Mikołaj onder zijn bed; lezen erin doet hij stiekem, ’s ochtends vroeg, voor zijn vader zijn kamer in komt, of anders ver uit het zicht van alle anderen. En daar, uit het zicht, zag hij Weronika verkracht worden door twee wreedaards. En Mikołaj deed niets dan weggaan, vluchten van daar. Een ondraaglijk schuldgevoel hierover uit zich in verschillende zelfmoordpogingen maar steeds weer voorkomt iets de definitieve sprong van de brug. Een “iets” dat veelal bestaat uit zijn gebrek aan moed. De tragiek die Mikołaj aankleeft, een exempel misschien van hoe het leven steeds weer dreigt met je op de loop te gaan – dat zou wel eens de hoofdpersoon van Aangrenzende kleuren kunnen zijn. Of is het Mikołajs vader? De dokter die al zijn patiënten ongeacht hun aandoening het advies geeft te dansen, iets dat helaas een achtergrond blijkt te hebben, een achtergrond die helaas uit de doeken gedaan wordt, je had het mojer gevonden als het gewoon zo maar een idiosyncrasie was gebleven. Dokter Stein is een van de notabelen van Koło, ook daarom misschien die tijd want dat had je nog zo in die tijd, hij geeft een feest, men eet en drinkt en danst en onderhoudt zich, Mikołaj is daar niet bij, de vrouw van dokter Stein, Mikołajs moeder is er ook niet meer bij, al langer niet meer, ook dood, ook tragies, want dat is hoe het boek gaat. Waarom is Weronika niet de hoofdpersoon, het verkrachte meisje, bij de politie zo schandelijk behandelt toen ze aangifte deed dat ze haar heil zoekt bij reus/duivel/zwerver Adam die er veel kortere metten mee maakt, ze is de enige schrijver naast de schrijver zelve, haar stukken zijn zuiver en onbeholpen en aangrijpend en mooi en kontrasterend, waarom zou het boek daar niet om drajen? Waarom zijn de dementerende Aniela en haar man Iwo, de ouders van Krystian niet de feitelijke hoofdrolspelers, met hun verhalen over wat gekomen is en weeral gegaan, je kunt denken aan Iwo’s broer Lolek, de dronkaard wiens zelfmoordpoging wel succesvol was, waarom zou dat niet de kern van het boek vormen, of waarom zijn Pola en Misia en prinses Juhu het niet, de dochters van Krystian en Regina, of naja, twee dochters en een onzichtbaar vriendinnetje, heel het boek doorheen duiken ze op, en zomaar zijn ze de katalysator van de schokkende climax van het boek, of waarom is het Leokadia niet die zogenaamd de dorpsgek is maar ondertussen heel wat slimmer en in elk geval heel wat menselijker dan veel van de andere ingezetenen, of Regina, Krystians vrouw, de ruggengraat van het gezin en ach, wie weet, ook van Aangrenzende kleuren. Want iedereen gaat dood of pleegt zelfmoord of wordt onrecht aangedaan of verteerd door schuldgevoelens of verlangens of duistere geheime of onbestemde gedachten of oude demonen of pijnlijke herinneringen of het vage gevoel niet op de juiste plaats te zijn. En alles heeft effect; iedereen beïnvloedt iedereen; alles hangt met alles samen. Of, zoals in de overpeinzingen van Siemaszko, een schilder die een vergezicht van Koło in een soort Jeroen Bosch-achtig schilderij wil verwerken: “Altijd keek hij vol onrust toe hoe de aangrenzende kleuren langzaam in elkaar overliepen. Ze nemen elkaar op en waren daarna nooit meer hetzelfde als voor het contact met elkaar”; en daar hebben we niet alleen een kernachtige samenvatting van de thematiek van het boek te pakken maar ook -ha!- de herkomst van de titel (en we horen Peter Griffin al juichen!).

En je weet niet of het die is, of die, of nog weer een ander misschien. Of alle mensen samen.

En je weet niet hoe Aangrenzende kleuren getoonzet is. Primeert de poëzie, is het op zachte wijze muzikaal, of is het hard, filmies, in kouwe kleuren, aangrijpend, duister, zonder hoop, is het hard of is het juist troostrijk en liefdevol?

En je weet niet wat je ervan denken moet. Soms is er een prachtige zin. “Je komt een stad binnen en je kunt iedereen zijn”, is zoon zin. En “Toen verstreek er een opeenvolging van tijdseenheden die al lang geleden door mensen van namen waren voorzien. Een minuut, een kwartier, een uur, een dag, een week” – ook heel mooi. Sommige verhaalfiguren pakken je, andere stoten je af. Soms is Aangrenzende kleuren je een schilderij in warme kleuren, soms is het een verstild muziekstuk, soms is het film en soms dramt het teveel. In informatiespreiding is Małecki goed. Eigenlijk een beetje te goed. Hij werpt iets op, maakt een allusie, laat vermoeden dat er iets te vermoeden valt, en dan, soms flink wat pagina’s later, laat hij de lezer het pas in zijn geheel begrijpen. En eerst zorgt hij daarmee wel voor een prikkelend, mysterieus sfeertje, het tasten, de duisternis, en steeds de glimpjes licht, het is een beetje ongemakkelijk misschien, want altijd maar donkerbruiner kleuren je vermoedens. Maar de schrijver doet het net iets te vaak, dit achterhouden van gegevens die nodig zijn om te begrijpen wat er in welk geval speelt. Als een gramstorige vrouw die u met een welgeplaatste zucht hier, en een bedekte term daar laat weten dat ge er weer eens flink aan het naast kijken bent. Bega echter nooit de fout te vragen wat er aan schort, want dan is een bits “Moet je dat nog vragen?” uw deel (& wie dit alles niet precies woke vindt, staat het vrij om in de voorbije regels “vrouw”  te veranderen in “man”, of, beter nog waarschijnlijk (niet?), “persoon”). Zo ongeveer dreigt Małecki’s schrijven te gaan aandoen als een literair “truukje” dat tegen hem zou kunnen werken omdat de overdaad ervan misschien eerder dan nieuwsgierigheid onverschilligheid genereert: ook goed Małecki!, dan vertel je het toch lekker niet!, & stik er maar in, ik ben er klaar mee! Maar net voor het écht ambetant wordt, stopt de schrijver ermee, en raast het verhaal verder.

En dan is het uit en dan weet je niet. Dan weet je niet wat je er nu eigenlijk van gevonden hebt. Het was uit, het zoog je op, je nam het zelfs mee naar het zwembad, je kinderen gingen zwemmen, en jij zat daar, in je kleren, op stoel, nee jongens ik ga niet mee zwemmen vandaag niet, verdomde heet in dat zwembad, het zoog je in, je sleepte het mee, je las het overal en nu is het uit en je weet niet. Je weet niet wat je ervan vond. Je vond het fijn, denk je. Je vond het fijn om mee te lopen met de verhaalfiguren, je vond het fijn om even in Koło te zijn, al lijkt het je geen omgeving om dood gevonden te worden, je vond het fijn je te laven aan Małecki’s (soms misschien net iets té) poëtiese taal (laven, zeg je nou echt laven?, laven aan een taal?, echtwaar?), maar je weet niet of je het wel fijn vind om een boek fijn gevonden te hebben.

Wat is fijn een schaap is fijn.
En een ram is leuk.
Kan levensreddend zijn, las ik.

Maar het is altijd goed om dingen niet precies te weten. En van niet precies te weten dingen, geeft Małecki in Aangrenzende kleuren in ieder geval genoeg aan de lezer.

Jakub Małecki Aangrenzende kleuren

Aangrenzende kleuren

  • Auteur: Jakub Małecki (Polen)
  • Soort boek: Poolse roman
  • Origineel: Sa, siednie kolory (2023)
  • Nederlandse vertaling: Karol Lesman
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 25 juni 2024
  • Omvang: 288 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 22,99 | € 13,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van de Poolse schrijver Jakub Małecki

Kun je sterven van verlangen? Krystian raakt gefascineerd door die vraag als hij in de zomer van 1927 aan een doodskist werkt voor een naar verluidt van verlangen gestorven vrouw. Dan is er de depressieve dokterszoon, Mikołaj, en de oude dementerende Aniela, die geen heden meer heeft, maar ook geen toekomst. Maar achter het grauwe alledaagse leven en de ondefinieerbare gevoelens van deze dorpsgenoten bruist het van de emoties.

Wanneer Krystians dochter op zoek gaat naar de Duivel, de zwerver die eigenlijk Adam heet en met zijn hond God in de bossen leeft, zet dat alles in beweging. Hun lotgevallen vermengen zich en grijpen in elkaar – tenslotte is niemand een eiland, iedereen resoneert met iemand anders.

Bijpassende boeken