Fleur Jaeggy De waterstandbeelden Recensie en informatie over de inhoud van de roman van de Italiaanstalige Zwitserse schrijfster. Op 9 januari 2023 verschijnt bij uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de roman uit 1980, Le statue d’acqua, van de Zwitserse schrijfster Fleur Jaeggy.
Fleur Jaeggy De waterstandbeelden recensie en informatie
Als de redactie het boek leest, kun je op de pagina de recensie en waardering vinden van de Zwitserse roman uit 1980 De waterstandbeelden. Het boek is geschreven door FleurJaeggy. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van de roman van de Italiaanstalige Zwitserse schrijfster Fleur Jaeggy.
Recensie van Tim Donker
Misschien als meden. Misschien perzen. Misschien niet bij de pakken neer. Misschien vroeger, of anders later. Misschien als duw komt tot schuif. Misschien een puntje. Misschien een paaltje. Misschien laat op de avond. Misschien als de kinderen op school. Misschien in bad, misschien onder de douche. Misschien in de achtertuin of misschien op de fiets. Als het waait. Regent. Of zon, en windstil, en een reden om in een betere wereld te geloven. Misschien als je het van verre kunt zien komen. Misschien met jeuk op onbereikbare plekken. Misschien zonder reden. Misschien zomaar. Misschien bij de eerste pot koffie van de dag. Misschien in een ander land op het strand. Misschien onder blauwe hemel. Misschien in halfslaap. Misschien dronken. Misschien als ik sta te koken, of mijn nagels knip, of de was ophang. Misschien bijtijds. Misschien veel te laat. Ooit, misschien ga ik de schaamteloosheid bereiken om me die vraag te stellen. Deze vraag: Wat is een boek? Een stompzinnige vraag, zeg nu zelf. Maar. Ik las De waterstandbeelden en het leek me een gepaste doch niet te stellen vraag. Een ongekend domme doch volslagen logische vraag. Een uiterst kinderachtige en toch tamelijk intrigerende vraag.
Met boek bedoel ik natuurlijk fictie.
Met fictie bedoel ik natuurlijk literatuur.
Met literatuur bedoel ik natuurlijk –
O, er zullen ongetwijfeld handboeken bestaan. Het zal wel vastgelegd zijn, ergens. Een of andere literatuurwetenschapper heeft zich er ooit over gebogen en hij heeft iets gezegd. Iets met plot, ontwikkeling, zoiets. Iets met personages die op het eind verder zijn dan aan het begin. Iets met mensen die op de eerste bladzijde al iets moeten willen, al is het maar een glas water. Ik weet het wel. Ik heb die klok ooit horen luiden maar het heeft me nooit een moer kunnen schelen waar de klepel hing. Wetten ontdekken waar die niet zijn, loopt altijd op potsierlijkheden uit. Aan alles valt wel te tornen. Zoals Eekhoorn al zei. In een verhaal van Toon Tellegen dat ik een paar avonden geleden nog aan mijn zoon voorlas.
Ik heb nooit een grijns kunnen onderdrukken als iemand -meestal was Peter dat- oordeelde dat iets “niet zoveel meer met muziek te maken” had, als ik weer eens zo’n soort cd had opgelegd. U kent dat soort cd wel. Geen melodie, geen ritme, soms zelfs in het geheel geen instrumenten meer. The Brutum Fulmen die acht minuten lang het oorverdovende geluid van een industriële ventilator door mijn boxen (of toen: Peters boxen) lieten knallen, die op een werkbank lichtpeertjes kapot hamerden, die het gepiep van een deur in een parkeergarage tot in het ondraaglijke versterkten. Dat heeft niet zoveel meer met muziek te maken, zei hij, zei Peter.
Ik heb me altijd afgekeerd van mensen die naar een schilderij wezen en zeiden Dat kan mijn kleine zusje ook. Klaarblijkelijk is kunst bovenal iets wat je kleine zusje niet kan. Vraag je kleine zusje wat zij niet kan en doe het dan en zie daar: je hebt kunst gemaakt.
Ik heb altijd alleen maar wrevel gevoeld als ik moest zeggen wat ik eigenlijk zo leuk vond aan die “rare boeken” die ik las, ik heb woede gevoeld bij de onderliggende suggestie dat het alleen maar aanstellerij was, dat ik alleen maar deed alsof ik die “rare boeken” leuk vond om interessant te lijken. Want volgens mij heeft dat niet zoveel meer met schrijven te maken. Zei Peter weer.
Toch vroeg ik me toen ik De waterstandbeelden las even, heel even, een kortdurend, schaamtevol, eindeloos lijkend rotmoment, af of ook ik, ik zou bijna zeggen zelfs ik, niet een iets nodig heb, een allerminimaalst iets, een allerlaatste kleine kruimel literatuurwetenschap om mee te wegen, om te zeggen Ja, dit is een boek. Het is onzin, dat weet ik ook wel. Er is alleen maar een kaft, bladzijden, er zijn alleen maar letters. Dat is alles. En met Kraakpen hadden we een keer, één nummer, de kaft zelfs afgeschaft (bijna twee decennia voordat nY dat deed, ik wil het niet zeggen maar ik zeg het toch). Dat begreep toen niet iedereen. Er waren er die dachten dat ze een incompleet exemplaar toegestuurd hadden gekregen.
Jaeggy kende ik nog van De gelukzalige jaren van tucht. Dat was een raar boek, niet? Het was de sfeer, of het was de stijl, of het was de duisternis, of het was het licht, het bleef steeds een laatste rest hebben die je niet benoemen kon. Maar ik kon nog wel zeggen dat het ging over vriendschap, dat het zich afspeelde op een kostschool, dat het jaren overbrugde, dat er twee meisjes waren, dat die zich op het eind op een andere -letterlijke en figuurlijke- plek bevonden dan aan het begin. Daar kon je in de literatuurlessen nog wel wat mee.
Over De waterstandbeelden kan ik niets zeggen. Ik kan wel beginnen over die Beeklam die standbeelden bewaart in een ondergelopen kelder van zijn Amsterdamse huis, zoals de zijflap zegt, maar De waterstandbeelden gaat niet over Beeklam en in weerwil van de titel ook niet over zijn standbeelden. Amsterdam is een plek, helaas, maar er zijn ook andere plekken. Het zou zich nu af kunnen spelen of vijftig jaar geleden of vele eeuwen geleden. Het zou een roman kunnen zijn, maar ook een theatertekst, of een -daar heb je hem weer- boeklang poëem. Maar dat kan nog allemaal. Dat verontrust mij nog niet.
Het boek is maar een luttele 110 pagina’s dik al lijkt het veel dikker. Daarmee bedoel ik dat je het in vele stoelen leest, en onder vele hemels, dat je over vele vloeren gaat terwijl je dit aan het lezen bent, dat je het gedurende vele nachten leest. Ik zat maar in één stoel. Ik las dit in één nacht uit. Maar De waterstandbeelden is rijk, maf, ontregelend, duister. De vele korte, soms zeer korte, hoofdstukjes lijken even zovele geschilderde gruwelijkheden ofnee het zijn geen gruwelijkheden maar ze lijken het slechts. Of. Ja. Nee. Ik weet het niet. Je hebt de indruk dat je naar iets pijnlijks kijkt, dat alles zich afspeelt onder onheilszwangere luchten, er is iets mis aan het gaan maar je kunt niet zeggen wat, straks gaat hier zich iets bijzonder ellendigs afspelen maar dat straks komt nooit. De personages zijn die van Beckett of die van Joyce of die van Poe of die van De Sade of gewoon die van Jaeggy.
Maar dat kan nog allemaal. Dat verontrust mij nog niet.
Het perspectief wisselt, de taal vervreemdt, er is een gesprek met een kraai, personages komen uit de lucht vallen, er zijn onnavolgbare monologen, pinteriaanse dialogen, misschien is het één lange hallucinatie, zomwijlen bijkans hermetische tekstbrokjes die door de aarde zelf opgerocheld lijken te zijn, er is onderkoelde humor: “Als hij zei dat het een prachtige ochtend was, dan leek zijn toon eraan toe te voegen dat het betreurenswaardig was dat ochtenden prachtig waren.”; “ze was even lang als de kasten in haar huis hoog waren.”; “Snel, droogjes en verstrooid hadden de twee mannen amper tijd om met elkaar kennis te maken of ze waren het al eens, twee kieskeurige boompjes, die vanbinnen blij dat ze het snoeien hadden overleefd.”; “Beeklam stond weer op straat. De stad leek hem vaag en ver weg, er hing een geur van natte bloemen. Twee meisjes sloegen elkaar, het ene gebruikte haar vuisten, het andere een rood parapluutje. Hij waardeerde de elegante bedrevenheid van het brute geweld.”- naja geen dijenkletsers nee maar iets dat even een tik tegen de werkelijkheid geeft zodat de werkelijkheid scheef komt te hangen en zulke tikken zijn toch altijd weer goed voor een halve of misschien zelfs hele grijns op mijn gezicht.
Maar dat kan allemaal nog. Dat verontrust mij nog niet.
(Peter zou zeggen dat dat volgens hem niet zoveel meer met humor te maken heeft)
(Peter zei dat ooit daadwerkelijk dat iets volgens hem niet zoveel meer met humor te maken had. Dat ging over de zanger van Hallo Venray die ooit, op een of ander festival, meest vermoedelijk Pinkpop, was opgekomen op een pogostick. Peter beschreef me die scéne en voegde daaraan toe: Dat heeft volgens mij niet zoveel mee met humor te maken. Vroeg ik: Was dat als humor bedoeld dan?)
(& vooral dan dat dat parapluutje rood is)
Pas die allerminimaalste kruimel die Jaeggy me liet heroverwegen, deed het boek branden in mijn vingers. Die allerminimaalste kruimel was peteriaans geformuleerd: Heeft dit volgens mij nog wel wat met betekenis te maken?
Fragmentarisme, dat ken ik.
Tijdloosheid (als in: niet onomstotelijk situeerbaar in een duidelijk herkenbare tijd), dat ken ik.
Geen vaste hoofdpersonen, dat ken ik.
Van vorm veranderen, dat ken ik.
Een onduidelijke plot, of misschien zelfs de totale afwezigheid daarvan – dat ken ik.
Maar het betekende altijd nog wel iets. Iemand stond op, iemand ging zitten. Iemand vond iets, iemand voerde een telefoongesprek. Iemand dronk wijn, iemand dacht aan iemand anders. Iemand viel voor de tweede keer. Hoe die Jozef en die Maria dat grootgebracht hebben hè, je verstaat het niet.
Ik las De waterstandbeelden niet in één nacht uit. Ik deed er meerdere dagen over. De stoel en de vloeren en het plafond waren wel dezelfden, dat wel. Al waren zij dat op een ander nivo ook niet. Dit is ook geen in éénnachtuit-boek. Dit hier is een taje lees. Ik vond mij geregeld terug, in mijn leesstoel, hologig naar de bladzij starend, mompelend Wat heb je nu zojuist gelezen, Donker? – en dan het antwoord moeten schuldig blijven (nee, dat is niet waar, ik adresseer mijzelf nooit bij mijn achternaam). De waterstandbeelden telt vele zinnen die ik drie, vier, vijf keer moest herlezen om ergens in het duister toch nog zoiets als kontoeren te ontwaren. Bijvoorbeeld: “Alles wat vluchtig is voelde als haar eigendom, ofschoon haar dagen elders rondzwierven, waar geen heerschappij bestaat, waar de volmaaktheid geen erfgenamen heeft.”
Zo’n zin dus. En ik lees dat. En dan lees ik het nog eens. En dan nog eens. En nu heb ik hem zelfs overgeschreven. En ik lees, en ik schrijf over, en ik denk Staat daar iets? Betekent dat iets? Zegt het iets? Delen van die zin vind ik erg mooi. “haar dagen elders rondzwierven, waar geen heerschappij bestaat”, dat vind ik mooi, aan het woord “ofschoon” heb ik al sinds mijn vroegste jeugd een enorme hekel (net zoals aan “een poos”, of “dikwijls”, die haat ik ook al sinds mijn kleutertijd); “waar de volmaaktheid geen erfgenamen heeft” vind ik een beetje te gezwollen en “Alles wat vluchtig is voelde als haar eigendom” doet me dan weer te ijl aan, iets waar een bandje als Dead Can Dance mee af zou kunnen komen en dat is niet bedoeld als compliment. Maar het is een zin, en het staat in dit boek, en zinnen als deze deden me dat laatste kruimeltje vastpakken en van dichtbij bekijken. Moet een zin wel iets betekenen, en dan bedoel ik iets buiten die zin zelve. Kunnen zinnen geen “loutere” poëzie zijn, een taal die alleen nog maar naar zichzelf verwijst? Ben ik, juist ik, niet erg afkerig van X verwijst naar Y en Z naar A? Want zou je ommers A bedoelend niet liever ook A schrijven? Wat geen pleidooi is tegen poëtisch taalgebruik, hooguit tegen literair snobisme (ik heb het hier over die werken die je pas ten volle kunt begrijpen als je de bijbel, de Griekse en Germaanse mythologie, de Oosterse filosofie en de gehele wereldgeschiedenis van buiten kent). Mag een zin misschien niet gewoon een moje zin zijn, ook zonder dat je zou kunnen promoveren op die zin?
Dan denk ik aan “In het mooiste uur van de nacht veranderde koelte in treurnis.”. Staat daar iets? Nee. Ja. Ik weet het niet. Misschien is het zwanger van oneindig veel betekenissen. Misschien betekent het niets anders dan dat in het mooiste uur van de nacht de koelte in treurnis veranderde. Koelte verandert wel vaker in treurnis. Wel. Ja. Ik vind het vooral een hele moje zin. Op dit uur van de ochtend, met kaneelkoffie in mijn kop en Ornette Coleman in de speler is een hele moje zin meer dan genoeg. Op dit uur van de ochtend mag een boek best dat zijn: een verzameling hele moje zinnen, een stuk of wat verstillende beelden, vervreemding, duisterheid & dingen die absurd zijn. Ik heb De waterstandbeelden mooi gevonden. Een mooi boek, koffie en Coleman. Niks meer is er nodig om een regenachtige ochtend prachtig te maken.
De waterstandbeelden
- Schrijfster: Fleur Jaeggy (Zwitserland)
- Soort boek: Italiaanse roman uit Zwitserland
- Origineel: Le statue d’acqua (1980)
- Nederlandse vertaling: Hilda Schraa
- Uitgever: Koppernik
- Verschijnt: 9 januari 2023
- Omvang: 112 pagina’s
- Uitgave: paperback
- Prijs: € 19,50
- Boek bestellen bij: Bol / Libris
Flaptekst van de roman uit 1980 van Fleur Jaeggy
Familie, obsessie en rijkdom samengebracht door de meesterstilist.
Zelfs in het bepaald niet weelderige oeuvre van Fleur Jaeggy is De waterstandbeelden een bijzonder eigenaardig boek. Deze vroege roman, wrang van eenzaamheid en vol vervreemde emotionele armoede, is gedeeltelijk gestructureerd als een toneelstuk: de dramatis personae omvatten de verschillende familieleden, vrienden en bedienden van een man genaamd Beeklam, een rijke kluizenaar die standbeelden bewaart in de ondergelopen kelder van zijn Amsterdamse huis, waar herinneringen beven in traag licht en het omringende water ondergronds naar het IJ wordt gelokt.
De waterstandbeelden, opgedragen aan Ingeborg Bachmann en uitgewerkt in Jaeggy’s sobere maar diamantscherpe stijl, levert – met zijn verzameling getroebleerde maar verwante zielen – een onuitwisbaar beeld van de drassigheid van het leven.
De Zwitsers-Italiaanse schrijfster Fleur Jaeggy (31 juli 1940) werd in Zürich geboren. In 2019 verschenen van haar in vertaling de verhalenbundel Ik ben de broer van XX en de roman SS Proleterka, die op de shortlist van de Europese Literatuurprijs stond. De gelukzalige jaren van tucht, haar bekendste roman, die bekroond werd met de Premio Bagutta, verscheen in 2021 bij Koppernik.