Peter Handke Het tweede zwaard recensie en informatie over de inhoud van het nieuwe boek van de winnaar van de Nobelprijs voor de Literatuur 2019. Op 25 november 2021 verschijnt bij uitgeverij Wereldbibliotheek de Nederlandse vertaling van de roman Das zweite Schwertvan de Oostenrijkse schrijver Peter Handke.
Peter Handke Het tweede zwaard recensie en informatie
Als de redactie het boek gelezen heeft, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Het tweede zwaard. Het boek is geschreven door Peter Handke. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van winnaar van de Nobelprijs voor de Literatuur 2019, de Oostenrijkse schrijver Peter Handke.
Recensie van Tim Donker
En dan komen ze af met Handke, en dan zul je moeten vragen Welke Handke? Wat het schijnt mij toe dat er meerdere Handkes zijn, of toch in ieder geval twee. De wespen vond ik fantasties. Het is zijn prozadebuut, en ik vond het fantasties. Kali vond ik ook erg goed. Dat is van veel later datum, de twintigste eeuw was al dood toen, we zaten allang aan deze zijde van de millenniumwende. Maar Langzame terugkeer vond ik geen doorkomen aan. De terugkeer was te traag, ik weet het niet, ik kon het niet lezen, na één bladzijde werd ik gek, ik bleef het maar proberen, het lukte echt niet. Het is een andere vroeg werk, misschien een jaar of tien jonger dan het prozadebuut; in ieder geval staat het ferm tussenin De wespen en Kali. Essay over de geslaagde dag vond ik heel geslaagd maar van Essay over de moeheid werd ik werkelijk moe. Te moe om door te lezen. Ik ben geen kenner van het oeuvre van Handke, en ik weet het niet. Ik zie het niet. Wat wel, wat niet. De lijn. Het patroon. Ik zie het niet.
Patronen zijn er en soms zijn ze duidelijk. Vaak zijn schrijvers goed in hun vroege werken om ergens na een jaar of wat stilaan minder en minder en minder te worden. Of soms juist, moet een auteur zoeken, wilde haren kwijt raken als overbodige ballast, om goed gezegd te krijgen wat hij gezegd wil krijgen. Of J.M.H. Berckmans bijvoorbeeld, een klasse apart. Die begon goed (of naja, laten we hierbij dan maar even negeren dan Tranen voor Coltrane, een allereerste probeersel uit 1977 slecht was, echt oerslecht, echt oer- en tenenkrommend slecht) met Vergeet niet wat de zevenslaper zei in 1989, om -zowaar- nog beter te worden vanaf Het zomert in Barakstad in 1993, en dan via het magistrale Bericht uit Klein Konstantinopel uit 1996 in 1997 / 1998 te pieken met Ontbijt in het vilbeluik en Slecht nieuws voor Doctor Paf de Pierennaaier, Pandemonium in de Grauwzone – moeiteloos twee van de beste werken uit de wereldliteratuur. Daarna stagnerend tot een mate van briljantheid van -lawwe zeggûh- net iets vóór Bericht uit Klein Konstantinopel.
Maar op Handke krijg ik geen vat. Niet de vroegere Handke is perse goed niet de latere Handke is perse goed. Of ja, die hele Peter Handke is al niet de beste schrijver die ik ken. Eigenlijk is hij een beetje een zeveraar. Ho. Wacht. Ik bedoel dat als levensgroot kompliment. Goed zeveren is een kunst. Beter goed gezeverd dan slecht gesproken. Euh. U begrijpt me wel. Ik bedoel zeggen, Peter Handke is misschien niet in de eerste plaats bezig LITERATUUR te beitelen. Naar het schijnt heeft Handke ooit gezeid dat hij als hij schrijft alleen maar bezig is met taal. Dat lijkt mij wel zo’n beetje wat er gebeurt in ieder boek. Handke stuurt de taal uit wandelen. Hij laat de taal kruipen waar die niet gaan kan. Het achterplat van De wespen gewaagde van een “bewijs van de bijna griezelige macht die hij bezit over het verschijnsel taal”, maar ik word eerder geraakt door het welhaaste tegendeel: de griezelige manier waarop Handke zich door de taal in bezit laat nemen. De taalstroom die ik zever noem. Fantastiese zever soms, zeker. Maar het is zo’n beetje als met die vriend, en iedereen heeft zo’n vriend. Het is een beetje een betweter, een feitjeskenner, niet zelden ook politiek geëngageerd. Heeft overal een mening over en negen keer op tien is dat een mening die wat doortimmerder is dan de jouwe. n Praatgraag: met hem praten betekent vooral luisteren. Je soms ook in de hoek laten zetten of je ei zo na door hem laten vernederen. Alles altijd met een lach altijd alles met een grote grijns. En de ene dag als je hem al van verre aan ziet komen ga je hem met uitgestoken armen tegemoet, je wil zijn praat, je wil zijn zever, je wil zijn wijsheden die zich eigenlijk alleen maar voordoen als wijsheden (maar die daarom des te beter smaken dan werkelijke wijsheden), je wil zijn stomme grapjes ten koste van jou. En andere dagen zie je hem komen, je probeerde nog tevergeefs een steegje in te schieten maar het was al te laat, en gelaten laat je al zijn stomme gezeik over je heenkomen, hopend dat hij maar gauw een man moet zien over een paard.
En of het nu de stand van de zon is of wat je bij de lunch gegeten hebt, het uur van de dag of hoe de wind waait, wie je sprak voor je hem tegenkwam of het werk dat je nog wacht, je gemoedstoestand of de kleur van zijn jas – je weet het niet. Je weet niet waarom je de zeveraar de ene keer wel kunt hebben en de andere keer niet. Is het de zeveraar zelve, of ben jij het alleen maar. Uiteindelijk is het niks misschien.
Uiteindelijk is het alles misschien.
God, wat is Peter Handke lekker op dreef in Het tweede zwaard. Dit is werkelijk hogeschool zeveren, zie. Zogenaamd zou dit gaan om de wraak op een journaliste die iets lelijks over zijn moeder had beweerd, jaren geleden (maar wraak is een gerecht dat men koud moet eten schijnen de spanjolaards te beweren) (weeral zijn moeder?) (een mens kan een half oeuvre bouwen op een moeder) (maar dat is nu nog te vroeg). De lezer weet heel lang niet waar het eigenlijk om gaat. Of pas in zoverre hij het achterplat las. Geen wraak wordt hier genomen. Er wordt gezeten. Met de verschoppelingen, en gedronken (je kunt niet zitten met de verschoppelingen zonder met hen te drinken). Er wordt naar de heuvels gekeken. Er wordt gemijmerd over dorpjes met rare namen. Handke zit, en laat de taal maar gaan, darren als een hond, op zijn schreden terugkeren en vooruit dan maar weer. Ja, en die gast wint dan nog de Nobelprijs voor de literatuur ook he. Die heeft ons allemaal goed bij ons pietje gehad, peinst mij. In 2019 was dat. U weet toch 2019 nog wel, dat was het laatste normale jaar uit de geschiedenis van de mensheid (voor dat we het totalitarisme zagen komen, gelaten, en lieten geïnstalleerd worden, gelaten, want we waren liever onvrij dan ziek); een memorabel jaar voor een prijsuitreiking, dat wel. Ik geloof dat ik er niemand over gehoord heb dat de Nobelprijs voor de literatuur ging naar een schrijver die zijn hond p’don ik bedoel de taal het werk liet doen terwijl hij zelf lui (of bezeten?) onder een boom naar de heuvels zat te kijken. Toen Bob Dylan hem kreeg, ja, toen hoorde ik iedereen en daarachter nog hoorde ik allen iedereen overstemmen. Wanneer was dat ookalweer? 2015 2016 2017? Mensen waren niet boos mensen waren BOOS. Ja, dat moet dan weer het moje zijn als je literaire prijzen uitreikt: dat je mensen ermee over de zeik krijgt. (Maar er zullen best mensen boos geweest zijn toen Peter Handke bedacht werd met de Nobelprijs voor de literatuur, al waren het dan misschien mensen die ik niet hoorde. Want ja. Handke, oja dien Handke, die had gesproken! Die had gesproken op de begrafenis van Slobodan Milošević!) (zegt Aleksandar Hemon: “De Bob Dylan onder de genocide-apologeten”) (zegt Handke: “Ik ben een schriftsteller. Ik kom van Tolstoi. Ik kom van Homerus. Ik kom van Cervantes. Laat me in vrede.”) (eigenlijk dacht ik die Dylan die gaat een Sartre doen, die gaat m weigeren) (denk ik Waarom Homerus? Waarom Tolstoi? Waarom Cervantes?) (misschien toch LITERATUUR aan het beitelen dan) (maar Cervantes niet, dat was ook een geniaal zeveraar).
Maar verder, en nog altijd geen wraak, en nog altijd geen idee. Nog maar wat gekeken, nog maar wat geassocieerd en nog maar wat gemijmerd en Het tweede zwaard is op driekwart (geef of neem een bladzij), als hij, als Handke, als die het is (want de werkelijkheid interesseert hem niet als hij schrijft, de werkelijkheid leidt hem alleen maar af als hij schrijft), als het lieries ik eindelijk eens op weg gaat voor zijn stomme wraakje en de lezer ook al enig idee heeft waar het om gaat. Maar een mens kan niet beweren dat het boek nu er gegaan wordt ook vaart krijgt. Er wordt opnieuw voornamelijk gezeten; dit keer in een tram.
In een tram zit je doorgaans niet alleen. En dus kan Handke in het zitten ook observeren – en of het nu de zeveraar is of diens fortuin maar in Handkes tram zitten natuurlijk voornamelijk idioten:
“En toch schreeuwde, brulde toen iemand plotseling tramhemeltergend – om vervolgens meteen weer om zich heen te kijken: ‘Hopelijk heeft niemand me gehoord.’ – en wow. Een wow niet om de schreeuwende gek (niemand heeft mojer over schreeuwende gekken geschreven dan Polet) maar om het woord “tramhemeltergend” dat ik voor geen goud had willen missen. Of toch. Misschien ten halve toch ook voor de schreeuwende gek. Omdat het zo overduidelijk weer de zeveraar is die het overkomt. Alleen de zeveraar kan in plat Haags Groningse hooligans afschrikken. Alleen de zeveraar zit met louter zotten in de tram.
Maar dat laatste moet ik direkt terugnemen. De zeveraar zou geen goed zeveraar zijn als hij alleen maar over het bizarre, het ongeloofwaardige, het abnormale, het heroïsche zeverde. Een goed zeveraar zevert ook bij vlagen over jou, zevert ook bij vlagen over mij:
“Er zaten nogal wat kinderen in de tram. De mijnen waren, zoals dat heet, allang ‘het huis uit’, het waren ook geen kinderen meer, en nog steeds, tijdens deze rit misschien wel met zeg maar verhoogd volume, had ik het gevoel dat ik werd bedoeld, dat de kreet voor mij was bedoeld, dat ik de vader was die heel dringend door het vreemde kind werd geroepen; en elke keer kromp ik in elkaar.”
En hee, denk ik dan, dat ken ik. Telkenmale ik loop ergens ver van mijn kinderen vandaan, bijvoorbeeld als ik aan het werk ben, en ik hoor een kind “Pappa!” roepen, kan ik het niet helpen eventjes om te kijken; alsof ik altijd en overal “pappa” ben, en ik het altijd en overal ben die aangesproken word als de roep “Pappa” weerklinkt. Niet ineenkrimpen, dat niet – groeiend eerder, omdat dat wat ik voor alles ben dan en daar wordt aangesproken (en één keer was ik het werkelijk ook – toen mijn kinderen bij toeval bleken te zijn op het winkelsentrum waar ik de post liep te bezorgen). Maar almeteens voel ik mij betrapt in dit knikken en jajaja denken en zo is het denken, want waarom is het eigenlijk fijn als de zeveraar zevert over wat we kennen uit ons eigen leven? Waarom bent ons lezers -zeg niet dat ik dat alleen ben!- toch zo vol van onszelf dat we het fijn vinden om overal glimpjes van onszelf op te vangen – “zo herkénbaar!”-; waarom moet alles spiegel zijn?
(en dat “zeg maar” waar Handkes zinnen vol van staan – wat is dat? dat is toch niets anders dan geschreven spreektaal; een bewijs dat de zeveraar het hier en nu altemaal opzevert waar we bij zitten?) (Handke betrapt zich een keer op dat “zeg maar” en spreekt zichzelf erop aan) (hij betrapt zichzelf op veel: onderbreekt zichzelf, kommentaart op zichzelf, steekt draak soms met zichzelf)
Of over zijn sokken. Ja. Zelfs over zijn sokken praat Handke terwijl hij op weg is naar een wraakactie. “De wreker met de verschillende sokken”; en ineens wist ik dat het tempo down moest. Handke, allang de tram uit, loopt. Langs de kant van de weg. Ik had Hair Police op staan maar dat was fout. Aziza Brahim werkte beter. Loom is het woord dat ik zocht. Dit vraagt om loomte, dacht ik, dit vraagt om traag. Het tweede zwaard is een slenterboek. Wie slentert heeft geen bezwaar om de zeveraar tegen te komen; wat is zeveren anders dan verbaal slenteren? En dat de zeveraar in een bestek van krap vijf pagina’s vier keer (en in zes vijf keer) (acht keer in acht – en dan wordt het bijna komisch zelfs al draagt de zeveraar Gedachten als goed excuus met zich mee) over Pascal begint, dan mag dat. Een zeveraar gaat niet zonder stokpaard en gaan is wat moet. Van vulling naar vulling. (“De roman ontdaan van zijn rompslomp”) (excipiens excipiens) (maar moest Handke zich ervan ontdoen dan houden we in het geval van Het tweede zwaard niets meer over, monneer Pierre Michon). Naar een volgende fantastische éénregel (“Alle autoriteiten zijn verkleed”) (& verrek, hoe waar) (en wat zegt dat anders dan dat het één grote poppenkast is?). Naar een volgend terzijde. Naar een volgende herinnering. Naar een volgende droom, of een volgende nachtmerrie (dat was een zweer en een alziend oog, zeer tot Handkes horreur) (der gewönliche Schrecken) (ah – wat een vreemd boek dát was, niet?) (men had Handke gevraagd enkele auteurs aan te schrijven en zo hij deed) (aanschrijven) (schreef) (reageerden onder meer C.F. Jonke, Michael Scharang, Peter Bichsel, Friederike Mayröcker, Gregor Laschen, Ernst Jandl, Gerburg Dieter, H.C Artmann, Heinz Riedler, Elfriede Jelinek en Thomas Bernhard) (reageerden, en kwamen af, zij, de genoemden, met een verhaal vele malen beter dan het verhaal waarmee Handke afgekomen was, ja zelfs vele malen beter dan enig verhaal dat Handke ooit had geschreven of zou kunnen schrijven) (maar nu vloek ik in de kerk) (en eigenlijk) (van Kees ’t Hart mag je geen eigenlijk zeggen) (en van de mier ook) (maar eigenlijk was het dit eigenlijk dat het boek zo vreemd maakte) (eigenlijk, dus, waren dezen, de hogergenoemden, waren, zijn zij, als schrijvers vele malen beter dan Handke is of ooit zijn zal) (maar nu vloek ik verdorie toch weeral in de kerk!) (maar ik moet eerlijk zijn) (ga weg je moet helemaal niks en vooral niet eerlijk zijn) (Handke, een overschat schrijver?) (zijn kracht is waarschijnlijk de konsumeerbaarheid van zijn werk) (nieuwe middelen voor oude doeleinden) (een vorm van denkluiheid de losse uitspraken en onverwachte kombinaties, juist doordat ze los zijn) (en Bernlef zich maar ergeren) (en De Winter kon Handke alleen maar vragen naar zijn lievelingsgerecht) (eieren met spek, wed ik), naar een volgende wereldondergang. Of naar een vestzakessay over de schijn. Of een poging tot een vestzakessay over de schijn toch, want de zeveraar dwaalt af -!- met een observatie over wolken.
Naar het einde toe worden de gedachten en de beelden gejaagder, rustelozer. Weg slentersfeer. Stop ze downtempo. De zeveraar in vrije improvisatie! Er zijn nog zoveel windingen, en er is altijd meer achter de volgende bocht. Ineens zitten we in een auto, bestuurt door een vage bekende. Want het slenteren zat besloot de slenteraar nee de zeveraar nee Handke nee het lieries ik maar te liften. De vage bekende was ooit ook een landelijk bekende: een zanger die Franstalige versies van liedjes van Eric Burdon. The Animals. The Party Boys. Man Doki Soulmates. Weet ik het veel. De ik en de zanger, zingend in een auto. Maar niet te lang natuurlijk, nee, ben je gek, hop, auto weer uit, slenteren maar weer, en zien, de slenteraar ziet meer dan de zingende autopassagier, dus slenteren om te zien: bebouwing, natuur, bekenden, weeral bekenden, overal bekenden, en altijd maar vaag, die bekenden, en bespiegelingen over het geziene, altijd bespiegelingen over het geziene. Tot er genoeg gezien en bespiegeld is. Maar weer het openbaar vervoer. Bizarre medepassagiers neerzetten. Bijvoorbeeld een bus waarin iedereen een kaart zit te bestuderen. Een landkaart, een wereldkaart, een sterrenatlas. Ergens een herinnering of twee inlassen. Gauw weer naar buiten en passanten. En scénes. En een slang. En een kerk. Het summum: een feest. Een bizar en uit de lucht gevallen feest. Ineens is er een feest en ineens moeten we dat normaal vinden ook. Nee. De wreker komt niet tot wreken vandaag.
Het tweede zwaard leest als bijeengekletste nonsens, en is juist daarin groots en meeslepend. De wraakactie waar het zogezegd om zou gaan (zegt het achterplat: : Wat is dit voor wraakactie? Wie is er schuldig? De journalist? Of misschien de zoon zelf?) is bijzaak. Handke zegt het zelf: “En plotseling rolde de bal, rolden de knikkers een heel andere kant op dan aan het begin van dit verhaal was gedacht. Zij, de euveldader, zij en haars gelijken, hoorden in dit verhaal niet thuis, in dit noch in enig ander verhaal!”. Nee, de “euveldader” is maar de kapstok waaraan Handke zijn -toegegeven: zomwijlen licht megalomane- “zwets” (met een hoofdletter Z); “Zwets”; zijn gouden, in dit geval altijd onderhoudende Zwets aan op kan hangen. Vogelaar kan van mening zijn dat Handkes experimentialisme neerkwam op oude wijn in nieuwe zakken; van boeken die zo spontaan bijeengezeverd lezen zijn er niet veel. Dit is de lange neus naar de traditionele literatuur als “doordacht”; “gecomponeerd”; “langzaam gerijpt” of wat. Dit luistert als nieuw, tintelend, aarzelend, oprecht, eerlijk. Zelfs het einde is wankel: “Een ander verhaal is hoe ik die nacht, bij het aanbreken en voeten; en vanuit de bossen van de Eeuwige Heuvel het eerste geknal van jagers. Maar dat verhaal moet iemand anders maar vertellen.” Fantasties! Een ander mag de kaars uitblazen. De zeveraar is moegezeverd, of is er te dronken of gewoonweg te lui voor.
Een heel ander paar mouwen is Ongezocht ongeluk. Waar Het tweede zwaard recent is (het origineel stamt uit 2020); gaat het bij Ongezocht ongeluk om een heruitgave. Het is eerder vertaald geweest in het Nederlands; ergens in de vroege jaren zeventig moet dat geweest zijn en de reden voor een heruitgave hier & nu ontgaat me een weinig. Het verschijnt vrijwel gelijktijdig met Het tweede zwaard maar heeft niets van de losheid van die laatste titel. De inzet is ernstig, grimmig. Niet zeveren om (het prachtige van) de zever. Hier wordt post-factum gesproken, met als doel een dood te begrijpen. Niet zomaar een dood maar een zelfmoord. De zelfmoord van een moeder.
Ongezocht ongeluk is meer dan een (bijeengezeverd?) verhaal over een moeder die toevallig zelfmoord pleegde. Het is meer dan een uit de herinnering naverteld tijdsbeeld over een Oostenrijk van dan en daar; een herinnering waarin ook ergens een zelfmoord voorkwam. Het is niet een verhaal met een dood, het is het verhaal over een dood. En wegens het hogergenoemde begrip misschien zelfs te verstaan als een analyse van die dood.
Denk ik: is dat het? Is Handke op zijn best als hij doelloos “verbaal slentert” (met misschien alleen ogenschijnlijk een bepaalde richting)? Verveelt Handke me speciaal dan, wanneer hij iets wil begrijpen of meer nog: wil dat de lezer iets begrijpt?
De Handke die juist wél een duidelijk afgebakende kant op wil?
De eenduidige Handke?
De – o gruwel – essayerende Handke?
Ik denk aan Essay over de moeheid.
Ik denk aan Essay over de geslaagde dag.
(er is ook nog een Versuch über die Jukebox maar ik weet niet of dat ooit vertaald is) (in ieder geval las ik het nooit) (lees jij Duits dan?) (en Julio Iglesias dan?)
Essay over de geslaagde dag las ik in de trein na een zonnige dag in Tilburg. Ik was heeldurdag met Angelique geweest. Van terras naar terras, en uiteindelijk, maar dat was pas in de avond, op restaurant. We hadden gedronken. We hadden geluncht. We hadden gedronken. We hadden gedineerd. En we hadden gedronken. Maar bovenal hadden we gepraat. Slap, raak, grappig, intiem, intens, onzinnig, diepzinnig, over alles, over niks, hadden we gepraat. Het was een dag, jaren her, in Tilburg, met Angelique toen Angelique nog deugde. Toen Angelique geen carrièretrutje was die stopte met roken en in haar whatsapp-profiel een ultradom icoontje zette met een verbodenteroken-bordje met daarachter een nog ultradommer spierbalarm-icoontje. Toen Angelique nog niet dubbel gevaccineerd en waarschijnlijk ook geboosterd was maar het nog dierf een collega uit te lachen die zich al te strak aan de corona-regels hield (maar toen kreeg ze corona en toen werd het haar ernst) (o wacht, maar je kunt het dus ook echt krijgen? nee dán is het natuurlijk totaal terecht om de gehele mensheid te modificeren tot een stel rechteloze robotslaven!). Ofnee, wacht, de Angelique van veel eerder nog, toen ze die stomme rotbaan nog helemaal niet had (i liked you better when you were poor), maar, als ik, een verschoppeling was, in de marge leefde, zich van niks of niemendal veel aantrok, en rookte, en dronk, en lachte, en begot een mens was, een levend en ademend en drinkend en rokend en pratend mens, die dingen zei die hout sneden, dingen zei waarom ik lachen kon, dingen zei die me sloegen, met stomheid, een mens, een lief mens, een fantastisch mens, een mens waarvan ik hield. Die Angelique. Daarmee was ik heeldurdag doorheen Tilburg gegaan, van glas naar glas, van bord naar bord, van gesprek naar gesprek. En een beetje daas, en een beetje dronken, in de trein, las ik Essay over de geslaagde dag. En ik vatte lang niet alles wat die Handke daar zei, misschien vatte ik wel meer niet dan wel, maar op één of andere manier leek het gevoelsmatig prachtig te passen bij de dag die ik zojuist achter de rug had.
Dit gevoel extrapolerend besloot ik Essay over de moeheid enkele weken later te lezen toen ik moe was. Misschien zou Handke dingen zeggen die ik niet begreep maar die wel leken te passen bij mijn moeheid. Maar ik werd alleen maar nog vermoeider van zijn moeheid. Ik probeerde het enkele dagen weer, een fractie minder vermoeid (want misschien lag het daar aan), maar weeral kreeg ik niet meer dan een twee- of drietal bladzijden gelezen. En weeral had ik geen moment geweten waar het over ging.
Denk ik Is analyseerbaarheid eindig?
Kun je een geslaagde dag wél maar moeheid níet analyseren? Het is mogelijk dat een geslaagde dag genoeg fitheid geeft om energiek te overdenken wat de geslaagde dag nu een geslaagde dag had gemaakt: niet perse dat je leuke dingen deed maar veeleer dat er iets werd voltrokken? (of dat er juist niks werd voltrokken, dat alles op magistrale wijs meanderen mocht, dat juist niets, echt, “gedaan” werd), en dat de moeheid in zichzelf al een te dof gevoel is om er iets klaars in te zien. Het is mogelijk dat je naar een geslaagde dag kunt kijken, terwijl moeheid alleen maar is.
Is het mogelijk dat je een dood kunt verklaren, terwijl een zelfmoord alleen maar is?
Het schijnt mij toe dat zelfmoord alleen in fictie een logica bezit. Toen Howard Hunter zichzelf van het leven trachtte te beroven in Hill Street Blues begreep ik het wel. Dat was gekwetste krijgerseer. Dan slaat de ware soldaat uiteraard de hand aan zichzelf. Al een geluk dan, dat ik geen ware soldaat ben noch de ambitie heb er ooit één te zijn.
Doodsverlangen begrijp ik. We krijgen allemaal het leven door onze strot geramd. Wat een prachtige klotegift. Daar zitten we mooi mee opgescheept. Niemand die ons iets vroeg. Maar goed. Er is muziek, sommige dagen zet ik iets heerlijks op tafel, mijn kinderen zijn fantasties, zo af en toe schijnt de zon, en soms is er een geslaagde dag. Doodsverlangen is lijden. Zelfmoord is drama. Groots, theatraal en ook lichtelijk kinderachtig drama. Naar de dood verlangen dat doe je in stilte. Maar zelfmoord, dat is stampvoeten en roepen KWILNIEMEER!
Dat drama kan daar zijn, ineens, en je met zijn scherpe tanden in een oogwenk verslinden. En dan heb je pillen genomen, of je bent voor de trein gesprongen, of je hebt je polsen open gesneden, of je bent aan een touw gaan bungelen. Dat kan. Je kunt daarover een verhaal vertellen. Dat kan. De man, de vrouw, het leven, de dagen, en toen die ene dag. Dat is het verhaal. Maar niet de analyse.
Op de analyse is Peter Handke hier wel uit. Of dat denk ik toch. Hij vertelt, me dunkt, niet “zomaar” een verhaal, en zeker niet op de zomaarse wijze van Het tweede zwaard. Hier moet duidelijk blijken dat de zelfmoord niet het einde is van het leven maar volgde uit dat leven.
Dat is een heikele taak, waar Handke zich naar mijn gevoel onvoldoende van gekweten heeft. Uit elke zin zou ingehouden woede moeten spreken. Dus het gaat over die vrouw die leefde in die tijd. Ja. Er is oorlog. Ja. En dan niet meer, maar dan is er een tijd waarin de burger -en zeker de vrouw- niet veel meer mag dan ademen en gehoorzaam zijn. Ja. Er is een man die haar onderdrukt, een man waar zij niet van houdt. Ja. Er is hoofdpijn. Alle dagen is er pijn. Ja.
Ik weet het niet.
Is elke tijd niet een tijd waarin de burger niet veel meer mag dan ademen en gehoorzaam zijn? Zie nu. Zie hier. Er zijn in Nederland nee er zijn in Europa nee er zijn wereldwijd vele wetenschappers, dokters, virologen, epidemiologen, statistici, juristen, denkers die een heel ander beeld schetsten van wat pandemie genoemd werd en van de vaccinaties die de enige uitweg daaruit heetten te zijn maar die werden niet gehoord. En dat je hun verhalen alleen maar kon vinden buiten de mainstream media was niet -zoals die ongelooflijke sukkel van een Peter Pannekoek meende- een bewijs voor hun onbetrouwbaarheid maar veeleer een bewijs voor de onbetrouwbaarheid van de mainstream media: Feyerabend zou de eerste zijn om je te vertellen dat “anything goes” in wetenschappen, en nu zou “de” wetenschap opeens massaal met één stem spreken? Maar zo moest het beeld zijn: de dubbel gevaccineerden en tripple geboosterden waren de rationelen die “de wetenschappelijke inzichten” aan hun zijde hadden (want er zijn maar een paar wetenschappelijke inzichten, immers, en die kunnen niet of nooit nog weerlegd worden), en al diegenen die naar andere wetenschappers luisterden, in andere data geloofden, naar andere cijfers keken – dát waren de wappies, de staatsgevaarlijken, de leeghoofden, de idioten die alleen maar reageerden op hun “onderbuikgevoelens” (alsof die hele grote ANGST die Van Ranst er doelbewust in ramde geen “onderbuikgevoel” was) en die moesten bespot worden (een nobele taak die haast elke cabaretier in Nederland klakkeloos en braafjens op zich genomen heeft – wat het hele instituut “cabaret” zich, voor zover mogelijk, nog verder gediskwalificeerd heeft) (ja ook jij hans sibbel), en ook uitgesloten van publieke voorzieningen. Is er niet in elke tijd een verboden woord, een verboden mening, een verboden kant, een verboden zijns- en zienswijze?
En een ongelukkig huwelijk – ach is er ook een ander soort huwelijk dan?
En pijn. Ja pijn. Pijn is iets anders natuurlijk. Maar ook kroniese pijn is niet uniek.
Waarom kan deze vrouw het niet gewoon uitzitten? Blijven liggen in het bedje dat ze ten dele toch ook zelf maakte? Ik begrijp haar drama, haar stampvoeten niet. Maar ik weet ook niet of Peter Handke wel echt wil dat ik haar drama, haar stampvoeten begrijp. Zeker naar het einde toe is Handkes schrijven ook hier fragmentaries en verbrokkeld; ook hier geeft hij alle ruimte aan wat er toevallig in hem op komt, ook als het niets te maken heeft met de zelfmoord.
Misschien schuif ik hem een analyse in de schoenen die hij helemaal niet voor ogen had bij het schrijven van Ongezocht ongeluk.
Misschien vond ik het ook wel een beetje een gezocht ongeluk.
De moeder werd mij antipathiek. Dat kan Handkes bedoeling alvast niet geweest zijn.
“De fles advocaat in het buffet!” roept hij ergens uit. Het is één regel, in een zee of nee een plasje van witregels. En ik vond het prachtig.
De lengte. De wijdte. Ik kon het minder hebben. Langzame terugkeer was ook zoiets. Het was teveel hetzelfde hout, teveel dezelfde richting.
Ik miste een vertelplezier.
En dan dat drama, dat stampvoeten. De zelfmoord, toch, teveel onderwerp.
De suikeren kant van een dode.
Waar is de dood, waar is de suiker?
Uiteindelijk was Peter Handke me in Ongezocht ongeluk misschien toch ook wel een zeveraar. Maar een wankelmoedig zeveraar. Een zeveraar zonder zever. Omdat hij iets gezegd wilde krijgen dan hij zeverend niet gezegd kon krijgen. Maar wezenlijk werd het voor mij nergens. Er is indringender over moeders, over dood, over zelfmoord, over alle drie geschreven. Ongezocht ongeluk hangt ergens in het midden. Niet de taal die uit wandelen gaat, niet het leven dat ons ongezocht -!- om de oren slaat. Ah. Misschien een enigszins “gekomponeerd” boek? Al bij al toch wel een boek een nobelprijswinnaar waardig dan. Maar dat bedoel ik dan net weer niet als compliment.
Het tweede zwaard
Een meiverhaal
- Schrijver: Peter Handke (Oostenrijk)
- Soort boek: novelle, roman
- Origineel: Das zweite Schwert (2020)
- Nederlandse vertaling: Gerrit Bussink
- Uitgever: Wereldbibliotheek
- Verschijnt: 25 november 2021
- Omvang: 127 pagina’s
- Prijs: € 17,50 – € 22,50
- Uitgave: paperback / ebook
- Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol
Flaptekst van de nieuwe roman van Peter Handke
De hoofdpersoon van de roman keert na jaren onderweg te zijn geweest, terug naar huis. Maar hij gaat meteen weer op pad, want hij wil wraak nemen op een journalist die zijn moeder in een krantenartikel valselijk heeft beschuldigd. Wat is dit voor wraakactie? Wie is er schuldig? De journalist? Of misschien de zoon zelf?
Bijpassende boeken en informatie