Tag archieven: Nederlandse dichteressen

Liesbeth Lagemaat – Simones en Dainina

Liesbeth Lagemaat Simones en Dainina recensie en informatie over het nieuwe boek met een episch gedicht. Op 7 februari 2023 verschijnt bij uitgeverij Wereldbibliotheek het nieuwe boek van de Nederlandse dichteres Liesbeth Lagemaat.

Liesbeth Lagemaat Simones en Dainina recensie en informatie

Als het de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering lezen van Simones en Dainina. Het boek is geschreven door Liesbeth Lagemaat. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de het boek met een episch gedicht van Liesbeth Lagemaat.

Recensie van Tim Donker

Wat je niet kunt afdwingen. Niets kun je afdwingen. Maar wat je wel weer eens willen zou. Dit is wat je graag weer eens willen zou.

Maar misschien moet ik eerder beginnen. Misschien moet ik beginnen bij altijd.

Hoe het zitten daar. Hoe altijd. Dit is hoe het altijd is. Als ik lees bedoel ik. Als ik lees zit ik altijd daar. Ofnee. Dat is niet waar. Ik lees ook hier. Aan tafel. En verder. Op plee. En hoger. In bad. En hoger nog. In bed. En zomer nog. In tuin, op strand, in park. Maar toch: het uitgangspunt is de leesstoel. Die staat daar. Zie je wel? Daar staat hij, bij het raam, naast de tuindeur. Al het licht vangend dat er is. Al is dit een vrij donker huis; soms, als er alleen maar een wolk voor de zon drijft, moet ik reeds de staande lamp aanklikken naast me, in de hoek. Maar de stapel. Van de stapel wou ik praten. Er is een manshoge stapel boeken naast de leesstoel. De stapel wordt steeds hoger omdat het aanvullen klaarblijkelijk sneller gaat dan het verwerken. Maar wat is het principe, het principe is als volgt: ter linkerzij daar staat de stapel. Aan de linkerzijde van de leesstoel. Ik pak een boek van de stapel, ik lees wat, bladzijden, ik leg het boek ter rechterzijde van de leesstoel, ik pak het volgende boek van de stapel.

Dat is het principe.

Maar de aanwas is groter dan de afvoer, ik zei het reeds.

Dat komt: een dag is niet gevuld met vierentwintig uur alleen maar voor lezen. De kinderen moeten naar school, de boodschappen moet gedaan, het huis moet gekuist, het eten moet gekookt, de vaat moet gedaan, er zijn speeltuinen, er zijn spelletjes, er is de avond, er is wat gelezen is besproken moet en dan is er nog de slaap die moet geslapen. Hoeveel uren in de dag blijven er helemaal over voor lezen? Je weet het niet. Maar die stapel blijft maar groeien.

Dus, ah!, ik heb een methode. Tegen de methode zegt Feyerabend maar ik heb een methode. Ik wil de stapel beheersbaar ik wil geen boeken die jarenlang in de stapel blijven. Dus de  methode is simpel de methode is dit: een boek, lezen, en dan het volgende boek, lezen, en dan het volgende boek. Maar je leest niet elk boek in één keer uit en boeken moeten ook niet jaren in de stapel. Dus neem het totale aantal bladzijden en deel het. Door drieën, door vieren, vijven of zessen, het hangt een beetje af van de dikte van het boek. Boek, volgende boek, volgende, volgende, volgende, et cetera, onderste boek, de stapel opnieuw, geen enkel boek zou meer dan, zeg, vier vijf zes rondes in de stapel moeten blijven. Daarom het delen door vieren, vijven, zessen.

Dus: ik lees: vijftig, honderd, honderdvijftig, tweehonderd bladzijden en ik ga door naar mijn volgende boek.

Idealiter.

Soms is het lezen stroef. Soms lukt net zo’n hoofdstukje van tien bladzijden. Of zo’n paragraafje van twee. Is boek niet slecht nee. Het schrijven te geconcentreerd, bijvoorbeeld. Of je zoekt nog. Soms je denkt: als je geen bespreker was. Als je gewoon dit boek gekocht had. Dan was je misschien gewoon blijven lezen, dan had je misschien anders gedacht. Maar in stapel. In manshoge stapel. In van linkerzijde naar rechterzijde bewegende stapel. Zijn er ook genoeg boeken waarbij je niet aan je zelfopgelegde quotum van vijftig of honderd of tweehonderd pagina’s kunt voldoen. Waarbij je genoegen moet nemen met elk gelezen woord, elk gelezen woord dat zegt dat dit boek voorlopig nog in de stapel gaat blijven, elk gelezen woord dat zegt dat dit woord vooralsnog geen ongenoegen zaaide voor het volgende woord.

Daartegenover staat het andere lezen.

Daartegenover staat het boek.

Daartegenover de boeken die. De boeken die zich hechten aan mijn ogen. De boeken die ik maar blijf lezen. Voorbij mijn leesquotum. En verder. Dit hier Simones en Dianina. Liesbeth Lagemaat. Die ik nog wel kende. Ik las Handlanger: het witte kind ooit. Toen. Ik weet niet wanneer. Het was in mijn vorige huis nog. De kinderen waren er geloof ik nog niet. Ergens aan het begin van het vorige decennium, en nu doe ik maar een gooi. Las ik, en vond ik goed: dat Handlanger. Zeer tot mijn verrassing. Wie kon denken dat een actrice zou kunnen schrijven wie kon denken dat een journalist zou kunnen schrijven wie kon denken dat een reclametekstschrijver zou kunnen schrijven wie kon denken dat een fucking accountmanager zou kunnen schrijven? Lagemaat was het en toch kon Lagemaat schrijven. Vier van de vreselijkste beroepen ter wereld, en Lagemaat kon schrijven.

Maar ik zou nooit fan willen zijn van iemand die ooit reclametekstschrijver is geweest, dus ik las niks meer van haar. Maar Simones en Dianina kwamen ze me gewoon in mijn handen drukken, dus toen moest ik wel.

Ik prepareerde het voor de stapel. Op een avond was dat. Iedereen vroeg naar bed behalve ik. Moje avonden zijn dat. 157 bladzijden dus ik dacht: een iets kleiner of iets groter vijftigtal bladzijden per keer, is het in drie keer de stapel uit, moet kunnen. Het kwam nog redelijk uit met de hoofdstukken ook. Ik zou de twede keer iets minder te lezen hebben dan vijftig bladzijden en de laatste keer iets meer. Maar zo naar het einde toe golf je zelf wel mee naar de laatste bladzij. Moest kunnen. Moest gaan. Ging gaan.

Hoofdstuk III: De uitgestotene, en het boek moest de rechterstapel op en ik verder met de linkerstapel tot heel de linkerstapel rechterstapel geworden was en ik Simones en Dianina vanzelf wel weer zou tegenkomen. Maar Simones en Dianina ging niet de rechterstapel op. Nog niet. Ik besloot te lezen tot bladzijde 98. Hoofdstuk VI: Vraag. Antwoord. Vraag. Antwoord. Dat wat ik eigenlijk pas zou doen als Simones en Dianina voor de twede keer uit de linkerstapel op zou duiken. Wat ik nu las. Wat ik net zo goed nu lezen kon. Omdat ik nog even wilde blijven lezen. Nog heel even. Maar toen ik bij dat zesde hoofdstuk met die prachtige titel was aanbeland, dacht ik het boek wel net zo goed meteen te kunnen uitlezen.

O hoe hou ik van die boeken. De boeken van in één keer uit. De boeken die maar niet in de stapel willen blijven. Het was alweer even gelezen dat ik zo’n boek in handen had gehad en ik wilde zo graag weer. Wilde zo graag weer zo’n boek. Maar je kunt het niet afdwingen. Je kunt niet eender welk boek blijven lezen. Sommige boeken hechten gewoon niet. Zijn niet persé slechte boeken. Maar ze moeten ademen tussendoor. Ze kunnen niet in één adem uit omdat ze gewoon meer adem nodig hebben.

Ik had niet in eersten verwacht gegrepen te worden. “Een episch gedicht”?; alle bladzijden ongeveer even vol; meestal een regelmatige regellengte; steeds twee regels tekst en dan een witregel (het woord distichon komt helemaal vanaf de middelbare school naar me toegedreven); de dichter als mysticus; de sfeer voormodern – de middeleeuwen of verder terug nog – iets bijbels of verder terug nog – Grieken, Plato, Socrates; diepzinnigheden die soms wat quasi-diepzinnig aandoen; levenslessen die soms trekken op pleetegeltjeswijsheden; filosofieën die je soms voor pseudo-filosofie zou verslijten en dan nog een potje potjeslatijn om het af te potten – het rook hier niet bepaald naar een hoek waarin ik normalerwijze mijn poëzie zoek. Sterker: in de handen van anderen. Minderen. Zij die hun hoed dienen af te nemen voor Lagemaat (hun naam is Legioen wat zij zijn met velen). Die handen dus, daarin. Had dit “episch gedicht” gemakkelijk kunnen verworden tot kaum onpruimbare hoogdraverij.

Maar het was niet in andere handen. Het was in Lagemaats kundige handen. En dan glijdt het wél met smaak mijn hoofd in. De muzikaliteit, de ritmiek, de herhaling, de vervreemding, de taalvreugd, het vleugje duister en naar ik ook meen te ontwaren: de ironie (maar ironie zit in het oog van de beschouwer) (dat zal best maar toch: de zeven kringen van het ei?) (???) (kajje je voorstellen dat Cronos had moeten zingen: the seven gates of egg?) (shape of a woman, temptation of egg) (en hoe zat dat ook alweer met dat hij op een ochtend wakker werd met één van haar wimpers in zijn oog en hij nadacht over zijn oog als bevatter, hoe zijn oog bewaarde?) (maar ik bedoel alleen maar zeggen dat het me zou verbazen als dit alles in bloedernst genomen diende te worden) – het zijn de kruiden, de ruggengraat, het leven van dit boek. Het is waarom het nooit de rechterstapel op wilde, op kon, op ging.

Het is omdat ze schrijft: “Is hun geest een pluizenbol, ongeschikt om vast te houden wat ik boodschap. / Baadschiep. / Had geboetschopt.”, als vroeg als bladzijde negen al. Zeg zou zelf: in zo’n boek wil je blijven lezen.

Het is omdat ik niet weet wat het is. Is het sprookje, is het fabel, is het sage, is het een allegorie, of wordt hier iets gepastiesjeerd wellicht of gaat het gewoon maar over daarzijn misschien. Over mensen die wakend slapen (gezombifikeerd door werk of huwelijk of leven), en hun slaap is dat ei. Een ei met zeven sirkels. In de zevende sirkel is er alleen nog maar sluimer en slaapmuziek en de wens om altijd maar kleiner en kleiner te worden, en duister. Gelukkig sloot men in een andere sirkel met veel moppentapperij reeds de luiken.

Het is om de melodische zingtaal.

Het is om de ontmande en ter aarde gestorte kathedraal dat ik blijf lezen, en hoe die, terwijl hij “horizontalig ligt te versmorzen”, spreekt over zijn botergeile liefde voor het licht: “Hoe dat melkige // sneeuwlicht zich op mijn marmer verstrooide. Het licht – wat / hield ik van haar. Vanaf timpanen en steunberen stuiterde ze, // dol van zichzelf, mijn gebrandschilderde rozetten in. Elke kleur / een fonkelend vuurvliegje, als de poedersneeuw op het plein, // buiten, maar dan van een coloriet: een constante jazzdance / met flikkerdropjes, scherfjes beweging, altijd beweging. O god // ik kwam klaar op dat licht. En nu, nog, wanneer ze verschaalt / en verstoft met een wijsvingertje langs mijn kale transept strijkt – // dan nog voel ik een trilling door mijn mergel gaan. Ik was / een jonge vent en dacht dat het leven één lange dag duurde – // de mijne.”

Het is om heer Kraai, daadwerkelijk een Kraai en niet een heer die Kraai heet, om Simones, om Dianina dat ik lees. Twee zielen in de pandhof. Dolend naar de pandhof. Stommelend in de pandhof. Zich dingen voornemend in de pandhof: “Hij zou toortsen maken, er moest / meer licht komen hier. Hij zou graan, hij zou tomaten, en bieten // zou hij, een geit zou hij, perfect, hij zou hoenders, en klei, / hij zou modder in mallen te drogen leggen. Hij zou zon. // Hij zou zich vullen met gedachten die zo zuiver waren als / de tonen uit een strijkkwartet van Beethoven. Hij zou muziek.”. Al heeft hij geen benul van wanneer hij zou of van tijd überhaupt: “ordening // moest er komen en wel nu meteen. Of tenminste dan toch aan / het eind van de week. Wanneer was dat? Had hij het eerste // houtskoolstreepje al gezet op de pilaar. Of was het vandaag al / gisteren.”

Zeg nou zelf: in zo’n boek wil je blijven lezen.

Om de pracht.

De pracht een stap voor de bezegeling. De zevende kring, de diepste. Maar daaruit wellen misschien wel de mooiste regels van Simones en Dianina op: “Ik – bdwaafsprpl bonka. Szju szju deszju. Er ligt een spin / in de jus. Bonka. Wie de hete aardappel vangt heeft gewonnen. // Pas op dat de zilvervloot niet overstroomt, zsju. Bonka. / De flikflak lekt door mijn kleppen repperdierep waar is die spin // gebleven. Opgegeten door de termietenbende van bdwaahprpl klapka.” O en nog veel meer zou ik van deze pagina willen voorlezen, in je ogen strojen, in je gehoorgangen kriewelen, bijna alles wil ik je geven maar nee oja dan deze toch nog: “Op Watsdag de nulde klim ik mn schelp uit.” (en wie is wie in watland); het is om zulke zinnen, het is om deze taal, het is om deze loutere muziek dat ik blijf lezen.

En zeg nou zelf dat je zou blijven lezen.

En zeg nou zelf: hoe zou je niet van vreugde, van puur leesgenot exploderen, in vele kleurtinten uiteenspatten omdat je te klein bent, elk mens is te klein, om zoveel schoonheid te omvatten.

Het is het leven waarom ik blijf lezen.

Het leven in het pandhof konsentreert zich. Zelfs de tegels worden tot spreken bewogen, spreken tot Heer Kraai (die door het donker gedronken wordt) (of verraad ik nu iets?) (ja mensen het was alweer de butler die het had gedaan): “Wij zijn de tegels van het Pandhof-pad. / Als niemand – dan hebben wij u gezien, Heer Kraai. // Als niemand – dan hebben wij u. / Als niemand – dan hebben wij. // Als niemand – dan hebben. / Als niemand – dan.” (en is dat niet altijd wat er op het laatst overblijft: “Als niemand – dan”?)

En zeg zou zelf zo’n boek wil je lezen.
Zeg zou zelf zo’n boek wil je blijven lezen.

Deze wonderschone poëzie. Dit ongekend prachtige boek. Deze bloedmoje taal. Deze zangerige zinnen. Deze verslavende woorden. Deze roes. Zeg nou zelf. Zeg dan toch eens zelf.


Liesbeth Lagemaat Simones en Dainina recensie

Simones en Dainina

Een episch gedicht

  • Schrijfster: Liesbeth Lagemaat (Nederland)
  • Soort boek: gedicht, poëzie
  • Uitgever: Wereldbibliotheek
  • Verschijnt: 7 februari 2023
  • Omvang: 160 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 24,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Liesbeth Lagemaat

Hoog boven de aarde kijkt Heer Kraai op het gepeupel neer. Hij is niet erg onder de indruk van het aardrijk, totdat hij Dianina opmerkt, die dromerig en daardoor wakkerder dan menig mensenkind door het leven gaat. Haar wandel raakt verweven met die van Simones, een al even vluchtige ziel. De wereld en het mensdom bespiegelend, proberen ze greep te krijgen op het bestaan. Simones en Dianina vertelt een mythisch verhaal over zijn, niet-zijn en alles daar tussenin.

Achter alles zit een plan. Althans, in de wereld die Liesbeth Lagemaat schept in haar nieuwe, adembenemende epische gedicht. Dat weten ook Socrates, en Hildegard von Bingen. Dat vermoeden alle stervelingen.

Bijpassende boeken en informatie

Merel van Slobbe – De maan schijnt feller in de metaverse

Merel van Slobbe De maan schijnt feller in de metaverse recensie en informatie over de inhoud van de dichtbundel. Op 4 april 2023 verschijnt bij uitgeverij De Arbeiderspers de bundel met nieuwe gedichten van Merel van Slobbe.

Merel van Slobbe De maan schijnt feller in de metaverse recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel De maan schijnt feller in de metaverse.  Het boek is geschreven door Merel van Slobbe. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van het nieuwe boek met gedichten van Merel van Slobbe.

Merel van Slobbe De maan schijnt feller in de metaverse recensie

De maan schijnt feller in de metaverse

  • Schrijfster: Merel van Slobbe (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: De Arbeiderspers
  • Verschijnt: 4 april 2023
  • Omvang: 80 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 19,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Merel van Slobbe

In deze bundel verkent Merel van Slobbe intimiteit in het tijdperk van internet, popcultuur, metropolissen en virtual reality. Etherische avatars en verdwaalde realitysterren spoken door de gedichten. Steeds staan spanningen centraal: tussen intimiteit en vervreemding, lichamen en data, sensualiteit en kunstmatigheid, magie en machines. Tegelijkertijd wordt fluïditeit gevierd. Grenzen vervagen, zowel inhoudelijk als qua vorm: poëzie versmelt met proza en essayistiek, in een overvloed van tekst en beeld.

Bijpassende boeken en informatie

Anne Vegter – Zam Zam stadsgedicht Rotterdam

Anne Vegter Zam Zam stadsgedicht Rotterdam 2021-2022 recensie en informatie over de inhoud van de bundel. Op 26 januari 2023 verschijnt bij uitgeverij Querido, als markering het einde van Vegters stadsdichterschap Rotterdam, de nieuwe bundel met poëzie van Anne Vegter.

Anne Vegter Zam Zam stadsgedicht Rotterdam recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van Zam Zam, stadsgedicht Rotterdam 2021-2022. Het boek is geschreven door Anne Vegter. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe dichtbundel van Anne Vegter.

Recensie van Tim Donker

&. & dag, en licht valt. licht valt traag en zacht en wat een moje seedee is Pansophical Cataract van Man Forever toch eigenlijk & staan. & staan, de boodschappen gedaan (een hele moje vrouw in gangpad twee scheen mij te kennen of zei anders gewoon maar hallo). & staan, de afwas gedaan (lang voordat wat zwart is geblakerd werd, maakten grijze bloeisels moeder lieflijk). & staan, in vrijtijd, wat zeggen wil in even niks, staan dus, en je afvragen wat je moet met Anne Vegter. O. Wijltjens lee, je wist het wel. Wat te moeten met Anne Vegter. Haar woorden indrinken als een idioot, dat was wat te moeten met Anne Vegter. Haar woorden in je glas. Nee. Haar woorden in je bloed. Dat moest er met haar woorden, dat moest er met Anne Vegter. Harries hoofdingang. 1999. Spamfighter. 2008. Die woorden. Dat glas. Die Anne Vegter. Dat bloed. Je wist dat er meer woorden te vergaren waren en je was altijd op jacht. Of jij misschien niet. Maar ik wel. Maar er waren wegen te gaan, en er waren wegen zeker niet te gaan. Toen. In die dagen. In die dagen ik vond: een boek, dat moet een toevallige ontmoeting zijn. Lijflijk. Het liefst in een elders maar als het niet anders kon volstond de thuisstad ook. Wat zeggen wil, aan bestellen deed ik niet. Ik schuimde de antiquariaten af. Die bestonden toen nog. De Slegte ja. Die ook. Maar ook de kleine onafhankelijke antiquariaten. Meestal werden die geleid door een man en meestal was dat een autist. Een man die je niets moest vragen, en al helemaal geen ijdele praatjes mee moest slaan. Hij zat daar verscholen achter die boekenberg die een toonbank voor moest stellen. Daar moest je hem laten, ongemoeid, tot je je vondsten kwam afrekenen. Zat daar iets tussen dat hem beviel, gromde hij wat. Anders was het niets, geen woord, niet eens goedendag. Afrekenen in stilte en gaan. Je hoorde alleen de winkelbel. Zo had ik die antiquariaten het liefst. Elke (middel)grote stad was er minimaal één rijk, bezijden de obligate De Slegte bedoel ik. Daar zocht ik mijn boeken, daar joeg ik op woorden, daar trachtte ik (onder andere) Anne Vegter te vinden. Meestal vond ik haar niet, kennelijk was ze geen schrijfster die je van de hand deed als je haar eenmaal in je kast had. Verder dan Harries hoofdingang en Spamfighter was ik dus nog niet gekomen toen. Toen het zoeken tot een abrupt einde kwam. Want antiquariaten begonnen stilaan te verdwijnen? Ja. Want mijn kinderen werden geboren? Ook ja. 2013. In dat jaar werd mijn zoon geboren. Mijn zoon, de oudste. Mijn moje lieve wijze grappige unieke zoon. Werd geboren. In 2013. Ook in dat jaar werd Anne Vegter Dichter des Vaderlands.

Gode ja. Dichter des Vaderlands.

Ik had nog feesboek in die dagen. En ik herinner me nog schrijven, “postten” heette dat geloof ik: “En nu heb ik zin om Spamfighter en Harries hoofdingang het raam uit te kegelen!”. Iemand, ik meen dat het Jeany was, zei: “Je moet altijd je intuïtie volgen.”

Ik volgde niet.

Dat heet: ik kegelde niet.

Maar, Gode. Dichter des Vaderlands (waarom die hoofdletters?) (waarom vaderland?) (waarom vader?) (te sterven voor zijn moederland is niet de wens van elke vader). Past het een dichter wel om enige binding met het “vaderland” te voelen? Is des dichters ziel naar haar aard juist niet ongebonden, dolend, thuisloos, zoekend, vlinderend, zonder zeker- en zonder vastigheden? Waarmee ik niet bedoel dat de beste dichters reizigers zijn, nee helemaal niet, integendeel zelfs: de beste dichters laten me het stof op de kasten in hun slaapkamer zien alsof het Ierland is. In ieder geval is de dichter het tegendeel van lokaal, bekrompen, begrensd (God schiep eerst de nationalisten en toen de apen, en dat was al een hele verbetering). Horizonloos is wat de dichter is, waarbij ik nogmaals wil benadrukken dat een mens heel goed horizonloos op een zolderkamer kan zijn (misschien een aardige titel voor een dichtbundel: horizonloos op zolder).

Dichter des Vaderlands. Kan het erger?

Ja. Het kan erger. Het kan nog veel erger. Een mens kan zijn territorium zelfs nog korter pissen en stadsdichter worden. Van Rotterdam dan nog. Stadsdichter = gelegenheidsdichter. En gelegenheidsdichter = een contradictio in terminis. Poëzie schiet juist dáár op waar er gaar geen gelegenheid is. En Rotterdam. God ja. Rotterdam. Het is een vooroordeel, dat geef ik toe, en om vooroordelen mag u mij veroordelen maar sjee, wat héb ik een hekel aan Rotterdam! Niet zo’n erge hekel als aan Amsterdam, nee. Bijlange niet. Vergeleken bij Amsterdammers zijn Rotterdammers me haast lief. En hun tongval smaakt me vele malen beter. Maar toch. Ik weet niet wat het is, ik ben in heel mijn vijftigjarig bestaan maar drie keer in die stad geweest of laat het vier keer zijn. Eén keer heb ik er opgetreden. Bij ver het mafste optreden dat ik ooit heb gedaan. We gingen als razenden te keer, die dag, ik op guitaar en mijn kompaan op accordeon, en ergens daardoorheen klonk ook nog een teep waarop ik een op zijn zachtst gezegd nogal experimenteel verhaal had in gesproken. Zelfs ik vond ons bizar die dag. En toch die dag, kwam er na ons optreden een nog jonge vrouw naar me toe om te zeggen dat ze het zo mooi had gevonden. Dat was lief want we waren maf, die dag. Ik had haar een koffij moeten aanbieden, of een bier, of een roodwijn, maar ik zei alleen maar Dank je, ik was te verbijsterd te horen dat iemand het mooi gevonden wat we daar gedaan hadden. Ik was zonder spraak, ik vond maar twee woorden en bezijden Antonio was de sociale was ons twee. Maar Antonio was daar niet bij, die stond helemaal achter in de zaal te ouwehoeren met de geluidsman. Daar ging ze. Een moje vrouw, een lieve vrouw, onze enige fan. Misschien wel een Rotterdamse. En toch. Alle keren dat ik Rotterdam was, wilde ik er zo snel mogelijk weer weg.

Vind ik nu op mijn besprekerstafel: Zam Zam. Van Anne Vegter. Van ná dat ze Dichter des Vaderlands was. Van ná dat ze benoemd werd tot stadsdichter van Rotterdam. Sterker nog: Zam Zam zijn stadsgedichten over Rotterdam (al houdt het omslag het om welke reden dan ook enkelvoudig). Had ik mijn intuïtie gevolgd, lieve Jeany (hoe gaat het eigenlijk met je?), dan zou ik Zam Zam het raam uit hebben gekegeld.

Maar ik volg niet.

Ik kegel niet.

Ik ben inmiddels ten halve een serieus bespreker geworden. Halfserieuze besprekers kegelen niet, die openen eerst.

(in die dagen, mijn feesboekdagen, de dagen van weleer, was ik ook bespreker, voornamelijk van mjoeziek, maar de halfserieusheid had ik toen nog niet bereikt)

Dus ik open. Voila. Ik open Zam Zam. Het werk van een stadsdichter. Een stadsdichter die ook nog Dichter des Vaderlands was ook, om de ramp compleet te maken. Maar halfserieus opent niettemin.

Wat dan opvalt is de prachtige vormgeving. Er zijn bloedmoje foto’s. Echt adembenemend bloedmooi. Overheen bloedmooi zijn teksten. Dat zullen dan wel de gedichten zijn. En het komt. Het komt in golven.

Eerst grijpt me nog slechts een zin. Een zin als:

je kunt wel overal hebben gewoond
je kunt wel iedereen zijn
Het vele zwart. De woorden veelal wit. En zinnen. Dan meerdere zinnen. Zinnen als:

ze zeggen makkelijk praten
als je hier niet woont
makkelijk praten
als je ijskast vol ligt
makkelijk praten
als je makkelijk praat

(en hoezee alleen al voor het woord ijskast, ik hou van het woord ijskast, ik hou van iedereen die ijskast zegt, ik wil trouwen met alle mensen die ijskast zeggen, wees op uw hoede voor mensen die het koelkast noemen en vlucht voor mensen die uw ijskast wensen te “verbeteren” in koelkast)

(er is maar één mens erger dan de ijskastkoelkastverbeteraar en dat is de mens die paprika uitspreekt als paaprika)

En dan heet er een gedicht Iedereen is dood behalve wij en even, echt heel erg eventjes even, sta ik mijzelf toe te denken dat Anne Vegter dat gejat kan hebben van mij. In een elders en een vorig schreef ik menig in memoriam onder terugkerende titel Iedereen Is Dood Maar Wij Leven Nog (zelf jatte ik het trouwens weer van Gorki (de band, niet de schrijver): “punk is dood / en wij leven nog”), en een eventjes van een eventjes sta ik die gedachte toe me vrolijk te stemmen.

En hoe prachtig is Hoogvliet nxt lockdown:

Wat begon als ziekte eindigde
als besluit ik werd in je gedicht
wakker ik wilde mijn bed kleiner
maken mijn huis groter maken
mijn straat kleiner maken mijn
buurt groter maken mijn stad
kleiner maken mijn continent
groter maken ik maakte je zee
kleiner ik maakte je geschiedenis
groter ik groef je pleinen uit
ik groef je torens uit ik groef
je stilte uit toen ik wakker werd
in je gedicht stuurde je liefde uit
eens begroef je de woeste planeet

(hoe waar ook die eerste zin: “corona” was veel meer “beleid” dan wat voor “crisis” dan ook)

En hoe prachtig ook hoe Anne Vegter in Eigen regels uitlegt hoe ze invulling heeft willen geven aan haar stadsdichterschap, ik zou dat hier graag in zijn geheel sieteren maar het is waarlijk te lang. Laat ik volstaan te zeggen dat het mijn vooroordelen tegen het stadsdichterschap verbrijzelt. Of niet verbrijzelt, dat is te sterk, maar het sloeg er toch wel een flinke barst in.

Deze bundel greep me. Eerst in delen. De kleur, de belichting, de foto’s, een hiere of dare zin, een deze of gene tekst, zet me voor, zet me tegen (ik bedoel: een gedicht als Wat is een gelukkige stad? kan maar beter spottend bedoeld zijn, of laat het een readymade wezen ofzo: het is een aaneensluiting van lauwe, wollige, glijerige verkiezingspraat van het slag politici dat precies denkt te weten wat er speelt onder Het Volk – laat dit een meedogenloze persiflage zijn want anders kan ik bijna niet anders dan concluderen dat het dus toch waar is dat het stadsdichterschap korrumpeert – om nog maar te zwijgen van fucking Dichter des Vaderlands met hoofdletter D hoofdletter V) (waarom vader) (waarom land) (te sterven voor zijn moederlands is niet de wens van elke vader).

Deze bundel greep me. Eerst in delen. Toen helemaal:

Want Zwethka zwijgt is gewoon een heel erg mooi gedicht.
En Buurtkinderen van is gewoon een heel erg mooi gedicht.
En Stadswoede zonder bedrijfsbelang is gewoon een heel erg mooi gedicht.
En Rotterdam circulair is gewoon een heel erg mooi gedicht.
(mojer nog omdat mijn zoon, mijn moje lieve wijze negenjarige zoon de bundel uit mijn handen greep en dit gedicht aan me voorlas)
En 4 mei is gewoon een heel erg mooi gedicht.

(alleen jammer, een beetje, van die laatste zin die iets te nadrukkelijk poëzie staat te zijn) (niet mooi maar de idee van mooi) (geen poëzie maar wat mensen die nooit poëzie lezen of schrijven denken dat poëzie hoort te zijn) (en wie had het ook alweer steeds over ruggelings het nieuwe millennium in, ergens in 1999 was dat)

En Utopia / Dystopia is gewoon een heel erg mooi gedicht.
En Rotterdam, mon amour is gewoon een heel erg mooi gedicht.

Deze bundel greep me. Stadsdichter of niet; Dichter des Vaderlands of niet. Wat meer is: deze bundel liet me kortstondig houden van Rotterdam. En wie heeft opgelet, weet dat dat niet anders kan betekenen dan dat Zam Zam een verpletterend mooi boekwerk is dat gelezen moet worden door iedereen die lezen kan.


Anne Vegter Zam Zam stadsgedicht Rotterdam recensie

Zam Zam

stadsgedicht Rotterdam 2021-2021

  • Schrijfster: Anne Vegter (Rotterdam)
  • Soort boek: gedichten, poezie
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 26 januari 2023
  • Omvang; 88 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 21,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het stadsgedicht van Rotterdam

Rotterdam is ‘snel en vernieuwend’ en bekend om zijn havens en moderne architectuur. Alles lijkt er groot en fonkelnieuw, maar er is ook armoede, dakloosheid, isolement. Anne Vegter woont al dertig jaar in Rotterdam en onderzocht welke verhalen verteld moesten worden. Als stadsdichter doorkruiste ze de stad van Hoek van Holland tot Nesselande en van Schiebroek tot IJsselmonde. Geflankeerd door een team kunstenaars bewerkte ze Rotterdam tot een levend atelier. Na een bezoek aan een wijk schreef ze nu eens lyrische, dan weer verhalende, soms activistische gedichten over en voor de stad.

Zam Zam verschijnt bij het einde van Vegters stadsdichterschap en bevat niet alleen al haar Rotterdamse gedichten: beeldend kunstenaar Kamiel Verschuren maakte een fotoverslag waarin we de stad aan de Maas zien zoals we die niet eerder zagen en compagnon Xandra Nibbeling tekende voor een begeleidend essay.

Bijpassende boeken en informatie

Dewi de Nijs Bik – Indolente

Dewi de Nijs Bik Indolente recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe dichtbundel. Op 21 maart 2023 verschijnt bij uitgeverij De Arbeiderspers deze bundel met gedichten van Dewi de Nijs Bik.

Dewi de Nijs Bik Indolente recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Indolente. Het boek is geschreven door Dewi de Nijs Bik. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe boek met poezie van de Nederlandse dichteres Dewi de Nijs Bik.

Dewi De Nijs Bik Indolente Recensie

Indolente

  • Schrijfster: Dewi de Nijs Bik (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: De Arbeiderspers
  • Verschijnt: 21 maart 2023
  • Omvang: 80 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 20,00
  • Boek bestellen bij:  Bol / Libris

Flaptekst van de dichtbundel van Dewi de Nijs Bik

Indolente is op zoek naar een andere ervaring van de werkelijkheid, buiten de kerkers van de taal en de ketenen van de tijd. In een stofwolk voert ze langs persoonlijke observaties, culinaire oriëntaties en historische sensaties, van het Indische Californië tot aan de zwarte parelstranden van Columbus. Tijdens deze verkenning, waarin het lyrisch ik oplost en indolente ontluikt, overstijgt de meerstemmigheid het verweerde oppervlak van een verstokte culturele identiteit. Dat is het moment waarop de oester zich ontsluit.

Dewi de Nijs Bik publiceerde eerder in onder meer Poëziekrant en DW B. Ze werd geselecteerd voor de Parijsresidentie van deBuren en voor de minitournee Vers van het Mes. Sinds 2012 verzorgt ze diepteinterviews voor het Indisch maandblad Moesson.

Bijpassende boeken en informatie

Annemarie Estor – Nanopaarden megasteden

Annemarie Estor Nanopaarden megasteden recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe dichtbundel. Op 26 oktober 2022 verschijnt bij uitgeverij Wereldbibliotheek het boek met nieuwe gedichten van Annemarie Estor.

Annemarie Estor Nanopaarden megasteden recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Nanopaarden megasteden. Het boek is geschreven door Annemarie Estor. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud het nieuwe boek met gedichten van Annemarie Estor.

Recensie van Tim Donker

Dat het draafde, was wat ik dacht. Dat het hoger draafde. Weer zo één, was wat ik dacht. Weer zo één die maar meteen gans de aarde in woorden vatten wil. De Oldowan en de Awen en de An sunnan satta selitha sina. Een dichter uit Wales, een kloof in Tanzania, een Oudnederfrankische psalm, ja hoor. En dan zijn de paginanummers nog eens een keer van die pretentieuze romeinse sijfers ook. Weer zo één die op elke bladzijde met nadruk moet laten blijken dat waj niet fan de straat is. Is wat ik dacht, toen ik ja mompelde en zuchtte en deze bundel terzijde smeet. En dat is ook waar de bundel bleef: terzijde. Wekenlang. Tot ik hem weer oppakte. Een even kleine als zinloze reorganisatie van mijn recenseertafel (feitelijk een secretaire) had de bundel weer bovenaan de stapel gebracht en ik had hum gezegd en door mijn baard geraspt (want het was donderdag en scheerdag is vrijdag), en gedacht dat poëzie altijd vele kansen verdient, en dat de titel bovendien niet onaardig is, en de kansen van poëzie zijn oneindig. Dus ik open weer, ik heropen, ik zit weer, ik ga weer zitten en lees verder bij Zelfontsnapper. Want daar stak de boekenlegger uit. Had klaarblijkelijk maar drie gedichten gelezen toen ik terzijde smeet. En watdoetjijweten? Zelfontsnapper is voorwaar lang niet slecht. Geen idee waar we zijn maar ik meen te mogen vaststellen dat het niet Wales of Tanzania of Oudnederfrankië is. Weet ook niet zo heel erg goed waar het over gaat maar het wemelt in dat Zelfontsnapper wel van de verleidelijke, fantastiese, geweldige prachtzinnen. “Nog nooit hadden we een lijk gekust. // We vochten. / We bewapenden hele bataljons strontvliegen / met liefde en tuberculose.” is hoe het opent en zeg nou zelf: je zult menige bibliotheek moeten doorploegen om een gedicht te vinden dat mojer opent dan dit. Of misschien niet menige bibliotheek maar toch wel menige boekenkast. Of misschien niet menige boekenkast maar toch wel menige boekenplank. Of. Naja. Het is een sterke opener, laat ik het daar op houden. En ik was weer wakker, en ik was mee, en ik las door. “Het leven was een eindeloos schadeformulier”, lees ik even verderop, en: “We waren blind geworden voor winkels. / Hebben en geld diende nergens meer toe. / Nu we geen winperextensions meer wilden, / specialiseerden we ons in zelfontsnapping. // Nu pas sliep de hommel / in de paarse artisjokkenbloem. // De hommel was dronkener in dieperslaap daar / dan in weer zo’n loft / van een gladjakker in een witte Opel Insignia.”, en: “We kochten een ruïne. / Althans, we soort van kochten een ruïne. // Een hut om in te schuilen. / Tegen woorden. / Tegen concepten. / Tegen het woord ‘conceptueel’.”, en dan ook weer het einde: “Ooit hadden we tuberculose / en lief / en verachtten we / de dood in de bergen.”, en ik is wow (al had ik misschien een fraksie liever gezien: Hebben en geld dienden nergens meer toe), en ik is plat op de grond, liggend, bijkomen van zoveel schoonheid. Dit voel ik wel. Ja deze taal voel ik branden. En wat is poëzie anders dan een poging de taal tot ontbranding te brengen.

En dan begint het stilaan, of anders met een knal. Ik laat me meevoeren door Estor, op dwaaltocht, langsheen uithoeken, verten, het nimmer geziene. Of dat nu hier is, of daar, of elders (kan het nooit goed aanschouwde nabije immers niet evenzeer als uithoek gelden?). Als spinnendraden blijven in haar vrijwel steeds door slagschaduwen verdeemsterde poëzie zinnen aan mijn gelaat kleven. Zinnen en beelden. Mensen die overgojen met harde schijven bijvoorbeeld. Een koning die met vleesmessen een aan hun oren aan waslijnen opgehangen koor van konijnen staat te dirigeren. Een rat die een maf liedje zingt: “Koop is om / Be is dorven / Eer lik on / Ver komt het valst (herh. ad infinit., smorz.)”. Of de idee dat we allemaal wolken zullen zijn: “We zullen allemaal wolken worden, / paspoortloos drijvend over de aarde / paspoortloos rondjes drijvend om de aarde / regenend op wie we maar willen.” – stel je voor dat je boven gaat (want laat & naar bed moet je ook eens) en dat je in de badkamerspiegel kijkt en je ziet dat allemaal aan je gelaat kleven (waarom gelaat waarom niet gezicht), dan weet je dat je iets goeds hebt gelezen. En als je weet dat je iets goeds hebt gelezen dan weet je dat je iets goeds hebt gedronken. En als je weet dat je iets goeds hebt gedronken is het alvast geen verloren dag geweest.

Estor slaat bodems weg, zaait twijfel. Twijfel groeit immers het best op weggeslagen bodems. Ik weet niet meer wat het zijn is van het zijnde dat het karakter heeft van het erzijn, ik ken onder niet meer uit boven, en ik weet ook niet meer hoe laat het is. Maar het meest trek ik nog in twijfel hoe benoembaar alles is. Deze teksten hier in die Nanopaarden megasteden, hoe zou je die noemen? Het omslag houdt het op “gedichten”. Maar je kunt evengoed spreken van eindetijdsverhalen, ontstaansmythen, ontspoord dagboekproza, tot woorden gestolde dreampop (of dark ambient of coldwave of free jazz voor die materie), parabels, omleidingen, berichten om bestwil, parasociaal surrealisme, lucide sprookjes, sardoniese reisverslagen of een verzameling pilromans. Alles beweegt, niets staat stil, een mij iets te gezwollen zin als “De grendel ging / op de achterdeur van de tijd.” kan gevolgd worden door transludieke bemerkingen als: “Ik was de planning vergeten, / de pagina’s met meetuitslagen, / de geheugenkaarten, / mijn oplaadsnoer / en mijn verzameling / van de meest wiskundige partituren van Bach. // Ik had het dakraam open laten staan. // De complottheorieën, / de farmaceutische industrie, / de toeslagenaffaire, / het institutioneel racisme, / kometen, fruitvliegjes, alles, / ja echt alles / kon zomaar binnen komen vallen. // Op het bureau had ik gewoon / de mythen en de satire laten liggen / vlak naast een kilo jarig gehakt. // Maar vooral was ik vergeten mee te nemen, / nog vruchtbaarder dan mijn urine: / mijn weemoed.”

Ik bracht in deze bespreking, op subtiele en minder subtiele wijze, Nanopaarden en megasteden al een aantal keer in verband met het werk van Gust Gils. Dat soort van Zuid-Amerikaanse Vlaamsheid bezit bijvoorbeeld ook een zin als “Wie om het laatst in zijn graf ligt / draagt de goudste tanden.”, maar bij “Ze nam zich voor: Vanavond / om 24 minuten, 4 seconden, / en 36 milliseconden over 8, / zal ik / voor het eerst van mijn leven / de realiteit binnentreden./ Dan ga ik door zijn vliegengordijn, / bestijg ik zijn gekromde trap / en laat ik mij verblinden / door wat daar maar staat.” moest ik dan weer sterk denken aan het fantastiese My shit and my love van Walasse Ting denken (leeft Walasse Ting nog eigenlijk?) (zoiets is tegenwoordig natuurlijk gemakkelijk genoeg uit te zoeken met de wiki en de pedia en de google en de internet maar ik laat de vraag liever in de lucht hangen) (zolang de vragen nog in de lucht hangen leven we nog) (feitelijk een kunstschilder geloof ik, die Ting) (wel zag ik ooit dat eigenste My shit and my love op een veilingsite aangeboden worden voor honderddrieënveertig dollar, wil je wel geloven dat ik mijn eigen exemplaar vele jaren geleden uit de kringloop viste voor weinig meer dan een paar senten?).

Doch stuk, waarlijk stuk, ging ik op een gedicht (tekst?) (verschuiving?) (entiteit?) (rorschachtest?) met als titel Ziener, zapper, haruspex. De ongemene rijkdom van de woordkunstenarij daarin had niet misstaan in de Operaties-trilogie van Jacq Firmin Vogelaar. Ow. Hoorde je wat ik zei, Estor? De Operaties-trilogie. Dus. Kaleidiafragmenten en Raadsels van het rund en Alle vlees. Deze drie boeken mogen tot het beste gerekend worden dat de hele Nederlandse literatuurgeschiedenis heeft opgeleverd en zijn sowieso de allermooiste die Vogelaar ooit schreef. Helaas zijn het ook meteen de allerlaatste moje boeken die hij ooit schreef: direkt maar dan ook echt direkt na Alle vlees was er ineens geen ene donder meer aan. Alsof hij met de Operaties-trilogie het beste uit zichzelf had weggeschreven en er een lege huls in de vorm van een saje, fantasieloze sufbubbel was overgebleven. Maar daar gaat het nu niet over, het gaat over Nanopaarden megasteden en mijn stukheid, echt stuk dus en zo was ik: vol basten en kieren en gaten, maximaal open: zo was ik, zo las ik. En steeds opnieuw deden de woorden me sentimeters boven het vloeroppervlak zweven.

(en wat is met dat My junkyard sweetheart? Dat een liedje van Pavilion zou moeten zijn? Ik heb gezocht en op al mijn schermen geeft de titel alvast geen raak terwijl die bandnaam daarentegen weer zo algemeen is dat ik na weken zwemmen in de zoekresultaten nog niks gevonden zou hebben. Maar ik wil weten, ik is muziekverslaafde, god wat hou ik van muziek, had die Estor niet wat meer kunnen geven, niet een plaattitel, een label, de naam van de zanger? Of past dit langs de andere kant bezien juist naadloos in haar schrijven: altijd maar sturen met kluitjes in het riet of een wilde ganzenjacht of zoeken naar het onvindbare, altijd maar onoplosbare speurtochten uitzetten, altijd maar de lezer uit zichzelf trekken) (ik ga ervan uit dat het niet de Pavilion is van Tales of the south, een eepeetje waar een liedje op staat dat niet My junkyard sweetheart heet maar Junkyard sweetheart, een liedje dat best mooi is maar zeer zeker niet de pot met goud die je hoopt te vinden aan het eind van een zoektocht die toch ruim… uhm… twee minuten duurde) (maar van iemand die partituren van Bach spaart kun je alles verwachten).

Wel. Deze dag was een andere dag. Deze dag was een andere dag dan de vorige dag, toen ik thuis kwam met een bos bleekselder in mijn hand en ze verdomme nog steeds voor het raam stond te grijnzen (met heur moddervette harses). Deze dag hield een fluwelen mist mijn huis in een zachte omhelzing. Deze dag begon met McCoy Tyner en ging naadloos over in Jarboe (en wat een bloed- en bloedmoje seedee is The cut of the warrior eigenlijk) en aldurtijd was de koffie warm en geurig en verfijnd. Deze dag stroomde de taal vrijelijk. Deze dag dankte ik mijn vier muren voor de fantastiese leeservaring die Nanopaarden megasteden geweest was. Deze dag was gezegend met de genialiteit van Annemarie Estor.


Annemarie Estor Nanopaarden megasteden Recensie

Nanopaarden megasteden

  • Schrijfster: Annemarie Estor (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Wereldbibliotheek
  • Verschijnt: 26 oktober 2022
  • Omvang; 72 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 22,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Annemarie Estor

Van de winnaar van de Herman de Coninckprijs en de Jan Campertprijs!

Al met al hebben we het goed voor elkaar. Toch? Onze wereld is compleet in kaart gebracht, getemd en vormgegeven. We lijken aan alles te hebben gedacht, maar in Nanopaarden megasteden vraagt Annemarie Estor zich af hoeveel we onderweg zijn vergeten en verloren. Weten we bijvoorbeeld nog wel dat onze kennis ooit als verwondering is begonnen? Of dat er sinds het begin van het bestaan überhaupt tijd is verstreken? Estor neemt de lezer mee naar plekken waar we liever niet meer komen en gaat de strijd aan met het idee dat alles beredeneerbaar is. Zo ontstaat een wonderlijk beeld van een wereld die we dachten te kennen.

Annemarie Estor (24 april 1973) is dichter en essayist. Ze is gepromoveerd cultuurwetenschapper. Eerder verschenen van haar bij Wereldbibliotheek Vuurdoorn me (2010, bekroond met Herman de Coninckprijs voor het beste debuut), De oksels van de bok (2012, Herman de Coninckprijs voor de beste dichtbundel 2013), Dit is geen theater meer (2015, nominatie Pernathprijs), Niemandslandnacht  (2018, bekroond met de Jan Campert-prijs); en het beeldverhaal Hauser (2013) met dichteres en beeldend kunstenares Lies Van Gasse.

Bijpassende boeken en informatie

Eva Gerlach – Hier

Eva Gerlach Hier recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe dichtbundel. Op 11 oktober 2022 verschijnt bij uitgeverij De Arbeiderspers de bundel met nieuwe gedichten van de Nederlandse dichteres Eva Gerlach.

Eva Gerlach Hier recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Hier. Het boek is geschreven door Eva Gerlach. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud de boek met nieuwe gedichten van dichteres Eva Gerlach.

Recensie van Tim Donker

Dat ze zaten te eten en dat de dingen hen langzaamaan weer in genade aannamen was wat ik onthouden had. Het had iets kunnen zijn uit de verhalen van eekhoorn en mier, al was het dan waarschijnlijk in minder gezwollen taal gezegd. Dat je tussen het eten en de dingen misschien pas echt hier bent, welk hier, elk hier. Losse bedrading zo heette dat. Had ik het niet eens gevonden in de kringloopwinkel, ik weet het niet, tweedehands alleszins, lang geleden, in ergens een daar. Misschien kende ik Eva Gerlach toen nauwelijks. Een beetje van naam. Ook de naam van mijn lievelingszus (die voornaam althans, mijn lievelingszus heeft verder gewoon mijn achternaam). Zo’n naam blijft. Zo’n boek pak je wel op. Zo’n boek koop je. Op een dag in een tijdperk dat je nog tweedehands boeken kon kopen, ergens, daar, nooit hier.

Hier. Dat is eigenlijk nergens. Er is altijd veel meer daar dan hier. Iemands hier is voor heel veel anderen al snel een daar. Jouw daare hierheid is niet hier. De fantasie dat een daar jouw hier zou kunnen zijn. Het hier van een ander ook jouw hier. Vanuit de trein misschien. Een wijk die je ziet, en je afvragen hoe het zou zijn om daar te wonen, alle dagen daar thuis te komen, daar te zitten, tussen die muren en dat dat dan je hier is. Of gewoon zo maar. Een dorp op de kaart. Renkum misschien.

Een daar beleef je anders dan het hier, zelfs als dat daar tijdelijk je hier is. Op vakantie zijn, of op bezoek. Hoe je even een daar als een hier kunt zien, maar hoe het dan toch een daar blijft. Je moet immers vragen wanneer de visboer er staat, en tegenover welke supermarkt eigenlijk. Misschien is het dat met het hier. Hier behoeft geen vragen. Hier is waar de dingen je langzaamaan weer in genade aannemen.

Of toch. Het hier van Meindert, de hoofdpersoon van het gelijknamige openingsgedicht in Hier -de dichtbundel van Eva Gerlach waarover ik hier moeizaam mijn gedachten probeer bijeen te schrapen- is het hospitaal waar hij, Meindert (“Meindert was iemand vroeger hij leerde de mensen.”), langzaamaan onttakelt wordt, tot er niets meer is. Alleen nog maar de dingen, die ellendige dingen weer, die altijd ja. “In zijn kamer zie je // de naalden gevouwen nachthemd afgehaald bed / op de wasbak 1 lege ampul OxyNorm in de emmer / 1 bijsluiter Mitomycine 3 TENA Men 4”. Want dat is een ander ding met hier. Het hier kan genadeloos illusieloos zijn. Het hier is lichaam, je lichaam is nooit daar. Dat maakt hier onontkoombaarder dan daar. Daar, dat kan nog alles zijn. Totdat daar hier is.

Waarmee niet gezegd wil zijn dat hier alles duidelijk is. Hier is waar je bent, en daarstraks was je nog daar. Ik las Hier enige weken geleden, toen ik op vakantie was in het noorden van Limburg. Dat was toen hier, maar is nu weer daar. Toen ik las, een bos vlak achter het raam waarvoor ik zat, hield ik vooral van de manier waarop Hier voedsel geeft aan. Ruimte laat voor. In de ruimtes tussen het variabele hier zweeft. Poëzie die kieren laat waardoorheen gekeken kan worden. Dat is mooi, woorden zijn mooi maar de ruimte tussen woorden is ook mooi. Poëzie die zoekt, niet perse zoekt te vinden. Poëzie die dwaalt, niet perse aankomt. Poëzie die herijkt. Herademt. Herhaalt. Herneemt. Herdenkt. Herziet. Herschrijft. Hervindt. Hernieuwt. Hertrouwt. Herbouwt. Herformuleert. Herkrijgt. Herkanst. Herroept. Heropent. Herwaardeert. Herenigt. Hervormt. Herleid. Herschept. Herkent. Het regende op de dag dat ik Krista weer zag.

Of dat je voor het raam staat, adem in en uit, het gordijn beweegt zachtjes in een ongedefiniëerde luchtstroom. Of de zee misschien. Of dat het later wordt, en hoe het licht dan valt. Of je pocheert een ei, en ergens in huis valt iets om. Of jeuk op onbereikbare plekken. Of het eerste water van de dag. Dat de einder ergens moet beginnen. Dat één leven het laatste moet zijn. Zulke dingen.

Nee. Wat zei ik? Hier kan nog alles zijn. Hier stelt onophoudelijk vragen. Hier nemen de dingen je nooit meer in genade aan. In dit hier werpt elke schaduw een duister, het hier is altijd maar tijdelijk, het hier heb je nooit voorgoed: “Als je uit me vandaan springt kijk ik”, heet het dan, of: “We denken dat we het zien […] [m]aar we doen onze ogen open / en er is zwart”, of: “om hier niet te zijn liepen we / daarheen”; “ik lig / hier, ik die daar moet zijn”; “leen me je oplichterij je gescharrel je vleesmes” – is er altijd een daar dat een hier had moeten zijn, een Ene die beter de Ander was geweest, het onkenbare dat met het kenbare werd verward? Of gaat het hier alleen maar over de (on)mogelijkheid over je eigen schaduw te springen?

Het ultiemste daar zou de maan zijn. Waarlijk gelukkig zijn op de maan, en “veertjelicht zo”.

Misschien is dat dan het verschil tussen hier en daar? Kan het gewogen worden in het gewicht van ellende? Of dood? Of afbraak? Meinderts aftakeling? Het gewicht van ellende als het hier is, en niet daar. Als het huis uit Huis jouw huis: “In de kelder bewoog iedereen”; “In ons dorp stond geen huis meer recht op”; “Bont en blauw kort / en klein hier en nooit meer / verschil”. En “[a]ls ze komen en ze vinden je dwingen ze je / je kleren uit te trekken en ze Vernederen je / zei iedereen die kwam groeten maar ik blijf hier. // Als ze komen kruip ik in mijn bed waar niemand me ziet / ik maak mezelf klein ik verstop me onder de dekens // en ik huil en ik schreeuw maar ik maak geen enkel geluid.” (hoe erg hier zo’n hier is als het jouw hier is, als jij die ik bent, niet een ik uit een gedicht of iemand die je ziet op tv)

Je hier is eindeloos veel, eindeloos ver, eindeloos vol. Zo ook deze poëzie (die steeds in beweging is). Dacht ik dat je uiteindelijk misschien niets rest dan je bal oprapen en verder lopen, maar daar eindigt het niet. Althans daar eindigen de woorden niet. Er zijn ook nog aantekeningen (heb je werkelijk Bob Marley nodig om te zeggen dat je niet moet vragen waarom?), en die lees ik -helaas- en ik denk O ging dat over een jongleur dan?

(die associatie had ik er niet direkt bij) (maar ik associeer bijna niets met jongleurs) (maar nu dan toch in dit onvoorzien kielzog) (en hongerkunstenaar en kafka en je moet je leven veranderen in dit onvoorzien kielzog) (zijn associaties in dit onvoorzien kielzog) – zijn

Zijn associaties in dit onvoorzien kielzog.


Eva Gerlach Hier Recensie

Hier

  • Schrijfster: Eva Gerlach (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: De Arbeiderspers
  • Verschijnt: 11 oktober 2022
  • Omvang: 80 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 19,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Eva Gerlach

Wit bot op het strand
ravenbeksleutel
Ik pak het op
voel het spannen
van vleugels

Hier: waar je bent; waar, hoe, wanneer ook. Schaduw en plaats, vast en los, ziekte, oorlog; aarde, lucht, water en vuur; dood en liefde: een reis om het lichaam in 47 gedichten.

Eva Gerlach (Amsterdam, 9 april 1948) is een van de belangrijkste dichters uit het Nederlandse taalgebied. Zij debuteerde in 1977 in Hollands Maandblad; twee jaar later verscheen haar eerste bundel, Verder geen leed, waarop tot dusver een klein twintigtal andere voor volwassenen en kinderen volgde. Haar werk voor volwassenen werd bekroond met tal van literaire prijzen, waaronder de P.C.Hooftprijs 2000; voor haar eerste jeugdbundel, Hee meneer Eland (1989), ontving zij een Zilveren Griffel en de Nienke van Hichtumprijs. Gerlach publiceerde recent het drieluik Labyrint, dat bestaat uit KluwenOntsnappingen (bekroond met de Awater Poëzieprijs 2016) en Oog (bekroond met de Herman de Coninckprijs 2020).

Bijpassende boeken en informatie

Joke van Leeuwen – Aan tafels

Joke van Leeuwen Aan tafels recensie en informatie over de inhoud van de dichtbundel met eigen tekeningen. Op 4 oktober 2022 verschijnt bij uitgeverij Querido het nieuwe boek met een lang gedicht en tekening van Joke van Leeuwen.

Joke van Leeuwen Aan tafels recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Aan tafels. Het boek is geschreven door Joke van Leeuwen en bovendien heeft ze ook de tekeningen gemaakt Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden te vinden. Bovendien kun je op deze pagina informatie over de inhoud van het boek met lang gedicht en tekeningen van Joke van Leeuwen.

Recensie van Tim Donker

Joke van Leeuwen. Waarom las ik haar niet eerder? Ja, ik weet denk ik wel waarom ik haar niet eerder las. Maar dan weer. De vraag beantwoorden is een vervolgvraag uitlokken. Want vermoedelijk las ik haar nooit omdat ze ook kinderboeken schrijft. Maarja. Wat is dan toch dat diepgewortelde wantrouwen tegen kinderboekenschrijvers? Er is toch helemaal niks mis met kinderboeken? Toen ik kind was las ik notabene zelf kinderboeken (sterker nog: ik zat in de kinderboekenjury, en we mochten met ons clubje naar Het Speelhuis, en kinderboekenschrijvers lazen voor en gaven handtekeningen, ik had de handtekening van Evert Hartman, dat vond ik een hele moje handtekening maar zijn boeken las ik nooit). Het is dan ook pas later mis gegaan tussen mij en kinderboekenschrijvers. Dat was toen een millennium op heur laatste benen liep. Eind jaren negentig bevonden er zich in mijn kennissenkring plotseling verbazend veel volwassenen die bij voorkeur, of zelfs alleen maar, kinderboeken lazen. “Die zijn tenminste nog fantasievol,” zeiden ze dan vaak maar als ik ze dan absurdistische boeken liet lezen, of dada, of grotesken, of automatisch schrijven, of cabaret voltaire, vonden ze het meestal alleen maar raar. Ik weet niet of dat indertijd een landelijke trend was, dat van die kinderboeken bedoel ik, of dat ik me mogelijkerwijs alleen maar in verkeerde kringen had begeven. Maar ik kon in ieder geval met bijna niemand meer een gesprek over literatuur beginnen zonder dat binnen een paar minuten over kinderboeken ging. Na een tijd ging dat storen. Na een tijd ging het goed mijn kloten uithangen. Na een tijd vond ik het nogal aanstellerig, al die volwassenen die zich de hele dag alleen maar met kinderboeken bezig hielden. Dacht ik ook: kinderboekenschrijvers zijn volwassenen die zich de hele dag alleen maar met kinderboeken bezig houden. Hield ik me verre dus. Dus hield ik me verre. Het ging langzaamaan weer beter toen mijn kinderen geboren werden, en het voorlezen er kwam, en tochtjes naar de bibliotheek. Maar toch las ik Joke van Leeuwen niet eerder nee, en nu las ik Aan tafels en nu denk ik Waarom las ik haar toch niet veel en veel eerder.

Ofnee. Wacht ik lás haar eerder. Wel. Ja. Ik las haar vlaggen als werkwoord niet zelfstandig naamwoord in Rasters Vergeetwoordenboek. Nummer 58. Een fantastiese foto van een tienjarige Joke, en vele onderhoudende gedachten over jurken en nylons en jarretels & ge moogt gaan maar ge moogt niet lopen. Ja. En ik las haar in Raster 105, Lettres, Velouté heette dat gedicht, fantasties gedicht, fantasties resept. En ik las haar in Raster 106: De plek. Een fijn verhaal over intrek nemen in een oud Antwerps huis. En Bezichtiging. Een mooi gedicht. En ik las haar in Raster 123/24. Het einde. Met die prachtige tiepmasjiene op de voorkant. O God. Waarom zijn die dingen eigenlijk ooit in onbruik geraakt? De wereld was een betere wereld toen tiepmasjienes nog niet in onbruik waren geraakt. Het is het einde van Raster en Joke van Leeuwen schrijft over eindes. Het einde van het einde van de geschiedenis. Krijgt die Fukuyama me daar mooi even een tik. Of zo stel ik me voor. B’voorbeeld misschien omdat ik vind dat die Fukuyama het allemaal een beetje te serieus neemt, zichzelve voorop. Ik had haar meer kunnen lezen, want ze stond in veel meer Rasters maar plotseling was aan mijn Rasterverzamelwoede een einde gekomen, soms gebeurt dat, soms komen dingen ineens aan hun einde, soms hou je ergens gewoon mee op, ik liep vaak naar de kamer waar ik mijn Rasters bewaarde, de meeste toen nog ongelezen, dan strekte mijn arm zich uit, dat opende zich mijn hand, dan pakte ik er eentje van de plank, willekeurig, dan bladerde ik, dan verheugde ik mij, dan dacht ik aan de dag dat ik deze Raster zou gaan lezen, zonnig moest het dan zijn, in het park moest het zijn, op mijn rug in het gras moest het zijn, lekker liggen met mijn open ogen lezen, met een appel en een moje mandarijn. Dan kwam de dag dat het verheugen verflauwde, dat ik de eigenste Raster daar nu in mijn hand niet zonodig hoefde te lezen ooit, niet in het park en ook niet op mijn rug, ach waarom spaarde ik die dingen eigenlijk nog? En de plekken waar je gelezen Rasters kon vinden verdwenen ook, alles verdwijnt maar, het einde van de tijd. Ook dat nog.

Joke van Leeuwen & nu lees ik haar. Aan tafels heet het en het is een boeklang poëem en ik ben verrukt. Ja al op de eerste bladzijde van Aan tafels ben ik verrukt. In verrukking of hoe heet dat. “ik ben, nee ik heb / zeventig” staat daar, amper zeven regels ver zijn we, ik vind dat zo mooi. Dat zeggen ze ook in Spanje, tengo setenta años, dat heb ik altijd zoveel beter gevonden dan wat wij zeggen. Liever dat je de jaren die je bent gewoon maar hebt, de jaren die je hebt die heb je al en je weet niet wat je nog krijgen gaat. Of neem dit: “ik ben geboren / als een zij en gottegot wat een gedoe / dat wie geboren als een zij met lijf dat / alles kan door heeldur maatschappijen / weggepraat achter wie man, door / godsverhalen uit hun rib, maak dat / de kat wijs en de olifant en de dolfijn / die haar dolfijnenklit door vinnen / van vriendinnen strelen laat” – daar kun je op zuigen, toch, op zulke woorden. Daar kun je lang op zuigen en steeds weer een andere smaak proeven. Het gaat tekeer en het is grappig en dat van die dolfijnen komt trouwens helemaal op het einde nog een keertje terug. En vegen uit de pan voor man of maatschappij, en ook voor de bijbel trouwens. En dat zijn dan nog maar de eerste regels, Van Leeuwen gaat verder, en spreekt en dicht en schrijft: “dat / koude scherm waar sneeuw van vroeger / uit verdween, waar binnenscamera’s / gelachen wordt, waar zoete zelfronk / triomfeert, scheefte rechtop gezeten / wordt becommentarieerd” en dan zie ik een teevee en niet een teevee van vroeger waar het nog sneeuwen kon (dan zat de antenne er niet goed in) (ik probeerde mijn kinderen laatst het testbeeld uit te leggen) maar de teevee van nu met zijn overdaad aan talkshows vol bekende nederlanders en deskundigen en anderszins schaapjesophetdrogehebbenden of nietsteklagenhebbenden die vanuit een misschien net iets te gemakkelijke positie heel politiek correct misstanden aankaarten en ook de journalistiek moet haar failliet inmiddels toegeven: “een krant vraagt een / bekend geworden mens wanner hij / voor het laatst gehuild, want dat is / entertainend voor wie zelf terwijl / geen ander kijkt of weten wil”, en woorden als binnenscamera’s en zelfronk hoef je maar te rapen.

En in 71 pagina’s krijgt uiteindelijk heel de samenleving er duchtig van langs. De computersamenleving. De vermaaksamenleving. De smileyssamenleving. De googleteamssamenleving. Hoe leuk, hoe gestroomlijnd, hoe efficiënt, hoe vervelend (zegt, zingt Wannes: Het zit allemaal goed in mekaar Het zit allemaal goed in mekaar Het zit allemaal goed in mekaar Het zit godverdomme allemaal toch zo goed in mekaar). Een samenleving van (on)maakbaarheid, een samenleving van consumentisme en afval, een samenleving van niet of nauwelijks, een samenleving, misschien, die druk bezig is zichzelf uit de markt te prijzen. En onze angsten kunnen we altijd nog overschilderen.

En doorheen alles gewoon het leven: “waar woensdags nog / een taart, een gaatje in je trui / een opdrachtje voor school, een / lumineus idee, en donderdags / alleen het hoogstnoodzakelijke mee / naar ergens waar daar hier heet / en hier daar”, omdat dagen toch ook gewoon dagen blijven: “elk jaar complimentendag, tussen / een rare disease day en een hearing day”, want gekte blijft ook gewoon gekte en dat is hoe de dagen gaat en hoe het leven gaat en hoe de gekte gaat die daar ook alleen maar is om grip te krijgen op dat andere, op dat leven en op die dagen: daarom dit afbakenen, dit verdelen in ruimtes en tijden en namen: “we hadden jullie niet verwacht en / al dit licht is weliswaar van ons / maar jullie mogen erin lopen / toon jullie wijdte om die op te meten – / ach, is het waar, lijken hier onze / vorken zo op die van jullie daar?”

De mens bekeken, de mens gemeten (waarom dook niet uit de nalatenschap op dat De gemeten mens dat ik mijn vader ooit kado deed, een boek, van Stephen Jay Gould als ik het me wel herinner, we spraken er nog over toen hij in het ziekenhuis lag, hij vertelde me dat hij en zijn nieuwe vrouw er elkaar uit voorlazen als ze in bed lagen, mijn moeder was toen al dood, de gedachte van hem in bed met haar ergerde me, mijn moeder was nog niet zo lang dood, later kon ik er ook iets vertederends in zien maar het boek had ik graag gehad), de mens gekeurd, de mens gewogen, de mens vergeleken want we kunnen lijken op de Ander in al zijn vreemdheid en desnoods kunnen we het vreemde dusdanig exotiseren dan het nog een klein beetje leuk wordt (ik had een collega ooit die uit Java kwam, op een keer ging hij het depot aanvegen, geen idee waarom hij het depot aan ging vegen want daar was hij helemaal niet voor aangenomen hij was aangenomen om de post te bezorgen maar goed hij ging het depot vegen en omdat er geen langstelige bezem aanwezig was maar wel een stoffer en blik ging hij zoon beetje op zijn hurken doorheen het depot om beetjes vuil op het blik te vegen en later zei iemand heel anders as dat wij souwen doen hun doen dat heel anders as wij hun doen dat op hun hurken en niet staand – alsof dat gehurkte vegen cultureel bepaald was en niet uit een gebrek aan materiaal voortkwam) want als het niet bekend is, is het vreemd en als het niet al te vreemd is, kunnen we het misschien wel bekend noemen. Want wie niet weg is, is gezien. En wie niet gezien is, is weg en daarom ook toch ook facebook tv prikkeldraad de guillotine. En verder niks nog, of toch maar weer dat liefdevolle klojen, dat warmbloedig gesukkel, dat naarstig getimmer aan tafels om aan te zitten.

En aldurwijle foto’s en herinneringen.
En aldurwijle vallende en vervangende en verdwijnende stoelen.
En uiteindelijk niets om ons nog te houden.

Aan tafels is een ongekend rijk en mooi boek. Het klaagt aan, maar het is niet bitter. Het ziet er nog de humor in, maar het lacht niet uit. Het legt vingers op zere plekken, maar het strooit geen zout in open wonden. En als je mocht gaan denken dat we inmiddels een vogel voor de kat zijn, lijkt het toch nog te eindigen met hoop. Of met het begin. Of, in ieder geval, aan tafel(s). En in mijn geval met muziek. Dat was het: aan tafel, met een gedicht en muziek. Als jij iets mojers weet, mag je het zeggen.

Joke van Leeuwen Aan tafels Recensie

Aan tafels

Een gedicht

  • Schrijfster: Joke van Leeuwen (Nederland)
  • Soort boek: gedicht, poëzie
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 4 oktober 2022
  • Omvang: 80 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 18,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Joke van Leeuwen

Tafels zijn uitgelezen plaatsen van samenkomst, maar laten ook de lege plekken zien van wie gemist wordt. Van overledenen of van wie op een andere manier vertrokken is, voor wie zijn tafel een schuilplaats was en heeft moeten vluchten.

Aan tafels is één ononderbroken sprankelend gedicht over de sporen die mensen in dingen achterlaten, over het ouder zijn in de jongste jaren. Maar Aan tafels is óók beeld: de bundel wordt gesierd door stoelen die als vluchtelingen een nieuw thuis zoeken.

Bijpassende boeken en informatie

Margriet Westervaarder – Wiggelied

Margriet Westervaarder Wiggelied recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe dichtbundel. Op 27 september 2022 verschijnt bij uitgeverij In de Knipscheer de nieuwe bundel met gedichten van de Nederlandse dichter en beeldend kunstenaar Margriet Westervaarder.

Margriet Westervaarder Wiggelied recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Wiggelied. Het boek is geschreven door Margriet Westervaarder. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe dichtbundel van Margriet Westervaarder.

Recensie van Tim Donker

Sommige dichters meteen.
Sommige dichters nooit.
En sommige dichters moeten een beetje groeien op je.

Het lezen is gespleten, nu. Het meeste lezen dat ik doe is lezen als bespreker. Dat is een lezen dat behept is met een zeker soort moeten. Ik moet er iets van vinden, ik moet er iets van denken. Anders zou ik niets te zeggen hebben. En wie niets te zeggen heeft, bespreekt niet. Al zou een bespreking zonder woorden in bepaalde gevallen zeer veelzeggend kunnen zijn. Slechts een enkele keer nog lees ik oemsonst. Voor muh eiguh. Privé. Het priveë lezen is zowel korter als ook langer van adem. Wanneer ik een boek lees dat ik niet hoef te bespreken, en ik vind het niks dan leg ik het weg. Dat doe ik als bespreker minder snel. Ik geef het nog een paar bladzijden. Nog even. Een dertigtal misschien. Of meer nog. De bespreker gaat niet over één nacht ijs. Overwegingen van diergelijke aard. Maar: als ik als bespreker een boek wegleg, is het wel definitief. De privépersoon, de niet-bespreker (de onspreker?) kan een boek jaren later nog wel eens opnieuw tegenkomen. Een verhuis, of een reorganisatie in de bibliotheek omdat het de spuigaten aan het uitlopen is met al die boeken – boeken die je allang was vergeten kunnen je zomaar opnieuw onder ogen komen en dan lees je nog eens, of verder van waar je gebleven was (want er stak nog een boekenlegger in) en dat je allang niet meer weet wat je al gelezen had is alleen maar een voordeel. Soms zijn dat boeken die ik als bespreker definitief terzijde had geschoven. Maar dan nog blijft het lezen een privélezen. Je kunt goed een boek van jaren oud bespreken. Maar definitief, had de bespreker gezegd. En de privépersoon moet de bespreker maar op zijn woord geloven. Iets anders dan woorden heeft de bespreker immers niet. Soms blijkt een ooit verbannen boek dan al die jaren later best nog heel aardig te zijn. Het komt ook voor dat een ooit vol enthousiasme begonnen maar om een of andere reden toch in de vergetelheid geraakt boek bij heroppakking zó slecht blijkt dat je ineens weer heel goed weet waarom het in de eerste plaats vergeten werd.

Westervaarder komt af met Wiggelied. Een titel die nauwelijks tot de verbeelding spreekt. En dat kan ook gezegd worden van het omslag. Ja. En dat ik heel die Margriet Westervaarder dan ook nog eens van haar noch pluim ken, helpt ook niet mee. Dan zijn er alleen maar de woorden van Ingmar Heytze op het achterplat. Heytze vergelijkt Westervaarder aan een Jan Arends, aan een Anna Świrszczyńska, ja “zelfs” aan een Elsa Lasker-Schüler (hee kijk die Heytze me daar eens eventjes niet van de straat zijn zeg!)(de zelfsheid der dichters – waaraan zou zo’n Lasker-Schüler het verdienen een zelfse dichter te zijn?) & daarvan ken ik alleen Arends. Iedereen zegt altijd tegen mij Jan Arends, Jan Arends, dat zou iets voor jou zijn, tiepies een schrijver voor jou die Jan Arends en de eerste twintig jaar ofzo nam ik dat nog wel ter harte. Dan ging ik maar weer naar de bibliotheek, dan pakte ik een Arends-boek uit de kast en dan ging ik zitten, bladeren, kijken, lezen, zien wat ik al die voorgaande keren misschien over het hoofd gezien had. Maar neen. Ik had niks over het hoofd gezien. Echt. Ik heb niks met die Arends, en hou nu eens op hem te noemen (of nog even dit: was het Jan Arends die toen hij uit dat raam sprong nog één keer aan zijn Dinky Toys dacht?) (vooral aan die ene) (maar dat was m) (en die sprong van hoger dan Arends) (maar dat kan de algemeenheid zijn die daar spreekt) (de grootste gemene deelder) (we zaten in een auto) (we stonden bij een torenflat) (& soms mis ik haar). In De Knipscheer ken ik natuurlijk wel (werkt Peter de Rijk daar nog?) (die ik hierbij broederlijk groet) (hallo, Peter). Vroeger, met Jos, iets als een keurmerk. Dat je wist dat het misschien niet half slecht ging zijn. Dat het iets ging zijn dat je misschien best gelezen wilde hebben. Een Mijn territorium. Een Jezus’ zoon. Een En de Ezelin zag de Engel. Een Mijn leven als museum. En ik heb horen fluisteren dat ze ook ooit eens iets van Jerome Rothenberg hebben uitgegeven (“zélfs”, had ik bijna gezeid) (ja als er één zelfse dichter is, dan toch wel Jerome Rothenberg hoor) (gedichten voor het spel van de stilte) (waarin hij zijn emmer verloor) (ja) (maar die is niet uitgegeven door In De Knipscheer). Doch of die In De Knipscheer nog dezelfde In De Knipscheer is aan deze zijde van de millenniumwende weet ik niet zo zeker.

Dan ga ik maar lezen. Dan lees ik maar. Uiteindelijk ook het beste wat je kunt doen met een dichtbundel. Er is een groot met zwart bekleed blok dat huilt als je het aanraakt. Er is een mes dat scherper wordt naarmate het botter wordt. Er is een vaalgeschopte hond en een pop die nog niet dood is. Sja. Ik weet het niet. En dan is er:

lava wordt hard
en men neemt brokken mee
naar huis
voor op de kast waarin
het zilveren bestek

de grote en kleine apart
en twaalf van elk

Ja. Dat weet ik wel. Dat vind ik mooi. Dat is zo’n brok steen, je was op vakantie misschien, je dacht dat neem ik mee, dat is decoratief. Voor op de kast. De kast met het bestek. Volgt een kleine beschrijving van de bestekset. Misschien zit het in een koffer, dat bestek. Dat hadden wij vroeger. Bestek in een koffer. Dat was het zondagse bestek. Dat stond in een kast. Misschien lagen er wel stenen op, op die kast, ik weet niet, we hadden ergens wel alikruiken die mijn ouders gevonden hadden op ergens een strand in ergens een buitenland. Zo’n kast waaraan je alle dagen voorbij loopt, zelfs het zondagse bestek werd na verloop van tijd met altijd maar minder aandacht tevoorschijn gehaald. De rode, met vilt beklede binnenkant, met gaten voor de messen en gaten voor de vorken en gaten voor de lepels, begon scheuren te vertonen. Het ongeziene, het kleine een gedicht geven. Ja. Dat vind ik mooi. Zei ik dat al?

Maar later weet ik het opnieuw niet meer. Later legt iemand wilde salie tussen iemands borsten of is het schaamrood neergelegd in het ochtendnat, iemand die ontkent een “haar” ooit ontmoet te hebben maar balt daarbij zijn vuisten  en juist  dat is zo verdacht. En dat is het. Dat is het precies. Ik ben in deze gedichten te vaak op mijn hoede. Ik meen in deze gedichten te vaak op mijn hoede te moeten zijn. Ik lees in alles een zekere dreiging. Ik lees in een bos een sinistere plek, en in elke liefkozing een poging tot aanranding. Ik weet niet of ik dat wil, en die weigering komt me verdacht voor. Want ik, juist ik, ben toch niet de lezer die zijn gedichten dreigingsvrij eist?

Of katapulteer ik juist dreiging daar waar het de dichter het zelf nooit bedoeld heeft? Maak ik woorden onnodig zwaar? De langste tijd weet ik niet met welk been ik in deze bundel moet stappen. Ik probeer het met muziek. The Boxhead Ensemble. Gewoon omdat dat toevallig onder handbereik lag, verder nergens om. Even later Charlie Parker. Idem. Het kalmeer mijn zenuwen weliswaar, evenals de whisky die ik er nog weer later ook nog bij besluit te nemen, maar het weerhoudt de beelden niet: een vrouw die geranseld wordt, een kind onder het ijs, een mens dat zichzelf een “het” noemt en zelfmoord overweegt (?); het blijven “zinnen” die “breken / onder hun eigen gewicht”, zoals Westervaarder dat zelf ergens noemt. Hoeveel zwaarte kan een zin aan?, en verre zij het van mij om light verse te willen, of poëzie waarbij er nog iets te lachen valt ofzo. Toch. Er is zwaarte die werkt, en er is zwaarte die instort.

dat je weer lichaam zou worden
en met die ouwe broek aan
de heg zou knippen

dat we weer rond de tafel
met z’n drie
gewoon weer ruzie
gewoon weer in de driehoek
van gespannen lijnen

Dat is zwaarte je. Iemand moet weer lichaam krijgen om de heg te kunnen knippen, dus iemand is dood. Die iemand is een vader, en als de vader er is, en de moeder, is ruzie heel gewoon. Is spanning heel gewoon. En toch kun je hem missen, die vader die in zijn ouwe broek de heg knipte en alleen maar ruzie en spanning meebracht. Dat is treurig, dat is deerniswekkend, dat is zwaar. Maar mooi. Ja dat vind ik mooi.

zoals mijn vader altijd zei
het kan verkieren
buigzaam, boogzaam

vrouw languit achter de voordeur
vrouw opgesloten in brandkast
vrouw verdwijnt in gootsteen
vrouw waait van balkon
vrouw zonder gehemelte heeft wel tanden

in taal kan alles

misschien ben ik deze vrouw
misschien een welvarend koekoeksjong
misschien een visarend boven het bos

misschien heb ik mij verzonnen
misschien ben ik een mus
een badende mus met fladderveertjes

Vaders die kliesjees bezigen met aksent, want de dingen gaan toch zoals ze gaan, alleen in taal is alles uitdrukbaar, in taal is het erge minder erg misschien, geef het woorden en je kunt het al bijna grijpen, misschien hoorde je eigenlijk in een ander nest thuis, welk kind heeft die gedachte niet ooit eens gehad?, in luttele regels een psychologie schetsen, pijn bedekken met veertjes, nog steeds is het niet licht maar nog steeds vind ik het mooi, ja heel erg mooi. Ook als een seniele oude man (de vader misschien?) een den voor een “zeldzaam mooie mast” aanziet.

Hoeveel zwaarte kan, hoeveel zwaarte instorten doet. Ik weet het niet. Misschien moet je Wiggelied benaderen als lopen. Of als fietsen misschien. Laatst fietste ik naar mijn werk, ik zag een vrouw, een heel normale vrouw, een goed geklede vrouw (denk ik maar wat weet ik nou helemaal van mode), ze liep naar een afvalbak, ik dacht keurige vrouw die gaat haar pepermuntpapiertje weggojen natuurlijk, ze opende de afvalbak en ging er omstandig in zitten grajen.

Het zette me heeldurwegen denkend over armoede.

Ik fietste, ik zag eenden, ik dacht over mensen die de boodschappen niet meer kunnen betalen, jongens op een brommer, kinderen op een schoolplein, overal bladeren, ik stelde me een maatschappij voor waarin iedereen op straat zwerft en alleen de allerrijksten zich nog het wonen kunnen veroorloven, toen dacht ik na over wonen als aktiviteit, de trein kwam voorbij, een kruising, het was groen, ik boog af naar depot, achterop kwam mijn collega Boele die iets zei, en ik schrok.

Zoiets dus. Wiggelied is fietsen. Je ziet dingen die je mooi vindt, je ziet dingen die je niet zo mooi vindt en ineens komt iemand achter je fietsen en die zegt iets en je schrikt.


Margriet Westervaarder Wiggelied Recensie

Wiggelied

  • Schrijfster: Margriet Westervaarder (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: In de Knipscheer
  • Verschijnt: 27 september 2022
  • Omvang: 78 pagina’s
  • Uitgave: paperback 
  • Prijs: € 18,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Margriet Westervaarder

‘Wie van namedropping houdt kan in de gedichtenbundel Wiggelied verre verwantschappen met Jan Arends, Anna Świrszczyńska en zelfs Elsa Lasker-Schüler lezen, maar Margriet Westervaarder heeft toch vooral haar eigen stijl om de grote thema’s in te verdichten: jeugd, pijn, afscheid en verzoening. De gedichten zijn nuchter en wars van sentiment, waardoor ze des te harder aankomen. Wiggelied is zintuiglijk, zinnelijk, angstaanjagend, ongemakkelijk, ontroerend, hartstochtelijk en vooral: aangrijpend mooi. Flonkerende, diamantscherpe gedichten van een eigenzinnig dubbeltalent.’ – Ingmar Heytze

ik heb een lepel om brood te snijden
roest om de kachel te stoken
grint om een muur te bouwen
rode menie voor mijn lippen

ik heb schriften en diploma’s
zakdoeken met rozengeur
gezellige vazen bergschoenen en een waterpas

ik heb carbonpapier
voor liefdesbrieven

en mezelf
een meisje voor dag en nacht

Bijpassende boeken en informatie

Laura Broekhuysen – Wij capabelen

Laura Broekhuysen Wij capabelen recensie en informatie over de inhoud van het boek met nieuwe gedichten. Op 30 augustus 2022 verschijnt bij uitgeverij Querido de nieuwe dichtbundel van de Nederlandse schrijfster Laura Broekhuysen.

Laura Broekhuysen Wij capabelen recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Wij capabelen. Het boek is geschreven door Laura Broekhuysen. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud de boek met nieuwe gedichten van Laura Broekhuysen.

Laura Broekhuysen Wij capabelen Recensie

Wij capabelen

  • Schrijfster: Laura Broekhuysen (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 30 augustus 2022
  • Omvang: 72 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 17,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Laura Broekhuysen

Staat in haar proza de taal centraal, in haar poëziedebuut is Laura Broekhuysen op zoek naar een verhaal: verbindingen tussen personages, tussen generaties, tussen een werkelijke en een fictieve ik, tussen IJslandse sagen en dagelijks leven, tussen moeder en vrouw, herinnering en voorstelling. Toch blijft de verhaallijn onbenaderbaar, manifesteert die zich als iets wat per definitie niet toe te eigenen is. Hoe capabel ook, de plot zal je ontglippen, al had je ogen in je ellebogen, oren in elke porie.

Laura Broekhuysen (1983), schrijver en violist van beroep, woont in IJsland. Ze schreef de romans Twee linkerlaarzen (genomineerd voor de Selexyz Debuutprijs en de Vrouw & Kultuur DebuutPrijs) en het op IJsland gesitueerde Hellend vlak. Zowel Winter-IJsland (shortlist Bob den Uylprijs) als Flessenpost uit Reykjavik stond op de shortlist van de Confituur Boekhandelsprijs. Ze schrijft voor LOD muziektheater (Gent), publiceert in Terras en De Revisor en is viooldocent in Reykjavik.

Bijpassende boeken en informatie

Emma Crebolder – Uitlichten

Emma Crebolder Uitlichten recensie en informatie over de inhoud van het boek met nieuwe gedichten. Op 15 juli 2022 verschijnt bij Uitgeverij Nieuw Amsterdam de nieuwe dichtbundel van de Nederlandse dichteres Emma Crebolder.

Emma Crebolder Uitlichten recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Uitlichten. Het boek is geschreven door Emma Crebolder. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud de nieuwe boek met gedichten van Emma Crebolder.

Recensie van Tim Donker

is wat is, is wat, is is, is hoe het voortrolt, hoe het oog valt, hoe het licht de dingen raakt, waar het licht het ding raakt wordt het oog tot zien geslagen, het licht het oog, het licht het oor, ik hoorde een mooi liedje van Jeb Loy Nichols, ik zat, ik hoorde, ik dacht, hoe het geluid het oor raakt, soms de keel, soms het glas, hoe het licht het oppervlak raakt, witte ongelijkzijdige driehoek en de klok zegt tik, witte ongelijkzijdige driehoek en de wijn kleurt rood, is hoe de dingen gaan, de dingen gaan zoals zij gaan, (en kijk de dingen gaan, en kijk de dingen in optocht, en kijk de dingen subiet in polonaise), zitten en kijken, zitten en zwijgen, zitten en luisteren, zitten en lezen, soms ook lopen, het lopen soms stommelen, stommelen van hier naar daar en weer terug, dan is het van daar naar hier (maar alleen als je je aanvankelijke perspectief achterlaat) (je hier reist altijd met je mee) (je hier wordt nooit daar) (ik praat te veel over dit soort dingen), lichtvlekken, waarom zet de traagheid zich vast achter mijn oogleden, waarom is het alweer veel te lang geleden, waarom de lichtsirkels, waarom denk ik nu aan Mike Rossi die een lichtsirkel probeert uittrappen in een konserzaal in Den Bosch, ik weet nog hoe het zonlicht viel in Tilburg op haar enigszins rode haar, leegte vult de kamer, (leegte leegte die ademt), de tafel staat, de tafel staat stevig, de tafel staat stevig met al haar poten op de grond, vier poten, een tafel en het licht valt, het licht valt op een bundel, HET LICHT VALT OP EEN BUNDEL, witte ongelijkzijdige driehoek en de bundel heet Uitlichten is wat ik zie, en de schrijfster heet Emma Crebolder is wat ik zie, en herinneringen verdringen het oog, herinneringen eisen de plaats van zien op, wie ook weer is Emma Crebolder toch?, zat ik bij haar op school soms of gaf ze ergens les waar ik diep in een klaslokaal verscholen zat over mijn boeken gebogen zat was ze de zaterdaghulp bij de bakker de kapster van mijn moeder de pianostemmer van mijn vader de schoorsteenveger van het huis van mijn jeugd was ze slaggitarist in een studentenbandje dat ik vaagweg kende omdat ik een ander studentenbandje kende waarmee ze de drummer deelden was ze een invaljuf een vriendin van een huisgenoot de moeder van een klasgenoot van mijn zoon was het iets met golf iets met kleinkinderen en uitgeverij IJzer misschien?, zegt iemand: als je over experimenteel proza schrijft kan je niet om uitgeverij IJzer heen, was dat het begin nog?, was dat de tijd van Konrad Bayer Pierre Guyotat Paul Nougé Benjamin Perét Robert Pinget Raymond Queneau Olivier Rolin Arno Schmidt de tijd dat ik daar nog wel eens over de vloer kwam zijn jongste dochter noemde me onophoudelijk Kees ik wil bij Kees op schoot zitten ik wil met Kees praten daar heb je Kees er moet een reden zijn waarom ik die naam Emma Crebolder onthouden heb, als je weet, iets met station, station is altijd klok, altijd zitten, ik had een seedee gekocht en iemand ging naar school, het licht viel niet meer, het licht had gedaan met vallen, avond, nacht, iemand, iemand anders, later, altijd later, het licht valt en dan is er een bundel, witte ongelijkzijdige driehoek, denk je zoeklicht, denk je wind en modder, waarom beginnen met wind en modder, teveel begint met wind en modder, mijn aandacht verflauwt, mijn ogen dwalen, ik denk aan oren, ik denk aan horen, misschien wil ik liever luisteren, ik hoorde een mooi liedje van Nadine Khouri, soms komt er iets uit de mist tevoorschijn, soms klinkt een stem erbovenuit, soms maken de zinnen zich los, soms wandelen de zinnen gewoon maar over je tafel, zie ze gaan als een ligfietser, “Onlangs werden ligfietsers door Schotse / hooglanders voor roofdieren aangezien”, soms maken woorden zich van de achtergrond los, dan heet het aangeraakt worden dan heet het zien dan heet het lezen, van elders of nog verder, “Van elders of nog verder”, een pagina later en weer kijk ik op, soms kijk je een pagina later weer op, soms lees je zinnen, twee zinnen, geen ijzersterke zinnen maar gewoon twee niet onaardige zinnen, het verflauwen verflauwt, dooft uit, houdt op, misschien gaat het over leven, misschien gaat het over beelden, waarom zoeken, waarom vasthouden, misschien is lezen glijden, misschien is lezen voortgaan, misschien is lezen zien, “We verhuisden naar de Hemelstraat. / We absolveerden scholen, keken doelbewust / opzij naar de bomen en het eetgerei. Ik fietste / langs de beemden met een fout gedraaide / jarretel tussen mijn benen. Voor het eerst nylons / om oude dame in Molière te kunnen spelen.”, en alles wat je niet vergat, dat het vrouwenlichaam immer iets ter (af)keuring was en je enige wapen de tegenkeur, (kijken als wraak), beelden, herinneringen, flitsen, maar “Onderweg slaan takken wartaal uit” deed me dan weer aan F. van Dixhoorn denken de goede Dixhoorn publiceert hij eigenlijk nog?, waar het terugschouwend oog op valt, hoe je niet vergat, wie je het meest hebt liefgehad, genot dat ondraaglijk is of geluk dat hapert, waar de herinnering aan blijft haken, lichtvlekken bij het achteromkijken, er is een bundel, er licht een bundel op tafel en ik las, ik las waar mijn oog op viel, ik hoorde een mooi liedje van Ancestors, ik hoorde een mooi liedje van Windhand, ik hoorde een mooi liedje van Because of Ghosts, ik hoorde een mooi liedje van Sad Bastard Book Club, ik las een bundel en enkele beelden bleven zomaar aan mijn ogen plakken, dit is waar het licht op viel vandaag, het kon slechter, het kan altijd slechter, ik heb slechtere dagen gekend en dat is wat het is vandaag.


Emma Crebolder Uitlichten Recensie

Uitlichten

  • Schrijfster: Emma Crebolder (Nederland)
  • Soort boek: gedicht, poëzie
  • Uitgever: Nieuw Amsterdam
  • Verschijnt: 15 juli 2022
  • Omvang: 64 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Prijs: € 21,99
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst nieuwe dichtbundel van Emma Crebolder

Ik voelde mezelf terugkeren
naar het herinnerde begin

Zo opent het episch-lyrische gedicht ‘Uitlichten’, de opmaat voor een dwaaltocht door de wereld van de dichter, verteld met fragmenten uit haar eerdere poëzie, aaneen geweven door korte stukken proza, in een ritmisch-muzikale taal die nu eens archaïsch bezwerend, dan weer ironiserend vertellend is. Uitlichten ontvouwt zich als een veelkleurig palet van motieven: de zee, de kunst, dieren, voorouders, het leven in vroegere tijden en het nabije heden. Een van de draden in het weefsel is Het Kind, een wonderlijk, bijna mythisch wezen dat haar wereld begroet met woordeloos ritueel gezang en als haar eerste woordje de naam uitspreekt van een schildpad in een Afrikaanse tuin.

Bijpassende boeken en informatie