Tag archieven: Agustín Fernández Mallo

Agustín Fernández Mallo – Trilogie van de oorlog

Agustín Fernández Mallo Trilogie van de oorlog recensie en informatie over de inhoud van de Spaanse roman. Op 26 april 2024 verschijnt bij Uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de roman uit 2018 van de Spaanse schrijver Agustín Fernández Mallo. Hier lees je informatie over de inhoud van de roman, de schrijver en over de uitgave.

Agustín Fernández Mallo Trilogie van de oorlog recensie van Tim Donker

Wat herinner je je van vroeger, en van de dingen?

Dat de dingen vroeger intenser waren. En hoop sterker.

En wat de dingen waren. De boeken, de platen, de dingen die me bewogen. Letterlijk, vaak. Ik sleepte ze mee naar de anderen, wie de anderen toen waren, ik liet ze de seedees horen, ik las voor uit de boeken. Ook: hoe het gesteld was met de verwachtingen.

Hoe was het gesteld met de verwachtingen?

Die waren hoger. Als de dingen me bewogen. Dat die en die met een nieuw boek zou komen, of die en die met een nieuwe seedee. Hoe hoog dat dan vloog. Gewoon meteen naar de platenzaak, omdat er een nieuwe Palace Brothers zou liggen, een nieuwe Smog, een nieuwe Baby Bird, van het schap direkt naar de kassa, dit ging goed zijn, dat wist je gewoon, want dit was de nieuwe Palace Brothers of de nieuwe Smog of de nieuwe Baby Bird, zo zou het zijn als het nu toen was. Een nieuwe Mallo zou een reden zijn om hoog te vliegen. De nieuwe Mallo zou een reden zijn om hoog te vliegen. Nu zouden we hoog kunnen vliegen, want de nieuwe Mallo was hier.

Iemand probeerde me wijs te maken dat Trilogie van de oorlog vóór Nocilla-trilogie kwam; dat Trilogie van de oorlog feitelijk zijn debuut was, maar gewoon later vertaald, maar die gast zwetste dus uit zijn nekharen (als betweters vaak doen, hun hele betweterij wordt geschraagd door het feit dat ze de tweederde van de tijd of meer nog uit hun nekharen staan te zwetsen maar de ene helft van hun toehoorders weet dat niet, en de andere helft luistert toch al nooit). Trilogie van de oorlog komt zowel in Spanje als in Nederland ná Nocilla-trilogie.

Ja.

Nocilla-trilogie. Dat was me een boek he? Die eindeloze stoet protagonisten , dat spiegelpaleis aan gezichtspunten, hoe het nooit stil stond, dat was het genie van Suso de Toro getild naar het volgende niveau, dat zinderde in mijn handen, dat was met gemak te rekenen tot de beste boeken die ik ooit gelezen had, zo’n man was vroeger, toen, ooit, meteen tot vooraan in onze hoogstpersoonlijke canon gekatapulteerd, nietwaar Antonio?

Maar dat was vroeger, aan gene zijde van de millenniumwende.

En dit is nu.

Jammer is dat, hoe dat verdwijnt. Dat felle branden. Die grootste verwachtingen. Die sterke hoop. Want nu denk ik aan dat laatste boek van Nocilla-trilogie, waar Mallo het grootse koor protagonisten inruilt voor slechts één enkele hoofdrolspeler, waarmee we het moeten doen, dat hele laatste boek lang, en dan, sja, wordt dat in de eerste twee boeken zo polyfone, verbazingwekkende, wonderschone, onnavolgbare boek ineens een beetje… gezever. Alsof Mallo kan schitteren in fragmentarisme, maar het op de lange baan niet uit houdt met maar één figuur. Gezochte plotwendingen, slepende interieure monologen, uitdovende gloed. Dat leeft omdat het nu is, en niet meer toen, en de mens ouder geworden is, en één desillusie teveel rijker. Verwachtingen branden op lagere pitten nu. Een nieuwe Mallo? Hum. Eerst maar eens gaan zien. Trilogie van de oorlog? Hum. Rottitel. En bezijden: ik hou niet van oorlogsromans.

Wat dat laatste betreft, valt het alvast mee dat Trilogie van de oorlog als van alles geklasseerd zou kunnen worden, maar in ieder geval niet als oorlogsroman. Vier oorlogen echoën ver in de achtergrond: de Spaanse Burgeroorlog in Boek één; de Vietnamoorlog in Boek twee en de twee wereldoorlogen in Boek drie. Oorlog speelt echter op geen enkele pagina een hoofdrol; eerder is het zo dat de genoemde oorlogen een mogelijkheidsvoorwaarde zijn voor de verdere gebeurtenissen – maar geldt dat niet voor veel meer?

Wel. Echter. En ook. In elk boek maar één hoofdrolspeler, of verteller, of protagonist, of hoe noem je het, veelal in isolement (waarover later meer); net datgene, dus, wat het zwakke punt bleek in het laatste boek van Nocilla-trilogie. Dus. Omdat het nu nu is, en niet meer toen, is het met reserves dat ik me lezend zette –

aan:

?

Iets met een reportage op tv over hoe een tiende van het aardoppervlak al tweehonderd jaar door natuurlijke oorzaken in brand staat; iets met denken aan een vriend, een musicus, die de hele wereld heeft afgereisd om de stilte van de natuur vast te leggen: in Tanzania, in Brazilië, in Alaska, in het poolgebied en steeds opnieuw bemerkte dat natuur lawaai maakt zodat “hij tot de slotsom kwam dat in de natuur stilte niet bestaat, stilte is een verzinsel bedacht ten behoeve van onze cultuur, een idee kortom, een construct” (een gedachte, opmerkelijk genoeg, niet ongelijk aan een gedachte die ik kort geleden tegen kwam in een ander boek, Demon Copperhead waarin een jongen die is opgegroeid op het platteland van Kentucky niet kan wennen aan de stilte (!) in de stad, omdat er in de landelijke omgeving die hij altijd gewoon is geweest altijd geluiden zijn die hem eraan herinneren welk seizoen het is of welk moment van de dag) (en ook dacht ik aan die keer dat ik in Duitsland sliep in een huisje in het bos en verbijsterd was door het lawaai, zeg maar gerust de enorme teringherrie, dat ontstond met het simpelste briesje dat doorheen de boomtoppen ging); iets met een uitnodiging voor het Derde Congres over Net Thinking (“een bijeenkomst […] om van gedachten te wisselen over digitale netwerken […] voor zowel professionals […] die beroepsmatig met communicatie bezig [zijn] als schrijvers die soms, zoals in mijn geval, internet gebruiken als universum en instrument voor hun scheppende werk”, gehouden op het eiland San Simón, waar “al degenen die, vooral in de provincie Pontevedra, in verzet waren gekomen na de staatsgreep die had geleid tot de Spaanse Burgeroorlog” geïnterneerd werden (een eiland voor de kust van Vigo, waar ik als kind en tiener zo veel op vakantie ben geweest; Pontevedra ken ik nog wel, bijna op mijn duimpje, en ik denk aan mijn vader die vaak met een bevriende visser ging varen naar een ander eiland voor de kust van Vigo, een eiland dat Mallo nog met name noemt, en ik zou mijn vader willen vragen of hij van San Simón gehoord heeft, en zoja of hij de geschiedenis ervan weet maar dat kan niet want mijn vader die is dood); iets met Julián Hernández die ook naar het congres komt, zanger/gitarist van Siniestro Total (hun ¿Cuándo se come aqui? staat al jaren in één van mijn vele seedeekasten; het was de favoriete seedee van mijn zoon toen hij nog een kleuter was); iets met God die een wasmachine is (en dat associeerde ik dan weer met Sonic Youth. dat heet noise. dat heet muziek. hoe laat eten ze hier?) – nog maar een paar bladzijden ver ben ik, en in mijn kop vliegt het al alle kanten uit, filosofiese kanten, wetenschappelijke kanten, geschiedkundige kanten, muzikale en literaire kanten, en de kanten van ooit, en nog voorbij ooit.

En ik ben gerustgesteld. En ik zink iets dieper in mijn leesstoel. En ik laat de reserves los voor een wijle, ik ontspan, ik denk het lukt Mallo ook zonder fragmentarisme wel fragmentaries te zijn.

Maar dan.

Er is altijd een dan.

De ikfiguur gaat na het congres terug naar San Simón, het eiland, de gevangenis, alleen, min of meer illegaal daar, er is nog elektriciteit maar slechts één licht, er is alleen de door hem meegebrachte fourage, er is het rondslenteren, het lezen in dossiers, getuigenissen van bewaarders daar, en van gevangen, er zijn de gedachten, de vele innerlijke monologen, met de monologen wordt het al wat meer mono, ah, ik verwelkomde al de polyfonie die ik kende van de eerste twee boeken van Nocilla trilogie want ik dacht Mallo kan die veelheid ook wel in één kop leggen, maar misschien ook niet, maar goed, San Simón heeft een intrigerende geschiedenis, het zou onderhoudend genoeg kunnen zijn, en de klok zegt tik en de tijd schrijdt voort en de jaren vervliegen en ineens woont de ikpersoon in New York, altijd weer dat eeuwige New York, maar ook daar achtervolgt San Simón hem, in de vorm, bijvoorbeeld, van een videokunstenares die iets doet met beelden van liefde in oorlogssituaties en daarbij ook beelden gebruikt van de Spaanse Burgeroorlog, of peins pakweg Antonio, er is altijd een Antonio, iedereen heeft altijd wel een beslissende Antonio in zijn leven, deze Antonio heeft een klein bakkerijtje in New York en was misschien gevangene misschien bewaker op San Simón, en verder gaat het weer.

Met Carlos Oroza. The Wicked. Ginsberg. Tropos. Anti-klassiek. Een figuur die op Salvador Dalí lijkt en hem misschien ook wel is. En ontmoetingen heeft met Frederico García Lorca. ’s Nachts. In het park.

En dan ben je zo’n beetje door het eerste boek heen gestombeld, en ge weet niet welk peins u hier nu past. Ongemerkt ben ik toch een weinig meer verkrampt geraakt in die leesstoel van mij. Is Mallo briljant, een pedanterik, een aansteller, een dadaïst, een patafysicus, de literator van de objectgerichte ontologie; is dit alles een hoop flauwekul bij elkaar, geniale zever, een grootse filosofie waarvan de volle waarde alleen begrepen kan worden dan een brein groter dan het mijne?

Ik weet het niet.

Boek twee dan bijvoorbeeld. Waarvan de titel luidt Mickey Mouse is groot geworden en hij is nu een koe. Ja. Zo’n titel alleen al. Mijn prachtige fantastiese zeer begaafde lieve elfjarige zoon vond hem grappig, die titel, maar ik weet het niet zo goed. Zit daar iets in wat ik niet geheel vat, iets over Disney of over de Amerikaanse psyche, of iets anti-kapitalisties ofzo, of gaat Mouse als koe tot hamburgers verzaagd worden, zit ik hier met een anti-consumentistiese stelling op mijn handen, of is het gewoon puberale ongein? Ditmaal is de hoofdrolspeler een astronaut. Ook dat nog. Amerika. Astronaut. Maar allicht is er een reden voor deze voordehandliggendheid?

De astronaut zelve ligt al een pak minder voor de hand. U weet de eerste maanvlucht nog wel? Aan boord waren Neil Armstrong, Buzz Aldrin en Michael Collins. Het zou me weinig verbazen als veel mensen die derde al niet kennen, maar Mallo verzint er nog een vierde bij, onbekend gebleven omdat hij de filmopnames maakte. Kurt. En ook Kurt leeft in afzondering. En ook Kurt peinst maar zoon beetje voor zich uit. Aan de maan, aan vroeger thuis bij vader en moeder, aan een lief die er ooit was maar nu niet meer, en aan George Bush senior. Mogelijkerwijs woont Kurt in de heden-lijn in een verzorgingshuis, of hoe heet dat, bejaardentehuis mag je geloof ik niet meer zeggen, mogelijkerwijs was dat eerder, er is veel meer toen dan nu in boek twee. Wat er ook is: een passage waarin Kurt zijn intrek neemt in een hotel op steenworp afstand van het appartement waar hij woont, vanuit zijn hotelkamerraam kan hij zijn eigen appartement zien. Dat is weer zo’n tiepiese Mallo-grap en ik begin inmiddels een heel klein beetje te twijfelen of ’s mans humor wel de mijne is. Observerend, kijkend, daar, in het hotel, naar zijn eigen appartement, merkt hij beweging op: er loopt iemand door zijn kamers!

Maar dat blijkt hij dan zelf te zijn.

Welja. Zo’n personage dat zichzelf ziet in een andere ruimte, dat werd me in dat nu al te vaak genoemde derde boek van Nocilla-trilogie al te machtig, komt me die Mallo daar doodleuk met dezelfde grap aanzetten in zijn volgende trilogie.

Hum.

Maar ontlezen doet het me niet.

In het derde boek is een vrouw aan het woord, het is het lief van de man die in boek één naar San Simón ging en daarna, volgens de vrouw, “verdween”. Ze herhaalt een tocht die ze samen ooit maakten, langs de Franse kust. Ze loopt alleen, ze is alleen, ze denkt aan de man, ze gaat misschien een bericht inspreken op zijn voicemail want daar had hij ooit om gevraagd:

“Alsof alles goed was en niets ooit verkeerd kon gaan dekte ik op een avond, heel lang geleden, zo lang geleden dat ik aan de vingers van mijn twee handen niet genoeg zou hebben om de jaren te tellen, de tafel terwijl hij net klaar was met het schoonmaken van de vis, die een paar minuten later de oven in zou gaan – de schubben sprongen in het rond, het leken wel schilfers kwarts. Hij legde het mes neer op het aanrecht en zei tegen me: ‘Schat, als ik doodga, bel me dan en laat een bericht achter.’ ‘Wat?’ ‘Ja, bel me en zeg alles wat je te zeggen hebt, iets wat je anders nooit tegen me zou hebben gezegd.’ Zwijgend begaf ik me naar de keuken, ik pakte de glazen en zette ze op het tafellaken. ‘Beloof me dat je dat zult doen,’ drong hij aan. ‘Ik beloof het.’”

In Normandië is de vrouw volslagen alleen, behalve wanneer ze in een kasteel is met een bed en ontbijt want dan is er de uitbater, een fransoos, en kan haar innerlijke monoloog voor een wijle ingewisseld worden voor een dialoog hoewel dialogen bij Mallo vaak slechts kruisende monologen zijn.

Drie keer mensen in afzondering; astronaut Kurt heeft van de drie hoofdpersonen nog het rijkste soosjale leven. In zijn totaliteit telt Trilogie van de oorlog bijna vijfhonderd bladzijden. Dat zijn erg veel bladzijden vol gedachten, mijmeringen, herinneringen, overpeinzingen, theoretiseringen, filosofieën, ideeën, opvattingen; het narratief is in alle drie de boeken slechts een excuus om de pen uiteenlopende kanten uit te laten gaan. Soms is het volslagen maf, zoals de vrouw uit boek drie die meent dat er in beginsel alleen maar mensen waren, en dat sommigen van hen zich in later stadium hebben “doorontwikkeld” tot dier of plant of ding; andere keren is het indringend, zoals de gedachten over (en op) San Simón. Waar, bijvoorbeeld, een vreemd geluid de ikpersoon aanzet tot een beknopte literatuurgeschiedenis: “Ik ben geen imbeciel en ook niet gek, en ik weet dat een schrijver van boeken die tot het magisch realisme worden gerekend het zou hebben over het bestaan van een reusachtige magneet verscholen in de aarde, en dat een Russische schrijver van dystopische sciencefiction-romans zou zeggen dat er op het eiland het einde van een tijdperk te zien was en het begin van een beschaving gecreëerd door buitenaardse wezens, en dat een realistische Spaanse schrijver uit de eenentwintigste eeuw erop zou wijzen dat dat geluid de nagalm was van een nimmer opgeloste broedertwist, en dat een Franse schrijver uit de jaren vijftig dat geluid zou toeschrijven aan het bestaan zelf van het ik, aan het geluid van de psyche, die als een maag maar niet ophoudt zichzelf te verteren, en ik weet ook dat een Amerikaanse schrijver uit het einde van de twintigste eeuw zou schrijven dat dat geluid een mechanische oorsprong had omdat heel dicht bij het eiland, misschien zelfs wel in het lazaret, een perverse multinational dag en nacht in touw was een replica van datzelfde eiland te vervaardigen, maar nee, zoals gezegd ben ik geen imbeciel en ook niet gek, en het werd me duidelijk dat dat geluid dat in mijn oren drong niets te maken had met literatuur, het was nergens een weer- of afspiegeling van, het vormde een gebeurtenis zonder versieringen”, en ik hou van hoe heel drosteëffectachtig in een literair werk erop gecontempleerd wordt hoe in andere literaire werken een geluid verklaard zou worden, om vervolgens de literatuur er weer vanaf te pellen en alleen het naakte geluid over te houden, maar nog altijd in een literair werk, en dus nog altijd een literair geluid.

Vaker echter nog zoekt Mallo het (bewust?) erg ver, door de meest banale dingen -zoals het op een bepaalde manier afslijten van de toetsen van een pinautomaat- te vergelijken met fenomenen uit de fysica of andere wetenschappelijke disciplines. Mallo ís fysicus die mogelijkerwijs zitten al die dingen gewoon in zijn hoofd: een hoofd vol wetenschap en filosofie en literatuur en kunst en geschiedenis, en alles dobbert daar dan, en stroomt door zijn arm en zijn hand via zijn pen naar buiten als hij schrijft.

Kan.
Goed mogelijk.
Heel goed mogelijk zelfs.

Doch mij staat die postmoderne geinerij soms wat tegen. Een literatuur die kontinu naar van alles buiten literatuur verwijst, en daarmee weer terug naar zichzelf, zich als duidelijk als boek toont, het opheffen van de vierde wand ofnee hoe noem je dat literair gezien?, het opheffen van de twede kaft?

Een zich te buiten gaan aan erudiete mafkezerij, literatuur voorbij literatuur, wetenschap voorbij wetenschap, de lezer laten reflecteren op zijn eigen receptie, moet het me te denken geven dat ik al vooronderstel dat het me iets te denken geeft, zegt iemand, zegt wie, zegt Zappa i think seriousness itself is something to be laughed at, in gesprek met Ivo Nihil zei hij dat, tegen Ivo Nihil zei hij dat, i think Ivo Nihil is someone to be laughed at, weinig dialoog, massieve tekstblokken, die Mallo bonkt dat maar je kop in, de tegenspelers die er zijn zijn al net zulke erge zwetskousen als de hoofdrolspelers, en al die al te toevallige toevalligheden doorheen het boek, en hoe elementen uit boek één terug komen in boeken twee en drie en elementen uit boek twee terugkomen in boek drie, die herhaling, ik ben normaal gezien toch een zuiger voor herhaling, waarom werkt het hier niet?, of waarom werkt het hier minder?, en staat een Dalí-achtige Dalí op en spreekt over afval, recyclage, luchthavens, The Shining, mode, noise, religie, ontdekkingsreizen en uitgehongerde konijnen, en ik peins, ik lees, ik peins, ik denk aan Charlotte Mutsaers en hoe zij gezeid haadt, hoe zij gesproken haadt over het “Hollands realisme” en hoe funest dat was, in ieder geval voor de verbeelding, en zou het niet op onze diephollandse lippen bestorven liggen?, te menen dat het allemaal niet erg geloofwaardig is, met die Mallo en zijn Trilogie van de oorlog (geloofwaardigheid, ook al zoiets, als we het maar geloven kunnen), al het kenbare is daar, de wereld is daar, alles wat het geval is, is daar, het verhaal is zoek, de geloofwaardigheid is zoek, het is alles ondergeschikt gemaakt aan een bewustzijnsstroom, een informatiezee, je kunt erin zwemmen, je kunt erin kopje onder gaan, je kunt het ook gewoon over je heen laten stromen.

Je kunt meningen hebben en je kunt peinzen.

Je kunt denken dat dit Locus solus is van Raymond Roussel of Een korte geschiedenis van het geleidelijk verdwijnen van Juliana Kálnay. Tegen dat laatste kun je inbrengen dat het niet waarschijnlijk is dat Mallo Kálnay in het Duits heeft gelezen.

Je kunt het nonsensikaal vinden, één grote ontsporing.
Of prachtig. Poëtisch. Vervreemdend. Intrigerend.
Of toch maar weer onzin.

Als het niet nu was maar vroeger, toen ik me nog wel eens te buiten ging aan fanschap en idolatrie, was ik waarschijnlijk teleurgesteld geweest. De grote Mallo, waarom hebt gij mij zo diep teleurgesteld. Als die uitzijnnekharenzwetsende gast gelijk had gehad, en Trilogie van de oorlog was daadwerkelijk van vóór Nocilla-trilogie geweest (of ik het in ieder geval zou gelezen hebben voor ik Nocilla-trilogie gelezen had), zou ik op zijn minst geïntrigeerd geweest. Maar nu is het niet vroeger, en nekhaarzwetsers hebben vaker niet dan wel gelijk.

Dus is het nu.

Dus is Trilogie van de oorlog maar de volgende trilogie.

Dus is het een maf, vermoeiend, grappig, poëties, ontroerend, eigenzinnig, flauw, beklemmend, ontregelend, teleurstellend, goed, slecht, geforceerd, idioot, lezenswaard, gek, saai, geweldig  boek. En al die dingen wel. En al die dingen niet. Als een fysicus een patafysicus wordt, en een patafysicus een schrijver kan dat allemaal.

Agustín Fernández Mallo Trilogie van de oorlog

Trilogie van de oorlog

  • Auteur: Agustín Fernández Mallo (Spanje)
  • Soort boek: Spaanse roman
  • Origineel: Trilogía de la guerra (2018)
  • Nederlandse vertaling: Adri Boon
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 26 april 2024
  • Omvang: 478 pagina’s
  • Uitgave: paperback / ebook
  • Prijs: € 29,90
  • Boek bestellen bij: Bol / Libris

Flaptekst van de roman van Agustín Fernández Mallo

De nieuwe trilogie van de winnaar van de Europese Literatuurprijs Agustín Fernández Mallo is zijn meest ambitieuze roman tot nu toe. Een schrijver reist naar het kleine onbewoonde eiland San Simón, dat tijdens de Spaanse Burgeroorlog door Franco als concentratiekamp werd gebruikt. In Miami keert Kurt Montana, de vierde astronaut die Neil Armstrong en co in het geheim vergezelde naar de maan, terug naar de belangrijkste gebeurtenissen van zijn leven, van zijn diensttijd in de oorlog in Vietnam tot zijn herinnering aan het zien van de aarde vanuit de ruimte. In Normandië begint een vrouw aan een wandeltocht langs de stranden van D-Day met als doel stap voor stap een aankomst na te doen die jaren eerder plaatsvond.

Trilogie van de oorlog – beschreven als de roman die David Lynch en W.G. Sebald hadden kunnen schrijven als ze hun krachten hadden gebundeld – is een verbijsterende roman over en voor onze onsamenhangende tijd. Agustín Fernández Mallo, een van de grote vernieuwers van de literatuur, bereikt onontgonnen hoogten. Het integreren van verschillende disciplines als wetenschap, populaire cultuur en antropologie zorgt voor een roman die door-desemd is van een eigentijdse poëtica. Agustín Fernández Mallo is in 1967 geboren in La Coruña en is een gediplomeerde fysicus. In 2000 formuleerde hij een theorie over ‘post-poëzie’ die de verbindingen onderzoekt tussen kunst en wetenschap. Zijn Nocilla-trilogie bracht een verschuiving teweeg in de hedendaagse Spaanse literatuur en baande de weg voor een nieuwe generatie schrijvers die bekendstaat als de ‘Nocilla-generatie’. Trilogie van de oorlog werd bekroond met de Biblioteca Breve Prize.

Agustín Fernández Mallo Trilogie van de oorlog recensie

Als er in de media een boekbespreking of recensie verschijnt van Trilogie van de oorlog, de roman van de uit Spanje afkomstige schrijver Agustín Fernández Mallo, dan besteden we er op deze pagina aandacht aan.

Bijpassende boeken

Agustín Fernández Mallo – Nocilla-trilogie

Agustín Fernández Mallo Nocilla-trilogie recensie en informatie over de romantrilogie van de Spaanse schrijver. Op 21 oktober 2021 verschijn bij uitgeverij Koppernik de Nederlandse vertaling van de romantrilogie Proyecto Nocilla van de Spaanse schrijver Agustín Fernández Mallo. Bovendien is hier de uitgebreide recensie en beschouwing van het boek, geschreven door Tim Donker, te lezen.

Agustín Fernández Mallo Nocilla-trilogie recensie en informatie

Agustín Fernández Mallo Nocilla-trilogie Recensie

Nocilla-trilogie

  • Schrijver: Agustín Fernández Mallo (Spanje)
  • Soort boek: Spaanse romans
  • Origineel: Proyecto Nocilla
    • Nocilla Dream (2006)
    • Nocilla Experience (2008)
    • Nocilla Lab (2009)
  • Nederlandse vertaling: Adri Boon
  • Uitgever: Koppernik
  • Verschijnt: 21 oktober 2021
  • Omvang: 604 pagina’s
  • Prijs: € 27,50 – € 32,50
  • Uitgave: paperback 
  • Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol
  • Winnaar Europese Literatuurprijs 2022

Flaptekst van de romans van Agustín Fernández Mallo

Experience en Nocilla Lab – voert Agustín Fernández Mallo talloze verhalen op van mensen en plaatsen die Amerika en de wereld in het digitale tijdperk van de eenentwintigste eeuw weerspiegelen.
In het midden van de woestijn in Nevada staat een afgezonderde populier die versierd is met honderden paren schoenen. Verderop langs Route 50 wordt een eenzame prostituee verliefd op een verzamelaar van gevonden foto’s. In Las Vegas bouwt een Argentijnse man een eigenaardig monument voor Jorge Luis Borges. Op de vlucht voor de autoriteiten neemt Kenny zijn intrek in de wettelijke non-plaats die Singapore International Airport is. In Londen brengt de kunstenaar Jodorkovski uren door met het beschilderen van kleine stukjes kauwgom die vastgekleefd zijn op de stoep. De schrijvers Enrique Vila-Matas en Agustín Fernández Mallo ontmoeten elkaar op een booreiland.

Dit zijn slechts enkele van de verhaallijnen die tezamen de Nocilla-trilogie vormen, die werd binnengehaald als een van de vermetelste hoogtepunten in de Spaanse literatuur. De drie romans staan vol met verwijzingen naar arthousefilms, conceptuele kunst, praktische architectuur, de geschiedenis van computers en de decadentie van de roman. Mallo ontdekt schoonheid in leegte en onthult de essentie van het hedendaagse leven. De trilogie wordt beschouwd als een mijlpaal in de Spaanstalige literatuur en is nu voor het eerst in het Nederlands vertaald.

Recensie van Tim Donker

Dit is geniaal, dacht ik.
Dit is fantastisch, dacht ik.
Dit is het allerbeste boek van 2021, dacht ik.
Dit is misschien wel het allerbeste boek van ooit, dacht ik.

Dacht ik.
Dacht ik allemaal.

Als ick kan.

Je zit daar, je herschikt je spullen, je herschikt je haar, je herschikt je gedachten. Je doet de dop weer op je pen, je zet je bril af, je wrijft je in de ogen, je zet je bril weer op. Misschien even geen koffie nu. Misschien even geen Pixies nu. Misschien even niet de tafel, niet dit zitten, niet dit huis nu.

Sophocles stikte mogelijkerwijs in een druif.

Je weet niet waar te beginnen nu. Bij het begin van het einde misschien, of het einde van het begin? Zulke vragen drijven je tot waanzin vandaag.

Zegt Jos Decorte: “Er schuilt redelijkheid in waanzin, maar ook waanzin in redelijkheid.

(waarom niet één (1) vermelding van Jos Decorte bij Wouter Kusters eigenlijk?)

Zegt Foucault: De waanzin is de absolute breuk van het kunstwerk.

Hoe eerst nog de verbazing altijd maar stijgende. Je dacht dit gaat er niet één zijn voor de massa. Dit gaat er niet één zijn voor de regelmatigheden, de pasklare ideeën, de wetmatigheden, de brave avromensjes die lachen om een hersenloze en gevoelloze panne(n)koek.

Zegt Nietzsche: “Ook onzinnige wetten schenken vrijheid en gemoedsrust, mits zich maar veel mensen eraan onderworpen hebben.”

(nicht wahr, panne(n)koekjen?)

Je had.|
Je had het.
Je had het zo helder voor ogen allemaal.

Agustín Fernández Mallo. De Nocilla-trilogie. Wanneer werd het je overhandigd? Een zaterdag, ergens in het najaar. Denk je. Misschien regende het, misschien begon de schemering al in te vallen. Misschien zat je kop vol, misschien zat je snotvol. Drie delen, in Spanje eertijds gepubliceerd tussen 2006 en 2009 maar hier in Nederland door het onvolprezen Koppernik in één keer uitgebracht. Met zijn drieën in één kartonnen cassette. O het ziet er zo mooi uit. Ook boek is kunstwerk.

(zegt Karel Jonckheere: “Alles is kooi. Ook een boek.”)

(de uitgever een kooienvlechter jajajaja)

Avond, laat, iedereen sliep al. Want zo moet het zijn als nieuwe boeken worden verkend. Je moet alleen zijn als nieuwe boeken worden verkend, het moet laat zijn als nieuwe boeken worden verkend, er moet iets moois in je glas zitten als nieuwe boeken worden verkend en het moet stil zijn als nieuwe boeken worden verkend. Zo moet het, zo was het toen de Nocilla-trilogie werd verkend. Je kon het niet helpen dat je handen trilden. Je kon het niet helpen dat je je afvroeg of je het kunstwerk schond toen je de delen één na één uit hun kooi p’don uit hun kartonnen cassette haalde (& je kon het niet helpen dat je Agustín Fernández Mallo in stilte om vergeving vroeg): Nocilla Dream het eerste deel; Nocilla Experience het tweede deel en Nocilla Lab het laatste deel. Je kon het niet helpen dat je alle drie de delen doorbladerde, van begin tot eind. Je kon het niet helpen dat je hier en daar al stukken las; tamelijk forse stukken soms (peetsjturner mompel je, en je gniffelt). Je kon het niet helpen dat je tevreden zat te lachen daar, aan de secretaire, met de drie delen van de Nocilla-trilogie voor je en nevens je in je glas het laatste restje van iets moois.

(langstlee, je was nog een jongen toen, er was een klein stadje aan de kust in het Noorden van Spanje, je ging met je vader naar de supermarkt, de supermarkt heette Anita, dat vond je grappig, we gaan even naar Anita he pappa zei je dan, je ging mee om erop toe te zien dat de Nocilla niet vergeten zou worden want Nocilla was de lekkerste chocopasta van het universum, zoveel lekkerder dan welke chocopasta dan ook bij ons in Nederland, zoveel lekkerder ook dan die eeuwige Nutella van ze; decennia later, je had allang zelf kinderen en je vader was er al enkele jaren niet meer, de Albert Heijn bij je om de hoek begon Nocilla te verkopen & je wist dat het een deceptie ging worden maar je kocht, je wist dat het een weinig glans ging afkrabben van je jeugdherinnering maar je kocht, je wist dat je spijt krijgen zou als haren op je hoofd maar je kocht)

Het zijn feitelijk niet zulke dikke boeken. Dream is 195 bladzijden; Experience 210; Lab 181. Dat lees je zo. Dat las ik zo. Fragmentarisch, in korte hoofdstukjes. Daar vlieg je zo doorheen, daar vloog ik zo doorheen. Ook al omdat het zo ongekend fijn is om erin te lezen. De boeken riepen me steeds weer terug, waarheen ik ook ging. Al te ver van de Nocilla-trilogie kon ik nooit zijn. Dream had mijn eerste indrukken van bij het doorbladeren meer dan bevestigd: ik vond het nog beter dan ik al gedacht, vermoed, gehoopt had. En Gode!, Experience was dan weer fracties beter dan Dream. Dit kon toch bijna niet meer? Dit ik, de werkelijkheid, het al: iets moest hier gaan exploderen.

Ik las de boeken niet direct na elkaar. Ik las er andere boeken tussendoor. Boeken als Het oog van de naald; Oneindige zin; Twaalf bytes en De man die alles zag. Zulke boeken. Maar ik las die boeken met een zeker ongeduld. Het waren, hoe mooi of hoe goed ook, hinderlijk obstakels tussen mij en het volgende prachtdeeltje van de Nocilla-trilogie. Maar hindelijke obstakels maken alles alleen maar mojer, dat weet iedereen.

Dus. Dankzij die hinderlijke obstakels duurde het toch nog wel weken zoniet maanden voordat ik Dream en Experience gans en geheel gelezen had en gedurende die weken zoniet maanden kwam me steeds helderder voor ogen te staan wat ik doen moest.

Ik ging dit de hemel in schrijven.

Ik ging dit nu eens lekker ongegeneerd de hemel in schrijven.

Ik ging dit ongeremd huizenhoog de hemel in schrijven.

Ja. Dat was wat ik doen ging.

Zo ongegeneerd en huizenhoog en ongeremd dat ik er meer ruimte voor nodig had en dus.

Dus zou ik het campingtafeltje pakken, de laptop, de trilogie, misschien een goeje kop koffie, en me op de stoep voor mijn huis installeren en daar zou ik dan schrijven en schrijven en schrijven: de Nocilla-trilogie steeds verder de hemel in. Van lieverlee zou het opstijgen, zou het zweven boven het campingtafeltje, steeds verder, steeds hoger, hoog boven de huizen op het laatst. Ik zou opstaan en zwajen naar zijn paarsblauwe hoedanigheid en dag! zeggen, dag Nocilla-trilogie! zeggen en spreid je sterrenstof! zeggen wat kompleet achterlijk is natuurlijk maar zo sentimentalistisch zou ik dan wel durven zijn, die dag, voor mijn huis.

En daarna weer zitten.

Weer gaan zitten, want ik hoor ze al van verre komen. Met hun klossende tred. De lomperds, de sieniesie, de kritikasters, de zuurpruimen. Met hun muilen en hun koppen en hun haar. O ik weet precies wat ze gaan zeggen. En ik wil zitten, en genoeg tegenargumenten bedenken. Want ik weet wel wat ze gaan zeggen. Ik weet het precies.

Iets met postmodernisme, zeker? Iets van alle registers open en misschien wel een register teveel? Iets met hipsters, en de (te) vele verwijzingen naar (hippe) muziek en film en kunst? Iets met neppe straatwijsheid enerzijds en pretentieuze halfbakken filosofie anderzijds? Iets met dat iedereen dit kan schrijven, dat er geen kunst aan is, iets dat zich in beschrenking pas de meister tsijkt, zoiets? Iets met “de jaren negentig zijn al voorbij hoor”, dat?

Ja. Dat. Zoiets zou het denk ik wel zijn ja. En wat zou ik zeggen als ze kwamen met hun klostred en hun koppen en hun haar en hun muilen opendeden en het inderdaad iets als dit was wat er dan uitkwam. Wat zou ik zeggen?

Ik zou ze in schijn alle gelijk van de wereld gaan geven. Ja, zou ik zeggen, dit boek was in de jaren negentig als een vis in het water geweest en ja, inderdaad, ook in dat 2006 waarin de boeken oorspronkelijk begonnen te verschijnen waren de jaren negentig alweer een tijdje voorbij. Mijn eerste, mijn allereerste associatie met de Nocilla-trilogie was tik-tak van Mallo’s landgenoot Suso de Toro. Uitgekomen in Spanje in 1994; in de Nederlandse vertaling in 1996 en door mij in 1999 of anders iets vroeger misschien uit een ramsjbak gevist van één of andere boekhandel in het sentrum van Utrecht.

tik-tak gooide me volledig overhoop. Ik was al eind twintig toen en ik wist best dat er buiten de canon ook nog literatuur bestond. Maar zelfs de experimentelere romans die ik in die dagen las, leken toch nog wel een paar regels in stand te houden waar het vorm, eenheid, struktuur betrof. De Toro gooide álles overboord. Alles dat ik geleerd had toen ik als tiener in de schoelje varen moest en literatuuronderwijs kreeg van leraren Nederlands die niet de indruk wekten zelf bijzonder belezen te zijn; alles dat ook gedurende mijn opleiding nog heilig verklaard werd. “Je kunt nooit”, “je mag nooit”, “je zal nooit”; De Toro lapte die nooit es ferm aan zijn laars. Hij voerde zijn fragmentarisme zo ver door dat er geen hoofdpersoon meer was, geen plot, geen lijn, geen -ha!- rode draad en zelfs geen vaste vorm: proza, poëzie, dialoog, beschouwelijke artikelen uit niet-bestaande handboeken, handgeschreven bladzijden – het kon allemaal bij De Toro. In een stijl die ging van banaal naar pseudo-wetenschappelijk, van grappig naar flauw, van schokkend naar bizar, van absurd naar alledaags. Dus dit was ook mogelijk in literatuur? Dit polyfone koor laten opklinken? Dit bombardement van beelden, gedachten, sferen, personen, geluiden? “De toekomst van de roman?” vroeg ik me kortstwijlen af wat aardig debiel is natuurlijk maar de schok van de revelatie had kortsluiting veroorzaakt in mijn brein.

(ik heb het nooit aangedurfd het boek te herlezen. sommige mythes moet je laten bestaan. niet alles is een pot chocopasta immers)

(leeft suso de toro nog schrijft hij nog wordt zijn werk nog wel eens in het nederlands vertaald? zulke dingen zijn gemakkelijk na te gaan deze dagen met al die sites en hoe heet dat allemaal maar ik ga die dingen niet na want sommige mythes moet je laten bestaan. niet alles is een post chocopasta immers)

Nu weet ik dat De Toro dit procedé niet heeft uitgevonden. Dat tik-tak niet de eerste hoofdpersoon-, plot- en/of struktuurloze roman was. Dat er anderen voor hem waren die met deze middelen (of misschien juist dit gebrek aan middelen) andere, betere boeken hebben geschreven. Maar mijn literair ontwaken kwam tamelijk laat. Al te lang liep ik aan de leiband van schoolse literatuurlijsten. Al te lang zag ik nauwelijks overheen wat er in de boekenkast van mijn vader stond. Al te lang vond ik mijn weg niet uit het weg van de geijkte namen en de geijkte titels. Ik vermoedde dat literatuur geweldig kon zijn, maar het duurde lang voor de ervaring mijn vermoedens gelijk kon geven. Dus was het al zo laat als eind jaren negentig toen een figuur als Suso de Toro me liet zien dat men alle traditionele romaneske elementen buiten de deur kon houden om alsnog een roman over te houden. Dat ik eindelijk iets had om met een allerlaatste haal die hogergenoemde leiband finaal door te snijden. Dat ik eindelijk, eindelijk, eindelijk de literatuurlessen definitief de rug toe kon keren.

Ook dat nu ruim twintig jaar geleden. Maar de schok is wel zo groot geweest dat Suso de Toro onmiddellijk in mijn brein omhoog kwam toen ik de Nocilla-trilogie las. Het is heel goed mogelijk dat Mallo De Toro nooit gelezen heeft hoor, maar ik las Dream en Experience toch wel een beetje als een soort tot het maximum opgevoerde tik-tak. Alleen slecht Mallo nog een laatste muur: die tussen fictie en non-fictie. De Toro deed nog aan pseudo-citaten en verzonnen handboeken. Mallo leent vrolijk, en niet gering, uit reëel bestaande tijdschriften en boeken.

Bijvoorbeeld het boek van een vent die Pablo Gil heet. Een boek getiteld El pop después del fin del pop – en ook daar weer het “post”; het “erna”: pop na het einde van pop (& romans na het einde van de roman?). Gil ziet de (muziek)wereld duidelijk óók doorheen een postmoderne bril. De door Mallo gekozen fragmenten bevatten interviews met Eddie Vedder, DJ Shadow, Björk, Bobby Gillespie, PJ Harvey, Thom Yorke, David Gedge, Beck en Steve Albini; artisten die, niet toevallig me peinst, hun ontstaan dan wel hun gloriejaren beleefden in diezelfde negentiger jaren (die zo vriendelijk waren voor een beetje weirdness; waar, helaas, in het 2022 van ons, kop neer en in de pas lopen tot norm verheven is) (nicht wahr, panne(n)koek?) (want als je je mondkap niet precies zó draagt Zoals Het Hoort ben je dom) (ik kom nog uit de jaren dat je dom heette te zijn als je de dingen precies deed Zoals Ze Hoorden) (en tegen wie de aandrang voelt om naar voren te brengen dat Albini geen artist is maar een producer zou ik willen zeggen het oor eens te luisteren te leggen bij Shellac, Rapeman, of liever nog Big Black). Artisten ook die duidelijk hun speelruimte kozen in een “post”, een “erna” of een “voorbij”: voorbij de rock, voorbij de punk, voorbij de dance, voorbij de noise, voorbij de hardcore, voorbij de folk, of, in het geval van Josh Davis voorbij muziek spelen überhaupt (het eerste album geheel opgebouwd uit samples, ik moet dar hier eigenlijk niet meer zeggen. een manier van werken waar Mallo zich zeker in zal herkennen. en dan nog de manier waarop Davis het einde almeteens aan het begin zette: Endtroducing; een introductie die direkt een einde afkondigde).

(laten we de diskussie of Davis werkelijk de uitvinder was van de “auteurloze” mjoeziek voor een andere keer bewaren, en termen als plagiarisme of plunderphonics of namen als John Oswald, Ground Zero of The Tape-beatles even buiten deze bespreking houden)

(bespreking? dit is helemaal geen bespreking man)

(en nee ik draag mijn mondkap ook niet Zoals Het Hoort)

(sterke grappen? welke sterke grappen dan?)

Maar tot zover de schijn van gelijk die ik de klossers ging geven. Mallo moet het erg naar zijn zin gehad hebben in de jaren negentig (wie niet? het waren de zestiger jaren voor de mensen van mijn generatie) maar de Nocilla-trilogie is niet voor één gat te vangen, zelfs geen decenniumgroot gat.

In Dream las ik:

“Er bestaat geen ruimte als er geen licht bestaat. Het is niet mogelijk over de wereld te denken zonder aan het licht te denken [dat zei Heraclitus, dat zei Einstein, dat zei het A-Team in aflevering 237, dat zeiden zovelen]. En toch is alles in elk lichaam duisternis, zones van het Universum waar het licht nooit zal komen en mocht dat wel zo zijn dan is dat omdat het ziek is of in ontbinding verkeert. Het is een angstwekkende gedachte dat je bestaat omdat in jou die dood bestaat, die eeuwigdurende nacht. Het is een angstwekkende gedachte dat in een pc meer leven zit dan in jou, dat daarbinnen alles licht is.”

En ik dacht ja.

Ja, dacht ik, dat is het precies. Dat is Dream, dat is Experience, dat is Mallo. Dat is het helemaal. Het gooit Heraclitus en Einstein en het A-Team op één hoop, het paart het verhevene aan het banale, het is grappig, het is flauw, het is poëtisch, het is puberaal, het is goedkoop en het stemt toch tot nadenken. Kan iedereen een Nocilla-trilogie schrijven? Zoiets zou er eigenlijk niet toe moeten doen; ik moet altijd alleen maar heel hard lachen om mensen die kunst die ze niet vreten afserveren met een “dat kan mijn kleine nichtje ook”; het gaat er niet om wie het allemaal óók zou kunnen maar om dat het gedaan is en wat het met je doet (zoveel “virtuoze” kunst raakt mijn kouwe kleren niet – van zo’n melkmeisje, bijvoorbeeld, vind ik niets alleen dat ze een nogal belachelijk hoog voorhoofd heeft) maar toch: ik geef het je te doen om in een paar regels iets te schrijven waar je meteen van alles van kunt vinden maar dat uiteindelijk toch aardig oncategoriseerbaar blijkt.

Zo is de trilogie.

Zo spreekt het, zo zegt het.

Zo spreekt het, zo zegt het, zo praat het over een in Chicago wonende Poolse musicus die muziek maakt met stadsgeluiden; over een pedofiel in China; over een gitaarspelende pompbediende in de woestijn van Albacete; over een micronatie in Denemarken; over ene William die in een breifabriek in Leicester werkt; over een gigantisch gebouw in Rusland dat geheel gewijd is aan mens-erger-je-niet; over een Armeense veehouder die een gebouw van acht etages neer laat zetten dat zowel door mensen als door varkens bewoond wordt; over een vrouw die in een houten auto rijdt; over een kok die de horizon wil bereiden – en over windstreken praat de trilogie, over landschappen, over ideeën, over films, over levens, vele levens.

Ik dacht aan James Frey. Toen ik opgehouden was te denken aan Suso de Toro bedoel ik. Dacht ik aan James Frey. Aan Shaun Prescott. Aan Bernardo Atxaga. Aan Sasja Sokolov. Aan C.C. Krijgelmans. Aan Ivo Michiels. Aan Sybren Polet. Aan Samuel Beckett, op een of andere manier. Maar op een of andere manier denk ik vaak wel op een of andere manier aan Samuel Beckett. Aan Aura Xilonen misschien. Ah, dacht ik, een wereld waarin Aura Xilonen bestaat kan niet volledig slecht zijn.

Het is die veelheid, weetjewel. Het zijn de schrijvers die werken met de veelheid. Die de veelheid tot materiaal verheffen.

En toen.

Toen begon ik aan steden te denken. En aan stedenboeken. Boeken die eerder een stad dan een mens als hoofdpersoon kiezen. Berlijn Alexanderplatz. Petersburg. Manhattan Transfer. Ja, zover gaat dat terug. De ouders van de jaren negentig moesten toen nog geboren worden. Dus wat. Postmodern? Noem het liever posthistoriaal. Voorbij álle geschiedenissen. Denkend aan Manhattan Transfer dacht ik eigenlijk nog veel meer aan USA. Ook een trilogie trouwens. Groter dan een boek. Groter dan een stad. En de Nocilla-trilogie dan nog wel iets groter dan dat zelfs.

Misschien Rolin dan. De uitvinding van de wereld.

Vind opnieuw de wereld uit, en laat een etmaal je niet begrenzen. En gooi het daar maar neer.

Is dit nog wel een roman? (is dit nog wel jazz?)
Is dit konseptuele kunst misschien? (Cildo Meireles, iemand?).
Is dit niet dat misschien, en meer nog?
Is dit niet beter (kunst)filosofisch, politiek, sociologisch of misschien zelfs religieus te duiden?

De politieke ervaring. De sociologische ervaring. De kunstzinnige ervaring. De religieuze ervaring.

Vijfde statie

(dit maal een spoorwegstation)

Net als tijd. Net als tv. Net als een vlecht in je haar.

Weer een gat in mijn hoofd, weer een nacht om te vergeten.

Kat op heet zinken dak in hagelstorm: muziek uit de jukebox in de hoek.

Of is dit gewoon de bruidsschat die de schrijver voor zijn lezers op tafel legt? Lobala vir die lewe. (ha!)

Zegt Fransi Phillips: “De kiemen worden verdeeld in moleculen en de moleculen worden verdeeld in atomen. De kleinste atomen worden verdeeld in golven en dromen. De dromen raken vol kiemen.”

(ah! Fransi Phillips! Een wereld waarin Fransi Phillips bestaat, kan niet volledig slecht zijn)

Het is heel goed mogelijk dat Mallo Phillips nooit gelezen heeft. Het is heel goed mogelijk dat de Nocilla-trilogie zomaar zonder Phillips’ hulp vol golven en dromen kwam te zitten, zodat het kiemen kon.

Zodat het ontspruiten kon.

Zodat het geboorte kon geven aan.

Aan al die vele, vele verhalen. Die moje kleine grote maffe ontroerende harde betoverende verhalen. In ritme. In golven. In herhaling, soms. Stilistische experimenten. Film komt binnen. Muziek komt binnen. De wereld komt binnen. Tot het begint te barsten. Uit zijn voegen.

Dacht ik. Toen ik Dream had gelezen en toen ik Experience had gelezen. De eerste twee delen van de Nocilla-trilogie. Twee uit hun voegen barstende delen. Van alles, zoveel meer dan er in een roman zou passen. Dacht je.

Experience eindigt met een bitterzoet epiloogje dat uitloopt op een al-te-toevallig cloutje, en ik dacht: na dit. Na dit alles. Na deze twee delen die anti-roman zijn of post-roman zijn of meta-roman zijn, na dit alles je lezers het bijna-laatste deel uitsmijten met een pastichering van de klassieke roman (kompleet met een verloren dochter, een tragische ziekte, Robert Palmer en kaffees) maar dan in pilvorm. De doodsteek. De toesjee. De zegedans. Het ererondje. En ik zag het barsten. In al zijn voegen. Ik zag de scheuren ontstaan.

Er zit een scheur in alles. Dat is hoe het licht binnenkomt.

Licht, ruimte, Heraclitus, A-Team. Die vier samen noem je de werkelijkheid. Dat is hem. De vierde wand, verdorie. De muur die De Toro nog overeind had laten staan, de scheiding tussen fictie en non-fictie? Hoe Mallo de jonckheeriaanse kooi breekt? Het verschil tussen het “binnen” van het boek en het “buiten” van wat bij gebrek aan een beter woord de werkelijkheid wordt genoemd, is weg. Door “de roman” en dus zichzelf tot onderwerp te maken; door de echte kwoots uit echte boeken en echte tijdschriften; door Einstein, Italo Calvino, Julio Cortázar en Henry Darger als verhaalfiguren op te voeren; door af te komen met een lijst van natuurkundige constanten (massa van de zon, snelheid van het licht, constante van Planck, gravitatieconstante, &c.) (geen idee of ze kloppen, al ziet het er overtuigend genoeg uit, ik ben geen natuurkundige) (zegt Wolfgang Pauli: “Natuurkunde is veel te moeilijk voor mij. Ik wou dat ik een filmkomiek was.”). Zo zijn er wel meer pagina’s die me de werkelijkheid van fictie en de fictionaliteit van de werkelijkheid doen bevragen.

Vind de werkelijkheid opnieuw uit. Doe de wereld cadeau. Owja. Mallo neemt de wereld als readymade. Zo zout hadden we het bij Duchamp nog niet gevreten.

Zegt iemand: “de eerste ‘readymade’ […] [:] [d]e materialiteit van het dagelijks leven drong nu […] het verheven terrein van de kunsten binnen.” (zegt Reinhard Jirgl: “enganeng im brutwarmem Brech von Omnibussen Straßenbahnen: & mit solch Karon’s Kähnen !ab ins zauberlose Diesseits ARBEITSTAG.”) (bij den achturigen arbeidsdag zal het peil van de menschheid verhoogt worden ten algemeenen nutte)

De jonckheeriaanse kooi is niet meer. Nocilla is het binnen en het buiten. (Nocilla is chocopasta). Gaat van Al naar Meer. Wat mooi. Wat ongekend ontzettend fabelachtig mooi.

Is wat ik dacht toen ik de Nocilla-trilogie voor tweederde gelezen had.

Ik las de delen niet direkt na elkaar. Ik las er andere boeken tussendoor. Boeken als Het oog van de naald, Oneindige zin, Twaalf bytes en De man die alles zag. Zulke boeken. Maar ik las die boeken met een zeker ongeduld. Het waren, hoe mooi of hoe goed ook, hinderlijke obstakels tussen mij en het volgende prachtdeeltje van de Nocilla-trilogie. Maar hinderlijke obstakels maken alles alleen maar mojer. Dat weet iedereen.

Ik wist wat ik ging doen. Als ik fietste. Naar het dorp. Of naar vroeger, waar het beter is. Als ik naar mijn werk fietste. Wist ik het. Wat ik doen ging. De Nocilla-trilogie kerkenhoog de hemel in schrijven. Ik schreef de bespreking al vele malen in mijn hoofd. Het was in kannen, het was in kruiken, een gedane zaak, een gelopen race, een geschreven bespreking. Ik moest alleen nog even wat hinderlijke obstakels lezen en dan Lab lezen. Dat ongetwijfeld weer een graadje bloedmojer ging zijn dan Experience. Kon je van op aan. Want Dream was mojer geweest dan de eerste doorbladering van de hele trilogie me al had doen vermoeden, en Experience was weer dat hele kleine beetje mojer geweest dan Dream. Dus pure logika. Lab ging niet anders kunnen dan de opgaande lijn voortzetten.

En dat doet het ook. In eerste instantie.

De eerste 77 pagina’s van Lab zijn geniaal. Een vrouw en een man zijn op een eiland ten zuiden van Sardinië om er te werken aan één of ander -nogal vaag- kunstproject. Hoewel de man schrijver is (hij heet Agustín Mallo en heeft een Nocilla-trilogie geschreven!) is het Project niet gehouden aan proza of zelfs niet aan een boek (alles is kooi). Nee. Het Project moet groter. Groter dan boek (groter dan kooi); ongeveer zo groot als het Leven Zelve. Echt aan het Project werken doen ze niet; erover praten eigenlijk al niet. Ze lopen alleen maar rond met een gitaarkoffer waarin ze alles verzamelen dat ze voor het Project zouden kunnen gebruiken. Ze zitten in een bar die lijkt op een andere bar waar ze ooit zaten. Ze hangen rond in de haven. Ze kijken naar de schepen. Ze hangen een hele filosofie op aan Coca Cola (Cildo Mereiles, iemand?)

Dat rare, performatieve kunstprojekt riep bij mij sterk Grabeland van eteam in herinnering; ook zoon boek dat me door zijn volstrekt onvergelijkbare nieuwheid vele bladzijden lang intrigeerde, totdat het, zo ongeveer rond pagina 150 steeds vaker over mijn irritatiegrens heen begon te gaan.

Wel. Er is het verhaal, en er is hoe het verteld wordt.

Die eerste 77 bladzijden. Bloedmooi. Overrompelend. Adembenemend. Die eerste 77 geniale bladzijden. De man, de vrouw, het eiland, de bar, de gitaarkoffer, het Project: het boeit minder dan de stilistische ingrepen die Mallo hier toepast (operaties).

Die 77 bladzijden bestaan uit één lange zin. Gesproken van een oneindige zin, ha! In die zin ontvouwt zich, beginnend in en steeds terugkomend bij die bar op dat eiland ten zuiden van Sardinië (die bar die zo goed lijkt op een andere bar helemaal ergens anders), fragmentarisch en flardmatig, een vertelling die over zoveel meer gaat dan het hier en nu van hun dan en daar. Herinneringen. Ideeën. Filosofieën. Associaties. Zeer hypnotisch, wat nog versterkt wordt door de vele vaak letterlijke herhalingen die er in voor komen. Prachtige maximalistisch-minimalistische schrijfkunst.

Ik dacht aan De Kalkfabriek. Thomas Bernhard, u weet. Die in één van de eerste twee delen trouwens nog gekwoot werd. Wie zich Thomas Bernhard smaken kan, die mag zich mijn vriend noemen.

Ik dacht ook een beetje aan Arthur Sze. Maar ik denk elke dag wel een beetje aan Arthur Sze. Christophe Tarkos. Aan School voor gekken van Sasja Sokolov dacht ik. En De verlossing van Robert Pinget.

En daar heb ik u waar ik u hebben wil: bij weeral een na. Het na van de nouveau roman ja. De Nocilla-trilogie lijkt me nog nouveauer dan de nouveauste roman. Hector-Jan Loreis sprak in 1967 reeds van de nouveau nouveau roman (zegt Hector-Jan Loreis: “De nieuwe nieuwe roman kan nog altijd de mens als middelpunt kiezen, of het nu een tweehonderdjarige voorstelling ervan, een Robbegrilletiaanse robot of een dingmens à la Le Clézio is.”)  (zegt Hector-Jan Loreis: “Joyces rommelkamer van technieken en techniekjes heeft misschien Le Clézio ertoe aangezet slogans, reclame, rekeningen en autobuskaartjes over te schrijven onder de nieuwmoderne naam <<collages>>.”)

(had Le Clézio een Nocilla-trilogie kunnen schrijven?)

(tot 1975 deugt het werk van Le Clézio; daarna mag alles het raam uit)

Ik dacht aan oulipo.
Ik dacht aan een werkplaats voor (on)mogelijke literatuur.
Ik dacht aan potentiële literatuur.
Alle literatuur die mogelijk is.
Het boek waarin alles kan.

Robberechts.

TXT.

Zo dacht ik. Tijdens die eerste 77 briljante bladzijden van Lab.

Dat Mallo de grenzen weer eindsweegsjens verder had weten oprekken. Afgekomen ditmaal met een langere tekst, in experimentele stijl, een duidelijke ik-figuur die herkenbaar is als de schrijver zelve, of in ieder geval een versie van hem, de wereld teruggebracht tot een bar die lijkt op een andere bar helemaal ergens anders, autofictie misschien; & Serge Doubrovsky die misten we nog.

Komt allemaal bovenop. Komt allemaal bovenop de adembenemende pracht die Dream en Experience al waren. Hoe verrotte fantasties kan deze trilogie nog worden? Hoe kan dit met elke bladzijde nog weer mojer worden dan het al was? Zo dacht ik. Tijdens die eerste 77 briljante bladzijden van Lab.

Doch. Maarja. En helaas. Bijwoorden van twijfel. Het ding is, het hele erge ding, is dat Lab niet uit slechts 77 bladzijden bestaat. Nee. Doch. Eilaci eilaci. Het boek gaat daarna nog zoon honderdenéén bladzijden door. Hattie nie moetuh doen.

Een eerste schok. Een schok na een witpagina. De schok na de witpagina, zo had ik deze bespreking misschien getiteld in de tijd dat ik mijn besprekingen nog titelde. De schok na de witpagina is dat Lab in deel 2 (de 77 briljante pagina zijn deel 1) verder gaat met het verhaal uit deel 1. Ja! Echtwaar! Ga zelf lezen! Die man en die vrouw en dat Project in die gitaarkoffer op dat eiland ten zuiden van Sardinië dat gaat daar gewoon allemaal weer verder.

Was dat een schok?

Ja, natuurlijk was dat een schok. De wereld was ons aangeboden. Ons lezers. De hele wereld & alle mensen & iedereen & overal was wat we kregen. De polyfonie. De bonte stoet. De oneindige parade. Dat koor met al die miljoenen stemmen. De dingen. Het Al. Overal. Film, filosofie, wetenschap, muziek, sentimentalisme, een schor en rauw geluid, flauwiteiten, absurdisme, surrealisme, de woestijn, de ware staat van alle dingen, een zacht geluister, minimalisme, maximalisme, nonsens, pastiches, pilroman, moderne sprookjes, bizarre feitjes, borrelpraat, nachttelevisie, de punt van een naald en de oneindige ruimte. Is wat we hadden. Of laat ik voor mezelf spreken: had ik. De allergrootste kracht van Dream en Experience was geweest dat ik nooit wist wat er om de volgende hoek lag, welk geluid er uit welke keel zou opklinken en hoe dat dan klinken zou. Dat maakte die eerste twee delen van de trilogie zo mooi, zo spannend, zo opwindend, zo verslavend. En dan ging nu dat laatste deel, dat zo ongekend bloedmooi begonnen was, me afschepen met zoon afgesleten ikvertellertje heel het boek lang? Zoon afgesleten autofictietje heel het boek lang? Zoon afgesleten eilandje heel het boek lang? Alles steeds hetzelfde HEEL HET BOEK LANG??? EN JIJ DURFT VRAGEN OF DAT EEN SCHOK WAS???

Goed. De mens is veerkrachtig. Weg polyfonie, weg uniciteit, weg wereld, hallo bar, hallo eiland, hallo dertien-in-een-dozijnsvertellinkje. Okay. Okay. I can adapt. Zou Laurie Anderson zeggen. Goed. Dus die Agustín Mallo-achtige met zijn vriendin op een eiland voor een of ander Project waar ze eigenlijk niet zoveel aan doen. Goed, dan doe ik het daar wel mee. Ik doe het ermee dat ze niet zoveel doen. Maar wat doen ze dan wel?

Ze rijden.

Ze rijden maar zoon beetje.

O mijn god. Een rootnofful? Wordt dit nu een rootnofful. Speel je met mijn kloten of wat? Een rootnofful dan nog. En gij meent dat. Ik kocht citroenen in de winkel, ik deed ze één voor één in een bruin papieren zakje maar toen ik thuis kwam bleken er alleen nog maar knollen in te zien.

Knollen.

Een rootnofful.

Goed. De mens is veerkrachtig. We kunnen veel overleven. Er zijn ergere dingen dan een rootnoffel. Oorlog, of een terminale ziekte, of Hugo de Jonge bijvoorbeeld. Goed dan maar weer. Dan doe ik het wel met een rootnofful. Lezen dus maar weer. En rijden dus maar weer. Dat steeds onderweg zijn is misschien een andere manier van wereld geven. Wat op de vierkante sentimeter ontdekt kan worden…, komaan, wie helpt me een geografische variant van de wet van Haeckel te verzinnen?

Ik kon me ook hier wel overheen zetten, denkend aan.Denkend aan onderweg zijn, vroeger, in de auto, met mijn vader, we zongen half schertsend half bloedserieus On the road again van Canned Heat, één van de favoriete bands van mijn vader, ik kon beter de hoge noot van het orzjieneel halen dan hij maar ik was ook jonger toen. Zo kan ik overleven, Denkend aan. Onderweg zijn, onderweg zijn is goed. Altijd verder is goed. Altijd rijden is goed. De ware kloterij begint vaak dan, wanneer de wielen tot stilstand komen.

En de wielen komen tot stilstand, zul je altijd zien. De wielen komen tot stilstand bij een tot agroturismo omgebouwde staatsgevangenis. En die Agustín Mallo-achtige en zijn vriendin, o jezus, ze stappen uit.

Sjeesis?

Ja. Want alles waar deze allernouveauste roman allertijden in al zijn postmoderniteit komaf mee had gemaakt wordt allemaal één voor één langs de achterdeur weer naar binnen gehaald. Ja, daarom was ik het toch niet aan het lezen! Daar, in die tot agroturismo omgebouwde staatsgevangenis ontwikkelt zich in Lab plots een plot.

Een plot zo infantiel dan nog, dat ik hem niet eens durf na te vertellen. Hou het erop dat het een gegeven is waarvan M. Night Shyamalan en Stephen King waren gaan watertanden. Moest Lab een film zijn geweest – u had de lege whiskyfles doorheen de televisie gesmeten. Voor waar. Ik zeg u.

Ik werkelijkheid was het koud. In werkelijkheid rilde ik. In werkelijkheid besloeg mijn bril door mijn gevriesdroogde adem.

Op een muurtje zat ik. Het was woensdag.

Het was woensdag en ik zat in de kou op een muurtje en ik dacht ik wil warmte ik wil whisky ik wil schrijven en Aziza Brahim drajen op een akseptabel volume.

Maar er was geen whisky, geen Aziza Brahim en geen warmte, er was muurtje en kou. Begin desember. Om kwart voor negen breng ik, op de fiets, mijn zoon, mijn moje lieve fantastische achtjarige zoon naar zijn kindercoach. Ja, laat maar. Aan onderwijzend personeel deugt niets. Ray Loriga sprak recht en niet krom toen hij zei dat er iets goed mis is met je als je zo megalomaan bent om te denken dat je anderen zóveel kan bijbrengen dat je alle dagen voor een groep kinderen moet gaan staan om ze te vertellen hoe ze moeten schrijven, lezen, denken, luisteren, rekenen en tegen de wereld aan kijken (afschaffing van de leerplicht, dat was eigenlijk nog wel een goed idee van die zwakbegaafde Belg die vond dat het paard van Sinterklaas maar Denker des Vaderlands moest worden) (ja, als je enige bezwaren tegen een vaccinatieplicht naar voren brengt, vind je meteen dan álle plichten moeten worden afgeschaft, ja dat is goed gedacht Belg die net zo goed voor België als voor Beatrix kon vechten). Het enige waar onderwijzend personeel goed in is, is gedrag waarmee ze niet uit de voeten kunnen, problematiseren. Dan roepen dan zeggen dan vinden dat er Iets Moet Gebeuren. Als ik een alleenstaande vader was geweest dan had ik dat onderwijzend personeel allebei mijn middelvingers laten zien. Maar ik ben geen alleenstaande vader. En dus zitten we, mijn moje lieve, wijze, licht-anarchistische zoon en ik op woensdagochtend op de fiets op weg naar iemand met een stompzinnig beroep omdat hij bij haar misschien kan leren op welke momenten het beter is deemoedig het hoofd te laten hangen. Ik troost me met de gedachte dat hij er graag heen gaat, en dat het vandaag in ieder geval een halve ochtend vrij van school betekent voor hem. Binnen zit hij, in de warmte, bij iemand met een stompzinnig beroep, en buiten zit ik, in de kou op een muurtje. Daar was ik, precies daar, toen ik Lab van geniaal naar redelijk naar belachelijk zag gaan. Ik rilde, inmiddels niet meer louter van de kou. Als het niet zo stom zou staan, zou ik gehuild hebben. Angelique huilde toen ze de opvolger van De verborgen geschiedenis aan het lezen was. Was dat De kleine vriend? Ik ben geen kenner van het oeuvre. Het leek me toen, in de tijd dat ik Angelique nog vaak zag, en dat we van kaffee naar kaffee gingen, om te eindigen op restaurant, en praatten, en zaten, en dronken, en aten, en praatten, toen, toen ik haar nog zag, omdat de Angelique van toen beter was dan de Angelique van nu, toen, toen al, leek het me zo tejatraal: die tranen van teleurstelling. Iemand schrijft een boek dat je helemaal geweldig vindt en daarna een boek dat je helemaal niks vindt. Ja sorry Angelique zo gaat dat met schrijvers en bands en mensen en het leven. Everyone will let you down in the end. Zong al Boduf Songs. Een mooi liedje is dat. Een heel mooi liedje. Ik zing het soms als slaapliedje voor mijn kinderen, het is goed om met goede gedachten in het hoofd in slaap te vallen. Iets is een tijdje goed, en daarna niet meer. Zo gaat dat met dingen, met liefde, met kunst en met literatuur. Ik vond de Angelique van vroeger veel beter dan de Angelique van nu. Suukses korrumpeert. Korrumpeerde jou, korrumpeerde die Tart of hoe heet dat mens. Droog nu je tranen en leg dat stomme boek weg. Is wat ik denken kon. Maar daar, woensdagmiddag in de kou op een muurtje, snapte ik die tranen die ik altijd voor aanstelleritus had gehouden.

Ik vind de Angelique van vroeger beter dan de Angelique van nu.

Ik vond 1 en 2 een betere trilogie dan 3.

Later.

Later is lunch. Lunch is altijd later. Wat zeggen wil dat lunch altijd later is dan muurtje. Muurtje komt eerst, dan komt lunch. Tussendoor bracht ik mijn zoon, mijn prachtige achtjarige zoon, naar school. En ik maakte schoon, deed boodschappen, staarde uit het raam, zat te zitten, dacht na, las. De laatste, nu echt allerlaatste bladzijden van de Nocilla-trilogie. Iets dat nog na de grote teleurstelling komt (ik, dokter Nobel Prijs, TELEURGESTELD???). Paar bladzijden van iets dat de indruk wil wekken kladmatig te zijn, aantekeningen, typsels. En een strip waar Enrique Vila-Matas nog in voorkomt. Goed. Kan. Er werd al over strips gesproken, elders. Dus waarom niet. Misschien omdat ik vind dat Xavier Domingo dat sterker deed, een stripje opnemen in de tekst. Maar dat er anderen waren die eerder, dat er anderen waren die sterker. Is geen reden om het niet te doen. Dus kan. Het boek waarin alles kan.

Maar nu is het boek dan echt uit. Alle drie de delen. De hele Nocilla-trilogie is gelezen.

Het boek is gelezen, de lunch is gegeten.

En ik denk: wat?
En ik denk: Mallo…
En ik denk: kom op!

Tweederde van de trilogie, denk ik. Tweederde is briljant. En van die laatste derde is ruim een derde geniaal. Dus waarom? Waarom zit er ineens venijn in de staart? Het doet denken aan hoe een zichzelf net iets te slim achtende puber een fantastisch schoolproject op het einde wegens inmiddels verbleekte interesse maar even afraffelt. Waarom zo afgeraffeld, Mallo?

Met een pastiesjering van traditionele roman- en/of filmscenario’s kon ik dat al te zoetsappige epiloogje van Experience voor mijzelf nog wel rechtlullen maar dat lukt me geen twede keer.

Is dit de ultiemste “dood van de roman”? Zo ultiem dat we ook haar wedergeboorte ter plaatse mogen meemaken? Alles kan weer, de roman is immers dood, leve de roman!. Alles is weer nieuw, we hebben nog niks gezien, toen ik geboren werd voor de zevende keer dacht ik: nu gaat alles weer van vorenafaan loos. Er bestaat nog geen kliesjee als iets net nieuw is, dus hee: elke aap mag nog uit elke mouw, elk konijn uit elke hoge hoed, elke deus ex elke machina. Geef weer ruimbaan aan de al te toevallige toevalligheid, want hij mag weer. Alles is weer nieuw. Alles weder open.

Is dit postmodernisme getest op zijn uiterste limieten? Zegt Foucault: “Kunst [is] in onze samenleving iets geworden dat met voorwerpen te maken heeft en niet met mensen of met het leven. Kunst is een specialiteit van een paar experts die men kunstenaars noemt. Maar waarom zou niet iedereen een kunstwerk van zijn leven kunnen maken? Waarom is die lamp, dit huis wel een kunstwerk en mijn leven niet?”. Is dat het, wat hier gebeurt? Het (autofictionele) leven van Agustín Fernández Mallo voor onze ogen tot kunstwerk verheffen?

Is dit een Max Frisch-achtig gedachte-experiment over de (on)bestendigheid van identiteit? Heel je leven dacht je dat je X was, maar misschien was de buurman wel X en jij al die tijd Y. Een mens kan zich vrij gemakkelijk een nieuwe identiteit aanmeten. Een identiteit kan vrij gemakkelijk onder druk komen te staan. Een identiteit is niets.  Het “ik” is lang niet zo zeker als we doorgaans denken. Stel: je loopt op straat, je passeert een huis, je kijkt door het raam naar binnen, je denkt Hoe zou het zijn om daar te wonen, hoe zou het zijn om deel uit te maken van dat gezin, hoe zou het zijn om die vent te zijn, zou het mojer zijn, zou het beter zijn, zou het fijner zijn – kun je daarin verdwijnen? Kun je jezelf wegdenken? Kun je zodanig redeneren dat de enige overgebleven konklusie is dat je “eigenlijk” niet bestaat?

Is dit alleenspraak tot op het bot? Zo alleengesproken dat de alleenspreker zichzelf ophoest? Alsof Mallo er was (presente, presente) toen Charles Cros -ha!- de monoloog uitvond (komt allen, komt allen, wees erbij als het doek van de kooi getrokken wordt!) (en toen de hydropathen, en toen drinken, en toen het zutisme, en toen Rimbaud die gezeid haadt Ik is een ander, zei hij, zei Rimbaud, vlak voor hij naar Afrika ging om er in koffie en in wapens te handelen zei hij dat) (want identiteit is niets) (identiteit is maar een bedenksel) (identiteit is het product van een reeks al te toevallige toevalligheden).

En -HAH!- daar schreeuw ik die laatste twee haakjes weg: is dit misschien Mallo’s lofdicht op het toeval? Het toeval dat niet alleen maar gelukkig of ongelukkig is maar de motor en vormgever van het Al. Het toeval dat de gesel is van het leven, van elk leven: want oh! hoe anders waart het gesteld geweest met u en met mij en met ons allemaal als we tien minuten eerder van huis gegaan waren die dag of als onze zus in Groningen was blijven wonen of als we toen onze jas niet vergeten waren in dat kaffee dat een beetje leek op een ander kaffee. Zonder dat toeval waren wij een ander mens geweest, of niet?

Denk ik: daar heeft Mallo me.

Omdat ik Dream en Experience zo geweldig vond, ga ik, verwoed, de banaliteit waar het in Lab uiteindelijk allemaal op uitdraait tot hoger honing proberen te slaan. Maar ineens zie ik in die banaliteit Mallo’s krachtige middelvinger: Hahaha! het was de hele tijd al bijeengezwetste flauwekul, sukkel! Omdat het in niets leek op de traditionele roman daacht ge dat ik een genie was maar ik is maar een zeveraar.

Ik is een ander.

Ik weet het.

Ik weet het niet.

Het boek is gelezen, de lunch is gegeten.

En er speelt een cd. Kelan Philip Cohran & The Hypnotic Brass Ensemble.

Ik dronk me een motorolie bij de lunch. Had ik niet moeten doen. Nu ben ik weemoedig. Nu mis ik de Nocilla-trilogie. Nu mis ik alles. Nu mis ik iedereen. Nu zit ik stilletjes te prevelen, tot de vader, tot mijn vader: “Moje muziek he pappa? Is Kelan Philip Cohran & The Hypnotic Brass Ensemble. Had ik je zielsgraag nog een keer laten horen. Lijkt een beetje op die muziek van toen, he pappa, die muziek in Sevilla. De processie. Muziek voor de heilige week. Ik was nog een beetje te jong om het allemaal te snappen pappa, maar ik zag wel dat jij het mooi vond. En ik las een boek dat ik mooi vond, en toen heel mooi, en toen ineens niet meer zo mooi. Hoe gaan die dingen en hoe is het daar, waar je nu ook bent?”

Het boek is gelezen de lunch is gegeten de motorolie gedronken de processie gelopen het leven geleefd en de cd afgelopen. Het boek aller boeken is uit en nu hoef ik nooit meer een boek te lezen.

Ik ga nooit meer een boek lezen. Denk ik. Mompel ik. Zeg ik. Al weet ik ook heus wel dat ik vanavond alweer in een ander boek ga beginnen.

Dus zeg ik lees.

Tegen mezelf maar ook tegen u. Lees.

Lees dit boek. Lees deze Nocilla-trilogie en lees het helemaal. Maar lees het niet op volgorde. Laat u niet op halfhartige wijs een geniaal boek uit smijten. Lees eerst Lab. Lees dan Dream. Eindig met Experience. Want na het lab komen de dromen en na de dromen komt de ervaring. Zo zullen we zijn. Tot de dood. Zou Heidegger zeggen.

Bijpassende boeken en informatie