Tag archieven: boekrecensie

Phillipa Ashley – Een perfecte kerst in Cornwall

Phillipa Ashley Een perfecte kerst in Cornwall recensie en informatie feelgood kerstroman. Op 24 oktober 2024 verschijnt bij Uitgeverij Heartbeat de Nederlandse vertaling van A Perfect Cornish Christmas, de kerstroman over Cornwall van de uit Engeland afkomstige schrijfster Phillipa Ashley. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster en de uitgave. Bovendien is hier ook de recensie en waardering te vinden.

Phillipa Ashley Een perfecte kerst in Cornwall recensie

Wat een bijzondere kerst moet worden, loopt uit op een ramp. Zonder het te willen, onthullen Scarlett en haar zus Ellie een groot familiegeheim. Het zet alles op zijn kop. Zo erg dat het gezin het jaar erna er niet in slaagt weer balans te vinden. De kerst van dit jaar dreigt ook een treurige bedoening te worden.

De zusjes vinden enige afleiding bij mannen in het kleine stadje Porthmellow. Ze zijn in het leegstaande familiehuis getrokken om tot zichzelf te komen en raken betrokken bij het leven van de gemeenschap. Dat verloopt echter niet zonder slag of stoot. Er blijken nog wat meer geheimen verborgen te liggen…

Het dorpje Porthmellow leent zich perfect voor een knus en warm kerstverhaal. De toon wordt direct gezet, als Scarlett als verzopen kat op haar pantoffels in de plaatselijke pub boven komt. Wat is er gebeurd? Wat heeft haar zo van streek gemaakt? Gaandeweg wordt dat duidelijk. Maar dan nog blijven er genoeg vragen om op te lossen. De genegenheid tussen de zussen is hartverwarmend. Af en toe neigt de oudste zus een tikje teveel naar zich weg te cijferen, wat een beetje irritant kan worden. Zo nu en dan mist het verhaal wat pit en vaart. Maar het leest overwegend lekker weg. Mede dankzij het gemeenschapsgevoel dat erg naar voren komt.

Als je op zoek bent naar een lekker leesbaar kerstverhaal dat zich afspeelt in een knusse omgeving, is Een perfecte kerst in Cornwall absoluut de moeite van het lezen waard. Scarlett en Ellie zijn leuke vrouwen met wie je makkelijk mee leeft. Perfect verhaal om te lezen met wat kerstverlichting om je heen, terwijl het buiten koud en guur is! De kerstroman is gewaardeerd met ∗∗∗∗∗ (zeer goed).

Recensie van Jolien Dalenberg

Phillipa Ashley Een perfecte kerst in Cornwall

Een perfecte kerst in Cornwall

  • Auteur: Phillipa Ashley (Engeland)
  • Soort boek: kerstroman
  • Origineel: A Perfect Cornish Christmas (2019)
  • Nederlandse vertaling: Kyra Mind
  • Uitgever: Heartbeat
  • Verschijnt: 24 oktober 2024
  • Omvang: 362 pagina’s
  • Uitgave: ebook / luisterboek
  • Prijs: € 3,99 / € 9,99
  • Waardering redactie: ∗∗∗∗∗ (zeer goed)
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de kerstroman over Cornwall van Philippa Ashley

Kruip lekker onder de wol met deze hartverwarmende kerstromance en ontsnap naar het schitterende Cornwall

De kerstdagen staan voor de deur, maar omdat Scarlett afgelopen Kerstmis een schokkend familiegeheim ontdekte, voelt Scarlett zich niet bepaald vrolijk en opgewekt. Het enige wat ze voor kerst wil, is erachter komen wie haar echte vader is.

Dus vertrekt Scarlett naar het kleine stadje Porthmellow in Cornwall, want ze vermoedt dat daar de waarheid over haar verleden verborgen ligt. Ze had er alleen niet op gerekend dat ze meegesleurd zou worden in de voorbereidingen voor de plaatselijke kerstfestiviteiten. Of dat ze Jude daar zou ontmoeten, wiens charme haar leven nog ingewikkelder dreigt te maken.

Dan komt alles tot een hoogtepunt op het kerstfestival van Porthmellow. Kan Scarlett dit jaar een perfecte kerst beleven of liggen er nog meer verrassingen in het verschiet?

Bijpassende boeken en informatie

Yoko Tawada – De bruidegom was een hond

Yoko Tawada De bruidegom was een hond recensie en informatie over de inhoud van de novelle uit Japan. Op 28 november 2024 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van 犬婿入り/ Inu mukoiri  het boek van de Japanse schrijfster Yoko Tawada. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de schrijfster, de vertaler en over de uitgave.

Yoko Tawada De bruidegom was een hond recensie van Tim Donker

Ook deze dingen kunnen je dag maken. Nog altijd zijn er dingen die je dag kunnen maken.

Het kan een kort en mals regenbuitje zijn, kletterend op je kop aan het begin van de lente. Het kan iets zijn dat nog nooit gegeten hebt en waarvan je de smaak niet helemaal thuis kunt brengen. Het kan een klein en mooi gesprekje zijn met iemand die je eigenlijk nauwelijks kent. Het kan het pianoloopje zijn in Comet # 9 van Helium. Het kan een kieteling zijn of een binnenpretje of iets leuks dat je je plotseling weer herinnert. Een droomflard, een kat die op je schouder gaat zitten, een perfect gepocheerd ei. Of: een uiterst merkwaardige novelle.

Zo merkwaardig als dit bijvoorbeeld: in een wat slaperig stadje geeft Mitsuko Kitamura bijles. Of naja, bijles. Kinderen komen naar haar huis, en Mitsuko zegt dan dingen. Ze geeft ongepaste tips, bijvoorbeeld. Dat je een papieren zakdoekje het beste drie keer gebruikt, de derde keer als weeseepapier. Of ze vertelt rare, en een beetje viezige sprookjes. Over een prinses met een heel lui kindermeisje; zo lui dat ze te beroerd is om de billetjes van de prinses af te kuisen en die dan maar steeds laat schoon likken door een hond waardoor de prinses zich op latere leeftijd genoodzaakt voelt te trouwen met de hond. Als kinderen thuis vertellen over de bijlessen, brengt dat geregeld wat geroddel teweeg. Nooit ernstig, er is altijd wel iemand die de “lesstof” van Mitsuko weet te relativeren, en niemand haalt ooit zijn kind uit haar klasje.

Dan, een dag, die man. Misschien had u het achterplat al gelezen. De man loopt Mitsuko’s achtertuin in, stelt een totaal willekeurig aandoende vraag (“Heeft u mijn telegram nog ontvangen?”), tilt Mitsuko op, ontdoet haar van haar korte broek, en wat zich dan ontspint kan het best omschreven worden met “verkrachting” want al dekt die term de lading niet geheel – van wederzijdse sex is evenmin echt sprake. Als de man zich bevredigd voelt, laat hij Mitsuko buiten achter, ruimt binnen wat op en kookt een maaltijd voor haar.

Sja. Dan zou je verschillende dingen kunnen doen. Je zou HELP kunnen schreeuwen. Of de politie bellen. Of zo’n vent buiten smijten. Weetikveel. Wat zou jij doen? Wat zou ik doen? Wat dondert het, wat Mitsuko doet is in ieder geval niet veel. Aan tafel gaan, en eten, en welaan het leven gaat verder met de ene dag aan de andere te rijgen. De man, die zich Taro noemt, meteen toegevend dat dat een slecht verzonnen schuilnaam is, blijft in het huisje van Mitsuko. Wonen, of logeren, geef het een naam. Wat alvast niet waar is, is wat het achterplat zegt. Ze beginnen verdorie helemaal geen “intense romantische en seksuele relatie”. De man, die iets dierlijks heeft, neemt veelal eenzijdig het initiatief tot sex, en of Mitsuko er nou heel veel lol aan beleeft, is maar zeer de vraag. Ze laat het eerder wat gelaten met zich gebeuren, is wat ik zou zeggen. En romanties? Hum. Hoeveel gevoelens koestert Mitsuko eigenlijk voor “Taro”? Vooral ergernis, toch? Taro is midden in de nacht wakker, dan is het ook wanneer hij “zijn” sex wil, ligt de rest van de dag te suffen, waardoor Mitsuko uit haar normale leefritme wordt geslagen. Nu nog niet zo’n enorme ramp, het is zomervakantie, maar als straks het klasje weer begint moet ze wel uitgeslapen kunnen zijn. Of omwonenden en de moeders van haar bijleskinderen geen aanstoot zullen nemen aan de aanwezigheid van Taro, is een andere angst.

Hum. Ja. Of die aanstoot genomen wordt? Wel, het is alvast niet waar wat het achterplat zegt. En ja dat zei ik eerder ook al, maar ik heb echtwaar zelden zo’n inaccuraat achterplat gelezen. Er is niet meteen “grote ergernis”, en als die er is ook niet bij “haar vrienden” maar eerder, dus, bij die moeders van de bijleskinderen die ook al voor er een halve weerwolf bij Mitsuko was ingetrokken, heersten op het roddelsirkwie (dat is ergens een sirkwie, ga anders zelf kijken). En het zijn ook niet “sommigen” die hun vermoedens hebben over de werkelijke identiteit van Taro, het is maar één moeder die hem uiteindelijk identificeert als Iinuma, de verdwenen / vermiste echtgenoot van Ryoko. Erg hartstochtelijk heeft Ryoko nooit naar hem gezocht, want eerst was Iinuma een timide, schuchtere, angstige sufbubbel maar na door een koppel honden aangevallen en gebeten te zijn, werd hij dierlijk en onberekenbaar. In geen geval een man die ze bijzonder hard miste.

Wel. Vanaf daar wordt het alleen maar maffer. Het is bijna ongelooflijk hoeveel mafheid Tawada in krap zeventig pagina’s proppen weet. Ryoko komt zelf naar Mitsuko toe om zich ervan te vergewissen of Taro werkelijk Iinuma is, een scene die Mitsuko’s kennismaking met Taro spiegelt: weer is er de vraag of het telegram ontvangen is, weer is er het optillen, geen sex deze keer, en geen hereniging van de echtelieden – Ryoko gaat weer, geluidloos, en Taro / Iinuma blijft bij Mitsuko achter. Er is een door de andere kinderen als “raar” bestempeld meisje in Mitsuko’s bijlesklas waarover Mitsuko meer en meer gaat moederen. Er is een vermoeden dat Iinuma / Taro een homosexuele verhouding heeft met de vader van dat “rare” meisje. Het zou kunnen zijn dat gamehal een eufemisme is voor homobar. Er is een treinreis van twee mannen. Er zijn mensen die overwegen daarover de politie te informeren. En er is een novelle die ineens afgelopen is.

Wat haalde ik uit dat alles? Geen meesterwerk. Ook geen pracht over het ondraaglijke. En zeker geen Kafka, hou die verdomde Kafka eens een keer in je kast man, kunnen jullie nou nooit eens iets beters verzinnen dan Kafka om mee te komen aankakken? Ook niet echt iets over anders zijn en je niet willen aanpassen aan conventies. Al zit dat hele deadpoetsociety-achtige “onconventionele leraar”-sfeertje er natuurlijk wel door de hele novelle heen verweven. Glinsterende vreemdheid dan misschien, ik ga akkoord met glinsterende vreemdheid.

Suffe buurten en bizarre gebeurtenissen, en hoe goed zij wel of niet rijmen met elkaar.
Een koortsdroom als je in slaap valt in het gras op een warme zomernamiddag.
Iets dat je even doortintelt, en achteraf kun je niet goed zeggen wat het was.

Dat is wat het was voor mij. Een uiterst merkwaardige novelle, die je gelezen hebt voor je het goed wel beseft, en dan iets kleins in je achterlaat, het kriebelt daar een beetje, je kunt het niet benoemen en je moet het misschien maar ook niet benoemen want het heeft je dag gemaakt en dat is al meer dan genoeg als de dagen grauw en grijs zijn, en de kou al bijna tot in je botten dreigde te kruipen.

Yoko Tawada De bruidegom was een hond

De bruidegom was een hond

  • Auteur: Yoko Tawada (Japan)
  • Soort boek: Japanse roman
  • Origineel: 犬婿入り/ Inu mukoiri (1993)
  • Nederlandse vertaling: Luc Van Haute
  • Uitgever: Koppenik
  • Verschijnt: 28 november 2024
  • Omvang: 60 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek
  • Prijs: € 18,50
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het boek van de Japanse schrijfster Yoko Tawada

Een onderwijzeres vertelt haar leerlingen een fabel over een prinses die belooft met een hond te trouwen in ruil voor bepaalde gunsten. Het verhaal krijgt een vreemde wending wanneer in het echte leven een vreemde hondachtige man bij de lerares intrekt. Hij neemt het huishouden over, verleidt haar en ze beginnen een intense romantische en seksuele relatie. Dit tot grote ergernis van haar vrienden, van wie sommigen vermoedens hebben over de identiteit en motieven van de man.

De bruidegom was een hond is een ontwapenende en onvergetelijke moderne klassieker over anders zijn en je niet willen aanpassen aan conventies.

Yoko Tawada werd 23 maart 1960 geboren in Tokio en verhuisen op haar tweeëntwintigste naar Hamburg en in 2006 naar Berlijn. Ze schrijft in zowel het Japans als het Duits en heeft in beide talen verhalen, romans, gedichten toneelstukken en essays gepubliceerd.

Bijpassende boeken en informatie

 

Tove Ditlevsen – Vilhelms kamer

Tove Ditlevsen Vilhelms kamer recensie en informatie over de inhoud van de Deense roman. Op 13 november 2024 verschijnt bij uitgeverij Das Mag de Nederlandse vertaling van Vilhelms værelse de laatste roman uit 1975 van de uit Denemarken afkomstige schrijfster Tove Ditlevsen. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster, de vertaler en over de uitgave.

Tove Ditlevsen Vilhelms kamer recensie

  • “Niemand kan zo luchtig over zulke vreselijke ellende schrijven als Tove Ditlevsen.” (Connie Palmen)
  • “Misschien wel de meest spectaculaire herontdekking van de afgelopen jaren.” (Der Spiegel)

Begin jaren tachtig van de vorige eeuw maakte ik kennis met het werk van de Deense schrijfster Tove Ditlevsen. Haar werk verscheen in Duitse vertaling in de sobere pockets die Suhrkamp Verlag op de markt bracht. Als lezer geïnteresseerd in Scandinavische literatuur was je in die jaren aanwezen op  vertaling in Duits want Nederlandse uitgevers hadden op een enkele uitzondering na nauwelijks interesse in.

Dat is inmiddels heel anders geworden. Op de golf van de populaire Scandithrillers is er ook veel meer aandacht gekomen voor literatuur uit Scandinavië. Elke zichzelf serieus nemende uitgeverij brengt jaarlijks één of meerdere boeken uit van auteurs uit Scandinavië. En op die golf wordt er ook meer en meer werk dat jarenlang over het hoofd is gezien in vertaling uitgebracht.

De romans van de Deense schrijfster Tove Ditlevsen zijn hiervan misschien wel het meest duidelijke voorbeeld. Wereldwijd zijn haar boeken inmiddels bestsellers en dat terwijl ze zelf in al op 17 maart 1976 overleed nadat ze voor de vijfde keer een zelfmoordpoging ondernam.

Ditlevesen ging nogal gebukt onder de zwaarte van het leven en daarmee is haar werk dan ook grotendeels doordrenkt. In Vilhelms værelse dat een jaar voor haar dood verscheen doet ze op literaire en indringende wijze verslag van haar zeer moeizame huwelijk met Victor Andreasen.

Het bijzondere van de roman is dat deze bol staat van relationele gruwelijkheden maar dat Ditlevsen hierover bijna lichtvoetig schrijft. Maar ondanks al de ze perikelen blijf je geboeid doorlezen. Vilhelms kamer wordt naast de driedelige Kopenhagen trilogie gezien als haar beste werk en dat is volkomen terecht. De roman is inmiddels vijftig jaar oud maar heeft in die halve eeuw niets aan actualiteit en intensiteit verloren. De roman is gewaardeerd met ∗∗∗∗ (uitstekend).

Vilhelms kamer

  • Auteur: Tove Ditlevsen (Denemarken)
  • Soort boek: Deense roman
  • Origineel: Vilhelms værelse (1975)
  • Nederlandse vertaling: Lammie Post-Oostenbrink
  • Uitgever: Das Mag
  • Verschijnt: 13 november 2024
  • Omvang: 220 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 23,50 / € 12,99
  • Waardering redactie: ∗∗∗∗ (uitstekend)
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol

Flaptekst van de laatste roman van Tove Ditlevsen

Lise en Vilhelm – zij een instabiele kinderboekenauteur, hij een opvliegende krantenman – hebben oprechte strijd en minstens zo oprechte verzoeningen. Maar na twintig jaar van aantrekken en afstoten lijkt hun huwelijk finaal te knappen wanneer Vilhelm daadwerkelijk zijn biezen pakt om er met zijn zoveelste minnares vandoor te gaan en zijn kamer leeg komt te staan.

In Vilhelms kamer ontmaskert Tove Ditlevsen het huwelijk als een loopgravenoorlog waar zelfs de liefde niet kan overwinnen. Wie vernietig je eerst: jezelf of de ander? Het is Ditlevsens meest gewaagde roman en wordt, samen met de Kopenhagen-trilogie gezien als haar meesterwerk.

Tove Ditlevsen (14 december 1917, Kopenhagen – 7 maart 1976, Kopenhagen) werd jarenlang gezien als een schrijver die niet in de literaire kringen van haar tijd paste: ze was een huisvrouw uit de arbeidersklasse, met vier gestrande huwelijken en een sluimerende drugsverslaving, die zichzelf en haar naasten genadeloos gebruikte in haar schrijven. In haar tijd werd ze zowel omarmd als neergesabeld, en tegenwoordig is haar rauwe en springlevende oeuvre wereldwijd herontdekt: haar vermaarde, autobiografische Kopenhagen-trilogie wordt in 36 landen uitgegeven.

Bijpassende boeken en informatie

Annika Norlin – De Kolonie

Annika Norlin De Kolonie recensie en informatie over de inhoud van de roman van de Zweedse schrijfster. Op 15 oktober 2024 verschijnt bij Uitgeverij Mozaïek de Nederlandse vertaling van de roman van de uit Zweden afkomstige schrijfster Anninka Norlin. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster en over de uitgave.

Annika Norlin De Kolonie recensie  van Tim Donker

En de weg, de eindeloze lege weg, en het sjokken. En nergens zijwegen te zien, o heer waar zijn uw zijstraten, en nergens een voertuig, en dus blijf je maar sjokken, voortsjokken, sjokken om het sjokken, sjokken omdat dit de weg is waarop je sjokt, omdat de weg er ligt, en jij er bent, en er geen zijweg of voertuig te zien is, en je vraag je af of er alternatieven voorhanden zijn, of die er ooit waren.

Of het ook anders kan.

Of het ooit anders gekund heeft.

Of de doem misschien. Nooit het eigenlijke heel-kunnen-zijn daar, wel het zijn-ten-dode. En de weg. En het sjokken.

Naar alternatieve levensstijlen zoeken we allemaal, naar alternatieve levensstijlen zoekt Annika Norlin in dit hier De Kolonie. Het begint in Zweden, alles begint in Zweden misschien, maar in de stad, het urbane leven, grotestadsneurose, de herrie, de mensen, de dampen en daar dan middenin: Emelie. Journaliste, carrièrevrouw, geslaagd in het leven, toch?, degene die dingen gedaan krijgt, degene die er middenin staat, waarin, middenin het leven, er zijn vrienden om mee naar plaatsen te gaan, je kunt uit, je kunt gaan eten ergens, misschien treedt daar of daar wel een band op, theatervoorstelling, feesten, de sportschool. Er is altijd wel een cocktail te drinken, er is altijd wel iemand om je in te verliezen, er is de volgende keer kans op een vaste aanstelling, soms is er geen volgende keer, je kunt gaan joggen, je kunt je onderdompelen in verbondenheid, je bent in de stad, je woont daar, het is nu, het is altijd nu, overal is het altijd nu, je kunt naar je appartement gaan, je eigen appartement dat je zelf gekocht hebt, zelf geverfd hebt, je appartement waarvan elke sentimeter je vertelt hoe autonoom je bent, je kunt trots zijn op appartement, op je leven, op je wie je bent, op heel je emelieheid, en ongemerkt groeit er iets.

Irritatie, in eerste. Het snauwen, het boos worden, het schuldgevoel. En dan. Hartkloppingen. Een vervelend gevoel in haar borst. Is het fysiek, is het psychisch, wat gebeurt er?

Een burn-out, is wat er gebeurt. Emelie ziet zich op een dag geconfronteerd met een burn-out. Ze kan haar bed niet meer uit. Raisonneren met haar lichaam helpt niets, ze zegt haar lichaam dat ze op moeten schieten, bed uit, er is een bus te halen, er zijn mensen te zien, haar lichaam zegt wel ja maar doet vervolgens niets. Dagen lang ligt Emelie in bed. Er is een buurvrouw die zich om haar bekommert, voor haar zorgt, eten maakt, van haar eigen burn-out vertelt, zegt dat ze een toen een tijdje gekampeerd heeft, ergens in de ruwe natuur, vuur maakte, en zich daarna veel beter voelde.

En Emelie. Ze ligt en zit. En Emelie. Ze peinst. Ze peinst dit: “Het punt is dit. Ik hou niet eens van de natuur. Ik hou niet van buiten zijn. Een van de beste dingen van volwassen worden, was ontkomen aan dat eeuwige, opgedrongen Buiten. ‘Je hebt nu lang genoeg gelezen, ga maar even naar buiten.’ ‘De les is afgelopen, alle kinderen moeten naar buiten.’ Stilletjes trok je je jas aan en je benen voelden zwaar als je de schooltrap afliep. Ik stelde me altijd de parallelle ervaring van diezelfde pauze van de leraren voor, hoe ze in de warme lerarenkamer koffie zaten te drinken. Misschien had iemand wel donuts mee.”, en ik vond dat grappig, omdat het zo gaat, ik betrap me er zelf soms op, dan jaag ik mijn kinderen naar buiten, omdat dat gezond is, omdat het echte leven buiten plaats vindt, het echte leven is altijd elders, buiten is het goed, er wachten zoveel avonturen op je om beleefd te worden, allemaal buiten, binnen is voor bleekneusjes, binnen is er niks want alles is buiten, zo denkt een opvoeder te werk te moeten gaan, terwijl ik nog goed weet hoe het was, midden in de winter, verdomme ijskoud, maar wij moesten naar buiten, het schoolplein op, iemand ging naar de weesee en had de deur open laten staan, kwam er ook nog zo’n stomme weke verwende zich in warmte wentelende leraar klagen ook, of we de deur asjeblieft dicht wilden houden want alle kou kwam naar buiten, ja die stomme kou waar wij van jullie per se in moeten stelletje kloothannesen dat jullie er hangen, zei ik: kan iemand die buitendeur weer open zetten dan komt er misschien iets van de warmte van binnen naar buiten, en daarom lach ik, omdat ik dat ken, dat verdomde buiten dat ik nu ik zelf een ouwe lul ben niettemin aanprijs als het geweldigste dat het leven te bieden heeft, ja daarom lach ik.

Maarja. Emelie gaat toch overstag. Kun je net denken. Anders had Norlin geen boek gehad, en wij ook niet. Of toch maar een heel kort. Ze gaat die stomme natuur in, met een tentje, kampeert wat, slentert wat rond, verveelt zich misschien een beetje. En af en toe ziet ze een groepje mensen. Mensen in een groep. Jij en drie anderen naderen een meer. Zeven mensen, mannen en vrouwen, van middelbare leeftijd of ouder, één is nog erg jong misschien. Ze doen rare dingen. Ze zingen. Ze dansen. Ze roosteren een dode vogel en zeggen dank dank dank tegen de geroosterde vogel. Ze lummelen, ze hangen rond, ze zwijgen, ze zwemmen. Ze zien er een onmogelijke combinatie uit. Een vrouw in een jurk ziet er sterk uit. Een onwaarschijnlijk moje, rijzige man lijkt Grieks. Een kleine man van middelbare leeftijd heeft iets bedroefds over zich. Een jonge mankepoot doet denken aan een trieste hond van vroeger die Arme Sloeber genoemd werd, dus ja.

Dus ja wie zijn het? Dat groepje totaal willekeurige mensen? Wordt er ergens een film opgenomen? Is het een sekte? Zijn het dwazen? Hippies? Druggebruikers? Mensen die op aanraden van hun therapeut een of ander trauma proberen te verwerken? Emelie raakt geïntrigeerd en begluurt het groepje steeds vaker.

En dat is waar het kantelt.
Het kantelt.
Het kantelt.

Het eerste deel is geschreven vanuit Emelie, en heeft vaart, is grappig, met een onderkoeld sienisme maar evenzo buitengemeen rake observaties: “Ik had mijn iPhone meegenomen, maar merkte dat ik er bang voor geworden was. Bang voor de e-mails, dat er een vraag zou komen die beantwoord moest worden. Bang voor de berichtjes. Bang voor alle sociale media, alle ‘LEES DIT! Wanneer doet iemand iets? Tijd om in actie te komen!’ En als je niet precies hetzelfde voelde en niet onmiddellijk in actie kwam zonder er eerst over na te denken, was je slecht.”

En ja, denk ik, ja ja ja Norlin, dat is het, dat is precies wat het is. Als deze tijd ergens aan kapot gaat dan is het wel die bijna fascistoïde neiging om het de hele tijd zo ontzettend met elkaar eens te zijn over alles. De eerste eensgezindheid is al dat het allemaal verschrikkelijk erg is. Alles is heel erg erg, Alles is in krisis. Alles loopt op zijn eind. Het is al sedert het begin der tijden twee voor twaalf. Ons doodsuur heeft geslagen, slaat nu al zo lang. Iedere keer dat de regen wat heftiger valt dan doorgaans kan het begin van een nieuwe zondvloed inluiden. Elk zelfs maar enigszins ongewoon natuurfenomeen komt door klimaatverandering. Wanneer een griepvirus rondwaart moet onmiddellijk de democratie worden afgeschaft om de totalitaire staat te installeren want het zou wel eens een nieuwe pestepidemie kunnen zijn en De Regering Moet Ingrijpen. Elk conflict, iedere spanning tussen landen zou wel eens op een derde wereldoorlog kunnen uitlopen. Alles steeds een mogelijk begin van veel, en altijd is dat erg.

En zo lees je dat, met die vaart, met die instemming, met die grote lach op je gezicht. Maar als het kantelt, wordt De Kolonie meerstemmig. Emelie verdwijnt naar de achtergrond, of er allang overheen. Nu zijn het de leden van De Kolonie die spreken. Norlin presenteert uitvoerig hun voorgeschiedenis. En tapt daarbij ook uit andere vaten. Met precisie, met verfijning, maar vooral: met bijzonder veel medegevoel beschrijft ze de jeugd, de levens van onder andere Sara, József en Sagne, de wegen die hen naar De Kolonie hebben geleid. Die stukken zijn prachtvol. Poëties. Breekbaar. En vol liefde, zo propvol liefde. Deze schrijfster houdt overduidelijk van haar personages. Zoveel dat je als lezer ook van ze gaat houden. Hoe zou je niet houden van de melancholieke József, zoon van holocaustoverlevenden, die als enig kind altijd gepoogd heeft de nooit uitgesproken maar onmiskenbaar aanwezige wonden van zijn Hongaars-Joodse te doen genezen en van een tragisch, eenzaam jongetje is uitgegroeid tot een warmhartige volwassene die zich altijd aanpast, altijd probeert het een ander naar de zin te maken, altijd de harmonie zoekt, altijd alles van twee kanten wil bekijken, altijd troost wil bieden. Hoe zou je niet houden van Sara, die zo’n enorm charisma heeft dat ze altijd en overal het middelpunt wordt, soms tegen wil en dank. Hoe zou je niet houden van de sociaal onhandige entomologe Sagny die het waarnemen van een mogelijkerwijs zeldzame libel verkiest boven een kinderfeestje en dierhalve nooit echt begrepen werd. Hoe zou je niet houden van Aagny die haar man Ove vermoord heeft en daarom niet zonder begrip is voor anderen die eventueel iemand vermoord zouden hebben want “soms moet je gewoon van iemand af”, die bizarre Aagny die niettemin zeer moederlijk, verzorgend, innemend is. Hoe zou je niet houden van Låke, die nergens om gevraagd heeft, er ook maar is, alles in zich opzuigt, open is, en zacht, en beschadigd, en lief. Zoals Norlin ze schildert, hoe ze gepenseeld voor je ogen verschijnen. Hoe mooi dat is, en hoe schrijnend, hoe pijnlijk, de taal zo dichterlijk met zinnen die soms midderregel afbreken om op een inspringende volgende regel verder te gaan – om te laten zien hoe er soms een breuk in gedachten zit, hoe dingen kunnen stokken, of hoe raar, onbevattelijk en heftig het leven af en toe is.

Je denkt dat dit te mooi is.
En je denkt dat mooi niet kan.
Omdat wat mooi is klaarblijkelijk zelden mojer maar geregeld wel minder mooi worden kan.

Zoals. Ik zeg nu maar wat. Het is een zonnige dag en je ligt op ergens een heuvel op je rug in het gras. Naast je ligt iemand anders, en het zou iemand van de andere sexe kunnen zijn, en jullie zouden beiden hetrosexueel kunnen zijn, maar dat is niet per se noodzakelijk, in het voorbeeld is het niet per se sexueel bedoeld. Je ligt daar op je rug, het weer is aangenaam, het gesprek vloeit als honing: traag en zoet. Er mogen stiltes vallen, er mag gezwegen worden, er mag gedacht worden vooraleer iemand iets zegt. Het gesprek hoeft helemaal niet diepgaand te zijn, maar gaat zeer waarschijnlijk wel over wezenlijke dingen. En alles is mooi totdat je je bedenkt hoe breekbaar deze schoonheid feitelijk is. Het zou bewolkt kunnen worden, gaan wajen, regen misschien zelfs. Er kan een bekende langskomen, die een praatje wil maken, en natuurlijk altijd een of andere onnozelaar. Degene met wie je bent zou iets stoms kunnen zeggen, of iets kwetsends, of gewoon maar iets waar uit blijken zal dat jouw gevoel voor de schoonheid van deze situatie niet gedeeld wordt.

Zo peinsde ik toen ik De Kolonie las. Nog niet eens halverwege. Dit is zo mooi, dit kan alleen maar lelijker worden nu. Waar zal dit heen gaan, bijna vierhonderd bladzijden dik is dit boek, dat zijn erg veel pagina’s om te vullen en op elke pagina kan me een teleurstelling wachten, ik durfde al bijna niet verder lezen. Waar zal dit heen gaan?

Ik weet dat de mensen die hier aan mijn lezersoog voorbijtrekken uiteindelijk zullen terechtkomen in een commune, of noem het hoe je wil. En je hoeft maar naar ze te kijken om het te weten. Hoe slecht ze functioneren, als “individualisten” in zoiets als “de maatschappij” (de maatschappij dat ben jij heette dat ooit in een televisiespotje in de jaren negentig, wat hebben Antonio en ik daar vaak mee gelachen). Dit gaat toch niet, Norlin? Of wel? Dit gaat toch geen pleidooi worden voor collectivisme, iets met eendracht, opgaan in een groep, een groter geheel, jezelf ondergeschikt maken aan de noden van een, in dit geval nog relatief kleine, veelvoudigheid? En achterop komt meteen deze vraag in mijn brein. Is dat zo slecht dan, Donker? Het eigen egootje kleiner, of helemaal weg misschien, dingen niet per se alleen maar voor jezelf willen, bescheidenheid, er oog voor hebben dat er naast jouzelf ook nog anderen zijn? Hum. Tsja. Nee. Ja. Misschien. Maar toch. Toch. Alle macht aan het kollektief kan tot zoveel lelijks leiden. Niet? Geweld, uitsluiting, een totale ontkenning van het zelf, de algehele veroordeling van iedere hang naar eigenheid? Dat is toch waar het kollektief als ideaal afschuwwekkend wordt? Denk ik. Denk ik allemaal. Nog voor ik weet waar naar het gaat, het zijn nog maar de voorgeschiedenissen, ze zijn nog niet eens in wat ze dan waarschijnlijk De Kolonie zullen dopen.

Toch. Ja. Dit. Die voorgeschiedenissen. Die Hele Uitgebreide Voorgeschiedenissen. Zijn die niet een beetje té uitgebreid? Of zoek ik nu? Naar zout voor op de slakken, of naar spijkers op laag water? Want soms gaan die dingen zo. Bij iets dat zo mooi is dat je weet dat het eigenlijk alleen maar lelijker kan worden (want lelijkheid bestaat in de wereld, en moje liedjes duren nooit lang, en aan schoonheid is altijd een grens), dat je gaat zoeken, omdat je weet dat het kapot zal, en dan moet het maar nu, dan zoek je het maar zelf op, dan hebben we dat vast gehad. Is het zoeken, of stokt De Kolonie echt daar waar de lezer iets te ver Sara’s pad op moet stombelen, zo ver dat Sara er alvast wat minder mooi door wordt, net nu je van haar hield (net nu je van iedereen hield). Misschien is jaloezie hier ook ten dele de raadgever, kun je jaloers zijn op een boekpersonage?, ja net zo zeker als je van haar kunt houden, omdat Sara degene is die verzeild raakt, op alle momenten van haar leven steeds maar weer verzeild raakt. Want ik ben die gast. Die sjokker op de weg. Ik weet niet wat de beste weg is om op voort te sjokken, daarom sjok ik maar voort op de weg die toevallig voor mijn voeten is gekomen, nooit een zijweg te zien en ook nooit een passant die stopt en me een lift aanbiedt, een lift naar waar, weet ik veel waar, als het maar even weg is van deze weg, om ook eens langs andere wegen gereisd te hebben, maar neen, maar nooit, en dus maar dat voortsjokken, graag was ik ook verzeild, misschien niet precies daar waar Sara verzeild geraakte, liever niet zelfs, maar toch, verzeild raken op zichzelf, in plaats van dit zinneloze zeilen langs deze eindeloze lange lege weg die ik nu wel ken, een heel klein beetje jaloersmakend is dat wel. Aan de andere kant wordt Sara hier echt wel minder mooi: werken in een bar in London, dat gaat misschien nog wel, spelen in een jazzband – oké (afhankelijk, misschien, een beetje, van wat voor jazz) (vokale jazz is meestal redelijk verschrikkelijk), maar dat hele afgezaagde Indiareisverhaal, goeroeïsme, yoga, sex, kon Sara niet, kon Norlin niet, kon dit niet een beetje minder kliesjee?

Sjee.

Je kent dit. Je hebt het al zo vaak. Je hebt het al zo vaak gelezen. Al die hippies, alle beatniks, al die gasten die “zichzelf” gingen “zoeken” in India, want jezelf is India, je kent dit, je kent dit al zo lang. En dit is waar het saai wordt, denk je. Een boek dat je humoristies en ontroerend en poëties en mooi vond, denk je. Dit is dan waar het saai wordt, dit is waar het kantelt, dit is waar de lelijkheid erin komt. En je overweegt De Kolonie op de stapel te leggen, de linkerstapel, maar je weet niet wanneer je het dan weer tegenkomt, de linkerstapel is zo groot en de rechterstapel nog veel groter (er zijn momenteel zelfs drie rechterstapels), als dit boek in die stapel gaat zie je het waarschijnlijk pas weken, misschien zelfs maanden later terug, je weet niet of je zo lang van dit boek gescheiden wilt zijn dus je leest dus je leest dus je blijft lezen.

Ik blijf lezen.

En het nadert.

Het nadert de hedenlijn steeds meer. Gezegd moet worden, gezegd moet dit: langzaamaan komt de vaart terug in Norlins schrijven, als ze schrijft hoe, de een na de ander, terecht komt in wat ze “De Kolonie” zijn gaan heten. Sagne bijvoorbeeld. Die er terecht komt na een verkrachting. Die scene. De verkrachting. Hoe Norlin dat beschrijft. Hoe overrompelend. Hoe verbijsterend. Hoe onbeschrijflijk, uiteindelijk. Hoe het komt uit een hoek vanwaaruit je het niet verwacht want alle tekens wijzen naar een andere hoek, en je denkt al dat alles veilig is, en ineens komt het dan, en hoe Norlins schrijven dan wordt, en alles wat je leest, en alles wat je ziet, en alles wat je hoort. Ik weet niet hoe ze het doet, maar Annika Norlin weet de lezer regelrecht in Sagnes schoenen te schrijven, je bent Sagne, alles wat haar overkomt overkomt jou, deze passage lees je niet maar wordt over je uitgestort. Dit is schrijven dit is lezen dit is literatuur, hier gebeurt iets.

En alles weder daar.

En langzaamaan ook iedereen daar.

De mensen. De groep. De Kolonie.

Hoe hun leven groeit. Want het groeit gewoon. De een na de ander is gekomen naar het huis van Ersmo’s moeder (waar is Ersmo’s moeder?) (niemand weet waar Ersmo’s moeder is) (ik denk dat Aagny en Ersmo weten waar Ersmo’s moeder is), en daar groeit het dan. Eerst waren ze personen, individuen in de buitenwereld, laten we het de maatschappij noemen, en dan daar, in het landelijke, dat boerderij-achtige huis, langzaamaan, groeit De Kolonie. Waar iedereen doet wat hij kan, zijn bijdrage levert, stukje bij beetje een deeleigenschap van het grotere geheel wordt.

Precies dat.

Kollektivisme, je zegt?

Hmm.

Het simpele leven. Wakker worden, klussen doen, misschien dansen, misschien zingen, misschien gaan slapen onder een spar. Misschien geen persoonlijke doelen hebben, geen streven, geen bezit, in de lange ren ook geen eigenschappen wellicht, of toch niet heel erg veel. Het kan werken, waarom zou het niet kunnen werken, in het smurfendorp werkte het toch ook, de een degene die zegt wat er gedaan moet worden, de ander verzorgt het eten, de volgende maakt iedereen aan het lachen, nog iemand om de harmonie te bewaken. Ieder zijn fractie. Het kan werken.

Het werkt, tot het kantelt.

Bij József knaagt het soms. Nog één dag in dit huis, nog eventjes, en dan elders, want elders is er nog een elders, en moet dat ook niet gezien worden.
Bij Ersmo knaagt het ook. Hij woonde in dat huis, hij woonde er al voor de anderen kwamen. Hij woonde er met zijn moeder maar die werd oud en ging malen en er werd gezocht naar een hulp in de huishouding en dat werd Aagny, die de baan met beide handen aangreep want ze kwam uit de bajes en had niet veel te eisen. Toen was Ersmo nog een scholier, op aanraden van Aagny maakte hij zijn school niet af, maar nu knaagt het. Is er niet een leven buiten dit huis, zijn er geen mensen van mijn leeftijd elders, zijn meisjes er niet, is er niet nog veel te ontdekken.

En bij Aagny knaagt het soms ook. Ze weet dat ze geen schoonheid is, Ove bleef ook maar bij haar toen hij nog de lelijkste en vervelendste man van heel Zweden was, en toen kreeg hij last van spit en zei de dokter dat hij een wellicht wat aktiever leven moest gaan leiden, en toen ging hij, die automonteur, joggen, met tegenzin eerst maar later nogal fanatiek, en viel hij af, en werd gespierd en goed gevormd, en in zijn “dynamische” nieuwe leven was geen plaats meer voor Aagny, die hij verzocht te vertrekken, en Aagny vertrok, maar niet zonder explosie, en is nu het moederfiguur in het huis van Ersmo’s moeder, maar een moederfiguur met sexuele behoeftes, verlangens, misschien wil ze uiteindelijk wel een kind?, en in hoeverre stokt het leven in De Kolonie haar niet in haar verlangens naar meer?
En Låke. Ja Låke. Dat is nog zo wat.

Sagne. Die verkracht werd. En zwanger. Van haar verkrachter. Een kind kreeg. In De Kolonie. Aagny als verloskundige (wat een rare term is eigenlijk, alsof een mens “verlost” moet worden uit de baarmoeder; moet een mens niet veeleer “verlost” worden van alles wat er buiten de baarmoeder staat te gebeuren?), omdat ze in De Kolonie graag de buitenwereld op afstand houden, die rare onbetrouwbare maatschappij die alleen maar oorlog en kapitalisme en haat en ellende faciliteert, en daarenboven, in De Kolonie is misschien ook wel het nodige gebeurd dat in diezelfde maatschappij wenkbrauwen zou doen fronsen of erger nog zelfs, dus beter dat ze allemaal maar niks weten, die “Buitenaffers”, en dus komt Låke ter wereld, en groeit op, zonder dat iemand behalve de mensen in De Kolonie er weet van heeft.

Docht Sagne trekt zich terug als moeder. Låkes uiterlijk doet haar teveel denken aan dat van haar verkrachter en ze kan bijna niet in één ruimte zijn met haar eigen kind. Hum. Ja. Ik vraag me af of dat echt zo zou werken. Of je eigenlijk niet altijd onvoorwaardelijk en zielsveel van je kind zou houden, ongeacht het uiterlijk, de omstandigheden van de konsepsie, of later nog: de keuzes die het maakt. Maar goed, die maffe entomologe zonk altijd al een beetje weg in haar eigen wereld, mogelijkerwijs dat iemand die in emotioneel opzicht een weinig kreupel is zich van meet af aan zou kunnen distantiëren van haar eigen vlees en bloed. Låke komt als zuigeling in hun gekke smurfendorp terecht, wordt babysmurf, de enige echte ouder is niet beschikbaar en niemand anders voelt zich geroepen een voltijdse ouderrol op zich te nemen; Aagny een beetje, József een beetje, Ersmo een beetje, alles een beetje, en dus ook Låke een beetje. Het komt erop neer dat hij gewoon maar de volgende ingezetene van De Kolonie wordt, behalve dan dat hij kind is. En als hij uit schuwheid, angst, onvermogen, wat op afstand van alle anderen blijft, wordt dat weggeredeneerd als een van Låkes eigenschappen, ach hij is graag alleen, niemand die zich ten volle om hem bekommerd, niemand die hem de aandacht, liefde en sturing schenkt die een echte ouder zou doen.

En daar kantelt het.
Want daar worden me de leden van De Kolonie een weinig minder sympathiek. Wie verkrijgt het over zijn hart om zich zo te verhouden ten opzichte van een baby, een dreumes, een peuter, een kleuter, een kind? Sagne heeft nog een heel klein beetje een niet echt volledig opgaand excuus, de anderen hebben toch ook een hart en een ziel en ogen en armen om een kleine in vast te houden?

En dan kantelt het, en kantelt het nog.
Het kantelt.

Sagne en Sara gaan samen naar het dorp, inkopen doen, en daar, op de parkeerplaats van de supermarkt, ziet Sagne haar verkrachter terug, ze volgen de man, achterhalen op die manier zijn woonst, plegen overleg in De Kolonie. Enfin. En. Naja. Je snapt het wel. Er volgt een wraaknemingsscene. Die is lelijk. Meer iets voor hollywood. Meer iets voor film. De Kolonie gaat naar het huis van de verkrachter, steken zijn auto in brand, breken zijn been, overgieten hem met siroop en laten een mierenkolonie op hem los. Zulke dingen. Het maakt de leden van De Kolonie een weinig minder sympathiek. Je hield van deze mensen en nu doen ze dit. Hoe kan een geweldsdaad een andere geweldsdaad goed maken, of zelfs maar neutraliseren? Hoe is wraak, wat is wraak, de beste wraak is een succesvol leven, dat gaat niet gebeuren, wraak is een gerecht dat het best koud gegeten kan worden, voel je je beter als degene die jou pijn heeft gedaan zelf pijn heeft, ik weet niet, het ergste is nog dat de verkrachter niet eens weet wie die mensen zijn die hem mishandeld hebben dus hoe heb je dan je wraak?, de dader nu het slachtoffer maar hij denkt slachtoffer te zijn van een heel andere dader, heb je dan je punt gemaakt?, “JEZUS WAT LEUK” roept Sara ook nog, en er wordt gedronken en geklonken, en het was allemaal een bijzonder leuk uitje om iemands leven gesloopt te hebben.

En daar zit ik, andermaal is het boek me in de schoot gezonken, dat boek vol mensen die ik ineens helemaal niet meer zo aardig vind, dat boek waaraan ik, andermaal, hevig twijfel, en dan, pas dan besef ik me hoe geraffineerd Norlins schrijven is. Het kollektief, het simpele leven, de eenvoud, de sjarme van dat alles, hoe ze me langzaamaan begon te winnen voor de romantiek van dat leven in De Kolonie, TERWIJL HET ALTIJD AL DAAR WAS. Al mijn bezwaren, mijn hele moeite. Wanneer mensen hun individualiteit moeten prijs geven vanwege een groter geheel. De uitsluiting (van Låke), het geweld. Het was daar de hele tijd al, het sudderde onder de schoonheid, het was al aanwezig toen ik begon denken dat het misschien toch zo slecht niet was, die leven in een kommune waar iedereen een duidelijke, afgebakende plaats heeft, er weinig tot niets nog te verlangen of te wensen is. Het zat er de hele tijd al in. Terwijl ik misschien al dacht. Waarom zwijgen, alles laten gebeuren, iedereen op zijn eigen kleine stukje blijven. Maar dat is wat er gebeurt als mensen samenleven in vaste constellaties, zelfs in gezinnen gebeurt het al: ieder zijn eigen rol, alles wat je misschien echt zou willen zijn prijs gevend om maar te blijven passen in de rol die je gegeven is, die je ingenomen hebt en altijd zult blijven innemen, dat is de mens, zo werkt groepspsyche, Norlin zag het al, Norlin ziet het allemaal, dit fenomenale psychologiese inzicht laat het haar allemaal zien.

Veel tijd om naar adem te happen krijg ik niet. Want het kantelt.
Het kantelt.
Het kantelt.

Alle dingen kantelen. Het bos waar De Kolonie zo graag is wordt gekapt, er is iemand die percelen op aan het kopen is, voorlopig weet alleen Ersmo ervan maar de buitenwereld nadert. Een verstuikte voet van Låke had beter behandeld moeten worden, nu loopt hij voor altijd mank. Er is een ongeluk met een motorzaag, iemand moet misschien naar het ziekenhuis, Sara houdt het tegen. Twijfel knaagt en twijfel knaagt harder. En dan komt Emelie. Ja. Die was alweer een beetje overheen mijn horizon getuimeld, maar ze is er nog, ze is misschien niet zo heel erg het hoofdpersonage van het boek maar ze is er nog, ze kampeert nabij, ze heeft de groep al een paar keer gezien, met name ziet ze Låke, hij komt ook wel eens naar haar tent, via haar leert hij voorverpakt voedsel kennen, sjips, koekjes, via hem leert zij vraagtekens te zetten bij die dansende zingende slapende zwemmende mensen in het bos. Vraagtekens zetten is stappen zetten. Tijdens een kort wandelingetje samen komen Låke en Emelie Sara tegen en het eindigt ermee dat Emelie uitgenodigd wordt in hun huis, het huis van Ersmo’s moeder, waar is Ersmo’s moeder, iedereen daar, men eet en drinkt en onderhoudt zich. Ah. Men drinkt allicht een glazeken teveel, Emelie wordt dronken en stipt onbeschaamd de punten aan waar ze moeite mee heeft met betrekking tot De Kolonie, die veelal neerkomen op de manier waarop Låke het soort opvoeding onthouden wordt waar een kind recht op heeft, misschien wel misschien niet beter van wordt.

En het kantelt.
Het kantelt.
Het kantelt tot het uiteen spat.

Wie was het weer die zei dat ontknopingen het zwakke punt van de meeste schrijvers vormen? Ik dacht aan die worden, toen het kantelen ging. Het kantelt steeds. Een boek heeft zomwijlen vele kantelmomenten. Maar er zijn kantelmomenten waarvan je kunt aanvoelen dat ze het einde gaan inluiden. Je leest De Kolonie, en je denkt Misschien zit er wel iets in het leven in zo’n commune, en dan lees je verder en dan stuit je op al die gebeurtenissen en je denkt Nee de uiterste houdbaarheidsdatum van De Kolonie begint te naderen, dit kan geen stand houden, dit gaat rappekens voorbij zijn, maar je kijkt en je ziet dat je nog wel zo’n honderd pagina’s te gaan hebt, of meer, wie weet, je telt niet zo precies want je zit te lezen, en je denkt Waarheen gaat Norlin dit voeren, je denkt Waarmee gaat Norlin al die pagina’s nog vol maken, gaat dit niet te ver uitgerekt worden, zo ver dat het breekt, moest dit niet eerder afgelopen zijn, zoveel muziek is allang afgelopen voordat het voorbij is, wie zei dat ook alweer, jawel dat weet ik nog, Stravinsky zei dat, ontknopingen – het zwakke punt van veel schrijvers. Maar De Kolonie blijft straf tot de laatste pagina. Sommige dingen ga je zien aankomen. Sommige dingen ga je helemaal niet zien aankomen. Je blijft zitten, lezen, Norlins woorden indrinkend tot de laatste punt is gezet.

De Kolonie is als een drug waarnaar je steeds weer terugkeren wil. Het is een ongemeen gelaagd, en bijzonder rijk boek. De taal is fantasties. Annika Norlin is niet alleen schrijver maar ook muzikant en zangerliedjesschrijver; ze weet als geen ander de taal als muziekinstrument te gebruiken. Deze roman zingt, neuriet, zoemt, brult, buldert, meandert en huilt. De poëzie, in woord en vormgeving, gaat door elke huidlaag heen. Maar het kan ook razen, versteld doen staan, onthutsen, vaste grond onder voeten wegslaan, en ontroeren, god ja ontroeren ook. Meermaals gaf dit boek me kippenvel. De eerste keer dat het gebeurde, wist ik niet wat me overkwam. Kippenvel? Van muziek ken ik dat. Hoe meedogenloos muziek daarin zijn kan is me bekend. Talloos vele malen, op de mafste momenten, vanuit de onverwachtste hoeken, heeft een violijnstrijk, een zangstem, een tekstflard, een droefgeestig trompetje, of gewoon gans de mjoeziek geheelderlijk mijn hele lijf vol kippenvel gezet. Maar literatuur? Boeken geven me een traan, een lach, een huiver, een lichte buikpijn, weetikveelwat, maar kippenvel nog nooit. De Kolonie wel. En niet één keer.

Maar er is taal, en hoe ze het gebruikt, en hoe ze het klinken laat als niet vaak tevoren, en er is wat ze ermee zegt. Annika Norlin slingert lezers. Van hot naar her, van de ene emotie naar de andere, tussen zienswijzen, van de ene overtuiging naar de andere. Tot aan het eind toe bleef ik twijfelen. Er is gewoonstleven, misschien in een stad, misschien in een dorp, met baan en huis en partner en kind en alle verplichtingen die dat met zich meeneemt. Niet moeilijk daar bezwaren tegenin te brengen. Norlin brengt dat overtuigend. Ze laat haar verhaalfiguren denken, diskuteren en theoretiseren op een manier die nauwelijks een speld toelaat er tussen te komen. Dat klachten gelijkend op die van burn-out pas begonnen zijn met de uitvinding van de gloeilamp omdat voordien het donker de mens zei dat het tijd was te stoppen met werken, te gaan zitten, en rusten, en slapen. Maar kunstlicht stelde ons pas goed in staat ons dood te werken; misschien is het hoogverheven puriteins arbeidsethos helemaal niet zo natuurlijk, is het een bedenksel van de moderne mens om altijd meer en meer en nog meer te doen dan je eigenlijk zou hoeven doen. En dat de uitvinding van de trein pas echt behoefte aan klokken creëerde omdat er ineens een dwingende reden was om ergens op een bepaalde tijd te zijn. Zijn het jachten en het razen, zijn de stress en de tijdsdruk niet het afwijkende, het bizarre, is het leven zoals dat in De Kolonie vorm krijgt niet eerder “het ware”, “het juiste”? Of zoals Norlin Sagne laat peinzen:

“Misschien was Sagne altijd wel zo geweest, als ze erover nadacht, misschien had ze altijd wel het verlangen gehad buiten de maatschappij te leven, weg van hoe het hoorde, weg van getrouwd moeten zijn en een baan moeten hebben, en naar vergaderingen moeten en kennissen hebben met wie je moest keuvelen.”

Maar is er in De Kolonie dan geen “moeten”? En je beziet het alles, bijvoorbeeld doorheen Józsefs ogen, of doorheen Emelies ogen en je ziet hoe daar, in hun kommune, feitelijk een mini-maatschappij is ontstaan, waarin evenzeer dingen moeten, evenzeer dingen niet mogen, wegen afsloten worden, mensen delen van zichzelf moeten wegcijferen, goede delen, hun beste delen, zich getransformeerd zien in iets wat ze nooit hadden willen zijn. Maar dan nog. Als Emelie, bijna op het einde van het boek, met haar dronken tirade komt, die, vermoed je, wel alles zal openbreken, pareert Sara: “’Wat jij vergeet […] is dat het “normale” leven ook totaal niet logisch is. Waarom eet je met mes en vork, en niet met je handen? Waarom praat je niet met mensen in de bus of de metro? Waarom doe je net alsof die niet bestaan? Waarom vier je kerst als je niet in Jezus gelooft? Waarom hebben we bepaald dat opa één keer per jaar met rode kleren en een muts op zijn hoofd aanklopt? Waarom dansen we niet in Zweden, behalve op sommige plaatsen dan, ’s avonds, als we gedronken hebben? Waarom spreken we in plaats van te zingen? Waarom doen we alsof ons hoofd volledig losgekoppeld is van ons lichaam? Waarom moet iedereen de hele tijd doen alsof? Doen alsof ze normaal zijn, zich ontdoen van die kanten van zichzelf die eruit springen? […] Waarom werkt iedereen zich kapot om geld te verdienen zodat je rijk wordt en vrij kunt zijn? […] We zijn mensen […] Dat geldt voor ons hier en voor jullie daar. We leven maar door. We gebruiken de dingen die ons iets opleveren, en daar gaan we mee door. Het kan de kerstman zijn, of stilzijn. Er zit geen logica in. We hebben geen idee. We steken onze handen in de lucht en zodra er iets langs vliegt wat goed voelt, pakken we het. Zo is de mens.’” en dat is er niet naast, zoveel hout als dat snijdt en zoveel steek als dat houdt, en je begint alweer bijna peinzen dat het leven in De Kolonie het misschien toch nog op punten wint, in ieder geval waar het vrijheid betreft.

Tot ook dat weer kantelt.

Want deze roman is een zoektocht naar een vrijheid die misschien nergens bestaat.
Deze roman stelt zich vragen.
Deze roman slingert.

De lezer. Tussen hier en daar. Dit en dat. Zus of zo.

Hoe de verhaalfiguren te interpreteren, ook dat bleef bij mij zwabberen tot het eind. Zijn alle leden van De Kolonie samen één superorganisme, dan kun je ze haast freudiaans lezen. Aagny zou het Id kunnen zijn, József misschien het superego? Sara het ego? Ik denk, ik zie, ik twijfel. Of: de meeste anderen de stemmetjes van de twijfel die soms knaagt, Sara de grote bek die alles overklast, de anderen tot stilte maant, waarop het superorganisme maar weer een paar stapjes verder kan kruipen.

Ofnee. Komma. Komma. Kom maar. Allemaal gewoon maar mensen.

Wat voor mensen? József de menselijkste mens, zo menselijk dat het haast pijn doet. Aagny is een halve psychopaat, of toch niet, gewoon een altijd misbegrepen vrouw wier ziel onophoudelijk bloedt. Sagne is geen slecht mens, toch?, maar wel een slechte moeder. Kan dat eigenlijk wel? Kan iemand een slechte moeder zijn en toch een goed mens, terwijl degene van wie je de moeder bent van meet af aan in alles volledig afhankelijk is van jou; kan een goed mens wel zo onzorgvuldig omspringen met die hele grote verantwoordelijkheid? Sara leek me door en door manipulatief (en daar kwam dan ook dat obligate indiaverhaal zelfs nog te pas; haar manupilatietechnieken werden ontwikkeld, of toch minstens aangeslepen met hulp van haar goeroe aldaar), alleen maar uit op haar eigen geluk, en dan, toch, weer, later, soms, in gesprekken, bijvoorbeeld met Emelie, vroeg ik me af in hoeverre zij niet ook gewoon maar een mens was dat altijd maar voort en voort sjokt op welke weg er toevallig voor haar voeten kan, kan zijn haar uitstraling helpen, kan zij het helpen dat mensen de neiging hebben naar haar te luisteren, kan zij het helpen dat al die idioten maar achter haar aan blijven lopen waarheen zij ook gaat, en kunnen die andere idioten het helpen dat ze gevangen zijn in haar magnetisme zodat ze wel moeten meebewegen met Sara? En Emelie? Komt die daar de boel een beetje opruien, of veegt ze alleen maar een heel klein beetje zand weg om te laten zien wat daaronder ligt? Is ze alleen maar eerlijk, of is ze de slang die een einde maakt aan het paradijs?

Owja. Dat was ook zoiets. Dat ik in De Kolonie ineens een modern bijbelverhaal dacht te lezen. Over mensen die niet alleen maar in stompzinnige gelukzaligheid willen leven, maar zoeken haar het vermogen zelf te denken. Te weten. Wat er buiten het paradijs is, bijvoorbeeld. Of misschien. Heeft er nooit een paradijs van voor de zondeval bestaan, en de zondeval zelve dierhalve ook niet, geen modern bijbelverhaal maar een herschrijving van de bijbel?

Al deze dingen.

Theologie, sociologie, filosofie. Een studie naar groepsgedrag, een zoektocht naar de menselijke conditie, een traktaat over moderniteit, een vraag naar de (on)mogelijkheid van alternatieve levensstijlen, een bezinning op vrijheid en onvrijheid. Dat alles is De Kolonie. Maar het is ook gewoon een roman. Een roman die me verstomd, ontregeld en ten diepste bewogen achterliet.

Annika Norlin De Kolonie

De Kolonie

  • Auteur: Annika Norlin (Zweden)
  • Soort boek: Zweedse roman
  • Origineel: Stacken (2023)
  • Nederlandse vertaling: Marika Otten
  • Uitgever: Uitgeverij Mozaïek
  • Verschijnt: 15 oktober 2024
  • Omvang: 384 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 23,99 / € 16,95
  • Boek bestellen bij: Boekenwereld / Bol / Libris

Flaptekst van de roman van Annika Norlin

Emelie is de stad ontvlucht en trekt naar de Noord-Zweedse bossen. Daar stuit ze op een bijzondere groep van zeven mensen. Eén is de spil van de groep, een ander het kind dat door de groep grootgebracht wordt en een derde is betoverend knap. Allemaal dragen ze hun eigen geschiedenis mee.

Emelie voelt zich aangetrokken tot de Kolonie en begint haar eigen keuzes te heroverwegen. Zou het niet fijn zijn om los van de maatschappij en alle verwachtingen te leven? Maar wat gebeurt er als haar komst alle onderlinge passies en spanningen doet oplaaien?

De Kolonie is een verleidelijke en diep ontroerende roman over liefde, machtsspelletjes en de complexe dynamiek van menselijke relaties.

Annika Norlin is geboren op 22 november 1979 in Östersund, Zweden. Ze is muzikant songwriter en romanschrijfster. Haar debuutroman De Kolonie werd met meerdere prestigieuze prijzen bekroond.

Bijpassende boeken en informatie

Eveline Baar – De Gouden IJscoupe

Eveline Baar De Gouden IJscoupe recensie en informatie over de inhoud van het kinderboek over Italië voor lezers van 10+ jaar met illustraties van Karin van der Vegt. Op 11 juni 2024 verschijnt bij Uitgeverij Volt het nieuwe zomerse kinderboek over Italiaans ijs van schrijfster Eveline Baar. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de schrijfster en over de uitgave.

Eveline Baar De Gouden IJscoupe recensie van Jolien Dalenberg

Vito zijn vader is ijsmaker. Het is de bedoeling dat Vito later de zaak zaak overnemen en zijn vader op zal volgen als ijsmaker. Alleen… dat ziet hij eigenlijk niet zo zitten! Ja, hij houdt van ijs, en hij helpt ook echt wel mee als hij vrij is. Maar hij wil liever andere dingen doen. Nieuwe smaken bedenken bijvoorbeeld. Als zijn vader weigert mee te doen aan de jaarlijkse wedstrijd om de Gouden IJscoupe, bedenkt Vito een plan. Geholpen door snippers uit het verleden van zijn plotseling verdwenen opa en zijn beste vriendin Aiko, gaat hij in Italië op zoek naar het oudste ijsrecept. Alleen, er zijn kapers op de kust. Een andere familie ijsbereiders probeert ze te slim af te zijn en het recept vinden. Of te stelen.

Het verhaal is duidelijk met ontzettend veel liefde geschreven. Dat blijkt ook uit het nawoord, waarin Eveline Baar vertelt over haar tijd als zaterdag hulp bij een ijssalon in Amersfoort, en hoe ze daar onderdeel werd van de familie. Dat gevoel van één grote familie komt in het verhaal sterk naar voren. De saamhorigheid, het kopje koffie of de pan pasta die altijd klaar staat, maken dat extra voelbaar. Vito, zijn oma en zijn beste vriendin Aiko worden overal met open armen ontvangen.

De Gouden IJscoupe brengt ook het nodige avontuur met zich mee. De sporen die ze terugvinden van opa, een andere familie die ze telkens dwars zit, geven het verhaal een spannend tintje. Er is een prettige balans tussen de zoektocht naar het recept, en de innerlijke reis van Vito – die liever niet in de voetsporen van zijn vader wil treden. Maar wel graag gezien wil worden voor wie hij is.

Een mooi verhaal, dat je ook nog eens meeneemt op ontdekking door Italië, gewaardeerd met ∗∗∗∗ (uitstekend).

Eveline Baar De Gouden IJscoupe

De Gouden IJscoupe

  • Schrijfster: Eveline Baar  (Nederland)
  • Soort boek: kinderboek 10+ jaar)
  • Uitgever: Uitgeverij Volt
  • Verschijnt: 11 juni 2024
  • Omvang: 212 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek
  • Waardering redactie: ∗∗∗∗ (uitstekend)
  • Boek bestellen bij: BoekenwereldBol

Flaptekst van het kinderboek over Italië van Eveline Baar

Een zomerse zoektocht naar het oudste recept voor Italiaans ijs.

Vito woont met zijn familie boven hun ijssalon. Als de uitnodiging voor de belangrijkste ijswedstrijd van het jaar wordt bezorgd, verandert alles. Om de vijftigste Gouden IJscoupe te winnen, moet Vito’s vader het oudste recept voor Italiaans ijs ooit maken.

Vito verzamelt al zijn moed en gaat op zoek naar het recept, samen met zijn beste vriendin en zijn oma. Wint zijn familie na al die jaren dan eindelijk De Gouden IJscoupe? En wat heeft opa’s verdwijning lang geleden met de wedstrijd te maken?

Ga mee op reis door Italië in dit warme verhaal over vriendschap, familie en mogen zijn wie je bent.

Bijpassende boeken en informatie

Edouard Leve – Zelfportret

Edouard Leve Zelfportret recensie en informatie over de inhoud van de roman van de Franse schrijver, fotograaf en kunstenaar. Op 26 september 2024 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de roman Autoportrait van de uit Frankrijk afkomstige schrijver, kunstenaar en fotograaf Édouard Levé. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de auteur, de vertaalster en over de uitgave.

Édouard Levé Zelfportret recensie en informatie

  • “Een zeer uitzonderlijk werk in het Franse literaire landschap, het behoort evenwel tot de zeer gesloten clan van belangrijke boeken.” (Le Midi Libre)
  • “Met zijn Zelfportret vindt Éduoard Levé een nieuwe vorm van het ik-verhaal uit. Levé schrijft banale dingen met gewone woorden, en toch is het buitengewoon.” (Libération)

Zelfportret recensie van Tim Donker

Zie. Daar. Bijna had ik iets gehaats gezegd. Levé komt af met een egodocument, misschien zoiets als een autobiografie maar dan wel een hele rare, misschien zoiets als een zelfportret maar dan wel geschreven en niet getekend. En bijna had ik het gezegd, bijna had ik er zelfs de bespreking mee geopend: Levé moet het weer eens anders doen hoor. Maar toen dacht ik aan mijn tante, mijn lievelingstante dan nog, ook zij nu dood, die over mijn moeder, haar zus, na haar dood altijd maar zei Se mos altijd allus andus doen as un anduh, En dat haatte ik. Dan mocht het nog honderd keer mijn lievelingstante zijn, ik haatte die uitspraak. Omdat mijn moeder dood was en met rust gelaten moest worden, omdat ik helemaal niet zo zeker weet of iemand zo nodig “andus” “mot” zijn “as een anduh”; is iedereen niet gewoon is zoals die is, en dat kan toevallig ook niet-gemiddeld zijn (terwijl het juist veel gemakkelijk is gemiddeld te zijn omdat de hele wereld is ingesteld op gemiddelde smaken, gemiddelde karakters, gemiddelde voorkeuren, gemiddelde neigingen en gemiddelde behoeften), omdat ik dat wantrouwen ten opzichte van alles dat afwijkt van de norm ernstig wantrouw, omdat het mogelijk moet zijn om er andere ideeën op na te houden (en bijvoorbeeld te weigeren je te laten inspuiten met een of ander experimenteel serum waarvan niemand de effecten op langere termijn kan voorspellen) zonder direct als een paria, een aansteller, een clown, een asociaal of een opruier gezien te worden. En toch. Ondanks mijn diepe haat tegen die uitspraak had ik m bijna zelf gebezigd. Bijna gezegd. Bijna geschreven. Édouard Levé moet het weer eens anders doen hoor.

Wat doet Levé eigenlijk? Hij maakt een zelfportret. Hij schrijft over zichzelf. Levé over Levé, honderdtien bladzijden lang, sommigen zouden dat een autobiografie noemen. Maar hij begint niet bij een begin. Vertellend over zijn jeugd, belangrijke gebeurtenissen, verhalend over de wegen die hem hebben geleid tot waar hij nu is. Zelfportret kent geen chronologie, geen narratief en geen verloop. Zelfportret is een opsomming. Een honderdtien bladzijden lange opsomming. Door Levé. Van karaktereigenschappen, eigenaardigheden, hebbelijkheden, ideeën, overtuigingen, waarnemingen, herinneringen. Van Levé.

Ik dacht aan David Markson. Ook bij hem regende het immers feiten. Geen actie, geen personages, slechts de gestage opeenvolging van feiten. Maar Markson plunderde encyclopedieën, of liet zijn, in dat geval ontzagwekkende, parate kennis langzaam over de pagina’s leegstromen, om het ik juist te laten verdwijnen onder een berg trivia over componisten, schrijvers, kunstenaars, filosofen, wetenschappers en andere publieke figuren; het weinige “ik” dat nog zichtbaar bleef, maskeerde hij met neutrale aliassen als “Reader”, “Writer” of “Novelist”. Levé laat de hele opsomming over hemzelf gaan. Er bevinden zich ook wel enkele opmerkingen tussen die gaan over familieleden of vrienden, maar dan is het uiteraard veelzeggend dat Levé juist dit of dat zegt over juist die-en-die, net zoals “se mos altijd allus andus doen as un anduh” uiteindelijk meer zegt over die tante dan over mijn moeder.

Een project als dit kent zijn gelijke niet. Misschien Seth Abramson, de enige andere literator waaraan ik moest denken. “Iets als dit” ondernam Abramson ooit. Maar dan als gedicht, en ook nog in de derde persoon (bij hem ging het geloof ik om uitspraken die anderen over hem gedaan hadden). Op boeklengte is dit echter nog vervreemdender. Nou is het wel niet zo’n heel erg dik boek, maar toch, het zijn toch heel erg veel losse, niet-chronologische en onsamenhangende uitspraken die allemaal over Édouard Levé gaan – een mens waarvan ik eigenlijk slechts één ander, ook al niet al te dik, boek ken.

Wat moet je hier over zeggen?
Hoe moet je dit bespreken?
Wat moet je doen om niet te vervallen in “Édouard Levé moet het weer eens anders doen hoor”?

Je kunt er niet eens een behoorlijke psychoanalyse op los laten, als je zoiets debiels al zou willen, want slechts een enkele keer wordt er iets gemeld dat als min of meer veelzeggend valt aan te merken. In “Ik verveel me liever alleen dan met zijn tweeën” of “Als voorbereiding op het koffers pakken maak ik een uitputtende lijst van wat ik meeneem, aangezien ik altijd hetzelfde meeneem sla ik die op in een map op mijn pc” tekent zich een man af; je kunt wijzen en zeggen Ja, dat tiepeert iemand. Maar veel vaker regeert de willekeur. “Ik hoop dat ik nooit een oor vind in een weiland” zal hij wel opgeschreven hebben toen hij Blue Velvet zat te kijken; aan “Ik zal maar één keer zonder te liegen ‘Ik sterf’ kunnen zeggen” is weinig particuliers te ontdekken en “Ik eet driemaal daags” gaat ook al voor heel veel mensen op.

Wat moet je hier over zeggen?
Hoe moet je dit bespreken?

Vooral kun je er veel niet over zeggen. Zelfportret is niet meteen heel ritmies: sommige zinnen zijn erg kort, andere juist weer ellenlang. Het kent ook geen uitgedachte opbouw in sfeer of kleuring: na een tragiese, zware, bedachtzame of dramatiese uitspraak volgt met hetzelfde gemak een luchtige, een onzinnige, een triviale, een absurde, of, meer dan eens, een extreem grappige. En hoewel het dus met nadruk niets gecomponeerds heeft, is Zelfportret toch in hoge mate muzikaal: het dwingt, het vangt, het golft en na verloop van maar een paar pagina’s hypnotiseert het zelfs, zodat je blijft lezen en lezen en lezen en lezen en lezen en lezen en lezen en lezen en lezen en lezen en lezen en lezen en lezen en lezen en lezen en lezen.

Wat moet je hier over zeggen?
Hoe moet je dit bespreken?

Dat je niet weet met welk idee Zelfportret geschreven zou kunnen zijn? Daar zijn momenten waarop je je kunt herkennen in wat Levé schrijft. Of. Ik in ieder geval. Heftig knikkend lees ik “Ik heb zelden spijt van handelen en steevast spijt van niet handelen. Ik denk terug aan de pijn van geschiedenissen die niet plaatsvonden”; Ja denkend, Zo is het denkend, aan alles denkend wat wellicht had kunnen zijn als ik niet te angstig te beschroomd te gekwetst te bescheten te klein te onbeholpen was geweest of om welke reden dan ook maar niet stappen wist over welke lullige emotie dan ook. Maar dat “o dat heb ik ook” kan niet, zal niet de reden zijn geweest waarom Levé Zelfportret schreef. En. Daar zijn ook momenten waarop ik me van dit boek, dit projekt, van Levé wens af te keren. “Ik denk niet dat ik nieuwe pareltjes in de klassieke muziek zal ontdekken,” schrijft hij, “maar ik weet zeker dat ik tot mijn dood zal genieten van deze die ik al ken”; en: “Ik weet niet of er nog iets te verbeteren valt aan de muziek van Bach” en zucht denk ik dan en o denk ik dan en daar gaan we weer denk ik dan, altijd weer die klassieke muziek, het zou eens fijn zijn een schrijver te lezen met een bredere muzieksmaak dan dat, gelukkig zegt hij verderop ook moje dingen die niet over rock of over Portishead niet meteen de allerbeste band die ik ken maar toch, of dat hij honden verkiest boven katten, ja, ook al zoiets, die hondenliefhebbers, mijn ganse schoonfamielje bestaat uit hondenliefhebbers en hoe zij zijn is precies hoe ik de hondenliefhebber zie: braaf, saai, doorsnee, burgerlijk, normatief, fantasieloos, volgzaam, klootloos. Maar ik denk ook niet dat Levé Zelfportret geschreven heeft met het doel zijn lezers te ergeren. De momenten dat je als lezer “Nee, echt?” denkt, “Meen je dat nou?” denkt, zijn gewoon maar inherent aan een projekt als dit: als wie dan ook in één gulp alles zou openbaren wat hij meent, denkt, vindt, voelt, doet, wil, haat, verlangt, afwijst, droomt, heeft en kan, zal daar altijd wel iets tussen zitten wat (lichte) weerzin wekt.

Dus.

Wat moet je hier over zeggen?
Hoe moet je dit bespreken?

Dit is het boek dat je zelf geschreven wou hebben. Maarja. Nu is het er al. Waarom zou je een boek als dit dan nog schrijven. Is dat niet het geniale aan dat wat waarlijk uniek is: op het moment dat het verschijnt, laat het zich met niets vergelijken, en al het gelijkende wat erna nog verschijnt zal gezien worden al na-aperij. Ondertussen, echter, vraag ik me wel af wat ik erin gezet zou hebben als ik een boek als Zelfportret had geschreven. Want dat is nog iets anders dat zo geweldig is aan dit boek. Ik vermoed maar zo dat Édouard Levé een tumultueuzer leven gehad heeft dan ik, en toch zijn de confidenties in Zelfportret zelden spectaculair te noemen. Het is vrijwel alles tamelik dagdagelijks, wat je hier leest kon ook slaan op de buurman of op je collega of op jouzelf. Dat is er ook de kracht van. Misschien dat alleen Levé’s sexuele escapades een slag pikanter zijn dan bij de meeste mensen het geval is (de momenten dat hij zulks ter sprake brengt zijn ook de enige momenten waarop je de schrijver voor een snoever zou houden); vooral, hier, ik-mededelingen van een zeer gangbaar tiepe, dingen die je zelf misschien als terzijde hebt gebezigd in gesprek met een van die vage bekenden die je op straat tegenkomt; de landen die je hebt bezocht, het eten dat je graag eet, dingen die je wel eens doet als je je verveelt (doelloos door het telefoonboek bladeren bijvoorbeeld). Waarin Zelfportret zo overweldigend, onthutsend, betoverend is, is dat er zo ontzettend veel van dit soort “nikserige” ik-mededelingen achter elkaar zijn gezet. Terwijl je steeds het gevoel blijft houden dat jij ook, ook jij, honderdtien bladzijden had kunnen vullen met zulke informatie over jezelf.

Wat moet je hier over zeggen?
Hoe moet je dit bespreken?

Of. Ja. Iets anders nog. Na-aperij ten spijt. Waarom zou dit niet een nieuw zjanrûh kunnen worden, komaan, er is vast ook iemand geweest die als allereerste een autobiografie schreef, die voor het eerst memoires te boek stelde. En dat was nog iets dat door mijn hoofd spookte toen ik Zelfportret las. Niet alleen hoe het kan dan zoveel banaals bij elkaar zo fascinerend kan zijn; en ook, niet alleen bleven als zeepbellen zinnen in mijn hoofd opkomen van het soort dat ik geschreven had in mijn hoogsteigen Zelfportret; ook dacht ik na over navolging. Stel dat Levé school maakt. Stel dat dit een nieuwe vorm van autobiografies schrijven wordt. Van welke schrijvers zou ik graag een boek als Zelfportret lezen? Van welke schrijvers vooral niet? De brutale eerlijkheid van Levé schrikt hier en daar af, maar hij maakt zich er zelf als figuur niet mee kapot. Ook dat is ongelooflijk. De meeste mensen zijn me al onherstelbaar antipathiek als ze maar twee of drie bekentenissen over zichzelf doen; Levé gaat ermee door en door zonder noemenswaardige imagoschade op te lopen. Wie doet hem dat na? Wie doet hem dit na? Wie doet er ooit nog iets na dit?

Wat met je hier over zeggen?
Hoe moet je dit bespreken?

Dit is één van de allermafste boeken die ik ooit gelezen heb, en ik heb ongelooflijk veel maffe boeken gelezen, echt waar, kom zelf eens een blik in mijn boekenkast werpen, en tegelijkertijd ook één van de meest intrigerende, misschien ook wel in een top zoveel of zoveel van de mooiste (ik noem geen nummers, daarvoor zijn het er teveel).

Dus.
Wat moet je hier verder nog over zeggen?
Hoe moet je een bespreking als dit afronden?

Niet. Je zegt gewoon “fantastisch”. En daarna doe je er het zwijgen toe.

Edouard Leve Zelfportret

Zelfportret

  • Auteur: Édouard Levé (Frankrijk)
  • Soort boek: Franse roman
  • Origineel: Autoportrait (2005)
  • Nederlandse vertaling: Karien Vandenberghe
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 26 september 2024
  • Omvang: 112 pagina’s
  • Uitgave: paperback
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman van de Franse schrijver Édouard Levé

In dit briljante en ontnuchterende zelfportret verbergt Édouard Levé niets voor zijn lezers en schetst hij, min of meer willekeurig, zijn hele leven. Zelfportret is een fysieke, psychologische, seksuele, politieke en filosofische triomf. Naast ‘oprechtheid’ streeft Levé naar een objectiviteit die zo radicaal is dat deze zou kunnen doorgaan voor grofheid, trivialiteit en zelfs banaliteit – de auteur heeft zichzelf blootgelegd. Levés boek lijkt in eerste instantie een autobiografie zonder sentiment, alsof het door een machine is geschreven, totdat we door de opeenstapeling van details en de droge, spottende toon merken dat we ontwapend zijn, geboeid en verrukt door niets minder dan perfecte fictie… die geheel uit feiten is opgebouwd.

Édouard Levé (1 januari 1965, Neuilly-sur-Seine – 15 oktober 2007, Parijs) was een veelzijdige kunstenaar in de traditie van het conceptualisme. Hij debuteerde met Œuvres (2002), dat minutieuze beschrijvingen bevat van 533 niet-verwezenlijkte installatie- en performanceprojecten. Zelfportret verscheen oorspronkelijk in 2005. Zelfmoord, zijn laatste boek, kwam in 2021 uit bij Koppernik.

Bijpassende boeken en informatie

Leonieke Baerwaldt – Dagen als vreemde symptomen

Leonieke Baerwaldt Dagen als vreemde symptomen recensie en informatie over de inhoud van de tweede roman van de Nederlandse schrijfster. Op 26 september 2024 verschijnt bij uitgeverij Querido de nieuwe roman van Leonieke Baerwaldt. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de schrijfster en over de uitgave.

Leonieke Baerwaldt Dagen als vreemde symptomen recensie van Tim Donker

Dat het begint bij III. Dat het eindigt met I en II. Dat het begin na het einde komt. Dat. En meer nog.

Deze mijmer: “Ze kiest voor de caleidoscopische benadering. Veelvlakkigheid, al zou je het ook fragmentarisch kunnen noemen. Uit elk fragment poetst ze zichzelf tevoorschijn.” Zichzelf, ja, en Mia. Het gaat over dit. Het gaat hierover. Je leest over wat je aan het lezen bent. Dat vind je mooi. Dat. Ook dat. En meer nog.

De hoofdpersoon is gekend onder de naam Sisyphus. Wie was ookalweer Sisyphus? Was hij dat met die steen? Gedurende twee studies had ik een module over Griekse mythen en sagen. Eerst de ene studie, maar dat was niet wat ik er in meende te zoeken en toen wisselde ik van studie, en toen ging het toch weer een heel semester lang over die Griekse mythen en sagen. En nog is er ontstellend weinig van blijven hangen. Ik was er ook slecht in. Haalde altijd al die namen door elkaar. Het boeide me te weinig om het echt mijn volle aandacht te geven, onthield alleen de grote lijnen. En de grote lijnen waren altijd dat er een sterveling was die de goden vertoornd had. Vaak was er van verre of nabij een koning bij betrokken. Doorgaans had het iets met hoogmoed te maken. Of het lot, je lot, dat niet te ontkomen is. Wat het spreekt, wat het zegt dat de protagonist Sisyphus heten wil. Iets met ondraaglijke lasten misschien. Of was hij dat niet met die steen?

Of.

Neem het gekoer van duiven. Transponeer het naar morse. Dat kan een pagina zijn. Dat. Dat ook. En meer nog.

Of.

Alle dingen die hoop zijn. Een windvlaag. Een konkreet voornemen. Een leeglopende ballon. Een trage vierkwartsmaat. Een reflex. Een vangnet voor de ongelovige. Een zorgindicatie. Een vals gevoel van veiligheid. Een roestvrijstalen geluid. Een mantra. Iets wat alle ellende van mensen voortbrengt. Iets wat dope is. (hoop is een ding met veren).

Wel. Goed. Sisyphus dan. Hier is Sisyphus moeder geworden. Er is iets aan de hand met de baby. Er zijn meerdere dingen aan de hand met de baby. Vele onderzoeken later blijkt dat Mia, Sisyphus’ dochter, levenslang zorg nodig zal hebben. Meervoudig gehandicapt. Rolstoelafhankelijk. Noem het. Geef het een naam. Het betekent in ieder geval dat je als ouder altijd zal moeten blijven zorgen, een zorg zonder bestemming, een zorg die nooit zelfstandigheid als eindresultaat zal kennen. Misschien een vloek en tegelijkertijd misschien van welbepaalde schoonheid. De verzorger en de verzorgde staan in een complementaire relatie tot elkaar. Mijn kinderen zijn nu negen en elf, maar ik herinner me uit de tijd dat ze baby, dreumes, peuter, kleuter waren, en mij eerst bij alles en later bij heel erg veel nog nodig hadden, dat dat konkrete nodig zijn heel erg mooi was. Het aankleden, in bad doen, haren wassen, tanden poetsen, de hand vast houden, samen stappen zetten, leren fietsen, het bijna wiegende ritme van de dagen; hoe je hierbij, de ouder en het kind, bijna samenviel, hoe je samen een graad van intimiteit en vertrouwen bereikte die je met geen enkele volwassene in wat voor relatie dan ook ooit bereiken zal; hoe dat je dagen tot aan de rand vult en hoe dat langzaamaan weer leegloopt wanneer je bij minder, minder en minder, steeds minder een belangrijke rol hebt te spelen (of zelfs nog maar gewenst bent), en hoe je, of jij misschien niet maar ik wel, die kleuter-, peuter-, dreumes- en babydagen soms nog mist – ik was in elk geval nooit het soort vader dat het zorgen ooit moe werd, dat altijd maar riep “niet te kunnen wachten” tot ze zichzelf konden aankleden, ik zie de schoonheid in de zorgrol maar een veertienjarige moeten verschonen is allicht anders dan je baby een nieuwe luier omdoen. En de kinderwagen is niet de rolstoel. En de peuterspeelzaal niet het dagcentrum. Die tocht. Die dingen. De steen. Wat maakt dat je uiteindelijk moet verhuizen naar een drempelloos, gelijkvloers appartement in een deprimerende woontoren. Waar er nog andere dingen zijn. Andere dingen zijn de mensen. Die goedbedoelde maar schrijnende dingen zeggen. En Louis. Die ook tot de andere dingen behoort. Sisyphus’ man. Nogal een lul. Maar dat zijn de mensen die tot de andere dingen behoren wel vaker. De lul, dat zijn de andere dingen.

Dan daar dus. In de woontoren. Beter dan een huis zonder drempels gaat het niet meer worden. Het leven is een reeks verkeerde beslissingen.

Of. Bodemdrift. Daar stuit ik ineens op het woord bodemdrift. Zoiets kan mijn dag maken. Maandagochtend, een herfstzonnetje doorheen mijn raam, goede koffie, Mikaîl Aslan op de steerjoo en stuiten op het woord “bodemdrift”. Dan dus ook dat. En zoveel meer nog.

Het typografies wit. De leegte die ademt. De woorden als druppels. De druppels als water. Het water als overstromingen. “Regenzucht heeft ze,” staat daar (ja regenzucht ook al zoon woord), “behoefte aan overstromingen. Een koufront, onweer, clusterbuien. Dikke druppels die op stoffige stenen plenzen. Sneeuw, hagel, iets, iets, iets.//Kikkers voor mijn part, denkt Sisyphus. Of wat dan ook. Sprinkhanen, vissen. Ja! Laat het alsjeblieft vissen regenen. Flappende staarten, ontelbare ogen die hun glans verliezen. //Ze fantaseert over een straat die glinstert van gebroken schubben.”, en dan ben ik stil, dan ben ik prachtgeslagen stil, en dan komt even later ook nog de rode kruiwagen van William Carlos Williams voorbij!, (hoorden daar geen witte kippen bij? het was geloof ik niet gisteren dat ik dat gedicht nog las), en bij alles is Mia, niemand gaat verloren.

In een volgend deel is er misschien niemand meer. Behalve Dee, de huismeester en hospita van de deprimerende woontoren met het drempelloze en gelijkvloerse appartement; – Dee, die daarnaast ook nog vriendin is, en waarzegster of zigeunerheks of magiër of circe of priesteres of de mooiste engel die je ooit zag. Met haar heeft Sisyphus in eerste instantie alleen maar gesprekken, fantastiese gesprekken, de allermooiste gesprekken die je nooit voerde: “Er zijn altijd nieuwe idioten, zegt Sisyphus. Ha! Zo is het, zegt de hospita. Om te laten zien dat de oude idioten minder idioot waren dan je dacht. Onophoudelijke verplaatsing van de lat der idioterie, dat is wat de wereld naar de ondergang helpt. Ze zijn met zoveel ook. Vroeger was het al dringen, maar nu zit het hier echt tjokvol.”; hoe verder ik in deze roman kom hoe beter ik hem vind.

Daarna. Weeral een volgend deel, of is het het daarop volgende? Met Dee op een surrealistiese voettocht door de zeven sirkels van de hel, of is het toch de Hades? Was Sisyphus dan diegene die doolde door de Hades, die van dat omkijken, hoe zat dat ookalweer, ik herinner me op restaurant zijn met een vrouw, toen ik een jaar of vijfentwintig was en bezig met mijn nooit eindige afstudeerproject, in een of andere verre verte had zij iets met dat afstudeerproject te maken, maar ik weet niet meer wat, of wie ze was, alleen maar dat we op restaurant waren en de hele maaltijd lang bezig waren om manieren te bedenken hoe je uit de Hades naar de bovenwereld terug kon lopen en je je er heeldurtijd van kon vergewissen dat je lief nog achter je liep zonder één keer om te hoeven kijken, wat een geweldige avond was dat, we wisten niet dat er zoveel manier waren om zonder te kijken te weten wat er achter je gaande was, wie was die vrouw toch en waar is zij gebleven?

Dus ook: wat het wakker roept. Maar ook: zoveel, zo ontzettend veel meer nog.

De herinneringen aan een vakantie met Mia die er geen was, aan geluk dat nooit bestaan heeft – een vluchtig idee dat geluk verzinbaarder is dan ongeluk, en dan, wat je 222 bladzijden lang ziet aankomen en dan toch weer net even anders blijkt te zitten dan je vermoedde, zoals altijd alles net even anders blijkt te zitten dan je vermoedde, zoals de dingen steeds minimaal een sentimeter anders gaan dan je dacht dat ze zouden gaan.

Dat. En al het andere nog.

Dagen als vreemde symptomen is een ongrijpbare, poëtiese, filosofiese, ontroerende en magiese schittering van een roman. Andermaal flikt Leonie Baerwaldt het om af te komen met een boek dat me ontredderd, verbijsterd en naar adem snakkend achterlaat.

Dus dat. En zo eindeloos veel meer nog.

Leonieke Baerwaldt Dagen als vreemde symptomen

Dagen als vreemde symptomen

  • Auteur: Leonieke Baerwaldt (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Querido
  • Verschijnt: 26 september 2024
  • Omvang: 224 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Leonieke Baerwaldt

Op 26 september verschijnt de nieuwe roman van Leonieke Baerwaldt, een onthutsende, filosofische en ontroerende roman van de auteur van Hier komen wij vandaan.

Sisyphus doolt door de hel met een lege rolstoel en weet niet precies wat ze daar te zoeken heeft, behalve dat ze haar dochter, die meervoudig beperkt is, moet ophalen uit het dagcentrum. Een missie die telkens mislukt, waarna ze teleurgesteld terugkeert naar de aftandse benedenwoning van haar zonderlinge appartementencomplex. Wanneer haar hospita schijnbaar uit het niets na een eeuwigheid een praatje met haar aanknoopt, begint ze zich plotseling dingen te herinneren.

Dagen als vreemde symptomenis een gevecht tegen de verveling, een zoektocht naar de grenzen van het moederschap, van hoop en radeloosheid, van leven en dood. Deze roman is een ode aan het absurde.

Leonieke Baerwaldt (1985) studeerde filosofie en literatuurwetenschap. Korte verhalen van haar verschenen onder meer op Hard//hoofd en Papieren Helden en in Kluger HansDe Gids en De Revisor. In 2021 verscheen haar zeer lovend besproken roman Hier komen wij vandaan, die de longlists van de Libris Literatuur Prijs, de Boekenbon Literatuurprijs en de Hebban Debuutprijs haalde.

Leonieke Baerwaldt Hier komen wij vandaan RecensieLeonieke Baerwaldt (Nederland) – Hier komen wij vandaan
Nederlandse debuutroman
Recensie van Tim Donker
In haar debuutroman verenigt Leonieke Baerwaldt het onverenigbare tot iets geloofwaardigs…lees verder >

Bijpassende boeken

Maartje Wortel – Camping

Maartje Wortel Camping recensie en informatie nieuwe roman van de Nederlandse schrijfster. Op 20 september 2024 verschijnt bij Uitgeverij Prometheus de nieuwe roman van de Nederlandse schrijfster Maartje Wortel. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijfster en over de uitgave.

Maartje Wortel Camping recensie van Tim Donker

En het lezen een stap. En een stap. En een stap. Nog. Het stappen overheen zoveel. Je moet stappen overheen Prometheus, hij stal het vuur van de goden maar welk vuur en welke goden?, je moet stappen overheen Griet Op de Beel en Arie Boomsma en Herman Brusselmans en Connie Palmen en Esther Verhoef en Gijs Groenteman en Dean Koontz en Cornald Maas en Bas Heijne en alles zo weinig lezenswaard wie bij zijn goeje harses wil in godsnaam die stal in?, de titaan bracht de mensen kunst of was het rotzooi, & je moet stappen overheen de camping want wat is treuriger dan een camping, je moet zelfs stappen overheen de beginzin: “Victorien had de kanker met haar blote handen gevoeld.”, zowat de minst aantrekkelijke openingszin die je ooit gelezen hebt wil ik dit wel lezen waarom in de leesstoel met iets in mijn handen wat ik eigenlijk helemaal niet in mijn handen wil & ineens denk ik aan die regel uit dat liedje van the microphones: i have been told that my skin is exceptionally smooth / but what good is that going to do / when to get to my heart / you have to crawl through tight tunnels of sharp rocks, en waar nog meer doorheen, en het lezen wordt stappen en het stappen wordt kruipen, en dan.

Dan een etentje.

Laten we beginnen met een etentje. Eten doe je meestal zittend. Het kruipen wordt zitten. Dat is ook een goede houding om in te lezen. Ode en Victorien zijn negen jaar samen en vieren dat op restaurant, en de sommelier, ja een heuse sommelier, komt met de wijn en, anders dan de ober die de gerechten met veel omhaal opdiende, schenkt dus, de sommelier, die wijn zwijgend in. “Gelukkig zegt hij niets, zei Victorien tegen Ode. Ik proef al die woorden toch niet. Dat geldt voor jou, zei Ode. Voor veel gasten verrijkt een beetje context hun ervaring. Dat is er juist zo aanstootgevend aan, zei Victorien”, en niet alleen is dat een heerlijke dialoog, die Victorien-tiep plaudeert nog recht ook en niet krom, en ik mag haar meteen, en zittend blijf ik lezen, en zittend blijft het lezen gewoon lezen. Victorien laat niet af me aan te spreken met haar ontnuchterende, enigszins sieniese en vaak grappige blik op de wereld: “Alles wat Victorien wist van makelaars was wat iedereen van ze wist: hoe hun haar zat, op welke partij ze stemden, dat ze tijdens hun vakantie fotogenieke eilanden bezochten waar de zon op hun schouders brandde, dat ze scooters hadden en helmen droegen die van geen enkele invloed waren op hun kapsel. Met andere woorden: Victorien had nog nooit met een makelaar te maken gehad.” – ja, mensen, Victorien heeft me lachend, luidop lachend in mijn leesstoel.

Het lezen wordt vliegen, en het vliegen wordt eten, zinnen eten, zinnen vreten, alsmaar meer zinnen willen verorberen.

Waaraan de schrijfstijl van Wortel ook danig debet is. Die rare, prozaïsche, maar niettemin zeer prikkelende tussenzinnetjes als “Wat er daarna gebeurde was dit:”; “Hoe het verder ging:”, “Wat ze erover zeiden:”; “Wat ze nooit te weten zouden komen:”, heel maf, ik geloof dat ik nooit zoiets heb gelezen als dit, ik hou ervan iets te lezen dat me doet geloven dat ik zoiets nog nooit gelezen heb.

Het lezen wordt zingen.

Oké. Goed. Dus Victorien en Ode zijn een stel, en Ode wordt ziek, en gaat allicht dood, en dan gaat Ode toch niet dood, maar is ze wel, ineens, weg, en Victorien boos achtergebleven. Wat is er gebeurd, misschien voelde Odes onverwachte herstel voor haar als een herrijzenis; hoe gaan die dingen met mensen die de dood in de ogen hebben gezien: die voelen dat wat na de ziekte komt als een twede leven niet?, en waarom zou  je in je twede leven je eerste leven herhalen?; Alles Moet Anders dus, zoiets ofzo, weet ik veel, ik heb nooit de dood in de ogen gezien noch heb ik ooit iemand gekend die de dood in de ogen zag – in ieder geval niet iemand die het nog na kon vertellen. Het goede is, het Hele Goede Ding is, mensen, dat Wortel nergens vertelt wat er met Ode is gebeurd, waar ze nu is, waarom Victorien boos is, ze geeft de lezer het raden, en de lezer, hij raadt, en elke banale manier waarop hij die witte plek probeert in te vullen komt voort uit zijn eigen beperkte brein, daar komt de schrijver goed mee weg dus.

Dat is het goede ding.

Victorien wil haar wraak op Ode halen en daarom koopt ze een camping. Het was Odes droom. Ooit je eigen camping hebben. En haha!, daar gaat Victorien eventjes Odes droom van haar afnemen, dat zal haar leren, zoet is de wraak, de beste wraak is een gelukkig leven (maar dat zit er niet in). Het is een nogal vergezochte en licht idiote manier om wraak te nemen (waarom zou Ode niet alsnog een camping kunnen beginnen ook al heeft Victorien er al één, en hoe zou Ode überhaupt moeten weten dat Victorien een camping aan het uitbaten is, en hoe neem je wraak door iets te gaan doen wat je eigenlijk helemaal niet wil doen?) maar binnen de naar absurdisties neigende sfeer die Camping in het begin lijkt aan te nemen, past het prima.

En dan dus de camping. Het zingen wordt eten het eten wordt vliegen het vliegen wordt zitten; het zitten kruipen misschien.

Niets is treuriger dan een camping, ik zei. Of toch. Eén ding is treuriger dan een camping en dat is deze camping. Die van twee zussen is, die alles best vinden, koop maar, zolang zij maar er maar mogen blijven wonen. Want de camping is van hun vader geweest, die droomde ook ooit, maar de zussen hebben er niet meer affiniteit mee dan dat het de plek is waar ze opgegroeid zijn, heel hun leven gewoond hebben. Ze hebben nooit iets anders gekend dan dit, en nu zijn ze oud, en de camping ook, en een weinig verlept is alles. Zo’n soort camping dus, vlak naast een militair oefenterrein, buiten het seizoen, ja komaan is dat niet een beetje erg veel treurigheid bij elkaar? Is dat niet een beetje een te gemakkelijke manier om de tenen te doen krommen? En ook daar, op die camping, begint ieder op zijn eigen wijze te spreken. Nu hou ik van veelstemmigheid in een boek, perspectiefwisselingen, steeds weer zien doorheen andere ogen, kan een schrijver iets mojers geven aan zijn lezers?, iets mojers dan hem te laten kijken uit vele ogen, de eindeloos wisselende blik. Ja maar goed, op zo’n verlopen camping, zomaar een willekeurige tijd in het jaar, daar zitten natuurlijk alleen maar schimmige tiepes en mafkezen, sjee, gaan we die kant op Wortel?, de treurcamping als ekskuus om een bonte stoet aan idiote figuren uit uw pen te mogen slaan?

Maar lees!, zegt Wortel. Lees met uw ogen en niet met uw vooroordelen.

En ik lees van die man die Waldorf heet en die naar de camping gekomen is in de hoop dat de storm rondom een opgedoken sexteep zal luwen (Waldorf en een net iets te jong meisje, sex in de tuin, buren die het filmen) als hij eventjes “onvindbaar” blijft. Hij is een bekende Nederlander, een schrijver van populaire psychologieboeken. Of heet dat levenskunst? Boeken met gemakkelijke metafoortjes in die je leren hoe je gelukkig of succesvol of geliefd kan zijn. Graag gelezen door heel veel mensen zodat Waldorf vaak gevraagd wordt in praatprogramma’s. Wortel heeft ongetwijfeld veel lol gehad met het bedenken van Waldorfs “trekzaktheorie”, die ik niet ga uitleggen hier, lees dat zelf maar voor wie het nog niet gedaan heeft. Waldorf is alvast niet schimmig, geen mafkees, geen idioot. Een Victorien-achtige sieniekus misschien; Wortel laat hem rake dingen denken als “Mensen schrikken steeds vaker ergens van en altijd van het verkeerde”, ja dat is goed, misschien dat Waldorf daar nog eens een boek over schrijven gaat, ho ja, een goeje analyse van deze wereldwijde paniekmaatschappij, dat zou ik wel willen lezen, voor alles een alarm afgeven, en geef elke burger een militaire training ja want we moeten altijd op alles voorbereid zijn ja, voer de dienstplicht weer in want als straks De Russen voor de deur staan (ineens hebben landen deuren, wist ik ook niet), dan, ja dan, en doe ook maar weer grenscontroles, wie weet welke migrant het nog in zijn hoofd gaat halen hier binnen te willen (gijlie hoort hier niet!) (ons land!) (onze banen!) (onze dochters!), een enthousiast opveren in mijn leesstoel, vooraleer het echt goed indaalt dat Waldorf een fiktief karakter is en dat dat paniekmaatschappijboek er helemaal nooit komen gaat, althans niet van hem & juist van hem had ik het zo graag gelezen.

Het kruipen wordt weer lezen vliegen eten zingen. Wie de wereld zodanig mijn huiskamer in schrijft dat ik het kleinstwijle voor werkelijk hou, die schrijft er niet nevens nee.

Niet elk figuur spreekt zo duidelijk tot mij als Waldorf doet, maar elk figuur is daar en elk figuur is mooi. Een overgevoelige militair, een timide vrouw met psychische problemen, een vader met een huilbaby, een toneelcritica die ongeziene theaterstukken bespreekt (wat geen enkele redacteur of lezer opvalt) (want mensen willen toch alleen maar zien wat ze al kennen), een aartsluiaard die steeds nieuwe onderneminkjes begint om met zo min mogelijk inspanning zoveel mogelijk geld te kunnen verdienen en daarom de onzinnigste dingen verzint (aangezien mensen een voorkeur hebben voor dingen die nergens voor nodig zijn) (wie was het ook alweer die zei dat de smartphone de beste oplossing is voor de problemen die je hebt als iedereen om je heen een smartphone heeft?, daar moest ik, dit boek lezende, even aan denken) (dit boek lezende moest ik steeds even aan heel veel dingen denken), een alleenstaande vrouw en haar minnaar, die – ofnee wacht even.

Nog een laatste keer stuitte donkerbruine vermoedens me in mijn leesvaart. Soms haken de bezigheden van één personage zich zo’n beetje in die van een ander. En dat deed mijn vermoeden zo donkerbruin ontluiken. O shit, dacht ik. O shit. Dit wordt toch geen situatie-komedie he?

Situatie-komedie is wanneer “de lach” niet eens meer door de idiotie van de personages gegenereerd wordt, en nog minder door de tragiek van het leven. Sterker nog: in situatie-komedie zijn de karakters tot op zekere hoogte uitwisselbaar. Misschien dat er één een beetje neurotieser aangezet moet worden, en de ander wat goedgeloviger om de handelingen en de daaruit voorkomende, vaak op misverstanden gebaseerde, toestanden wat geloofwaardiger te maken (want als we het maar geloven kunnen is het goed) maar de formule komt altijd neer op iets als dit: A en B hebben een conversatie, C vangt een paar woorden op en trekt daar verkeerde conclusies uit, van C’s navolgende gedragingen wordt D een onbedoeld slachtoffer, en A en B stellen al het verkeerde in werking om de rotzooi onder controle te krijgen maar die wordt daardoor alleen maar groter: START DE LACHBAND!

Maar weeral trekt Wortel me aan mijn haar. Lees en vlieg en vreet en zing en hou godsamme uw bakkes eens.

Ja. Bakkes houden en lezen.

Wortel laat de alleenstaande vrouw die met haar minnaar op de camping is zich op enig moment afvragen waarom ze op een punt in haar leven is gekomen waarop ze zich voornamelijk op plekken bevindt waar ze niet wil zijn. De gedachte sloeg niet per se op de camping of op de minnaar, maar het is naar mijn peins wel een sleutelgedachte in Camping.

Er was Ode en haar hernieuwde leven. Er was een droom die niet iedereens droom is. Er is een vader die er niet meer is, en twee vrouwen op een camping waar hun hart niet ten volste naar uitgaat. Is dit niet hoe levens gaan? Ooit was je jong, en je had al die potentiële levens in je, er waren al die wegen die je kon inslaan, en dan, opeens is befaamd veel later. Die positievelingen van Pink Floyd (hoorde John Peel het ooit “positieve muziek” noemen, zo had ik er tot dan toe nog niet naar geluisterd) hadden het over een dag waarop je “tien jaar” achter je vindt maar dat lijkt mij nog wat weinig: er is een dag waarop je het grootste gedeelte van je leven achter je vindt – en van al die potentiële levens heb je er maar één waargemaakt, en misschien niet eens het schoonste. Dus je bent niet met Dregke in Llanera gaan wonen om daar prakties van het land te leven, je bent geen maker van eksperimentele kortfilms geworden, je hebt niet samen met Antonio Kraakpen uitgebouwd tot een landelijk gekend fenomeen (het blijft, vind ik, een goed idee: een tijdschrift waarin alles kan en dat elke vorm aan kan nemen, het had maar zo een roemruchte serie cd’s, boeken, performances en dikke bladen vol kunst, literatuur, mjoeziek en filosofie kunnen worden), je bent, niet eens, een nu eens hier en dan weer daar en van de hand in de tand levende zwervende ziel geworden waar dat nog je hoogste ambisie was toen ge een kinderken waart; er is alleen maar dit wat er nu is en je ziet daar in de verte ook niet al teveel kruisende paden nog opdoemen.

Veel van de campinggasten in dit boek lijken zich op dat punt te bevinden. Dat dode punt van gepasseerde stations en bijna geen kruisende paden meer. En dat is maar één van de vele opbeurende gedachten die Wortel haar lezers te bieden heeft.

Want Camping is geen situatie-komedie, en geen aapjes kijken of lachen met idioten, en ook is het niet een gemakzuchtig effectbejag door met banale treurigheden te strojen.

Nee.

Ver van dat alles bevindt zich Camping.

Ver van heel veel boeken die je ooit las, bevindt zich Camping.

Het is een schrijnend drama over de wereld. En het drama is dat het een wereld is met mensen erop. Het is mooi hoe Wortel op een manier die tegelijk onderkoeld en poëties is, en evenzeer sienies als liefdevol tot een totaal overrompelend orgelpunt komt. Het is mooi hoe ze alle laagjes wegkrabt en overduidelijk toont hoe ziek we allemaal zijn. Het is mooi hoe ze bijna en passant over oorlog praat, en milieuproblematiek, armoede, geweld, bio-industrie, criminaliteit; alsof het niet de problemen zijn maar slechts de symptomen van iets dat veel dieper gaat. Het is mooi hoe ze wat je dacht dat blijspel ging zijn voor je ogen steeds meer naar een pamflettistiese, keelsnoerende en hartverscheurende protestroman weet toe te schrijven. Het is mooi hoe je na lezing van Camping het liefst van een brug wil springen.

Het zit in je kleren in je haar in je hoofd en in je lijf. En je weet: dit raak je nooit meer helemaal kwijt.

Maartje Wortel Camping

Camping

  • Auteur: Maartje Wortel (Nederland)
  • Soort boek: Nederlandse roman
  • Uitgever: Prometheus
  • Verschijnt: 20 september 2024
  • Omvang: 240 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek / ebook
  • Prijs: € 22,99 / € 13,99
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de nieuwe roman van Maartje Wortel

Na een onverwachte gebeurtenis koopt Victorien een camping midden in het bos, naast een militair oefenterrein. Voorwaarde van de eigenaars, twee zussen, is dat ze er zelf mogen blijven wonen.

Een keur aan gasten checkt in aan de lichtblauwe balie: van een militair met PTSS tot een drugscrimineel en een beroemdheid die de publiciteit wil ontvluchten. Wat voor de een vakantie is, is voor de ander bittere noodzaak. De gasten op de camping zijn tot elkaar veroordeeld maar hebben tegelijkertijd niets met elkaar van doen. Ze kunnen altijd weer weg, toch?

‘De essentie van de camping was voor haar om je te onttrekken aan je leven en tegelijkertijd was het haar leven. Altijd al geweest. Ze dacht: misschien heb ik mij nooit aan mijn leven kunnen onttrekken, ernaar kunnen kijken, en is het daarom nooit begonnen. Als ze de camping nu op zou blazen bleef er troep over. Voor haar was de essentie troep.’

Camping is een eigenzinnige, verontrustende roman van een van de meest originele schrijvers van Nederland.

Maartje Wortel (26 oktober 1982, Eemnes, Utrecht ) studeerde beeld en taal aan de Rietveld Academie. Inmiddels is ze als schrijver uitgegroeid tot een van de kenmerkendste van haar generatie. Voor haar debuut Dit is jouw huis ontving ze de Anton Wachterprijs. Haar roman IJstijd werd onderscheiden met de BNG Bank Literatuurprijs. Haar laatste boeken Dennie is een star en De groef werden met veel lof onthaald. Begin dit jaar debuteerde Wortel met een theatertekst voor Orkater.

Bijpassende boeken en informatie

Gertrud Jetten – Kijk, ik ben een pony!

Gertrud Jetten Kijk ik ben een pony recensie en informatie over de inhoud van het 7+ jaar kinderboek over paarden. Op 17 september 2024 verschijnt bij Uitgeverij Kluitman het nieuwe kinderboek van Gertrud Jetten over Saar en haar pony met tekeningen van Ina Hallemans. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de schrijfster en over de uitgave.

Gertrud Jetten Kijk ik ben een pony recensie van Jolien Dalenberg ∗∗∗∗

Saar heeft een heerlijk leven in het dijkhuisje waar ze woont met haar vader, oma en de paarden. Tot haar vader Idris een ongeluk krijgt, tijdens zijn werk als stuntman. Dat betekent: minder geld. De vraag is of de paarden wel kunnen blijven. Misschien moeten ze zelfs gaan verhuizen! Het lijkt Saar verschrikkelijk. En daarom bedenkt ze een plan: ze heeft gehoord van een meisje dat in een paard veranderde, door het eten van paardensnoepjes. Wat als zijn nu een pony wordt  en samen met haar vader gaat optreden? Een superslim paard, dat kan rekenen en schrijven,  daar zullen mensen vast geld voor willen betalen. Saar heeft gelijk! Het wordt inderdaad een groot succes. Maar dat brengt ook heel veel aandacht met zich mee. Ook van mensen, met minder goede bedoelingen, die haar per se zélf willen hebben….

Als je houdt van boeken met veel fantasie en humor, is “Kijk, ik ben een pony”, absoluut een aanrader! Mensen die in paarden veranderen, óf andersom, paarden die in mensen veranderen, dat is natuurlijk een beetje vreemd. Het grappige is, dat veel andere aspecten van het verhaal, juist best realistisch zijn. Die mix, maakt het verhaal juist leuk.

De gesprekken die Saar heeft met haar paarden, zijn ontzettend grappig, maar ook leerzaam. Haar Shetlander Adam, van wie Saar dacht, dat hij super dom was, blijkt juist enorm intelligent. Hij zag gewoon het nut niet in, om te doen wat mensen hem vertelden te doen. Je kunt je helemaal voorstellen, dat er echt paarden zijn, die zo’n gevoel hebben. Het geeft ook wat stof tot nadenken: hoe normaal.is het, dat een paard (of welk dier dan ook), blindelings doet wat mensen zeggen?

Het is ook elke keer leerzaam als Gertrud Jetten de dieren een stem geeft: wat vinden ze leuk, en wat niet? Willen ze echt naar binnen als het regent? Of is dat meer iets van mensen, die niet zo’n mooie regenjas hebben als paarden.

Verder zijn de “slechteriken” van het verhaal zo dom en arrogant, dat ze weer grappig worden. Hoewel het er echt wel even benauwd uit ziet voor Saar, als haar avontuur als pony een wending neemt, die ze niet had voorzien. De naam alleen al, de familie Engerling, geeft genoeg weg.

Hoewel sommige wendingen misschien wat erg ongeloofwaardig of absurdistisch zijn, komt het verhaal er mee weg. “Hoera, ik ben een pony,” leest als een sneltrein. Al vanaf de eerste bladzijde zit je erin, wil je doorlezen en ga je van de personages houden. Er staat geen letter te veel, je hebt nergens de neiging om een stuk over te slaan. Een aanrader voor mensen die graag een fantasievol, goed geschreven paarden avontuur lezen! Gewaardeerd met ∗∗∗∗ (uitstekend).

Gertrud Jetten Kijk ik ben een pony

Kijk, ik ben een pony!

  • Schrijfster: Gertrud Jetten (Nederland)
  • Tekeningen: Ina Hallemans
  • Soort boek: kinderboek, paardenboek (7+ jaar)
  • Uitgever: Kluitman
  • Verschijnt: 17 september 2024
  • Omvang: 212 pagina’s
  • Uitgave: gebonden boek
  • Waardering redactie∗∗∗∗ (uitstekend)
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van het nieuwe kinderboek over Saar en haar pony van Gertrud Jetten

Het rustige leventje van Saar en haar vier paarden komt op zijn kop te staan als haar vader moet stoppen met werken. Hij deed als stuntman mee aan spectaculaire paardenshows, maar kan door een ongeluk niet meer optreden. Saar laat het er niet bij zitten en komt in actie…

Ze heeft gelezen over Lottie, een meisje dat na het eten van een paardensnoepje in een pony is veranderd. Als Saar nou zelf eens in een pony verandert, dan kan ze optreden en geld verdienen! Het lukt en Saar trekt volle zalen als Lexi de wonderpony. Ze is zelfs zo populair dat sommige mensen haar per se willen hebben, ook al is ze niet te koop.

Gertrud Jetten (21 juli 1963) is opgegroeid in Reuver, een klein dorp in Limburg tussen de Maas en de Duitse grens. Ze wilde altijd al haar liefde voor paarden en schrijven combineren. Ze begon haar carrière bij tijdschrift De Hoefslag waar ze heel veel artikelen voor heeft geschreven. Deze artikelen zijn later gebonden en uitgegeven als boek: Het paard, het bit en de ruiter. Hierna maakte Gertrud een overstap naar een baan binnen een uitgeverij. Ze heeft hier paardenboeken vertaald en schrijvers van advies voorzien. Na hier een aantal jaren te hebben gewerkt, is Gertrud een eigen uitgeverij begonnen genaamd Forte Uitgevers. Nadat ze hiermee stopte, is ze zelfpaardenboeken gaan schrijven voor kinderen.

Bijpassende boeken

Rosie Hewlett – De heks van Kolchis

Rosie Hewlett De heks van Kolchis recensie en informatie over de inhoud van de mythologische roman over Medea. Op 4 september 2024 verschijnt bij Uitgeverij Orlando de Nederlandse vertaling van Medea, de nieuwe roman van de Engelse schrijfster Rosie Hewlett. Hier lees je informatie over de inhoud van de mythologische roman, de schrijfster, de vertaalster en over de uitgave.

Rosie Hewlett De heks van Kolchis recensie en informatie

  • “Een roman vol hartstocht en drama, met in de hoofdrol een van de meest beruchte vrouwen uit de mythologie […] een fascinerende afdaling in de duisternis.” (Jennifer Saint)
  • “Een scherpzinnig en empathisch verhaal over Medea […] Deze superieure hervertelling behoort tot de beste in zijn soort.” (Publishers Weekly)

De heks van Kolchis recensie van onze redactie

“Weet je wie ik ben?”

“Een heks”

“Ik noem het liever tovenares”

Woorden die Circe spreekt als ze haar 8-jarige nichtje Medea ontmoet, nadat die haar ontluikende toverkracht heeft ingezet om haar broer Apsyrtos in een wild zwijn te veranderen. Circe wordt haar rolmodel. Tot Circe op een dag niet meer verschijnt… waarom niet?

Medea groeit op in angst – haar vader is altijd boos en heeft losse handjes. Haar moeder is er eigenlijk niet echt. Medea’s toverkracht wordt allesbehalve gewaardeerd – integendeel, iedereen walgt er van. Tot haar vader op een dag haar hulp inroept – ze moet met haar toverkracht het gulden vlies veilig stellen. En dat doet ze – ze vraagt in ruil daarvoor te mogen trouwen. Maar ook hier houdt vader zijn woord niet.

Op een dag verschijnt er een schip – het is Jason met zijn Argonauten. Medea besluit Jason te helpen in ruil voor haar vrijheid.

Als Medea voor de keuze komt te staan tussen Jason en tante Circe, kiest ze voor Jason. Ze kiest ook voor het pad van zwarte magie.

Rosie Hewlett vertelt het bekende Griekse verhaal van de held Jason en zijn Argonauten, die het gulden vlies weten te bemachtigen, maar deze keer vanuit de visie en beleving van Medea. Medea, die in de geschiedenis is weggezet als slechte en gevaarlijke vrouw en moeder, verandert in dit boek in krachtige vrouw met menselijke gevoelens en reacties op een zwaar traumatische jeugd. “Geweld voedt geweld”.

Medea’s verhaal is, op deze manier verteld, het verhaal van heel veel vrouwen, vroeger en soms nu nog steeds. Ze zijn te veel, of niet genoeg, te anders, te krachtig, gevaarlijk. Ze doen soms wanhopige pogingen om zichzelf zodanig te veranderen om liefde te mogen ontvangen. Ten koste van de liefde voor zichzelf.

“Ik werd de duisternis, zodat hij kon stralen”.

Medea weet het in deze verzie van het verhaal te uiteindelijk transformeren als ze uiteindelijk voor 100% accepteert wie ze is en verantwoordelijkheid neemt voor het levenspad wat ze heeft gekozen.

Een roman die vlot en meeslepend is geschreven – ik kon het boek werkelijk niet wegleggen! – en boordevol prachtige symboliek zit. Een film waardig! Het boek heeft een krachtige boodschap en een boek dat weer eens laat zien hoe verandering van perspectief een bekend verhaal in een compleet nieuw daglicht kan plaatsen. Een enorme aanrader die is gewaardeerd met de maximale ∗∗∗∗∗ (uitmuntend).

Recensie van Monique van der Hoeven

Rosie Hewlett De heks van Kolchis

De heks van Kolchis

Het verhaal van Medea

  • Schrijfster: Rosie Hewlett (Engeland)
  • Soort boek: mythologische roman
  • Origineel: Medea (2024)
  • Nederlandse vertaling: Saskia Peterzon-Kotte
  • Uitgever: Uitgeverij Orlando
  • Verschijnt: 4 september 2024
  • Omvang: 384 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Waardering redactie: ∗∗∗∗∗ (uitmuntend)
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman over Medea van Rosie Hewlett

Een episch verhaal over de meest verguisde heldin uit de mythologie: Medea.

Medea, prinses van Kolchis, verlangt naar een ander leven. Sinds haar kindertijd is ze gescheiden van haar zus, gemeden door haar moeder en gekweld door haar broer en vader. En dat allemaal vanwege een uniek en gevaarlijk talent: hekserij.

Wanneer de onstuimige jonge held Jason, met zijn Argonauten, arriveert om het befaamde Gulden Vlies op te eisen dat haar vader zo fel beschermt, ziet Medea haar kans schoon om te ontsnappen. Haar aanbod om Jason te helpen zet een reis in gang die al haar kracht, magie en loyaliteit op de proef zal stellen. Een reis waarin ze monsters zal bevechten en koningen zal onttronen. Maar wanneer Medea geconfronteerd wordt met het ultieme verraad, wordt ze gedreven tot een wanhoopsdaad die zo wreed is dat het de levens van alle betrokkenen verscheurt…

De heks van Kolchis is een meeslepende historische avonturenroman over liefde, moord en magie en over een van de machtigste en meest verguisde vrouwen uit de Griekse mythologie.

Rosie Hewlett studeerde klassieke literatuur en cultuur aan de universiteit van Birmingham. Ze heeft de Griekse mythologie grondig bestudeerd en is gepassioneerd over het ontdekken van sterke vrouwelijke stemmen in de klassieke wereld. Haar debuutroman Medusa won de Rubery Book of the Year Award.

Bijpassende boeken en informatie