Tag archieven: Koppernik

Bette Howland – Paviljoen 3

Bette Howland Paviljoen 3 Recensie en informatie over de inhoud van dit Amerikaanse memoir uit 1974. Op 17 februari 2022 verschijnt bij uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van W-3, het autobiografische boek van de Amerikaanse schrijfster Bette Howland.

Bette Howland Paviljoen 3 recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de memoir Paviljoen 3. Het boek is geschreven door Bette Howland. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud het autobiografische boek uit 1974 van de Amerikaanse schrijfster Bette Howland.

Bette Howland Paviljoen 3 Recensie

Paviljoen 3

  • Schrijfster: Bette Howland (Verenigde Staten)
  • Soort boek: memoir
  • Origineel: W-3 (1974)
  • Nederlandse vertaling: Caro Van Thuyne
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 17 februari 2022
  • Omvang: 236 pagina’s
  • Prijs: € 22,50 – € 27,50
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de memoir van Bette Howland

Paviljoen 3 is een kleine psychiatrische afdeling in een groot universiteitsziekenhuis, een wereld van pillen en pasjes die worden verstrekt door een oppermachtige staf, van gehaaide oudgediende patiënten, een wereld waarin je van moment naar moment een verward leven leidt op de rand van de eeuwigheid. Bette Howland was een van die patiënten.

In 1968 was ze eenendertig, een alleenstaande moeder van twee jonge zonen die haar best deed om haar gezin te onderhouden van het salaris van een parttime bibliothecaresse en daarnaast dag en nacht achter haar typemachine zat omdat ze schrijver wilde worden. Op een middag nam ze, terwijl ze in het appartement van haar vriend Saul Bellow verbleef, een handvol pillen in.

Paviljoen 3 is zowel een geestig portret van de gemeenschap op de psychiatrische afdeling als de beschrijving van een beslissende periode in het leven van een schrijver. Met een voorwoord van Caro Van Thuyne.

Bijpassende boeken en informatie

Wessel te Gussinklo – De expeditie

Wessel te Gussinklo De expeditie recensie en informatie over de inhoud van de Nederlandse roman. Op 10 februari 2022 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Wessel te Gussnklo.

Wessel te Gussinklo De expeditie recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman De expeditie. Het boek is geschreven door Wessel te Gussinklo. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de roman van de Nederlandse schrijver Wessel te Gussinklo.

Wessel te Gussinklo De expeditie Recensie

De expeditie

  • Schrijver: Wessel te Gussinklo (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 10 februari 2022
  • Omvang: 336 pagina’s
  • Prijs: € 20 – € 25
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de roman van Wessel te Gussinklo

Wessel te Gussinklo was nog maar net tweeëntwintig geworden toen hij in februari 1963 aan De expeditie begon. Drie maanden later was het boek af. Nu, bijna zestig jaar later, verschijnt het voor het eerst in druk. Ronald, de hoofdfiguur, legt zijn beeld van de volmaakte vrouw dwingend op aan Mirjam, zijn liefde, maar zij volgt tot zijn woede en frustratie geheel haar eigen belangen. Dit verlangen naar het complete samenvallen, de volmaakte symbiose met de ander en de falende dialoog met het bestaan zijn terugkerende thema’s in al zijn latere romans. Een verhaal als een vlam, met een absurdistische wending, feller van toon dan zijn latere werk, maar hier op zijn tweeëntwintigste als schrijver al op volle kracht aanwezig.

De expeditie wordt in deze uitgave gevolgd door Het meesterwerk: het even ironische als pijnlijke autobiografische verslag vanaf het voltooien van De expeditie in 1963 tot aan de uiteindelijke publicatie van De verboden tuin in 1986. Een verhaal van hellevaart en opstanding over de aanvankelijk mislukte pogingen schrijvend voortgang te vinden, en over de eigen, vaak hilarische, stommiteiten bij het vergeefse zoeken naar een uitgever.

Wessel te Gussinklo debuteerde in 1986 met de roman De verboden tuin, die bekroond werd met de Anton Wachterprijs. Zijn tweede roman, De opdracht (1995), ontving de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs, de eci-prijs en de F. Bordewijkprijs, en werd genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs en De Gouden Uil. De roman Zeer helder licht (2014) stond op de toplijst van de ako Literatuurprijs. In 2016 ontving Te Gussinklo de C.C.S. Croneprijs voor zijn hele oeuvre en in 2017 verscheen De Weergekeerde Bloem. De roman De hoogstapelaar werd bekroond met de Zeeuwse Boekenprijs en de BookSpot Literatuurprijs 2019. Zijn meest recente roman, Op weg naar De Hartz, werd bekroond met de Boekenbon Literatuurprijs 2021.

Bijpassende boeken en informatie

Cees Nooteboom – Vos

Cees Nooteboom Vos recensie en informatie over de inhoud van de nieuwe dichtbundel. Op 3 februari 2022 verschijnt bij uitgeverij Koppernik het boek met nieuwe gedichten van de Nederlandse schrijver en dichter Cees Nooteboom.

Cees Nooteboom Vos recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de dichtbundel Vos. Het boek is geschreven door Cees Nooteboom. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van dit boek met nieuwe gedichten van Cees Nooteboom.

Cees Nooteboom Vos Recensie

Vos

  • Schrijver: Cees Nooteboom (Nederland)
  • Soort boek: gedichten, poëzie
  • Uitgever: Koppenik
  • Verschijnt: 3 februari 2022
  • Omvang: 48 pagina’s
  • Prijs: € 17,50 – € 22,50
  • Uitgave: gebonden boek
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol
  • Waardering redactie∗∗∗∗∗ (zeer goed)

Flaptekst van de nieuwe dichtbundel van Cees Nooteboom

Slechts een jaar na zijn uiterst succesvolle bundel Afscheid verschijnt nu de nieuwe dichtbundel Vos van Cees Nooteboom. Vos bestaat uit gedichten die hij in de afgelopen tijd schreef; over de natuur, over vrienden die hij heeft verloren, over kunst en vooral over voortschrijden van de seizoenen.

Vos is een gevarieerde bundel, die tot de hoogtepunten van de poëzie van Cees Nooteboom kan worden gerekend.

Bijpassende boeken en informatie

Claudio Morandini – Sneeuw, hond, voet

Claudio Morandini Sneeuw, hond, voet recensie en informatie over de inhoud van deze Italiaanse roman. Op 20 januari 2022 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van Neve, cane, piede, de roman van de Italiaanse schrijver Claudio Morandini.

Claudio Morandini Sneeuw, hond, voet recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Sneeuw, hond, voet. Het boek is geschreven door Claudio Morandini. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden te vinden. Bovendien kun je op deze pagina informatie over de inhoud van de roman van de Italiaanse schrijver Claudio Morandini.

Recensie van Tim Donker

Eindelijk heb je een antwoord.

Eindelijk heb je een goed antwoord op de eeuwige vraag.

Ga met dit boek naar buiten. Ga ermee naar het park, ga op kaffee, zet u neder op een bank op het plein of bij de bushalte. Ga buiten, ga naar plekken waar mensen zijn, en lees. Ga buiten en lees tot de vraag komt. De eeuwige vraag. De ergerlijke vraag. De vraag die “Waar gaat dat boek over?” is. Kijk dan op en lach en zeg “Wel het gaat over sneeuw en over een hond en over een voet.” en zwijg en lees verder en wees diep tevreden met u zelf in de overtuiging dat u minstens één vraag die dag geheel naar waarheid hebt beantwoord. Want sneeuw en hond en voet, dat is precies waar Sneeuw, hond, voet over gaat.

(ik weet eigenlijk niet of men u dingen vraagt als u leest op plekken waar mensen zijn. ik lees nooit in het openbaar)

(nee. wacht. dat is niet waar. vroeger, toen ik er nog wel eens in zat, las ik heel veel in de trein. en ook vroeger, zij het een later vroeger dan dat eerste vroeger, las ik op bank. een door een handige vader in elkaar getimmerde bank. die daar stond. en waar ik op zat te lezen. als mijn kinderen buiten speelden. toen ze nog kleiner waren. toen ze al te groot waren om in alles mijn hulp nodig te hebben maar nog net iets te klein om het helemaal zonder toezicht te kunnen stellen. toen zat ik, en las. op bank. en één keer las ik op kaffee. in Arnhem was dat, en het was geen kaffee trouwens maar een koffietentje dat geloof ik bagels en bonen heette. kan dat? ik wachtte op een vrouw die niet kwam, of misschien al weg was, of misschien gewoon daar zat, aan het tafeltje naast het mijne, daar zat wel een vrouw, en ze was alleen en na een kwartier ofzo ging ze weg, nog steeds alleen, lichtelijk geïrriteerd, zo leek, misschien was dat wel de vrouw waar ik op wachtte, ik weet het niet, ik ben niet zo goed met gezichten en ik had die vrouw maar één keer eerder ontmoet, dus ik zat en wachtte, tot er iemand binnen kwam of tot de zittende vrouw zou op staan en op mij toe zou lopen zodat ik wist dat zij het was, want welke vrouw zou anders een reden hebben om op mij toe te lopen terwijl ik zat en las, in Zijn en tijd dan nog, kajjegeloven?, wie leest dat nou?, in Arnhem dan nog, in een koffietentje dat misschien bagels en bonen heette, terwijl je wacht op een vrouw die niet komt of al weg is of gewoon aan het tafeltje naast je zit)

(ik heb veel in het openbaar gelezen. niemand heeft me ooit gevraagd waar het boek dat ik zat te lezen over ging)

En man ook nog. Een man die dat alles waarneemt: de sneeuw, de hond, de voet. Die man heet Adelmo Farandola. Zo wordt hij ook het hele boek door genoemd: Adelmo Farandola. Dat vond ik sterk, je min of mere hoofdpersoon het hele boek lang met voor- en achternaam te blijven noemen. Het werkt vervreemdend, en als er één ingrediënt is dat smaakbepalend is voor dit boek dan is het wel vervreemding. Een vervreemding, echter, die meerdere gezichten kent. Er gebeurt weinig in Sneeuw, hond, voet met maar weinig personages en het boek is voorwaar ook niet lijvig te noemen – 127 pagina’s slechts. Maar het voelt wel lijvig. Dit boek is met velen.

Het begint lekker sienies. (lekker sienies?) (ja ik hoor het mezelf zeggen). Adelmo Farandola, de misantroop. Adelmo Farandola, de kluizenaar. Adelmo Farandola, die ver weg van alle mensen woont; ergens hoog in de bergen. Die Adelmo Farandola daalt de heuvel af. Naar het dorp. Om zijn voorraden aan te vullen. “Hij heeft gedroogd vlees nodig, worsten, wijn en boter. De aardappelen die hij heeft opgeslagen zijn genoeg voor de hele winter. Ze liggen nu in de stal, in het donker, naast het oude boerengereedschap, houten kuipen, halsters, karnmolens, kettingen, borstels, en ze strekken hun bleke uitlopers uit alsof ze je willen kietelen. Aardappelen heeft hij, en appels ook – kisten vol appels die door de kou zullen verschrompelen, maar wel eetbaar blijven. Adelmo Farandola houdt van de smaak van die lelijke appels, een smaak die zijn tanden stroef maakt, die lang in zijn neusharen blijft hangen en een beetje naar vlees smaakt, naar dat bestorven vlees dat overblijft na een overvloedige jacht. Appels zijn er ook, genoeg voor de winter. Worsten heeft hij nodig, en wijn. Wijn en boter. Boter en zout.” – ja.

Ja. Dit soort boek dacht ik te gaan lezen. De Italiaanse Berckmans, zo dacht ik heel even te denken. Een zonderling. Een man alleen. Een verschoppeling. In een boek dat vooral op taal drijft; de melodie en het ritme ervan. Herhaling. De pracht van minimalistisch schrijven (een smaak die naar vlees smaakt?).

Maar als met goede minimalistische muziek zijn er onmerkbare verschuivingen. Tot het je invalt dat je niet meer zit te luisteren naar wat je in het begin zat te luisteren. Dat Adelmo Farandola praat tegen zijn honger, en tegen een zwerfhond die op de terugweg met hem mee is gelopen en die hij niet meer kwijt raakt, dat past nog prima in het sfeertje. De man. Zijn gekte. De berghut. Mompelen tegen. Tegen de lucht, de bomen, de vogels, je honger, een hond die daar toevallig ineens zit. Maar dan praat de hond terug!

Een pratende hond ja. Die dingen zegt als: “Honden zijn carnivoren, wij hebben niet genoeg aan droog brood, we zijn tenslotte geen kippen… met alle respect voor kippen.” (later praten er ook nog kraaien) (later praat er ook een dode). Dat is geen sienisme, dat is geen misantropie. Grotesk misschien. Absurdisme. Of gewoon blijspel.

Dat is slechts de eerste verschuiving. Een jachtopziener die overduidelijk “iets” in de zin heeft maakt zijn opwachting. Dan is de sfeer van Sneeuw, hond, voet dreigend te noemend. Een onderhuidse spanning die nergens volledig wordt ingelost. Het deed me aan het magistrale Simeliberg van Michael Fehr denken (waarom heb ik daar nooit over geschreven?) (misschien omdat ik over ander dingen schreef) (misschien omdat ik helemaal niet schreef) (misschien omdat het leven is wat je overkomt als je druk bezig bent andere plannen te maken).

Maar andere pijlen, nog meer pijlen op nog meer bogen, en nog meer gaten waar Sneeuw, hond, voet niet voor te vangen is. De pure poëzie van passages waarin honger, kou, slaap en sneeuw als entiteiten worden opgevoerd; een surrealistiese poëzie; een surrealisme dat van bizar tot absolute horreur kan gaan.

De witheid van de sneeuw, de lange winter die dag en nacht en droom en werkelijkheid aan elkaar gelijkschakelt leveren soms een Light boxes-achtige tristesse of melankolie op, maar kunnen andere keren als desolaat of juist koortsig ervaren worden.

En telkenmale lees je een ander boek. Sneeuw, hond, voet is met velen. Psikologiese roman ook nog. Had je niet gedacht. Nee. Dat had ik niet gedacht. Maar als Adelmo Farandola zich (delen van) zijn kindertijd herinnert, gaat het schrijnen. Ook boekpersonages waren ooit jong. Een weinig gelukzalige jeugd. Een twede (of is het inmiddels al de tiende?) assosjasie: Oude afdekkerij van Wolfgang Hilbig (wat een fantasties boek dat was) (waarom heb ik daar nooit over geschreven?) (misschien omdat ik over andere dingen schreef) (misschien omdat ik helemaal niet schreef) (misschien omdat het leven is wat je overkomt als je druk bezig bent andere plannen te maken) (en waarom schrijf ik er niet alsnog over, kan best, is maar uit 2021, kan best toch?) (misschien wie weet). In mindere mate: School voor gekken. Sasja Sokolov. De illusieloosheid, alleszins. Voorbij wrang en pijn.

Tegen het einde van het boek begint de sneeuw te smelten. Een voet wordt onthuld. Er ligt daar een lijk onder de sneeuw. Adelmo Farandola en de hond ondernemen meerdere vruchteloze pogingen het lijk op te graven: de sneeuw is nog lang veel te hard (de lente komt, maar niet met rasse schreden) (en even zelfs, lijkt de winter het wel te winnen van de lente) (weeral Light boxes ja). In deze scénes is Adelmo Farandola extreem vergeetachtig, hulpeloos, deerniswekkend. De hond is superieur aan hem; helpt hem te herinneren wat hij steeds weer vergeet. Ik kon niet helpen te denken dat Claudio Morandini hier zijn mensbeeld weergeeft. De eerste de beste zwerfhond vermag want de man niet vermag. Stop speciësisme, las ik laatst ergens op een aanplakbiljet (het was nabij het winkelsentrum). Voor speciësist kan men Morandini alvast niet meer uitmaken.

Bij de laatste hoek die Morandini omslaat – het definitieve einde van het boek – raakt hij me een beetje kwijt. Daar begint het flauwzinnig gewauwel te worden. Vind slechts ik. En misschien wel mooi ook, om zo een boek gewoon totaal stompzinnig te laten eindigen.

De stompzin en de pracht en alles daar tussenin. Dat is Sneeuw, hond, voet. Of misschien ook wel de stompzin van de pracht. De pracht van de stompzin. Ja. Zelfs het denken over dit boek blijft maar verschuiven. Geef toe: dat is niet velen gegeven.

Claudio Morandini Sneeuw hond voet Recensie

Sneeuw, hond, voet

  • Schrijver: Claudio Morandini (Italië)
  • Soort boek: Italiaanse roman
  • Origineel: Neve, cane, piede (2017)
  • Nederlandse vertaling: Hilda Schraa, Manon Smits
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 20 januari 2022
  • Omvang: 129 pagina’s
  • Prijs: € 17,50 – € 22,50
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de roman van Claudio Morandini

Adelmo Farandola houdt niet van mensen. In de zomer zwerft hij door de valleien met als enig gezelschap een praatgrage, chagrijnige oude hond en een jonge bergwachter die hem, vermoedt Adelmo Farandola, bespioneert. Wanneer de winter komt zijn de man en de hond ingesneeuwd. Terwijl de voorraden wijn en brood ernstig worden teruggebracht, brengen ze de tijd door met kibbelen over restjes en discussiëren over wie de ander als eerste zal opeten.

De lente brengt een nog sinisterdere ontdekking die Adelmo Farandola’s toch al wankele greep op de werkelijkheid helemaal dreigt te verbreken: de voet van een man die uit de zich terugtrekkende sneeuw steekt.

Sneeuw, hond, voet, voor het eerst gepubliceerd in 2015, is het zesde boek van Claudio Morandini. De roman is een literair fenomeen: hij stond in de top vijf van de Italiaanse bestellerslijst, won de Procida-Isola di Arturo-Elsa Morante-prijs en is vertaald in het Engels, Frans, Spaans en Turks.

Bijpassende boeken en informatie

Agustín Fernández Mallo – Nocilla-trilogie

Agustín Fernández Mallo Nocilla-trilogie recensie en informatie over de romantrilogie van de Spaanse schrijver. Op 21 oktober 2021 verschijn bij uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de romantrilogie Proyecto Nocilla van de Spaanse schrijver Agustín Fernández Mallo. Bovendien is hier de uitgebreide recensie en beschouwing van het boek, geschreven door Tim Donker, te lezen.

Agustín Fernández Mallo Nocilla-trilogie recensie en informatie

Agustín Fernández Mallo Nocilla-trilogie Recensie

Nocilla-trilogie

  • Schrijver: Agustín Fernández Mallo (Spanje)
  • Soort boek: Spaanse romans
  • Origineel: Proyecto Nocilla
    • Nocilla Dream (2006)
    • Nocilla Experience (2008)
    • Nocilla Lab (2009)
  • Nederlandse vertaling: Adri Boon
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 21 oktober 2021
  • Omvang: 604 pagina’s
  • Prijs: € 27,50 – € 32,50
  • Uitgave: paperback 
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol
  • Winnaar Europese Literatuurprijs 2022

Flaptekst van de romans van Agustín Fernández Mallo

Experience en Nocilla Lab – voert Agustín Fernández Mallo talloze verhalen op van mensen en plaatsen die Amerika en de wereld in het digitale tijdperk van de eenentwintigste eeuw weerspiegelen.
In het midden van de woestijn in Nevada staat een afgezonderde populier die versierd is met honderden paren schoenen. Verderop langs Route 50 wordt een eenzame prostituee verliefd op een verzamelaar van gevonden foto’s. In Las Vegas bouwt een Argentijnse man een eigenaardig monument voor Jorge Luis Borges. Op de vlucht voor de autoriteiten neemt Kenny zijn intrek in de wettelijke non-plaats die Singapore International Airport is. In Londen brengt de kunstenaar Jodorkovski uren door met het beschilderen van kleine stukjes kauwgom die vastgekleefd zijn op de stoep. De schrijvers Enrique Vila-Matas en Agustín Fernández Mallo ontmoeten elkaar op een booreiland.

Dit zijn slechts enkele van de verhaallijnen die tezamen de Nocilla-trilogie vormen, die werd binnengehaald als een van de vermetelste hoogtepunten in de Spaanse literatuur. De drie romans staan vol met verwijzingen naar arthousefilms, conceptuele kunst, praktische architectuur, de geschiedenis van computers en de decadentie van de roman. Mallo ontdekt schoonheid in leegte en onthult de essentie van het hedendaagse leven. De trilogie wordt beschouwd als een mijlpaal in de Spaanstalige literatuur en is nu voor het eerst in het Nederlands vertaald.

Recensie van Tim Donker

Dit is geniaal, dacht ik.
Dit is fantastisch, dacht ik.
Dit is het allerbeste boek van 2021, dacht ik.
Dit is misschien wel het allerbeste boek van ooit, dacht ik.

Dacht ik.
Dacht ik allemaal.

Als ick kan.

Je zit daar, je herschikt je spullen, je herschikt je haar, je herschikt je gedachten. Je doet de dop weer op je pen, je zet je bril af, je wrijft je in de ogen, je zet je bril weer op. Misschien even geen koffie nu. Misschien even geen Pixies nu. Misschien even niet de tafel, niet dit zitten, niet dit huis nu.

Sophocles stikte mogelijkerwijs in een druif.

Je weet niet waar te beginnen nu. Bij het begin van het einde misschien, of het einde van het begin? Zulke vragen drijven je tot waanzin vandaag.

Zegt Jos Decorte: “Er schuilt redelijkheid in waanzin, maar ook waanzin in redelijkheid.

(waarom niet één (1) vermelding van Jos Decorte bij Wouter Kusters eigenlijk?)

Zegt Foucault: De waanzin is de absolute breuk van het kunstwerk.

Hoe eerst nog de verbazing altijd maar stijgende. Je dacht dit gaat er niet één zijn voor de massa. Dit gaat er niet één zijn voor de regelmatigheden, de pasklare ideeën, de wetmatigheden, de brave avromensjes die lachen om een hersenloze en gevoelloze panne(n)koek.

Zegt Nietzsche: “Ook onzinnige wetten schenken vrijheid en gemoedsrust, mits zich maar veel mensen eraan onderworpen hebben.”

(nicht wahr, panne(n)koekjen?)

Je had.|
Je had het.
Je had het zo helder voor ogen allemaal.

Agustín Fernández Mallo. De Nocilla-trilogie. Wanneer werd het je overhandigd? Een zaterdag, ergens in het najaar. Denk je. Misschien regende het, misschien begon de schemering al in te vallen. Misschien zat je kop vol, misschien zat je snotvol. Drie delen, in Spanje eertijds gepubliceerd tussen 2006 en 2009 maar hier in Nederland door het onvolprezen Koppernik in één keer uitgebracht. Met zijn drieën in één kartonnen cassette. O het ziet er zo mooi uit. Ook boek is kunstwerk.

(zegt Karel Jonckheere: “Alles is kooi. Ook een boek.”)

(de uitgever een kooienvlechter jajajaja)

Avond, laat, iedereen sliep al. Want zo moet het zijn als nieuwe boeken worden verkend. Je moet alleen zijn als nieuwe boeken worden verkend, het moet laat zijn als nieuwe boeken worden verkend, er moet iets moois in je glas zitten als nieuwe boeken worden verkend en het moet stil zijn als nieuwe boeken worden verkend. Zo moet het, zo was het toen de Nocilla-trilogie werd verkend. Je kon het niet helpen dat je handen trilden. Je kon het niet helpen dat je je afvroeg of je het kunstwerk schond toen je de delen één na één uit hun kooi p’don uit hun kartonnen cassette haalde (& je kon het niet helpen dat je Agustín Fernández Mallo in stilte om vergeving vroeg): Nocilla Dream het eerste deel; Nocilla Experience het tweede deel en Nocilla Lab het laatste deel. Je kon het niet helpen dat je alle drie de delen doorbladerde, van begin tot eind. Je kon het niet helpen dat je hier en daar al stukken las; tamelijk forse stukken soms (peetsjturner mompel je, en je gniffelt). Je kon het niet helpen dat je tevreden zat te lachen daar, aan de secretaire, met de drie delen van de Nocilla-trilogie voor je en nevens je in je glas het laatste restje van iets moois.

(langstlee, je was nog een jongen toen, er was een klein stadje aan de kust in het Noorden van Spanje, je ging met je vader naar de supermarkt, de supermarkt heette Anita, dat vond je grappig, we gaan even naar Anita he pappa zei je dan, je ging mee om erop toe te zien dat de Nocilla niet vergeten zou worden want Nocilla was de lekkerste chocopasta van het universum, zoveel lekkerder dan welke chocopasta dan ook bij ons in Nederland, zoveel lekkerder ook dan die eeuwige Nutella van ze; decennia later, je had allang zelf kinderen en je vader was er al enkele jaren niet meer, de Albert Heijn bij je om de hoek begon Nocilla te verkopen & je wist dat het een deceptie ging worden maar je kocht, je wist dat het een weinig glans ging afkrabben van je jeugdherinnering maar je kocht, je wist dat je spijt krijgen zou als haren op je hoofd maar je kocht)

Het zijn feitelijk niet zulke dikke boeken. Dream is 195 bladzijden; Experience 210; Lab 181. Dat lees je zo. Dat las ik zo. Fragmentarisch, in korte hoofdstukjes. Daar vlieg je zo doorheen, daar vloog ik zo doorheen. Ook al omdat het zo ongekend fijn is om erin te lezen. De boeken riepen me steeds weer terug, waarheen ik ook ging. Al te ver van de Nocilla-trilogie kon ik nooit zijn. Dream had mijn eerste indrukken van bij het doorbladeren meer dan bevestigd: ik vond het nog beter dan ik al gedacht, vermoed, gehoopt had. En Gode!, Experience was dan weer fracties beter dan Dream. Dit kon toch bijna niet meer? Dit ik, de werkelijkheid, het al: iets moest hier gaan exploderen.

Ik las de boeken niet direct na elkaar. Ik las er andere boeken tussendoor. Boeken als Het oog van de naald; Oneindige zin; Twaalf bytes en De man die alles zag. Zulke boeken. Maar ik las die boeken met een zeker ongeduld. Het waren, hoe mooi of hoe goed ook, hinderlijk obstakels tussen mij en het volgende prachtdeeltje van de Nocilla-trilogie. Maar hindelijke obstakels maken alles alleen maar mojer, dat weet iedereen.

Dus. Dankzij die hinderlijke obstakels duurde het toch nog wel weken zoniet maanden voordat ik Dream en Experience gans en geheel gelezen had en gedurende die weken zoniet maanden kwam me steeds helderder voor ogen te staan wat ik doen moest.

Ik ging dit de hemel in schrijven.

Ik ging dit nu eens lekker ongegeneerd de hemel in schrijven.

Ik ging dit ongeremd huizenhoog de hemel in schrijven.

Ja. Dat was wat ik doen ging.

Zo ongegeneerd en huizenhoog en ongeremd dat ik er meer ruimte voor nodig had en dus.

Dus zou ik het campingtafeltje pakken, de laptop, de trilogie, misschien een goeje kop koffie, en me op de stoep voor mijn huis installeren en daar zou ik dan schrijven en schrijven en schrijven: de Nocilla-trilogie steeds verder de hemel in. Van lieverlee zou het opstijgen, zou het zweven boven het campingtafeltje, steeds verder, steeds hoger, hoog boven de huizen op het laatst. Ik zou opstaan en zwajen naar zijn paarsblauwe hoedanigheid en dag! zeggen, dag Nocilla-trilogie! zeggen en spreid je sterrenstof! zeggen wat kompleet achterlijk is natuurlijk maar zo sentimentalistisch zou ik dan wel durven zijn, die dag, voor mijn huis.

En daarna weer zitten.

Weer gaan zitten, want ik hoor ze al van verre komen. Met hun klossende tred. De lomperds, de sieniesie, de kritikasters, de zuurpruimen. Met hun muilen en hun koppen en hun haar. O ik weet precies wat ze gaan zeggen. En ik wil zitten, en genoeg tegenargumenten bedenken. Want ik weet wel wat ze gaan zeggen. Ik weet het precies.

Iets met postmodernisme, zeker? Iets van alle registers open en misschien wel een register teveel? Iets met hipsters, en de (te) vele verwijzingen naar (hippe) muziek en film en kunst? Iets met neppe straatwijsheid enerzijds en pretentieuze halfbakken filosofie anderzijds? Iets met dat iedereen dit kan schrijven, dat er geen kunst aan is, iets dat zich in beschrenking pas de meister tsijkt, zoiets? Iets met “de jaren negentig zijn al voorbij hoor”, dat?

Ja. Dat. Zoiets zou het denk ik wel zijn ja. En wat zou ik zeggen als ze kwamen met hun klostred en hun koppen en hun haar en hun muilen opendeden en het inderdaad iets als dit was wat er dan uitkwam. Wat zou ik zeggen?

Ik zou ze in schijn alle gelijk van de wereld gaan geven. Ja, zou ik zeggen, dit boek was in de jaren negentig als een vis in het water geweest en ja, inderdaad, ook in dat 2006 waarin de boeken oorspronkelijk begonnen te verschijnen waren de jaren negentig alweer een tijdje voorbij. Mijn eerste, mijn allereerste associatie met de Nocilla-trilogie was tik-tak van Mallo’s landgenoot Suso de Toro. Uitgekomen in Spanje in 1994; in de Nederlandse vertaling in 1996 en door mij in 1999 of anders iets vroeger misschien uit een ramsjbak gevist van één of andere boekhandel in het sentrum van Utrecht.

tik-tak gooide me volledig overhoop. Ik was al eind twintig toen en ik wist best dat er buiten de canon ook nog literatuur bestond. Maar zelfs de experimentelere romans die ik in die dagen las, leken toch nog wel een paar regels in stand te houden waar het vorm, eenheid, struktuur betrof. De Toro gooide álles overboord. Alles dat ik geleerd had toen ik als tiener in de schoelje varen moest en literatuuronderwijs kreeg van leraren Nederlands die niet de indruk wekten zelf bijzonder belezen te zijn; alles dat ook gedurende mijn opleiding nog heilig verklaard werd. “Je kunt nooit”, “je mag nooit”, “je zal nooit”; De Toro lapte die nooit es ferm aan zijn laars. Hij voerde zijn fragmentarisme zo ver door dat er geen hoofdpersoon meer was, geen plot, geen lijn, geen -ha!- rode draad en zelfs geen vaste vorm: proza, poëzie, dialoog, beschouwelijke artikelen uit niet-bestaande handboeken, handgeschreven bladzijden – het kon allemaal bij De Toro. In een stijl die ging van banaal naar pseudo-wetenschappelijk, van grappig naar flauw, van schokkend naar bizar, van absurd naar alledaags. Dus dit was ook mogelijk in literatuur? Dit polyfone koor laten opklinken? Dit bombardement van beelden, gedachten, sferen, personen, geluiden? “De toekomst van de roman?” vroeg ik me kortstwijlen af wat aardig debiel is natuurlijk maar de schok van de revelatie had kortsluiting veroorzaakt in mijn brein.

(ik heb het nooit aangedurfd het boek te herlezen. sommige mythes moet je laten bestaan. niet alles is een pot chocopasta immers)

(leeft suso de toro nog schrijft hij nog wordt zijn werk nog wel eens in het nederlands vertaald? zulke dingen zijn gemakkelijk na te gaan deze dagen met al die sites en hoe heet dat allemaal maar ik ga die dingen niet na want sommige mythes moet je laten bestaan. niet alles is een post chocopasta immers)

Nu weet ik dat De Toro dit procedé niet heeft uitgevonden. Dat tik-tak niet de eerste hoofdpersoon-, plot- en/of struktuurloze roman was. Dat er anderen voor hem waren die met deze middelen (of misschien juist dit gebrek aan middelen) andere, betere boeken hebben geschreven. Maar mijn literair ontwaken kwam tamelijk laat. Al te lang liep ik aan de leiband van schoolse literatuurlijsten. Al te lang zag ik nauwelijks overheen wat er in de boekenkast van mijn vader stond. Al te lang vond ik mijn weg niet uit het weg van de geijkte namen en de geijkte titels. Ik vermoedde dat literatuur geweldig kon zijn, maar het duurde lang voor de ervaring mijn vermoedens gelijk kon geven. Dus was het al zo laat als eind jaren negentig toen een figuur als Suso de Toro me liet zien dat men alle traditionele romaneske elementen buiten de deur kon houden om alsnog een roman over te houden. Dat ik eindelijk iets had om met een allerlaatste haal die hogergenoemde leiband finaal door te snijden. Dat ik eindelijk, eindelijk, eindelijk de literatuurlessen definitief de rug toe kon keren.

Ook dat nu ruim twintig jaar geleden. Maar de schok is wel zo groot geweest dat Suso de Toro onmiddellijk in mijn brein omhoog kwam toen ik de Nocilla-trilogie las. Het is heel goed mogelijk dat Mallo De Toro nooit gelezen heeft hoor, maar ik las Dream en Experience toch wel een beetje als een soort tot het maximum opgevoerde tik-tak. Alleen slecht Mallo nog een laatste muur: die tussen fictie en non-fictie. De Toro deed nog aan pseudo-citaten en verzonnen handboeken. Mallo leent vrolijk, en niet gering, uit reëel bestaande tijdschriften en boeken.

Bijvoorbeeld het boek van een vent die Pablo Gil heet. Een boek getiteld El pop después del fin del pop – en ook daar weer het “post”; het “erna”: pop na het einde van pop (& romans na het einde van de roman?). Gil ziet de (muziek)wereld duidelijk óók doorheen een postmoderne bril. De door Mallo gekozen fragmenten bevatten interviews met Eddie Vedder, DJ Shadow, Björk, Bobby Gillespie, PJ Harvey, Thom Yorke, David Gedge, Beck en Steve Albini; artisten die, niet toevallig me peinst, hun ontstaan dan wel hun gloriejaren beleefden in diezelfde negentiger jaren (die zo vriendelijk waren voor een beetje weirdness; waar, helaas, in het 2022 van ons, kop neer en in de pas lopen tot norm verheven is) (nicht wahr, panne(n)koek?) (want als je je mondkap niet precies zó draagt Zoals Het Hoort ben je dom) (ik kom nog uit de jaren dat je dom heette te zijn als je de dingen precies deed Zoals Ze Hoorden) (en tegen wie de aandrang voelt om naar voren te brengen dat Albini geen artist is maar een producer zou ik willen zeggen het oor eens te luisteren te leggen bij Shellac, Rapeman, of liever nog Big Black). Artisten ook die duidelijk hun speelruimte kozen in een “post”, een “erna” of een “voorbij”: voorbij de rock, voorbij de punk, voorbij de dance, voorbij de noise, voorbij de hardcore, voorbij de folk, of, in het geval van Josh Davis voorbij muziek spelen überhaupt (het eerste album geheel opgebouwd uit samples, ik moet dar hier eigenlijk niet meer zeggen. een manier van werken waar Mallo zich zeker in zal herkennen. en dan nog de manier waarop Davis het einde almeteens aan het begin zette: Endtroducing; een introductie die direkt een einde afkondigde).

(laten we de diskussie of Davis werkelijk de uitvinder was van de “auteurloze” mjoeziek voor een andere keer bewaren, en termen als plagiarisme of plunderphonics of namen als John Oswald, Ground Zero of The Tape-beatles even buiten deze bespreking houden)

(bespreking? dit is helemaal geen bespreking man)

(en nee ik draag mijn mondkap ook niet Zoals Het Hoort)

(sterke grappen? welke sterke grappen dan?)

Maar tot zover de schijn van gelijk die ik de klossers ging geven. Mallo moet het erg naar zijn zin gehad hebben in de jaren negentig (wie niet? het waren de zestiger jaren voor de mensen van mijn generatie) maar de Nocilla-trilogie is niet voor één gat te vangen, zelfs geen decenniumgroot gat.

In Dream las ik:

“Er bestaat geen ruimte als er geen licht bestaat. Het is niet mogelijk over de wereld te denken zonder aan het licht te denken [dat zei Heraclitus, dat zei Einstein, dat zei het A-Team in aflevering 237, dat zeiden zovelen]. En toch is alles in elk lichaam duisternis, zones van het Universum waar het licht nooit zal komen en mocht dat wel zo zijn dan is dat omdat het ziek is of in ontbinding verkeert. Het is een angstwekkende gedachte dat je bestaat omdat in jou die dood bestaat, die eeuwigdurende nacht. Het is een angstwekkende gedachte dat in een pc meer leven zit dan in jou, dat daarbinnen alles licht is.”

En ik dacht ja.

Ja, dacht ik, dat is het precies. Dat is Dream, dat is Experience, dat is Mallo. Dat is het helemaal. Het gooit Heraclitus en Einstein en het A-Team op één hoop, het paart het verhevene aan het banale, het is grappig, het is flauw, het is poëtisch, het is puberaal, het is goedkoop en het stemt toch tot nadenken. Kan iedereen een Nocilla-trilogie schrijven? Zoiets zou er eigenlijk niet toe moeten doen; ik moet altijd alleen maar heel hard lachen om mensen die kunst die ze niet vreten afserveren met een “dat kan mijn kleine nichtje ook”; het gaat er niet om wie het allemaal óók zou kunnen maar om dat het gedaan is en wat het met je doet (zoveel “virtuoze” kunst raakt mijn kouwe kleren niet – van zo’n melkmeisje, bijvoorbeeld, vind ik niets alleen dat ze een nogal belachelijk hoog voorhoofd heeft) maar toch: ik geef het je te doen om in een paar regels iets te schrijven waar je meteen van alles van kunt vinden maar dat uiteindelijk toch aardig oncategoriseerbaar blijkt.

Zo is de trilogie.

Zo spreekt het, zo zegt het.

Zo spreekt het, zo zegt het, zo praat het over een in Chicago wonende Poolse musicus die muziek maakt met stadsgeluiden; over een pedofiel in China; over een gitaarspelende pompbediende in de woestijn van Albacete; over een micronatie in Denemarken; over ene William die in een breifabriek in Leicester werkt; over een gigantisch gebouw in Rusland dat geheel gewijd is aan mens-erger-je-niet; over een Armeense veehouder die een gebouw van acht etages neer laat zetten dat zowel door mensen als door varkens bewoond wordt; over een vrouw die in een houten auto rijdt; over een kok die de horizon wil bereiden – en over windstreken praat de trilogie, over landschappen, over ideeën, over films, over levens, vele levens.

Ik dacht aan James Frey. Toen ik opgehouden was te denken aan Suso de Toro bedoel ik. Dacht ik aan James Frey. Aan Shaun Prescott. Aan Bernardo Atxaga. Aan Sasja Sokolov. Aan C.C. Krijgelmans. Aan Ivo Michiels. Aan Sybren Polet. Aan Samuel Beckett, op een of andere manier. Maar op een of andere manier denk ik vaak wel op een of andere manier aan Samuel Beckett. Aan Aura Xilonen misschien. Ah, dacht ik, een wereld waarin Aura Xilonen bestaat kan niet volledig slecht zijn.

Het is die veelheid, weetjewel. Het zijn de schrijvers die werken met de veelheid. Die de veelheid tot materiaal verheffen.

En toen.

Toen begon ik aan steden te denken. En aan stedenboeken. Boeken die eerder een stad dan een mens als hoofdpersoon kiezen. Berlijn Alexanderplatz. Petersburg. Manhattan Transfer. Ja, zover gaat dat terug. De ouders van de jaren negentig moesten toen nog geboren worden. Dus wat. Postmodern? Noem het liever posthistoriaal. Voorbij álle geschiedenissen. Denkend aan Manhattan Transfer dacht ik eigenlijk nog veel meer aan USA. Ook een trilogie trouwens. Groter dan een boek. Groter dan een stad. En de Nocilla-trilogie dan nog wel iets groter dan dat zelfs.

Misschien Rolin dan. De uitvinding van de wereld.

Vind opnieuw de wereld uit, en laat een etmaal je niet begrenzen. En gooi het daar maar neer.

Is dit nog wel een roman? (is dit nog wel jazz?)
Is dit konseptuele kunst misschien? (Cildo Meireles, iemand?).
Is dit niet dat misschien, en meer nog?
Is dit niet beter (kunst)filosofisch, politiek, sociologisch of misschien zelfs religieus te duiden?

De politieke ervaring. De sociologische ervaring. De kunstzinnige ervaring. De religieuze ervaring.

Vijfde statie

(dit maal een spoorwegstation)

Net als tijd. Net als tv. Net als een vlecht in je haar.

Weer een gat in mijn hoofd, weer een nacht om te vergeten.

Kat op heet zinken dak in hagelstorm: muziek uit de jukebox in de hoek.

Of is dit gewoon de bruidsschat die de schrijver voor zijn lezers op tafel legt? Lobala vir die lewe. (ha!)

Zegt Fransi Phillips: “De kiemen worden verdeeld in moleculen en de moleculen worden verdeeld in atomen. De kleinste atomen worden verdeeld in golven en dromen. De dromen raken vol kiemen.”

(ah! Fransi Phillips! Een wereld waarin Fransi Phillips bestaat, kan niet volledig slecht zijn)

Het is heel goed mogelijk dat Mallo Phillips nooit gelezen heeft. Het is heel goed mogelijk dat de Nocilla-trilogie zomaar zonder Phillips’ hulp vol golven en dromen kwam te zitten, zodat het kiemen kon.

Zodat het ontspruiten kon.

Zodat het geboorte kon geven aan.

Aan al die vele, vele verhalen. Die moje kleine grote maffe ontroerende harde betoverende verhalen. In ritme. In golven. In herhaling, soms. Stilistische experimenten. Film komt binnen. Muziek komt binnen. De wereld komt binnen. Tot het begint te barsten. Uit zijn voegen.

Dacht ik. Toen ik Dream had gelezen en toen ik Experience had gelezen. De eerste twee delen van de Nocilla-trilogie. Twee uit hun voegen barstende delen. Van alles, zoveel meer dan er in een roman zou passen. Dacht je.

Experience eindigt met een bitterzoet epiloogje dat uitloopt op een al-te-toevallig cloutje, en ik dacht: na dit. Na dit alles. Na deze twee delen die anti-roman zijn of post-roman zijn of meta-roman zijn, na dit alles je lezers het bijna-laatste deel uitsmijten met een pastichering van de klassieke roman (kompleet met een verloren dochter, een tragische ziekte, Robert Palmer en kaffees) maar dan in pilvorm. De doodsteek. De toesjee. De zegedans. Het ererondje. En ik zag het barsten. In al zijn voegen. Ik zag de scheuren ontstaan.

Er zit een scheur in alles. Dat is hoe het licht binnenkomt.

Licht, ruimte, Heraclitus, A-Team. Die vier samen noem je de werkelijkheid. Dat is hem. De vierde wand, verdorie. De muur die De Toro nog overeind had laten staan, de scheiding tussen fictie en non-fictie? Hoe Mallo de jonckheeriaanse kooi breekt? Het verschil tussen het “binnen” van het boek en het “buiten” van wat bij gebrek aan een beter woord de werkelijkheid wordt genoemd, is weg. Door “de roman” en dus zichzelf tot onderwerp te maken; door de echte kwoots uit echte boeken en echte tijdschriften; door Einstein, Italo Calvino, Julio Cortázar en Henry Darger als verhaalfiguren op te voeren; door af te komen met een lijst van natuurkundige constanten (massa van de zon, snelheid van het licht, constante van Planck, gravitatieconstante, &c.) (geen idee of ze kloppen, al ziet het er overtuigend genoeg uit, ik ben geen natuurkundige) (zegt Wolfgang Pauli: “Natuurkunde is veel te moeilijk voor mij. Ik wou dat ik een filmkomiek was.”). Zo zijn er wel meer pagina’s die me de werkelijkheid van fictie en de fictionaliteit van de werkelijkheid doen bevragen.

Vind de werkelijkheid opnieuw uit. Doe de wereld cadeau. Owja. Mallo neemt de wereld als readymade. Zo zout hadden we het bij Duchamp nog niet gevreten.

Zegt iemand: “de eerste ‘readymade’ […] [:] [d]e materialiteit van het dagelijks leven drong nu […] het verheven terrein van de kunsten binnen.” (zegt Reinhard Jirgl: “enganeng im brutwarmem Brech von Omnibussen Straßenbahnen: & mit solch Karon’s Kähnen !ab ins zauberlose Diesseits ARBEITSTAG.”) (bij den achturigen arbeidsdag zal het peil van de menschheid verhoogt worden ten algemeenen nutte)

De jonckheeriaanse kooi is niet meer. Nocilla is het binnen en het buiten. (Nocilla is chocopasta). Gaat van Al naar Meer. Wat mooi. Wat ongekend ontzettend fabelachtig mooi.

Is wat ik dacht toen ik de Nocilla-trilogie voor tweederde gelezen had.

Ik las de delen niet direkt na elkaar. Ik las er andere boeken tussendoor. Boeken als Het oog van de naald, Oneindige zin, Twaalf bytes en De man die alles zag. Zulke boeken. Maar ik las die boeken met een zeker ongeduld. Het waren, hoe mooi of hoe goed ook, hinderlijke obstakels tussen mij en het volgende prachtdeeltje van de Nocilla-trilogie. Maar hinderlijke obstakels maken alles alleen maar mojer. Dat weet iedereen.

Ik wist wat ik ging doen. Als ik fietste. Naar het dorp. Of naar vroeger, waar het beter is. Als ik naar mijn werk fietste. Wist ik het. Wat ik doen ging. De Nocilla-trilogie kerkenhoog de hemel in schrijven. Ik schreef de bespreking al vele malen in mijn hoofd. Het was in kannen, het was in kruiken, een gedane zaak, een gelopen race, een geschreven bespreking. Ik moest alleen nog even wat hinderlijke obstakels lezen en dan Lab lezen. Dat ongetwijfeld weer een graadje bloedmojer ging zijn dan Experience. Kon je van op aan. Want Dream was mojer geweest dan de eerste doorbladering van de hele trilogie me al had doen vermoeden, en Experience was weer dat hele kleine beetje mojer geweest dan Dream. Dus pure logika. Lab ging niet anders kunnen dan de opgaande lijn voortzetten.

En dat doet het ook. In eerste instantie.

De eerste 77 pagina’s van Lab zijn geniaal. Een vrouw en een man zijn op een eiland ten zuiden van Sardinië om er te werken aan één of ander -nogal vaag- kunstproject. Hoewel de man schrijver is (hij heet Agustín Mallo en heeft een Nocilla-trilogie geschreven!) is het Project niet gehouden aan proza of zelfs niet aan een boek (alles is kooi). Nee. Het Project moet groter. Groter dan boek (groter dan kooi); ongeveer zo groot als het Leven Zelve. Echt aan het Project werken doen ze niet; erover praten eigenlijk al niet. Ze lopen alleen maar rond met een gitaarkoffer waarin ze alles verzamelen dat ze voor het Project zouden kunnen gebruiken. Ze zitten in een bar die lijkt op een andere bar waar ze ooit zaten. Ze hangen rond in de haven. Ze kijken naar de schepen. Ze hangen een hele filosofie op aan Coca Cola (Cildo Mereiles, iemand?)

Dat rare, performatieve kunstprojekt riep bij mij sterk Grabeland van eteam in herinnering; ook zoon boek dat me door zijn volstrekt onvergelijkbare nieuwheid vele bladzijden lang intrigeerde, totdat het, zo ongeveer rond pagina 150 steeds vaker over mijn irritatiegrens heen begon te gaan.

Wel. Er is het verhaal, en er is hoe het verteld wordt.

Die eerste 77 bladzijden. Bloedmooi. Overrompelend. Adembenemend. Die eerste 77 geniale bladzijden. De man, de vrouw, het eiland, de bar, de gitaarkoffer, het Project: het boeit minder dan de stilistische ingrepen die Mallo hier toepast (operaties).

Die 77 bladzijden bestaan uit één lange zin. Gesproken van een oneindige zin, ha! In die zin ontvouwt zich, beginnend in en steeds terugkomend bij die bar op dat eiland ten zuiden van Sardinië (die bar die zo goed lijkt op een andere bar helemaal ergens anders), fragmentarisch en flardmatig, een vertelling die over zoveel meer gaat dan het hier en nu van hun dan en daar. Herinneringen. Ideeën. Filosofieën. Associaties. Zeer hypnotisch, wat nog versterkt wordt door de vele vaak letterlijke herhalingen die er in voor komen. Prachtige maximalistisch-minimalistische schrijfkunst.

Ik dacht aan De Kalkfabriek. Thomas Bernhard, u weet. Die in één van de eerste twee delen trouwens nog gekwoot werd. Wie zich Thomas Bernhard smaken kan, die mag zich mijn vriend noemen.

Ik dacht ook een beetje aan Arthur Sze. Maar ik denk elke dag wel een beetje aan Arthur Sze. Christophe Tarkos. Aan School voor gekken van Sasja Sokolov dacht ik. En De verlossing van Robert Pinget.

En daar heb ik u waar ik u hebben wil: bij weeral een na. Het na van de nouveau roman ja. De Nocilla-trilogie lijkt me nog nouveauer dan de nouveauste roman. Hector-Jan Loreis sprak in 1967 reeds van de nouveau nouveau roman (zegt Hector-Jan Loreis: “De nieuwe nieuwe roman kan nog altijd de mens als middelpunt kiezen, of het nu een tweehonderdjarige voorstelling ervan, een Robbegrilletiaanse robot of een dingmens à la Le Clézio is.”)  (zegt Hector-Jan Loreis: “Joyces rommelkamer van technieken en techniekjes heeft misschien Le Clézio ertoe aangezet slogans, reclame, rekeningen en autobuskaartjes over te schrijven onder de nieuwmoderne naam <<collages>>.”)

(had Le Clézio een Nocilla-trilogie kunnen schrijven?)

(tot 1975 deugt het werk van Le Clézio; daarna mag alles het raam uit)

Ik dacht aan oulipo.
Ik dacht aan een werkplaats voor (on)mogelijke literatuur.
Ik dacht aan potentiële literatuur.
Alle literatuur die mogelijk is.
Het boek waarin alles kan.

Robberechts.

TXT.

Zo dacht ik. Tijdens die eerste 77 briljante bladzijden van Lab.

Dat Mallo de grenzen weer eindsweegsjens verder had weten oprekken. Afgekomen ditmaal met een langere tekst, in experimentele stijl, een duidelijke ik-figuur die herkenbaar is als de schrijver zelve, of in ieder geval een versie van hem, de wereld teruggebracht tot een bar die lijkt op een andere bar helemaal ergens anders, autofictie misschien; & Serge Doubrovsky die misten we nog.

Komt allemaal bovenop. Komt allemaal bovenop de adembenemende pracht die Dream en Experience al waren. Hoe verrotte fantasties kan deze trilogie nog worden? Hoe kan dit met elke bladzijde nog weer mojer worden dan het al was? Zo dacht ik. Tijdens die eerste 77 briljante bladzijden van Lab.

Doch. Maarja. En helaas. Bijwoorden van twijfel. Het ding is, het hele erge ding, is dat Lab niet uit slechts 77 bladzijden bestaat. Nee. Doch. Eilaci eilaci. Het boek gaat daarna nog zoon honderdenéén bladzijden door. Hattie nie moetuh doen.

Een eerste schok. Een schok na een witpagina. De schok na de witpagina, zo had ik deze bespreking misschien getiteld in de tijd dat ik mijn besprekingen nog titelde. De schok na de witpagina is dat Lab in deel 2 (de 77 briljante pagina zijn deel 1) verder gaat met het verhaal uit deel 1. Ja! Echtwaar! Ga zelf lezen! Die man en die vrouw en dat Project in die gitaarkoffer op dat eiland ten zuiden van Sardinië dat gaat daar gewoon allemaal weer verder.

Was dat een schok?

Ja, natuurlijk was dat een schok. De wereld was ons aangeboden. Ons lezers. De hele wereld & alle mensen & iedereen & overal was wat we kregen. De polyfonie. De bonte stoet. De oneindige parade. Dat koor met al die miljoenen stemmen. De dingen. Het Al. Overal. Film, filosofie, wetenschap, muziek, sentimentalisme, een schor en rauw geluid, flauwiteiten, absurdisme, surrealisme, de woestijn, de ware staat van alle dingen, een zacht geluister, minimalisme, maximalisme, nonsens, pastiches, pilroman, moderne sprookjes, bizarre feitjes, borrelpraat, nachttelevisie, de punt van een naald en de oneindige ruimte. Is wat we hadden. Of laat ik voor mezelf spreken: had ik. De allergrootste kracht van Dream en Experience was geweest dat ik nooit wist wat er om de volgende hoek lag, welk geluid er uit welke keel zou opklinken en hoe dat dan klinken zou. Dat maakte die eerste twee delen van de trilogie zo mooi, zo spannend, zo opwindend, zo verslavend. En dan ging nu dat laatste deel, dat zo ongekend bloedmooi begonnen was, me afschepen met zoon afgesleten ikvertellertje heel het boek lang? Zoon afgesleten autofictietje heel het boek lang? Zoon afgesleten eilandje heel het boek lang? Alles steeds hetzelfde HEEL HET BOEK LANG??? EN JIJ DURFT VRAGEN OF DAT EEN SCHOK WAS???

Goed. De mens is veerkrachtig. Weg polyfonie, weg uniciteit, weg wereld, hallo bar, hallo eiland, hallo dertien-in-een-dozijnsvertellinkje. Okay. Okay. I can adapt. Zou Laurie Anderson zeggen. Goed. Dus die Agustín Mallo-achtige met zijn vriendin op een eiland voor een of ander Project waar ze eigenlijk niet zoveel aan doen. Goed, dan doe ik het daar wel mee. Ik doe het ermee dat ze niet zoveel doen. Maar wat doen ze dan wel?

Ze rijden.

Ze rijden maar zoon beetje.

O mijn god. Een rootnofful? Wordt dit nu een rootnofful. Speel je met mijn kloten of wat? Een rootnofful dan nog. En gij meent dat. Ik kocht citroenen in de winkel, ik deed ze één voor één in een bruin papieren zakje maar toen ik thuis kwam bleken er alleen nog maar knollen in te zien.

Knollen.

Een rootnofful.

Goed. De mens is veerkrachtig. We kunnen veel overleven. Er zijn ergere dingen dan een rootnoffel. Oorlog, of een terminale ziekte, of Hugo de Jonge bijvoorbeeld. Goed dan maar weer. Dan doe ik het wel met een rootnofful. Lezen dus maar weer. En rijden dus maar weer. Dat steeds onderweg zijn is misschien een andere manier van wereld geven. Wat op de vierkante sentimeter ontdekt kan worden…, komaan, wie helpt me een geografische variant van de wet van Haeckel te verzinnen?

Ik kon me ook hier wel overheen zetten, denkend aan.Denkend aan onderweg zijn, vroeger, in de auto, met mijn vader, we zongen half schertsend half bloedserieus On the road again van Canned Heat, één van de favoriete bands van mijn vader, ik kon beter de hoge noot van het orzjieneel halen dan hij maar ik was ook jonger toen. Zo kan ik overleven, Denkend aan. Onderweg zijn, onderweg zijn is goed. Altijd verder is goed. Altijd rijden is goed. De ware kloterij begint vaak dan, wanneer de wielen tot stilstand komen.

En de wielen komen tot stilstand, zul je altijd zien. De wielen komen tot stilstand bij een tot agroturismo omgebouwde staatsgevangenis. En die Agustín Mallo-achtige en zijn vriendin, o jezus, ze stappen uit.

Sjeesis?

Ja. Want alles waar deze allernouveauste roman allertijden in al zijn postmoderniteit komaf mee had gemaakt wordt allemaal één voor één langs de achterdeur weer naar binnen gehaald. Ja, daarom was ik het toch niet aan het lezen! Daar, in die tot agroturismo omgebouwde staatsgevangenis ontwikkelt zich in Lab plots een plot.

Een plot zo infantiel dan nog, dat ik hem niet eens durf na te vertellen. Hou het erop dat het een gegeven is waarvan M. Night Shyamalan en Stephen King waren gaan watertanden. Moest Lab een film zijn geweest – u had de lege whiskyfles doorheen de televisie gesmeten. Voor waar. Ik zeg u.

Ik werkelijkheid was het koud. In werkelijkheid rilde ik. In werkelijkheid besloeg mijn bril door mijn gevriesdroogde adem.

Op een muurtje zat ik. Het was woensdag.

Het was woensdag en ik zat in de kou op een muurtje en ik dacht ik wil warmte ik wil whisky ik wil schrijven en Aziza Brahim drajen op een akseptabel volume.

Maar er was geen whisky, geen Aziza Brahim en geen warmte, er was muurtje en kou. Begin desember. Om kwart voor negen breng ik, op de fiets, mijn zoon, mijn moje lieve fantastische achtjarige zoon naar zijn kindercoach. Ja, laat maar. Aan onderwijzend personeel deugt niets. Ray Loriga sprak recht en niet krom toen hij zei dat er iets goed mis is met je als je zo megalomaan bent om te denken dat je anderen zóveel kan bijbrengen dat je alle dagen voor een groep kinderen moet gaan staan om ze te vertellen hoe ze moeten schrijven, lezen, denken, luisteren, rekenen en tegen de wereld aan kijken (afschaffing van de leerplicht, dat was eigenlijk nog wel een goed idee van die zwakbegaafde Belg die vond dat het paard van Sinterklaas maar Denker des Vaderlands moest worden) (ja, als je enige bezwaren tegen een vaccinatieplicht naar voren brengt, vind je meteen dan álle plichten moeten worden afgeschaft, ja dat is goed gedacht Belg die net zo goed voor België als voor Beatrix kon vechten). Het enige waar onderwijzend personeel goed in is, is gedrag waarmee ze niet uit de voeten kunnen, problematiseren. Dan roepen dan zeggen dan vinden dat er Iets Moet Gebeuren. Als ik een alleenstaande vader was geweest dan had ik dat onderwijzend personeel allebei mijn middelvingers laten zien. Maar ik ben geen alleenstaande vader. En dus zitten we, mijn moje lieve, wijze, licht-anarchistische zoon en ik op woensdagochtend op de fiets op weg naar iemand met een stompzinnig beroep omdat hij bij haar misschien kan leren op welke momenten het beter is deemoedig het hoofd te laten hangen. Ik troost me met de gedachte dat hij er graag heen gaat, en dat het vandaag in ieder geval een halve ochtend vrij van school betekent voor hem. Binnen zit hij, in de warmte, bij iemand met een stompzinnig beroep, en buiten zit ik, in de kou op een muurtje. Daar was ik, precies daar, toen ik Lab van geniaal naar redelijk naar belachelijk zag gaan. Ik rilde, inmiddels niet meer louter van de kou. Als het niet zo stom zou staan, zou ik gehuild hebben. Angelique huilde toen ze de opvolger van De verborgen geschiedenis aan het lezen was. Was dat De kleine vriend? Ik ben geen kenner van het oeuvre. Het leek me toen, in de tijd dat ik Angelique nog vaak zag, en dat we van kaffee naar kaffee gingen, om te eindigen op restaurant, en praatten, en zaten, en dronken, en aten, en praatten, toen, toen ik haar nog zag, omdat de Angelique van toen beter was dan de Angelique van nu, toen, toen al, leek het me zo tejatraal: die tranen van teleurstelling. Iemand schrijft een boek dat je helemaal geweldig vindt en daarna een boek dat je helemaal niks vindt. Ja sorry Angelique zo gaat dat met schrijvers en bands en mensen en het leven. Everyone will let you down in the end. Zong al Boduf Songs. Een mooi liedje is dat. Een heel mooi liedje. Ik zing het soms als slaapliedje voor mijn kinderen, het is goed om met goede gedachten in het hoofd in slaap te vallen. Iets is een tijdje goed, en daarna niet meer. Zo gaat dat met dingen, met liefde, met kunst en met literatuur. Ik vond de Angelique van vroeger veel beter dan de Angelique van nu. Suukses korrumpeert. Korrumpeerde jou, korrumpeerde die Tart of hoe heet dat mens. Droog nu je tranen en leg dat stomme boek weg. Is wat ik denken kon. Maar daar, woensdagmiddag in de kou op een muurtje, snapte ik die tranen die ik altijd voor aanstelleritus had gehouden.

Ik vind de Angelique van vroeger beter dan de Angelique van nu.

Ik vond 1 en 2 een betere trilogie dan 3.

Later.

Later is lunch. Lunch is altijd later. Wat zeggen wil dat lunch altijd later is dan muurtje. Muurtje komt eerst, dan komt lunch. Tussendoor bracht ik mijn zoon, mijn prachtige achtjarige zoon, naar school. En ik maakte schoon, deed boodschappen, staarde uit het raam, zat te zitten, dacht na, las. De laatste, nu echt allerlaatste bladzijden van de Nocilla-trilogie. Iets dat nog na de grote teleurstelling komt (ik, dokter Nobel Prijs, TELEURGESTELD???). Paar bladzijden van iets dat de indruk wil wekken kladmatig te zijn, aantekeningen, typsels. En een strip waar Enrique Vila-Matas nog in voorkomt. Goed. Kan. Er werd al over strips gesproken, elders. Dus waarom niet. Misschien omdat ik vind dat Xavier Domingo dat sterker deed, een stripje opnemen in de tekst. Maar dat er anderen waren die eerder, dat er anderen waren die sterker. Is geen reden om het niet te doen. Dus kan. Het boek waarin alles kan.

Maar nu is het boek dan echt uit. Alle drie de delen. De hele Nocilla-trilogie is gelezen.

Het boek is gelezen, de lunch is gegeten.

En ik denk: wat?
En ik denk: Mallo…
En ik denk: kom op!

Tweederde van de trilogie, denk ik. Tweederde is briljant. En van die laatste derde is ruim een derde geniaal. Dus waarom? Waarom zit er ineens venijn in de staart? Het doet denken aan hoe een zichzelf net iets te slim achtende puber een fantastisch schoolproject op het einde wegens inmiddels verbleekte interesse maar even afraffelt. Waarom zo afgeraffeld, Mallo?

Met een pastiesjering van traditionele roman- en/of filmscenario’s kon ik dat al te zoetsappige epiloogje van Experience voor mijzelf nog wel rechtlullen maar dat lukt me geen twede keer.

Is dit de ultiemste “dood van de roman”? Zo ultiem dat we ook haar wedergeboorte ter plaatse mogen meemaken? Alles kan weer, de roman is immers dood, leve de roman!. Alles is weer nieuw, we hebben nog niks gezien, toen ik geboren werd voor de zevende keer dacht ik: nu gaat alles weer van vorenafaan loos. Er bestaat nog geen kliesjee als iets net nieuw is, dus hee: elke aap mag nog uit elke mouw, elk konijn uit elke hoge hoed, elke deus ex elke machina. Geef weer ruimbaan aan de al te toevallige toevalligheid, want hij mag weer. Alles is weer nieuw. Alles weder open.

Is dit postmodernisme getest op zijn uiterste limieten? Zegt Foucault: “Kunst [is] in onze samenleving iets geworden dat met voorwerpen te maken heeft en niet met mensen of met het leven. Kunst is een specialiteit van een paar experts die men kunstenaars noemt. Maar waarom zou niet iedereen een kunstwerk van zijn leven kunnen maken? Waarom is die lamp, dit huis wel een kunstwerk en mijn leven niet?”. Is dat het, wat hier gebeurt? Het (autofictionele) leven van Agustín Fernández Mallo voor onze ogen tot kunstwerk verheffen?

Is dit een Max Frisch-achtig gedachte-experiment over de (on)bestendigheid van identiteit? Heel je leven dacht je dat je X was, maar misschien was de buurman wel X en jij al die tijd Y. Een mens kan zich vrij gemakkelijk een nieuwe identiteit aanmeten. Een identiteit kan vrij gemakkelijk onder druk komen te staan. Een identiteit is niets.  Het “ik” is lang niet zo zeker als we doorgaans denken. Stel: je loopt op straat, je passeert een huis, je kijkt door het raam naar binnen, je denkt Hoe zou het zijn om daar te wonen, hoe zou het zijn om deel uit te maken van dat gezin, hoe zou het zijn om die vent te zijn, zou het mojer zijn, zou het beter zijn, zou het fijner zijn – kun je daarin verdwijnen? Kun je jezelf wegdenken? Kun je zodanig redeneren dat de enige overgebleven konklusie is dat je “eigenlijk” niet bestaat?

Is dit alleenspraak tot op het bot? Zo alleengesproken dat de alleenspreker zichzelf ophoest? Alsof Mallo er was (presente, presente) toen Charles Cros -ha!- de monoloog uitvond (komt allen, komt allen, wees erbij als het doek van de kooi getrokken wordt!) (en toen de hydropathen, en toen drinken, en toen het zutisme, en toen Rimbaud die gezeid haadt Ik is een ander, zei hij, zei Rimbaud, vlak voor hij naar Afrika ging om er in koffie en in wapens te handelen zei hij dat) (want identiteit is niets) (identiteit is maar een bedenksel) (identiteit is het product van een reeks al te toevallige toevalligheden).

En -HAH!- daar schreeuw ik die laatste twee haakjes weg: is dit misschien Mallo’s lofdicht op het toeval? Het toeval dat niet alleen maar gelukkig of ongelukkig is maar de motor en vormgever van het Al. Het toeval dat de gesel is van het leven, van elk leven: want oh! hoe anders waart het gesteld geweest met u en met mij en met ons allemaal als we tien minuten eerder van huis gegaan waren die dag of als onze zus in Groningen was blijven wonen of als we toen onze jas niet vergeten waren in dat kaffee dat een beetje leek op een ander kaffee. Zonder dat toeval waren wij een ander mens geweest, of niet?

Denk ik: daar heeft Mallo me.

Omdat ik Dream en Experience zo geweldig vond, ga ik, verwoed, de banaliteit waar het in Lab uiteindelijk allemaal op uitdraait tot hoger honing proberen te slaan. Maar ineens zie ik in die banaliteit Mallo’s krachtige middelvinger: Hahaha! het was de hele tijd al bijeengezwetste flauwekul, sukkel! Omdat het in niets leek op de traditionele roman daacht ge dat ik een genie was maar ik is maar een zeveraar.

Ik is een ander.

Ik weet het.

Ik weet het niet.

Het boek is gelezen, de lunch is gegeten.

En er speelt een cd. Kelan Philip Cohran & The Hypnotic Brass Ensemble.

Ik dronk me een motorolie bij de lunch. Had ik niet moeten doen. Nu ben ik weemoedig. Nu mis ik de Nocilla-trilogie. Nu mis ik alles. Nu mis ik iedereen. Nu zit ik stilletjes te prevelen, tot de vader, tot mijn vader: “Moje muziek he pappa? Is Kelan Philip Cohran & The Hypnotic Brass Ensemble. Had ik je zielsgraag nog een keer laten horen. Lijkt een beetje op die muziek van toen, he pappa, die muziek in Sevilla. De processie. Muziek voor de heilige week. Ik was nog een beetje te jong om het allemaal te snappen pappa, maar ik zag wel dat jij het mooi vond. En ik las een boek dat ik mooi vond, en toen heel mooi, en toen ineens niet meer zo mooi. Hoe gaan die dingen en hoe is het daar, waar je nu ook bent?”

Het boek is gelezen de lunch is gegeten de motorolie gedronken de processie gelopen het leven geleefd en de cd afgelopen. Het boek aller boeken is uit en nu hoef ik nooit meer een boek te lezen.

Ik ga nooit meer een boek lezen. Denk ik. Mompel ik. Zeg ik. Al weet ik ook heus wel dat ik vanavond alweer in een ander boek ga beginnen.

Dus zeg ik lees.

Tegen mezelf maar ook tegen u. Lees.

Lees dit boek. Lees deze Nocilla-trilogie en lees het helemaal. Maar lees het niet op volgorde. Laat u niet op halfhartige wijs een geniaal boek uit smijten. Lees eerst Lab. Lees dan Dream. Eindig met Experience. Want na het lab komen de dromen en na de dromen komt de ervaring. Zo zullen we zijn. Tot de dood. Zou Heidegger zeggen.

Bijpassende boeken en informatie

Édouard Levé – Zelfmoord

Édouard Levé Zelfmoord recensie en informatie over de inhoud van de Franse roman. Op 14 oktober 2021 verschijnt bij uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van Suïcide de laatste, korte roman van de Franse schrijver Édouard Levé. Op deze pagina kun je bovendien de uitgevreide recensie van Tim Donker lezen.

Recensie van Tim Donker

Maar waarom zou meetkunde niet gelijk staan aan goddelijheid? 1000 + 1 + 1 + 1. En waarom zou je niet een grote mok dampende koffie nemen na het middernachtelijk uur? Waarom zou je nog zoeken naar je bril, waarom zou je het zoeken niet staken, waarom zou je niet zitten, waarom zou je niet denken, waarom zou je geen rust in je hoofd of onrust in je kop waarom zou je niet lopen waarom niet op straat en waarom niet daarbuiten waarom zou je de kou niet trotseren waarom zou je zitten waarom zou je jeuk op onbereikbare plekken waarom geen gebakken ei waarom mep je de klok niet aan diggelen waarom zou je niet in gesprek gaan met jezelf.

In gesprek gaan waarover

In gesprek over dit boek

In gesprek over welk boek

In gesprek over Zelfmoord van Édouard Levé.

Dat er nóg boeken waren, zou je je dan zeggen. Boeken als deze. Maar dat dat er niet toedoet.

Welke boeken, zou je je vragen.

Vanuit de toppen van je hoofd zou je Mijn zelfmoord noemen. Henri Roorda. De zoon van anarchist Sicco Roorda. De anarchie zat Henri zo diep in het bloed dat hij in opstand kwam tegen het leven. Hij pleegde zelfmoord. Schreef er een boekje over dat Mijn zelfmoord heette.

In die volgorde, zou je je vragen met een licht-spottend glimlachje om je’s mond.

In zekere zin wel, zou je mompelen, onverstoorbaar omdat je jouw spottende opmerking reeds had voorzien (je kent je), aangezien Mijn zelfmoord postuum verscheen. Die laatste zinnen, en dat ik niet zo goed wist wat ik ervan moest denken: “Ik jaag me een kogel door het hart. Dat doet vast minder pijn dan door het hoofd. (…) Vrienden zijn nog langs geweest met het aanbod me te helpen en me te genezen. Ik heb hun aanbod afgeslagen, want ik weet heel goed dat niets me zou kunnen verlossen van de verlangens, beelden en gedachten die al veertig jaar mijn geest beheersten. (…) Ik zal er wel op moeten letten dat het schot niet al te luid weerklinkt in het hart van een gevoelig mens.”. En hij deed. Hij joeg zich een kogel door het hart, had zich een kogel door het hart gejaagd.

Je zwijgt even en jij, je zwijgt ook.

Of, je zegt en je kijkt naar je, vertwijfeld omdat je langzamerhand denken begint dat je op een verkeerd spoor bent, dat je gedachtentrein weldra ontsporen zal (maar je neemt de ontsporing voor lief, gedachten moeten kunnen ontsporen, gedachten eisen het recht op om te ontsporen), of Jacques Rigaut. Plande zijn zelfmoord op 5 november 1929 en hield zichzelf meedogenloos aan die planning. Schreef een gedicht dat Algemeen zelfmoord bureau heette. Ging over een bureau dat handelde in zelfmoord, de tarieflijst was hilarisch: “Verhanging. Zelfmoord voor minvermogenden. 5 fr. (Touw verkrijgbaar tegen 20 fr. per meter. Voor extra touw dient 5 fr. per 10 cm. te worden bijbetaald.)”. Ook in andere gedichten vielen de zelfmoordreferenties bij bosjes te rapen: “Probeer, als je dat kunt, een man tegen te houden die met zelfmoord in zijn knoopsgat reist.”; “Ik zal een grote dode zijn.” of de mooiste: “Ik heb nooit gelachen, behalve wanneer ik lachte.”. Als je erover nadenkt misschien wel de mooiste weemoedige regel uit de geschiedenis van de poëzie. Maar dan moet je erover nadenken…

en toen, eindelijk, de ontsporing:

En heeft die gast van Mond is spruitje trouwens ook geen zelfmoord gepleegd –

Ja hoor es, onderbreek je je terecht, al die gasten plegen zelfmoord. Daar zijn het dichters voor, of fucking schrijvers voor mijn part. Maar daar hebben we het nu niet over.

Nee, geef je jezelf gelijk, nu hebben we het over Édouard Levé. En die schreef een boek dat Zelfmoord heette.

Ja, en.

Voor het en, zeg je, en uit alle macht vermijd je het je aan te kijken, voor het en moet ik het achterplat sieteren: “Tien dagen nadat Édouard Levé het manuscript van Zelfmoord had overhandigd aan zijn uitgever pleegde hij zelfmoord”.

Ja, en.

En. En niks. En is, wat moeten we hiermee.

Wat we moeten. Moeten met die man, moeten met dat boek, moeten met dat achterplat.

Mijn vraag zou zijn of het er heel veel toe doet. Zou dit boek evenveel aandacht hebben gekregen, evenveel aandacht hebben verdiend als Édouard Levé gewoon was blijven leven. Waarom wekt het zoveel wrevel bij me op dat dat zinnetje erbij moet, kompleet met die tien dagen enzo. Niet “Kort nadat Édouard Levé het manuscript…” of “Édouard Levé overhandigde het manuscript van Zelfmoord en pleegde enkele dagen later zelfmoord”, nee tien dagen. Precies tien dagen. Het effect dat dat waarschijnlijk sorteren moet, is dat het bloed in mijn aderen gaat stollen ofzo, of dat ik dit boek met meer aandacht ga lezen dan ik anders gedaan zou hebben. Maar voor mij krijgt het juist iets treurigs, iets puberaals: zo’n openbare zelfmoordbrief, dat luid uitgeschreeuwde goodbye cruel world, het is goed voor adolescenten om te koketteren met zelfmoord maar Levé was toch al over de veertig.

Maar het gaat niet feitelijk over de zelfmoord van Levé maar over die van een vriend van hem.

Ja, dat zeggen ze dan. Er is een “jij” en die “jij” is een vriend van de “ik”, en de “ik” is dan, laten we aannemen, Levé. Maar met zo’n lieries “ik” weet je het maar nooit. Het lieries “ik” is niet het psikologies “ik”, niet eens perse een voorstelbaar “ik”; het lieries “ik” kan net zo goed “jij” zijn. En dan zou die “jij” net zo goed “ik” kunnen zijn, en dan schrijft Levé dus helemaal niet over een vriend maar alsnog over zichzelf. Hij usurpeert dat “jij” in ieder geval wel volledig, komt, al schrijvend, in de uiterste hoekjes van zijn “jij” terecht; schrijft uitgebreid over gebeurtenissen waar de “ik” niet bij aanwezig was, minutieus over gebeurtenissen waarbij helemaal niemand dan de “jij” aanwezig was, hij beschrijft alles wat er in het hoofd van “jij” omging, en dat terwijl de “ik” en de “jij” nu ook niet meteen de allerbeste vrienden waren, zeker niet meer in de jaren voor diens dood.

Dan is er geen jij maar is alles ik.

Of er is wel een jij en die heeft ook echt zelfmoord gepleegd maar dat is alleen maar de aanleiding voor de ik om zich alle kanten op te laten gaan, over de jij heen naar zichzelf terug.

Maar eigenlijk zou het niet moeten uitmaken.

Eigenlijk zou het niet moeten uitmaken.

Want echt gebeurd is geen ekskuus.

En wat meer is, ik wil dit boek op zijn literaire kwaliteiten kunnen beoordelen en niet het gevoel hebben dat ik uit de tragische laatste woorden van een schrijver een motief te puzzelen heb. Of op een soort psikologies nivo zelfmoord als zodanig kan leren begrijpen ofzo. E.M. Cioran had het al gezeid: “De obsessie van de zelfmoord is de typische eigenschap van degene die noch kan leven noch kan sterven, en wiens aandacht nooit afdwaalt van deze dubbele onmogelijkheid.” Dat alvast neemt me voor de jij, inzoverre hij dan toch echt niet de ik is, in: hij heeft alleszins nooit over zelfmoord zitten mekkeren vooraleer hij zichzelf van het leven beroofde. Cioran zei ook nog: “Men pleegt slechts zelfmoord als men, in bepaalde opzichten, altijd overal buiten heeft gestaan.” Misschien dat. Voor zover ik er iets van begrijpen wil, misschien dat.

Maar misschien moet je Cioran niet noemen.

Type “foute denker”. Zo zijn er zovelen. Om dat soort doorgeschoten politiekcorrectheid maal ik niet. Dat is facebook-retoriek. Hee kijk ons eens de goede jongens zijn. Wij weten dat die man in de jaren dertig kleinstwijlen verdachte politieke voorkeuren koesterde, en daarom wijzen wij hem af! Want wij zijn te goed om ons met lieden van diergelijk allooi te bevuilen, wij zijn veel beter dan dat. Maar ik erger me wel aan dat continue “de zelfmoord”. “Gedachten over de zelfmoord”, dat is toch afgrijselijk? Maar nu gaat het er toch weer over. Het onderwerp van dit boek is niet het allerinteressantste onderwerp dat er is. Er zijn er ontelbaren die over zelfmoord hebben geschreven, of ze nu later wel of niet de hand aan zichzelf hebben geslagen. Dus: de latere lotgevallen van Levé erbuiten, en het onderwerp een bijzaak.

Dan blijft.

Dan blijft wat er altijd blijft. Dan blijft hoe het geschreven is.

Ja, en dan wint Levé alvast punten doordat hij zoveel over “jij” schrijft dat het boek nauwelijks “ik-zinnen” kent. Zodat het feitelijk een jij-boek is. En ik hou van boeken in de jij-vorm, zeg je.

Ik hou van boeken in de jij-vorm, zeg jij ook.

Ja we houden van boeken in de jij-vorm, zeggen we.

Wat is dat met die jij-boeken? In dit geval misschien dissociatie maar –

Misschien niet alleen in dit geval. Een ik dat zich tot een jij objectiveert. Dat is de vervreemdende schoonheid van de jij-roman. Daarin staat Levé inderdaad al op punten voor. Verdermeer gaan de herinneringen van/aan de jij-figuur maar door, in ogenschijnlijk kompleet willekeurige volgorde, over het algemeen totaal futiele herinneringen – en dat geeft het boek een zekere koortsigheid die ik mooi vind.

En enkele bloedmoje zinnetjes. “Door je vroege dood zul je nooit oud worden.”; “Doordeweeks dacht je soms dat het zondag was.”; “Je las woordenboeken zoals anderen romans lezen.”.

Maar die wordt alleen nog maar mojer: “Elk lemma is een personage, zei je, dat je kunt tegenkomen in een andere rubriek. Als we erin grasduinen komen allerlei handelingen tot stand. Afhankelijk van de volgorde wisselt het verhaal. Een woordenboek heeft meer weg van de wereld dan een roman, want de wereld is geen coherente reeks handelingen, maar een samenraapsel van waargenomen dingen. Je kijkt ernaar, losse voorwerpen worden een groep en krijgen door de geografische nabijheid betekenis. Als gebeurtenissen op elkaar volgen, denken we dat ze een verhaal vormen. Maar in woordenboeken bestaat geen tijd: ABC is niet méér of minder chronologisch dan BCA.” Prachtige filosofie; Hume had het niet beter kunnen zeggen.

Hume!

Hume!

Ja, Hume!

En het begin.

Ja, het begin.

Als je het even los ziet van elke tragiek, is dit misschien wel de meest esthetische zelfmoord uit de wereldliteratuur. Een vent gaat op een zaterdagmiddag in augustus tennissen met zijn vrouw en halverwege de tuin zegt hij dat hij zijn racket is vergeten. Hij gaat terug het huis in, gaat naar de kelder, en schiet zichzelf dood. Zelfmoord in tennistenue. Joy Division meets Tocotronic.

Dus. Zonder de biografie van de schrijver, en met het onderwerp op de twede plaats –

Is Zelfmoord op een paar kleine schoonheidsfoutjes na (die belachelijke drieregelige gedichtjes waar het boek mee eindigt hadden bijvoorbeeld echt niet gehoeven) een heel mooi boek voor iedereen die euh…, een heel mooi boek wil lezen.

Édouard Levé Zelfmoord recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Zelfmoord. Het boek is geschreven door Édouard Levé. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden te vinden. Bovendien kun je op deze pagina informatie over de inhoud van de korte roman van de Franse schrijver Édouard Levé.

Édouard Levé Zelfmoord recensie

Zelfmoord

  • Schrijver: Édouard Levé (Frankrijk)
  • Soort boek: Franse roman
  • Origineel: Suicide (2008)
  • Nederlandse vertaling: Katrien Vandenberghe
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 14 oktober 2021
  • Omvang: 104 pagina’s
  • Prijs: € 17,50 – € 22,50
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de roman van Édouard Levé

Tien dagen nadat Édouard Levé het manuscript van Zelfmoord had overhandigd aan zijn uitgever pleegde hij zelfmoord, slechts tweeënveertig jaar oud. De roman is in veel opzichten een openbare zelfmoordbrief, maar een onpersoonlijke: het gaat inderdaad om zelfmoord, maar niet die van de schrijver. Het boek is een minutieus onderzoek naar de zelfmoord – en het leven – van een van de beste vrienden van de schrijver. Op een zaterdag in augustus gaat de vriend tennissen met zijn vrouw. Buiten op de oprit verontschuldigt hij zich en gaat opnieuw het huis in: hij is zijn racket vergeten. Er verstrijken een paar minuten – zijn vrouw hoort een schot. Ze vindt hem in de kelder. Hij heeft zich door zijn hoofd geschoten, naast hem op de tafel ligt een opengeslagen stripboek. Waarom kiest iemand ervoor om vrijwillig het leven te verlaten? Hoe beïnvloedt de doodsoorzaak de manier waarop iemand wordt herinnerd? Is het juist van ons dat we naar een ‘boodschap’ of een ‘betekenis’ zoeken wanneer iemand een geweerloop tegen zijn hoofd zet?

Édouard Levé (1965-2007) was een veelzijdige kunstenaar in de traditie van het conceptualisme. Hij debuteerde met Oeuvres (2002), dat minutieuze beschrijvingen bevat van 533 niet-verwezenlijkte installatie- en performanceprojecten. In 2005 verscheen Zelfportret en Zelfmoord, zijn laatste boek, verscheen in 2008.

Bijpassende boeken en informatie

Fleur Jaeggy – De gelukzalige jaren van tucht

Fleur Jaeggy De gelukzalige jaren van tucht recensie en informatie over de roman uit 1989 van de Italiaans-Zwitserse schrijfster. Op 16 september 2021 verschijnt bij uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de roman I beati anni del castigo van schrijfster Fleur Jaeggy.

Fleur Jaeggy De gelukzalige jaren van tucht recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman De gelukzalige jaren van tucht. Het boek is geschreven door Fleur Jaeggy. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van deze Italiaanse roman uit 1989 van de Zwitserse schrijfster Fleur Jaeggy.

Recensie van Tim Donker

Soms duurt een vriendschap tot aan de dood van Bowie. Want mensen gaan dood, zangers gaan dood, iedereen gaat dood, Bowie ging dood. Ik had nog feesboek in die tijd. Bowie ging dood en ik had nog feesboek. En iemand schreef, iemand zei, toen, bij de dood van Bowie, hij zei, hij schreef, en ik lieg niet, ik spreek de hele zuivere erge waarheid als ik zeg dat hij schreef dat hij zei, bij de dood van Bowie: A saint has passed away.

Die iemand was een vriend van mij.

Ik zeg met opzet was.

En ik dacht O. En ik dacht Hum. En ik dacht Tsja. Uh seent hes past uh-weej. Ik was met die gast op vakantie geweest ooit. Niet met Bowie. Maar met die vent die dat geschreven had. Dat van uh seent hes past uh-weej. Ik had met die gast op een strand gezeten, we hadden biertjes gedronken, we hadden avond aan avond gekaart, we hadden ons de tranen in de ogen gelachen om de absoluutste stompzinnigheden, ik mocht hem wel. Maar ja. Dan moet je niet gaan schrijven dat er uh seent uh-weej gepast is als de meest overgewaardeerde artiest allertijden komt te overlijden. Uh seent hes past uh-weej. Zouter vraten we het niet die zomer, of was het winter toen hij dood ging, ik weet het niet meer. Waarom moest dat in het engels, dat om te beginnen al, misschien omdat het in het Nederlands te duidelijk zou zijn geweest hoe achterlijk die mededeling was. Is een vriendschap bestand tegen zulke dingen, is er een vriendschap denkbaar die hiervoor robuust genoeg is, ach vriendschap, ik zag die gast al jaren nog maar nauwelijks, komaan dan, weg jij met je seent.

Vriendschap, dat is ook waar het in De gelukzalige jaren van tucht over gaat en dan met name over de vraag of een vriendschap “buiten” overleven kan. Buiten? Ja. Waar zal ik eens beginnen? Ow. Dat hele boek, mensen, daar hebt gijlie geen gedacht van.

Doch bijna had ik het boek al bij de eerste bladzijde het raam uit gekegeld. In de twede regel Robert Walser al tegenkomen, dat is niet alleen mooi -want Walser is de schrijver van vele weliswaar bij momenten lichtelijk saje maar vooral toch voor het grootste gedeelte fijne, zachte, warme, innemende, lieve (ja Walser heeft zoon beetje de liefste literatuur ooit nedergepend) en steeds een tikje zonderlinge boeken- maar ook begrijpelijk: het internaat waar De gelukzalige jaren van tucht zich afspeelt (het speelt zich af in een internaat ja had ik dat nog niet gezegd?) staat op een steenworp afstand van Herisau, het gesticht waar Walser de laatste jaren van zijn leven verbleef, en ook van de plek waar Robert Walser op eerste kerstdag 1956 aan een hartinfarct stierf in de sneeuw.

Maar dan staat er: “We kenden die schrijver niet. Zelfs onze lerares Duits kende hem niet. […] Het is echt zonde dat wij niet van het bestaan van Walser afwisten, we zouden een bloem voor hem hebben geplukt. Tenslotte was ook Kant ontroerd toen een onbekende vrouw hem, voor hij stierf, een roos aanbood.” Waarom moet die zin over Kant er nou weer bij? En waarom Kant, waarom niet Jan Boerenlul, die vast ook blij was met een roos, van een bekende of een onbekende vrouw, toen Jan Boerenlul nog in de bloei van zijn leven was of toen Jan Boerenlul al op sterven na dood was? Ja, ik weet waarom Kant: omdat de filosoof de mededeling moet doen uitstijgen boven het stompzinnige, nietszeggende en totaal overbodige anekdotiekje dat het is. Wat een pretentieuze weetjesweterij, wat een pedanterie, want een gemaakt achteloze namennoemerij! Weg, weg, weg met dit boek, onmiddellijk het raam uit ermee! Maarja, ik zat op het weesee toen ik de eerste bladzijden las en ik had zo gauw geen raam bij de hand (ja waar zijn die goeje ouwe weeseeraampjes eigenlijk gebleven?) en ik had ook nog niet ganzelijk gedaan met op de kakstoel te zitten dus ik las maar door. Gode zij dank. Gelukkig las ik door. Hoezee voor de weeseeraampjesloze weesees! Ik las door! Ik las zinnen als “Als je de kleine witomlijste ramen bekijkt en de nijvere, stralende bloemen op de vensterbanken, ontwaar je een tropische stilstand, een getemd woekeren, en krijg je het gevoel dat er zich binnenshuis koel-sombere en enigszins ziekelijke dingen afspelen. Een Arcadië van ziekelijkheid. Het is alsof daarbinnen, in die netheid, de vrede en idylle des doods heersen. Een gejuich van kalk en bloemen”; “Ik deed Frans en Duits en algemene ontwikkeling. Ik deed helemaal niets.”; “Ze was vijftien, had glanzend haar, steil als een lemmet, een duistere, strakke, ernstige blik. Een arendsneus, haar tanden, als ze lachte, en ze lachte niet vaak, waren spits. Een mooi hoog voorhoofd, waarop je de gedachten bijna kon aanraken, waarop voorbije generaties talent, intelligentie en charme hadden overgedragen.” –

en ik was gegrepen.

Gegrepen door de stijl van Jaeggy. Een prachtige, unieke stijl die zich moeilijk typeren laat. Het is poëtisch, het is duister, het is broeierig, het is onderkoeld, het is lyrisch, het is grimmig, het is sienies, het is ontwapenend, het is mooi. Ik ben blij met mijn weesee zonder ramen, heel blij. Ik las door, ik las rap, het is een dun boekje, net iets over de honderd bladzijden heen, met korte hoofstukken en ik hou van korte hoofdstukken, ik hou van te kunnen denken: “Nog één hoofdstukje? Ja dat kan wel voor ik moet gaan koken / voor ik de kinderen uit school moet halen / voor ik de plee moet opkuisen / voor ik de boodschappen moet gaan doen / voor ik nog even kleinstwijltjens melankoliek uit het raam moet gaan staren.”, ik hou van dat ritme, ik hou van dat wit, ik hou van dat deinen.

Jaeggy beschrijft het mooi maar Jaeggy beschrijft ook iets moois: de vriendschap tussen de ikpersoon en ene Frédérique (het meisje met het glanzende haar en de aanraakbare gedachten). In retrospekt: de ikpersoon is geen meisje meer maar vrouw en kijkt terug op “de gelukzalige jaren van tucht”, en haar vriendschap met Frédérique; een vriendschap die niet bestand bleek tegen een leven buiten de muren van de kostschool.

(& vroeger, toen ik kind was, en ging loozjeren bij mijn tante, las ik saavonts, stiekem, want ik had het gevoel dat ik iets deed wat niet mocht, in de stripboeken van mijn tien jaar oudere nichten. die hadden meisjesstripboeken. wij hadden thuis geen meisjesstripboeken, ondanks dat ik twee zussen heb. er was een reeks van dikke stripboeken, ik geloof dat de reeks “Debbie” heette. de verhalen daarin speelden zich bijna altijd af op een kostschool. de kleuren waren donker, veel bruin. de verhalen waren ellendig maar toch vond ik er iets gezelligs in. een beetje dat. dit. nu. deze gelukzalige jaren van tucht. een bruinige gezellige tristesse. ofzo)

De gelukzalige jaren van tucht is een miniatuurtje vol prachtige zinnen van het kaliber “De lucht was nog steeds blauw, geheugenloos”. Het is een verstild, het is een beweeglijk boek. Het is teder, het is zacht, het is bikkelhard. Trieste liedjes en walsen. Eigenlijk meer een herfstboek dan een zomerboek maar soit, ik bespreek het weer eens veel te laat. “De dag was helder en rampzalig”. Ingetogen. Afgemeten. Mat. “Oeroud zijn onze kinderjaren”.

Fantasties is het hoofdstuk van het afscheid, alle meisjes weg uit het internaat, iedereen naar “huis”, hoe problematies want wat is tuis als je de “gevangenis” van het internaat alleen maar kent? Iedereen weg, de ikpersoon als laatst, de leraar gymnastiek, tennis en aardrijkskunde brengt haar naar het station, de trein, dan aankomst in Zürich:  “Op het perron stond Herr Dr. op me te wachten, mijn vader. Hij nam zijn hoed af. Laten we naar huis gaan. Naar het hotel. Het was bijna zomer. Met Pasen was er net zo’n blauwe lucht geweest, en ook die haan op de klokketoren van een protestantse kerk. Er is iets verstards. ‘Bist du zufrieden?’ ‘Ja, mein Vater.’ Ook in de manier van praten iets verstards.”

Tevredenheid lijkt het hoogst haalbare, de geslaagde dag, wanneer was je voor het laatst tevreden? Maar wie heeft tevredenheid nodig als de treurnis zo mooi kan zijn:

“Orde en onderwerping, je weet maar nooit wat die voor uitwerkingen hebben als je volwassen bent. Je kunt crimineel worden of, als de tijd zijn werk doet, een verstandig mens. Maar getekend zijn we allemaal, vooral de meisjes die tussen de zeven en tien jaar kostschool achter de rug hebben. Ik weet niet wat er van hen is geworden, ik weet niets meer van hen. Het is alsof ze dood zijn. Alleen eentje, Frédérique, heb ik overal gezocht, omdat ze voor me uit loopt. En ik ben altijd op haar brief blijven wachten. Zij hoort niet bij de doden. Het stond voor mij onomstotelijk vast dat ik haar nooit meer terug zou zien, en ook dat dankzij onze opvoeding: je de mooie dingen ontzeggen en het goede nieuws vrezen.”

Het goede nieuws is dat het goede nieuws niet gevreesd hoeft te worden.
Het goede nieuws is dat de brief nooit gekomen is.
Het goede nieuws is dat je elkaar nooit meer terug ziet, of in ieder geval pas lang nadat uh seent uh-weej gepast is.

Het goede nieuws is dat alles in ieder geval nog altijd prachtig beschreven kan worden.

Fleur Jaeggy De gelukzalige jaren van tucht recensie

De gelukzalige jaren van tucht

  • Schrijfster: Fleur Jaeggy (Zwitserland)
  • Soort boek: Zwitserse roman
  • Origineel: I beati anni del castigo (1989)
  • Nederlandse vertaling: Annegret Böttner, Leontine Bijman
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 16 september 2021
  • Omvang: 104 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Boek kopen bij: Boekhandel / Bol
  • Winnaar Premio Bagutta 1989

Recensie en waardering voor de roman

  • “IJskoud proza is het, maar vol van spanning en suggestie. Als een tragisch voorval de meisjes uit elkaar drijft, wordt pas echt duidelijk wat er zo gelukzalig is aan die jaren van tucht.” (Emilia Menkveld, de Volkskrant)
  • “Deze Zwitserse schrijfster schrijft spectaculair. Ze durft risico’s te nemen om door te dringen tot de essentie.” (Sebastiaan Kort, NRC, ●●●●)

Flaptekst van de roman van Fleur Jaeggy

In een hoog in de bergen gelegen Zwitsers meisjespensionaat, waar de dagen op exact dezelfde manier verstrijken, doet op een dag een nieuw meisje haar intree: ze is mooi, streng, perfect, ze lijkt alles al te hebben meegemaakt. Tussen deze Frédérique en de hoofdpersoon, die het verhaal van hun ‘amitié amoureuse’ jaren later met een mengeling van nostalgie en huiver te boek stelt, ontspint zich binnen de strenge muren van het internaat een verwarrende verbondenheid.

Deze ongrijpbare verhouding wordt in de buitenwereld nog problematischer wanneer zij elk op hun eigen manier ondervinden dat de tucht weliswaar uit hun leven is verdwenen, maar dat daardoor de eerder zo verafschuwde orde ook ontbreekt. De gelukzalige jaren van tucht is een intens verhaal over idylle en gevangenschap. De Zwitsers-ltaliaanse schrijfster Fleur Jaeggy werd in Zürich geboren. In 2019 verschenen van haar in vertaling de verhalenbundel Ik ben de broer van XX en de roman SS Proleterka, die op de shortlist van de Europese Literatuurprijs stond. De gelukzalige jaren van tucht is haar bekendste roman die verscheen in 1989 en bekroond werd met de Premio Bagutta.

Bijpassende boeken en informatie

Paul Verrept – Brandingen

Paul Verrept Brandingen recensie en informatie over de inhoud van deze nieuwe Vlaamse novelle. Op 14 september 2021 verschijnt bij uitgeverij Koppernik het nieuwe boek van de Vlaamse schrijver, illustrator en grafisch ontwerper Paul Verrept.

Paul Verrept Brandingen recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden de novelle Brandingen. Het boek is geschreven door Paul Verrept. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de novelle van de Belgische schrijver Paul Verrept.

Recensie van Tim Donker

Soms in de nacht. Of laat op de avond. Maar niet in dit huis. In dit huis is alles anders. De bank, bijvoorbeeld. Die is anders. Groot en plomp en hoekig staat hij daar te staan. Het televisieabonnement is ook anders. Tientallen, misschien wel honderden zenders zijn er hier. Ik weet het niet. Ik heb ze nog lang niet allemaal bekeken. Op haast elke zender kan haast elk willekeurig programma op elk willekeurig tijdstip na uitzending worden teruggekeken. Soms zit ik er wel eens. In mijn eentje. Op grote plompe hoekige bank. In de nacht. Of laat op de avond. Dan ga ik traagweg langs zoon zes of zeven zenders, en dan bekijk ik wat daar zoals is uitgezonden die avond. Vraag ik me af of daar iets tussen zitten dat ik nu zou willen terugkijken. Slechts zeer zelden vind ik iets. Maar onder deze omstandigheden kan nooit ontstaan wat in mijn vorige huis wel ontstond. Dus meestal zet ik de televisie na een paar minuten maar weer uit. Ga ik schrijven. Of lezen. Of gewoon maar zitten te zitten, en denken. Met weemoed. Aan het vorige huis. Waarom gingen we weg uit het vorige huis? Ik wilde niet weg uit het vorige huis. Waarom gingen we naar dit huis? Ik wilde niet naar dit huis. Toch zit ik er nu, en denk ik er nu. Met weemoed. Aan dat wat in het vorige huis nog wel eens ontstaan wilde. Soms in de nacht. Of laat op de avond. Als iedereen naar bed was en ik me na het schrijven terugvond in één van die zeldzame buien waarin ik televisie kijken wilde. Gewoon zomaar ongericht televisie kijken. Er waren daar, in het vorige huis, maar dertig zenders te ontvangen. En niks kon worden teruggekeken. Wat geweest was, was geweest. Ik moest het doen met wat er op dat moment werd uitgezonden. In de nacht. Of laat op de avond. Onder die omstandigheden en alleen onder die omstandigheden kon het ontstaan. Dat ik me verloor in een film. Eigenlijk hou ik niet van film. Alles aan film doet me hinderlijk nadrukkelijk aan. Het akteren. De filmmuziek die zelden kontrasterend, vrijwel altijd onderstrepend wordt ingezet (wie het nog niet begrepen had: dit is een droevige scene! dat illustreren we met een sielug muziekje! begrijppu het nu? ja? okee? ja? ja? ja?).  Die gezochte, totaal onnatuurlijke camerahoeken. En dan nog de regisseur, die zo overduidelijk de regie in handen heeft en niets aan het toeval overlaat. Neuh. Maar toch. Een enkele keer. Kon het. Daar. In dat oude huis. Gebeuren. Dat een film mij greep. Zo’n stille film weetjewel. Met weinig dialoog. Lange shots. Sobere kleuren. Spaarzame bewegingen. Een verhaallijn die voor je ogen lijkt te ontstaan in plaats van zo opzichtig een doortimmerd scenario te volgen. Dat soort film. Daar viel ik dan in, dan keek ik, en dan bleef ik kijken. Dan was het mooi, dan was alles rustig, dan was het goed. Zoon soort film is Brandingen van Paul Verrept.

Het is niet nieuw. Ik heb deze vergelijking eerder getrokken. Het boek en de stille film op de laatavond of in de vroegnacht. Ach ik trok deze vergelijking al veel te vaak. Waarom nu weer? Waarom weer dit veel te oude paard van stal gehaald? Waarom toch, waarom? Omdat ik me nu op dit eigenste moment geen enkel boek kan herinneren dat deze illusie zo konsekwent in stand weet te houden als Brandingen doet.

O. Bij nu hebt u hoogstwaarschijnlijk wel begrepen dat ik film geenszins hoger aansla dan literatuur. Zeer integendeel zelfs. Maar film kijken is passief, en literatuur lezen is aktief. Soms is het mooi als kunst “tot je komt”. Muziek komt tot je. Het raakt je oren, en almeteens raakt het iets diep binnenin je. Voor literatuur moet je haast altijd graven. Op zoek gaan. Je moet je konsentreren, je moet iets in je hersenen aktiveren dat maakt dat dat “iets” binnenin je überhaupt geraakt kan worden. O. Dat zoeken is, versta mij niet verkeerd, één van de schoonheden van literatuur. Maar toch: literatuur kan ook heel mooi zijn als het geen zoektocht van je eist. Zoals Brandingen. Het is net alsof ik niet hoef te lezen. Alsof het zonder enige inspanning mijnerzijds voor mijn ogen ontstaat. Alsof er aan ieder woord in dit boek vanzelf een beeld kleeft dat driedimensionaal een paar millimeter boven de pagina zweeft. Dat is zo aan het begin. En dat is zo aan het eind.

En dat is wel nieuw. “Filmische” boeken las ik eerder. Maar filmische boeken werden altijd toch weer papieren boeken nog voor ik de laatste bladzijde gelezen had. Het soort papieren boek dat enige inspanning van mij vroeg. Het soort inspanning dat ook falen kan. Omdat mijn kop te vol zit, omdat het tikken van de klok niet na laat op mijn zenuwen te werken, omdat één of andere stommeling het waagt om op het verkeerdst mogelijke tijdstip op mijn bel te drukken. Hoe kan zo’n Verrept het filmiese schrijven dan eigenlijk wel tot het eind toe volhouden?

Een eerste voordeel is al de geringe lengte van het boek. 83 bladzijden. Dat is in één sessie gelezen. Net zoals een film in één sessie gezien is. Je moet dus niet op een later moment en in een misschien minder ontvankelijke stemming terugkeren naar Brandingen. Je kunt het in één keer over je uit laten storten.

Iets anders is dat de twee delen waaruit Brandingen bestaat –De vloed en De vlucht– als ik het goed begrepen heb feitelijk als theaterstukken geschreven zijn. Het beeldend schrijven zat er dus al van meet af aan in. De vloed is ook nog echt opgevoerd geweest ook. In 2017, theatergezelschap SKaGeN. Weliswaar solo in een monoloog van Clara van den Broek maar ik neem aan dat theaterpubliek ook de ogen bediend wil krijgen. Of weetikveel. Wat ken ik theaterpubliek eigenlijk?

En dan muziek, wie zei daar muziek, zei iemand daar iets over kontrasterende muziek? Ik las Brandingen grotendeels met Om Shanti Om van Don Cherry op de steerjoo. Sowieso één van de allerbeste platen ooit gemaakt, maar in kombinasie met Brandingen misschien nog wel een graadje gloedvoller. Hoewel de warmige, haast exotische klanken niet bepaald passend lijken bij het weinig opbeurende verhaal.

Het verhaal?

Oja. Het verhaal.

Een man en een vrouw leven in een huis aan zee. Het is er mooi. Alles is fijn. Ze houden van elkaar. Ze zijn verliefd. Er is warmte, genegenheid, saamhorigheid, lust en liefde. Maar dan beginnen er lichamen aan te spoelen. Ze liggen op het strand. De man en de vrouw kunnen ze zien vanuit hun huis. Bootvluchtelingen. Mannen. Vrouwen. Minimaal één keer een kind.

Hun reactie hierop loopt nogal uiteen. De vrouw is ontzet, vervuld van afgrijzen. Leed. Pijn. Schuldgevoel ook. Ze meent dat ze het kind had kunnen redden. Dat ze iets had kunnen doen dat ze naliet. Omdat de man haar tegenhield. Omdat ze twijfelde. Omdat ze stond, en niet deed.

De man daarentegen lijkt alles met een schouderophalen te willen afdoen: “Ook de dagen daarna spoelen ze aan: mannen, vrouwen, ook een kind… Ze leven niet meer en richten geen schade aan. Ze worden opgehaald door vrouwen en mannen met trage bewegingen, in witte pakken, en voor ik het besef is alles weer zoals het was. Ik kijk soms hoe ze weggehaald worden, van achter dubbel glas is de aanblik bijna vredig. Ze spoelen aan terwijl we eten, terwijl we grapjes maken of in boeken kijken, terwijl we vrijen of slapen. Ze komen en gaan. Ze hinderen niet. Ze blijven komen als we hen beu worden, als ze ons vervelen. We slaan geen acht meer op hen.”

En zo begint het. Want altijd moet het beginnen. Altijd begint het ergens en voor nu is dit waar het begint. De verwijdering. De vrouw kan maar niet bevatten hoe nonchalant en onverschillig de man blijft onder zoveel ellende en de man ergert zich aan de manier waarop de vrouw zwelgt in drama. Dat is hoe het begint, dat is hoe liefde afkeer wordt. Zo gaan die dingen. Iets gebeurt, iemand zegt iets, iemand zegt iets anders, de een reageert en de ander reageert totaal anders. Er lijkt een heel ander persoon tevoorschijn te komen achter de persoon die je nu al zo lang dacht te kennen. Je hebt iemand lief maar die persoon daar, die zo reageert, die zulke dingen zegt, die kun je toch niet lief hebben? Past je liefde nog wel bij wie hij of zij daar op dit moment aan het worden is? Of heb je er altijd al iemand anders van gemaakt, iemand die je veel gemakkelijker lief kon hebben dan die daar? Scheuren ontstaan. Scheuren niet te dichten. Scheuren die alleen maar groter worden.

Verrept beschrijft dit alles in korte zinnen van extreme schoonheid. Uitgepuurd. Muzikaal. Poëtisch. Badend in paginawit. Veel paginawit hier. Waarom hou ik toch zoveel van het wit van de pagina? Ja omdat het ademt. Yra van Dijk zei het al. Maar hier is het ook alsof het golft. Aanspoelt. Gebracht, en weer genomen wordt door eb en vloed.

In deze taal, in deze hele moje taal de twee delen. De vloed beleeft de lezer mee vanuit het gezichtspunt van de vrouw. Tijdens De vlucht, echter, verplaatsen we ons in de man. Geniaal hoe Verrept je twee keer helemaal mee weet te krijgen in deze zo verschillende hoofden. Lees je De vloed dan voel je de verbijstering van de vrouw: welk monster blijft er nu onaangedaan onder dood, onmacht, onrechtvaardigheid en gesmoorde onschuld? Maar wie De vlucht leest, bemerkt al gauw dat de man geen beest is, hij is sympathiek, je begrijpt hem, je voelt hoe het goed is, hoe het een daad van vrijheidsdrang is om zich niet te laten insluiten door de veeleisende smarten van de vrouw. Je snapt hoe hij niet anders kan dan te vluchten vanonder een juk dat hij nooit gewild heeft.

Maar er is nog iets. Nog iets buiten het reeds genoemde dat maakt dat Brandingen zo’n ongemeen ijzersterk werk is. Iets dat pas op gaat vallen als de laatste bladzijde gelezen is. Want het is snel gelezen inderdaad maar het zaait iets. Iets dat later pas ontkiemen gaat. Als een razende las ik dit boek en als een razende schreef ik mijn recensie. In één ochtend. Aan de keukentafel (nieuw. plomp. hoekig). Met koffie. Mijn ontbijtbordje nog rechts van me. De muziek was inmiddels Captain of none van Colleen, voor wie weten wil. Ik verwaarloosde de huishoudelijke karweitjes die ik normaal doe als de kinderen naar school zijn. Maar aan het eind van de ochtend sprong ik op. Fietste nog even gauw naar het dorp om wat boodschappen. En daar, fietsend, in najaarslicht, viel het me op. Viel me reeds het eerst ontkiemen op. Mijn fietsen een mijmerend peinzend bedachtzaam fietsen. Deed mijn boodschappen haastig. Dan snel terug. Om te zitten. Aan keukentafel. En als een soort postskriptum Dit aan mijn recensie toe te voegen.

Dat er iets in je achter blijft als je Brandingen hebt gelezen. Misschien uren. Misschien dagen. Misschien weken zelfs. Wat in zo’n korte tijd werd opgezogen, werkt na. Ik zie de beelden nog, ik proef de zinnen nog, ik voel het licht en de zeewind nog. Maar ook vraag ik me af. Iets kleins misschien, bijvoorbeeld wat dat gedicht van Paul van Ostaijen daar deed bijna op het eind. Waarom Van Ostaijen waarom net dat gedicht? Goed gedicht dat wel en passend ook, hoe raar ook paste het daar ik had zelfs niet direkt door dat ik een Van Ostaijen aan het lezen was en toen zag ik ineens zijn naam.

Wat zei het?

Wat zei het daar?

Waarom las ik het toen stilzwijgend waarom bevraag ik het me eerst nu pas?

En wat las ik eigenlijk toen ik Brandingen las?

Een psychologische roman?

Is het wel een roman? Het zijn twee theaterteksten. Monologen. De eerste toch, in ieder geval. Maar theaterteksten zonder theater zijn? Prozagedichten? Of misschien toch: een roman? Een psychologische roman.

Over hoe dat gaat overal waar er twee hoofden zijn. Twee hoofden en één gebeurtenis. Vier ogen zien exact hetzelfde. Maar wat er in de twee hoofden gebeurt is niet hetzelfde. Nee. Totaal niet. Dat zegt iets over hoofden. Dat zegt iets over breinen. Dat zegt iets over mensen. Dat zegt iets over psychologie.

Maar ook over liefde. In het begin is er harmonie, en niets dan harmonie. “We hoeven niet naar elkaar te kijken. We kennen het beeld uit ons hoofd. Ik ken je blik die staart in de avond.” Er is het kijken, het weten, het oplossen in de blik. Elke avond. Maar dan gebeurt datgene dat de harmonie verstoort. Het wordt duidelijk dat een compleet samenvallen van twee mensen tot één gedeeld zijn onmogelijk is. Het gelijke zien is niet meer, is misschien wel nooit geweest (wie weet immers ooit echt zeker wat er zich in het hoofd van een ander afspeelt). Het ideaalbeeld van liefde lijkt altijd te maken te hebben met één of andere vorm van samensmelting. Pas als mijn mijn geheel jouw is en jouw jouw geheel mijn, durven we van waarachtige liefde spreken. Maar misschien is dit ideaalbeeld wel helemaal niet zo ideaal en moeten we een volledig uit handen geven van ons persoon niet eens willen nastreven. Verrept geeft het ons in elk geval te denken.

Maar dit kan evengoed een sociologische onderzoeking zijn. Man / vrouw verhoudingen. Het verschil tussen de sexen. Dat zou moedig zijn van Verrept want het lijkt in deze tijd totaal politiek incorrect om te denken in “typisch manlijk” en “typisch vrouwlijk”. Hoe houdbaar is dat verschil immers nog? En is de reactie van de vrouw hier typerend, is de reactie van de man hier typerend? Want op eerste gezicht is de reactie van de vrouw op de aangespoelde lichamen (over)gevoelig te noemen en die van de man rationeel en zakelijk. “Ze leven niet meer en richten geen schade aan”; zo liet Verrept de man denken. Dat is hoe het kliesjee het wil: de man bekijkt alles altijd met een koele blik. Waarom erom malen als het je geen kwaad doet? De vrouw is dan weer gevoelig voor het leed achter het direkte gegeven. Maar is de man wel zo gevoelloos als hij in de ogen van de vrouw verschijnt? Hij wil zich geen gevoel laten opdringen dat niet het zijne is. De gevoelens van de vrouw zijn niet zachtzinnig maar militant. Ze toont hoe een gevoel niet alleen egoïstisch en opdringerig maar ook bijna hard kan zijn. Voor zover onverzettelijkheid een eigenschap van hardheid is.

Nee. Wacht. Nu weet ik het. Brandingen is een politieke roman. Waarom immers de aangespoelde lichamen van bootvluchtelingen? Er is toch allerminst een strand bezaaid met lijken nodig om een huwelijk op scherp te zetten dunkt me (ik zeg hier huwelijk puur uit gemakzucht; nergens in het verhaal wordt duidelijk dat de man en de vrouw getrouwd zouden zijn) – ik kan me dozijnen subtielere (of zeg: herkenbaardere) splijtzwammen voorstellen. Voorzekers past het bij het filmische van het boek. Iedereen kent de beelden. Iedereen heeft er direkt een voorstelling bij. Al helemaal bij het kind. Ik jij wij allemaal weten het kind nog. Het aangespoelde kind. Iedereen op Facebook voelde zich geroepen die foto te delen. Dat delen had vooral een symbolische waarde. Je zette jezelf ermee aan de Goede Kant. Je zei: dit gaat mij aan het hart, ik kan hieraan niet voorbij zien dus ik ben een Goed Mens. Maar ondertussen verstoorde het de dagelijkse gang van zaken niet of nauwelijks. Iedereen bleef dingen op Facebook delen (diezelfde dag nog, of op zijn laatst de volgende, stonden er onder die foto weer andere, een heel pak trivialere, berichten: iemand was blij met zijn nieuwe schoenen. iemand smulde van een boerenomelet bij de lunch met zijn zus. iemands telefoon was kapot en of iedereen alsjeblieft voorlopig even berichten per e-mail wilde sturen want dan werden ze tenminste gelezen), naar de winkel gaan, praatjes met de buren maken en vakantietjes naar de Ardennen boeken. De op Facebook geëtaleerde ontzetting greep niet al te diep in het werkelijke leven in  (zo het al mogelijk is oprechte gevoelens te tonen op “sociale” platformen als Facebook die pas echt functioneren als alle neuzen dezelfde kant op wijzen) (nicht wahr, Bennie Jolink?). Zo beschouwd staat De Vloed voor de publiekelijk geplengde krokodillentranen en De vlucht voor wat er werkelijk gaande was achter dat masker.

Een passage bijna aan het eind van het boek is duister. Wat als de dode vluchtelingen waren opgestaan en voortstrompelend als zombies langzaamaan bezit hadden genomen van “ons” land? “Zij vluchten uit het water naar het land. We doen alles om hen te stoppen, zorgen dat hun boten vertrekken maar laten ze niet aankomen, we laten hen zonder eten of drinken achter op de zee. Maar ze zijn met te veel. Ze hebben te weinig en willen een deel van het onze. Ze brengen hun razernij en hun goden mee. Sommigen bereiken onvermijdelijk het land. Daar duiken ze onder, verdwijnen in het zand, broeden, wachten om hun slag te slaan, een plek in te nemen die vroeger van ons was.” Dat begint toch wel heel erg de kant op te gaan van eng-rechtse they-took-our-jobs achtige retoriek! (want populisme is een puur rechtse hobby toch?) (zegt See) (maar zoals See is zijn er velen) (helaas) (dacht ik even dat See de alleruniekste man was die ik ooit ontmoet had) (is tijd van) (maskers af maskers af) Doch. En niettemin. Het is oneindig veel makkelijk medelijden te hebben met en een diepe sympathie te koesteren voor de doden. Die leggen ons immers niets meer in de weg. Zo zei al Jacques Esprit. Of wacht, was hij dat wel? Hoe groot zou het hart nog zijn van hen die publiekelijk tranen meenden te moeten plengen als de doden niet dood bleven maar als levenden doorheen de straten gingen en een ruimte opeisten die de tranenplengers altijd als de hunne hadden beschouwd? Lukt het je nog lang om een van de Goede Mensen te blijven als je er iets voor moet inleveren? Iets dierbaars misschien? Of misschien niet eens iets dierbaars, misschien gewoon alleen maar elke dag een beetje van je tijd, een beetje van je aandacht, een beetje van het jouwe? Wat als betrokkenheid meer kost dan het delen van een foto op Facebook? Als het – o! – je je huwelijk zou kosten?

Nee. Brandingen is nog niet klaar als je het boek hebt dicht geslagen. Het is maar zoon heel klein boekje maar het is groot in zijn zeggingskracht. Maximalistisch minimalisme. Diepe buiging voor Paul Verrept. Geweldig, dit.

Paul Verrept Brandingen Recensie

Brandingen

  • Schrijver: Paul Verrept (België)
  • Soort boek: Vlaamse novelle
  • Uitgever: Koppernik
  • verschijnt: 14 september 2021
  • Omvang: 86 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de novellen van Paul Verrept

Een vrouw en een man leven in een huis op een duin met zicht op de zee. Hun leven lijkt perfect harmonieus tot de ochtend waarop er lichamen aanspoelen op de kust. Hun veilige wereld verdwijnt, beminnen wordt ontwijken, en de zee brengt hen naar een wereld die ze nooit in het echt hadden gezien. Gescheiden zoeken ze wanhopig naar de herinneringen aan hoe het ooit was, naar wat hen bindt, naar een spoortje hoop aan de horizon. Brandingen is een pijnlijk en ragfijn portret van een relatie. Gehavend door de actualiteiten, die we in het alledaagse leven liever negeren, beweegt ze richtingloos naar een nieuw leven waar niets meer is zoals het was.

Paul Verrept (1963) woont en werkt in Antwerpen. Hij is auteur, illustrator en grafisch ontwerper. Hij schreef en illustreerde meerdere boeken waarvan Het meisje de jongen de rivier is bekroond met de Gouden Uil van de Jonge Lezer. De Franse editie van Brandingen verscheen in 2020 bij Actes Sud.

 

Willem du Gardijn – Het einde van het lied

Willem du Gardijn Het einde van het lied recensie en informatie nieuwe Nederlandse roman. Op 9 september 2021 verschijnt bij uitgeverij Koppernik de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Willem du Gardijn.

Willem du Gardijn Het einde van het lied recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van de roman Het einde van het lied. Het boek is geschreven door Willem du Gardijn. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Willem du Gardijn.

Recensie van Tim Donker

& even later & Gunther was dood & gasten aan de keukentafel & de dingen die je dan zegt. De vrouw zegt dat ze boeken leest, en de man zit daar maar en praat over formule één, en zit daar maar, en drinkt bier, en lacht. Maar de vrouw zegt dat ze boeken leest, dus ik luister met één oor naar haar. Romantiese boeken, specificeert ze en het ene oor wordt een half oor. Ze mompelt wat, noemt wat namen van schrijfsters. Namen die mij niks zeggen. Ik vermoed er schrijfsters van stuiverromannetjes bij. Het soort dat mijn moeder ook las. Wagonladingen vol. Met hele vuilniszakken tegelijk kwamen die binnen. Ik zit. Drink bier. Voel een zweem van nostalgie omdat ik aan mijn moeder denk. Die al elf jaar dood is, en nu niets meer leest. Hoe ook zij zat. Op de bank. Haar benen opgetrokken onder haar. En lezen.

En zitten, ik. En zwijgen. En de man daar tegenover me die bier drinkt. En de vrouw naast me, die zegt dat ze leest. “Ook historische romans.” zegt ze.

En zitten, ik. En peinzen. Een gedachte die opkomt en die ik formuleren wil. Want uiteindelijk moet een mens iets zeggen. Ik zit daar al te lang te zitten en te zwijgen en bier te drinken en me te ergeren aan dat domme lachje van die man die zo graag naar formule één kijkt. Iets zeggen nu, bijvoorbeeld over historische romans. Iets zeggen over keizer Hadrianus en de laatste tachtig pagina’s van Het einde van het lied. Ik verzamel woorden in mijn hoofd, ik broed op een strekking, ik zoek naar een structuur. Ik wil weten wat ik ga zeggen voor ik het ga zeggen. Maarja. U weet. Gasten aan een keukentafel en hoe dat dan gaat. Dan gaat het zo: ze zijn allang drie onderwerpen verder vooraleer ik maar enigszins weet wat te zeggen en hoe het te zeggen. Ze lachen nu. Om dingen die mij ontgaan zijn. Zo gaat dat met gasten aan een keukentafel. Het moet snel gaan voor gasten aan een keukentafel. Er moet gelachen worden met gasten aan een keukentafel. De man vraagt mij om een volgend biertje. Ik haal het hem.

Zie je, ik hou niet van gasten aan een keukentafel. Ik hou niet van man en vrouw gaan op bezoek bij man en vrouw. Ik hou van gasten die in hun eentje komen op momenten dat ik ook in mijn eentje ben. Gasten die op de bank zitten, of op de vloer, of in de tuin als het weer het toelaat. Of voor mijn part aan de keukentafel maar dan niet op zo’n nadrukkelijke WijZittenAanDeKeukentafel-manier. Bovenal hou ik van gasten die stilte verdragen. Die tegen zwijgen kunnen. Die naar woorden zoeken begrijpen. Die weten dat niet elke gedachte klaar en af in je hoofd ligt te liggen maar soms nog gevormd moet worden – en dat dat tijd kost. Ik hou van gasten waarbij het traag en aarzelend mag.

Zo waren niet deze gasten. Maar wat maakte het eigenlijk uit. Het einde van het lied is toch geen historische roman.

Het einde van het lied is een lied. Nee. Het einde van het lied is drie liederen.

Of.

Nee.

Wacht.

Want zo was het natuurlijk niet begonnen.

Casiotone For The Painfully Alone op de steerjoo, midderdagse herfstzon in het keukenraam en op die vervloekte inductieplaat staat een soepje traag en zachtjes te koken. Er was geen enkele andere reden dat dit soepje traag en zachtjes koken moest dan dat ik vond dat dit het soort soepje was dat traag en zachtjes koken moest. Ik zat. Aan de keukentafel ja. Maar alleen. En ik las. Ik las het eerste lied in Het einde van het lied. Dat eerste lied is een droevig lied. Maar een mooi lied. Ik las moois, er was warmige zon, fijne muziek, trage soep; voor enkele momenten was het leven zelfs in dit godverdomde huis en in deze godverdomde tijd goed (en wat hebben we meer dan momenten) (wie zei dat ook alweer?). Ik las iets over de duistere meisjes, en dat vond ik prachtig. Ik las een zin als “De wijzer van de klok maakte een paar rondjes”, en dat vond ik prachtig. Ik las zinnen als “Voel me veel, behalve mijn naam” en “Wanneer begon het begin van de middag?”, en dat vond ik prachtig. Ruiterlijk -want zo ben ik- vergaf ik Du Gardijn “Niet zomaar, er waren redenen. Die waren niet goed gecommuniceerd.” Ik haat het woord communiceren en het overmatige gebruik ervan waaraan deze tijd mank gaat (naja, deze tijd gaat aan wel veel meer mank natuurlijk). Vooral op kantoor, denk ik. Waar de mensen dingen zeggen als “Daar is naar mij toe niets over gecommuniceerd” waar met hetzelfde gemak gezegd had kunnen worden “Dat is mij nooit verteld” en dan maak je nog een veel minder achterlijke indruk ook. Maar ik vergaf het Du Gardijn want vergeving is een prachtig ding vind ge niet? Ik knarste slechts eventjes met mijn tanden, en las door. Moje dag. Moje muziek. Mooi boek.

Maar zo was het niet begonnen nee.

Willem du Gardijn -ik kende hem niet- heeft een zeer overrompelende schrijfstijl die wegkijken onmogelijk maakt. Hij inkt zijn woorden direkt op de huid van de lezer (ha! mag je van Theo alvast nooit meer kritisch zijn over welke vaccinatie dan ook). Dacht ik: Willem du Gardijn schrijft het leven zelve. Maar meteen schaam ik me voor die gedachte en ik streep hem door: Willem du Gardijn schrijft het leven zelve. Maar toch. Er is wel iets van aan. Zijn schrijvershand grijpt je bij de strot en sleurt je diep het boek in. Je leeft niet zomaar wat mee met de personages: je bént de personages. En dat begint dan goed want als gezegd: het eerste lied is een droevig lied.

Je bent een vrouw in verwarring. Je bent Aimée. In het eerste lied ben je Aimée.

Gevoelige, duistere Aimée ben je nu. Je speelt piano. Je man heet Adriaan. Die schrijft een boek. Het kan zijn dat je in het tuinhuis woont en niet in het hoofdhuis bij je man. Het kan zijn dat je een affaire hebt gehad met je pianostemmer Yves. Het kan zijn dat dat tot een hele hoop gedoe heeft geleid. Het kan zijn dat je later misschien toch weer in het hoofdhuis woont bij je man. Het kan zijn dat je gestopt bent met je praktijk. Het kan zijn dat de dokter soms komt, en dat je medicatie nodig hebt. Het kan zijn dat iemand je partituren gestolen heeft. Het kan zijn dat je niet altijd even goed meer weet wat hier nu eigenlijk aan de hand is.

Het doet pijn om Aimée te zijn. De lezer voelt die pijn.

Het is verwarrend om Aimée te zijn. De lezer voelt die verwarring.

Ja dat doet die Du Gardijn goed. Je bevindt je -ineens- in een situatie waarin je niet heel goed wegwijs meer bent. Er is mist, er is duister. Soms komen er mannen uit het duister tevoorschijn. Adriaan? De dokter? Ook zijn er duistere meisjes die dingen tegen je zeggen. Zijn die echt? Stemmen van vroeger? Demonen? Sirenen? Niet alles wordt opgehelderd. Er blijft te raden over. We raden maar wat. We zijn mensen en we raden maar wat. Hoe diep menselijk om uiteindelijk alleen maar wat te kunnen raden; hoe diep menselijk om Aimée te zijn. De menselijkste van ons allemaal.

Ik moest daar wel even aan wennen; ik moest de melodie van dit eerste lied duidelijk leren kennen. Er was verzet voordat ik de hand me liet meesleuren. Omgekeerd duurde het ook even om er weer uit te krabbelen, me te realiseren dat ik dan misschien wel Aimée was maar ook ‘ne gast die Casiotone For The Painfully Alone en een soepje op had staan. Aan het eind van het eerste lied wordt het echt allerwege onmogelijk om Aimée te blijven. Los van haar blijf ik haar wel als mens zien, een heel echt mens, de mooiste en de liefste vrouw die je je maar indenken kunt. De vrouw die ik eerst was heel werkelijk voor me te zien: dan ben ik maar 55 bladzijden ver in Het einde van het lied maar dan weet ik dat Willem du Gardijn een grote is. Een hele grote.

Het tweede lied dan.

(nu al het tweede lied, denk ik, het eerste lied duurde me te kort denk ik, ik had drie liederen lang Aimée willen blijven denk ik)

Het tweede lied is een koortsig lied. In het tweede lied gaat het over Adriaan. Adriaan reist af naar Italië om er verder te werken aan het boek over de laatste dagen van keizer Hadrianus. Ook de lezer reist, de lezer is ook weer Adriaan maar in het tweede lied is de lezer wat mij betreft minder consequent het personage dan in het eerste lied. Aimée was ik steeds, Aimée was ik volkomen. Als Adriaan met zijn boek bezig is; denkend erover of research doend ervoor, stop ik hem te zijn. Het onderwerp staat eenvoudigweg te ver van me af. Ik volg het van een afstandje. Maar de schrijfstijl blijft, en de zinnen ook. Zeg nou zelf: “De dood achter haar maakte haar lange haar mooi” – dat is toch een pareltje?

Daardoor komt het.

Daardoor komt het dat het praten met oudheidkundigen, conservatoren, archivarissen, archeologen; het opstellen van hypotheses over de sterfplek van Hadrianus; het (soms best abstracte) gemijmer over de (on)mogelijkheden van het schrijven; de haast essayistisch aandoende beschouwingen over leven en dood van dit tweede lied tóch geen dor lied maken. Dat komt door die prachtige zinnen die Du Gardijn je zomaar ineens (een beetje triomfantelijk, stel ik mij voor) in je gezicht kan smijten.

Daardoor. En hierdoor:

Het gaat daar in Italië niet alleen maar over Hadrianus. Je bent ook een geworpen zijnde, geworpen in een groezelige maffiafilm. Zoals je daar zit, als Adriaan, in je rare appartement in Napels. Hitte. Regenval. Achterdocht. Droom. Nachtmerrie. Gestoorde medebewoners. Drank. Sigaretten. Dood. Leugens (want: “Liegen was in Italië een vak op school”). Bedreigingen. Afpersing. De sfeer steeds hallucinant, broeierig, beklemmend. De laatste pagina’s van het tweede lied zijn weergaloos mooi. Het nam me mijn adem. Het stolde mijn bloed. Het zette de tijd stil. Dit is literatuur van het allerhoogste nivo.

Het derde lied is een klassiek lied. Het is 138 jaar na de geboorte van Christus. Du Gardijns schrijfstijl wordt hier een tint of wat statiger, zo lijkt het toch. Geen moment in dit laatste lied word ik Hadrianus; zoveel eeuwen kan die intensiteit klaarblijkelijk niet overleven. Bijzonder onderhoudend vond ik het wel, en dat is meer dan ik verwacht had want ik heb niet zoveel met historische romans. Je hebt gelijk, dat is een vooroordeel. Ik heb namelijk nog nooit van mijn leven een historische roman gelezen. Maar ik kan niet elk boek ter wereld lezen. En daarom heb ik vooroordelen nodig. Om bepaalde schrijvers, genres en stijlen al op voorhand uit te sluiten. Een beetje overzicht moet er zijn. Of deze tachtig pagina’s tekenend zijn voor de gemiddelde historische roman weet ik dus niet. Ik vond het mooi. Ik kon het zien. Hadrianus in zijn koets, reizend tijdens de laatste dagen van zijn leven. Ik kon meegaan op die reis. Ik kon de zeelucht ruiken, ik kon de wind voelen waaien. Ik vond het derde lied niet het mooiste lied maar toch ook een lied dat ik niet had willen missen.

Drie uiteenlopende liederen heeft Willem du Gardijn hier op doen klinken. Het is voorzekers toch niet de eerste keer dat ik zo totaal gegrepen werd door een boek van Koppernik. Jee, wat een fijne uitgeverij is dat toch eigenlijk. Kunnen die niet elke dag een boek uitgeven?

Willem du Gardijn Het einde van het lied Recensie

Het einde van het lied

  • Schrijver: Willem du Gardijn (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 9 september 2021
  • Omvang: 232 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de nieuwe roman van Willem du Gardijn

Nadat Adriaan zijn vrouw Aimée heeft verloren, vertrekt hij naar Italië om verder te werken aan een project waar hij al jaren mee bezig is: hij wil de laatste weken beschrijven van het leven van keizer Hadrianus – de periode die Marguerite Yourcenar in Mémoires d’Hadrien heeft nagelaten te vertellen.

Hij treedt in de voetsporen van Hadrianus en verblijft in Rome, in Napels en ten slotte in Baia, de oude Romeinse badplaats waar de keizer volgens overlevering op de tiende juli van het jaar 138 stierf. Terwijl hij werkt aan de beschrijving van de laatste reis van de keizer dringen gedachten aan Aimée zich steeds sterker aan hem op en durft hij het eindelijk aan in haar nagelaten dagboeken te lezen.

Het einde van het lied is een opmerkelijke tour de force over liefde, noodlot en aanvaarding, waarin Willem du Gardijn op geraffineerde wijze fictionele en historisch-biografische verhaallijnen verweeft.

Willem du Gardijn (1964) debuteerde in 2008 met de roman Monografie van de mond, waarmee hij werd genomineerd voor de Academica Literatuur Prijs. In 2011 verscheen de verhalenbundel Negen raven en in 2016 de roman Bevrijding. Zijn verhalenbundel Het grote vakantiepark, die in 2018 verscheen, stond op de longlist van de BookSpot Literatuurprijs.

Bijpassende boeken en informatie

Cees Nooteboom – Over het Japanse klooster Kozan-ji en de beroemde dierentekeningen

Cees Nooteboom Over het Japanse klooster Kozan-ji en de beroemde dierentekeningen recensie en informatie reisverhaal uit Japan. Op 21 mei 2021 verschijnt bij uitgeverij Koppernik dit Japanse reisverhaal van Cees Nooteboom.

Cees Nooteboom Over het Japanse klooster Kozan-ji en de beroemde dierentekeningen recensie en informatie

Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van het reisverhaal Over het Japanse klooster Kozan-ji en de beroemde dierentekeningen. Het boek is geschreven door Cees Nooteboom. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van het boek met het reisverhaal Cees Nooteboom.

Cees Nooteboom Over het Japanse klooster Kozan-ji en de beroemde dierentekeningen Recensie

Over het Japanse klooster Kozan-ji en de beroemde dierentekeningen

  • Schrijver: Cees Nooteboom (Nederland)
  • Soort boek: Japans reisverhaal
  • Foto’s:  Simone Sassen
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 21 mei 2021
  • Omvang: 88 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol
  • Waardering redactie: ∗∗∗∗ (uitstekend)

Recensie en waardering voor het boek

  • “Uitgeverij Koppernik heeft één verhaal van een bezoek aan het klooster Kozan-ji van Cees Nooteboom. Op zijn bekende erudiete wijze verhaalt hij over het klooster dat hij meermaals heeft bezocht en over de schatten die er te vinden zijn zoals de unieke dierentekeningen die inmiddels al zo’n 800 jaar oud zijn. Het boekje bevat alle afbeeldingen van één rol tekeningen die in werkelijkheid zo’n elf meter lang is. Bovendien is het boek verrijkt met mooi foto’s van fotografe Simone Sassen. Complimenten aan uitgeverij Koppernik die er een prachtig uitgegeven boek van heeft gemaakt. Alle kwaliteiten die de liefhebbers van Nooteboom zo kunnen waarderen, zijn ook in dit verhaal volop aanwezig.” (Allesoverboekenenschrijvers.nl. ∗∗∗∗)

Flaptekst van het boek met het verhaal over klooster Kozan-ji van Cees Nooteboom

Zijn talloze reizen hebben Cees Nooteboom altijd weer naar Japan geleid, een land dat hem met zijn tegenstelling tussen de opzichtige en hectische moderne consumptiewereld en de stille afzondering van de boeddhistische tempelwereld blijft fascineren. De tempel Kozan-ji, zijn huidige reisdoel, ligt in het noorden van Kyoto, herbergt onder andere de daar ontstane rollen met tekeningen van speelse dieren uit de vroege dertiende eeuw. De afbeeldingen van padden, kikkers, apen en andere dieren, die met menselijke kenmerken zijn uitgebeeld, zijn door verschillende kunstenaars gemaakt. Ze laten op tot elf meter lange, van rechts naar links te lezen beeldverhalen de dieren zien bij het baden, bij het aanbidden van Boeddha, bij een begrafenis of bij een gevecht en gelden als de eerste stripfiguren in de geschiedenis van de literatuur.

Bijpassende boeken en informatie