A.H.J. Dautzenberg Geestman recensie en informatie over de nieuwe roman. Op 15 november 2019 verscheen bij Uitgeverij Atlas Contact de nieuwe roman van A.H.J. Dautzenberg. Op deze pagina kun je de recensie van Tim Donker lezen.
A.H.J. Dautzenberg Geestman Recensie van Tim Donker
Ja, van diene mens had ik nog nooit wat gelezen. Ik had al wel wat over hem gelezen. Her en der. Elders en hier. Ik weet het niet meer precies. Misschien op het vermaledijde Facebook, misschien ergens een recensie, misschien een terloopse opmerking van een essayist in een artikel over dit of over dat. De man, het is A.H.J. Dautzenberg die ik hier bedoel, schreef toch een niet heel mis oeuvre bij elkaar, waarin, naar het schijnt, menige literaire grens beslecht wordt, en ik lees veel, en ik lees voornamelijk daar waar de literaire grenzen beslecht worden, maar Dautzenberg, dus, die las ik vooralsnog nooit.
Maar wel over. Ja. Dat wel. Dat is altijd raar, niet? Als je een schrijver alleen maar van horen zeggen kent. Als je een vaag idee hebt van een reputatie. Als je weet dat iemand zo en zo zou moeten zijn, maar je kent hem nog niet van nabij. Als je alleen maar tweede hand hebt en dat je dan eindelijk zit, klaar voor de eerste hand. Met het boek. In je eerste hand. De rechter.
Van wat ik dacht te weten Dautzenberg vóór ik hem ooit las, maakte ik op dat hij lezers graag in verwarring brengt. Provacatief? Ja, doe maar provacatief dan. Binnen de literatuur de dingen overhoop schoppen. Zodat er niets meer recht staat. Zodat er niets meer van klopt, om te spreken met de titel van één van de allerbeste boeken ooit door een Rotterdammer geschreven.
Dit speelde me danig parten toen ik Geestman begon te lezen; al vanaf de allereerste pagina die ik las, speelde het me parten. Daar is een literator aan het woord. Maar hij bedient zich van een heel lelijk, vluchtig soort televisietaaltje elke literator onwaardig. Hij zegt dingen als “Laat ik deze vraag voorlopig parkeren”, “plan de campagne”, “Ik moet in mijn hoofd op zoek naar de knoppen waarmee ik…” of, het allervreselijkst misschien, “een confetti van lachend licht”. Dat past heel goed bij een presentator van Astro-TV maar niet bij iemand die de taal lief heeft – en dat laatste mag verwacht worden van een literator. Maar ja, Dautzenberg was een provacateur, toch? Ik moet hier iets achter vermoeden. Iets wordt hier belachelijk gemaakt, dat is zeker. Ah, de literatuur wordt “ontmaskerd” als borrelpraat? Of: de taal als manipulator? Hoe wij allen verworden zijn tot gerobotiseerde gebruikers van bol van de clichés staande prefab-taal? Alles is ijdelheid? Alles is gezwets? In een egalitaire samenleving bestaat alles naast elkaar en daarom bestaat niets meer echt? Wat Wil Dautzenberg Hier Zeggen? O, ik word hier voor een of andere lap gehouden, en de lap stinkt, en ik weet niet of ik ermee lachen moet of het anders gewoon maar ondergaan.
En als het dan echt begint, begint het met een afspraakje. Zo begint immers alles. Een man en een vrouw ontmoeten elkaar voor het eerst. De sociaal onhandige man had bedacht dat hij het liefste bij hem thuis zou afspreken, tussen zijn vertrouwde boeken, maar van zodra de vrouw binnenkomt weet hij dat het een slecht idee was. Alles gaat ongemakkelijk. De dingen die de vrouw zegt, ergeren hem. En zelf weet hij niks te zeggen. Onder het mom koffie te maken of koekjes te pakken, verdwijnt hij keer na keer in zijn keuken waar hij veel langer blijft dan strikt noodzakelijk is. De scéne is niet gespeend van humor, zij het een tamelijk cabaretesk soort humor. Of u dat als aanbeveling ziet of niet, is aan u. Ik ga u vertellen dat het niet perse als aanbeveling bedoeld is, want eigenlijk heb ik zeer weinig op met cabaret (en dan druk ik me zwak uit). Maar het staat elke cabaretliefhebber vrij om nu reeds geënthousiasmeerd te zijn. Bovendien meen ik door de humor te herkennen op zijn minst dat Geestman geen ongrappig boek is.
Als de man hopeloos verstrikt geraakt is in het onzalige afspraakje met de vrouw, weet hij niks beters te doen dan uit het raam te springen. Hij beland op het dak van de onderburen waar hij door een vogeltje wordt meegenomen op een fabuleuze, grotendeels ondergrondse tocht. De dieren spreken er in raadsels en de omgeving lijkt er nog het meest op een schilderij van Salvador Dali. Maar ook in dit surrealistische deel van Geestman blijven –storende- platitudes opduiken, zoals “Laat ik er maar het beste van maken” of “Het moet niet veel gekker worden” (nu heb ik altijd al een gezonde hekel gehad aan “het moet niet veel gekker worden” maar in een fantasievolle, droomachtige context is de zin al helemaal potsierlijk. Het benoemen van de ongewoonheid van de gebeurtenissen werkt als de filmmuziek in hollywoodfilms, die dicteert wat we moeten voelen: dreigend in spannende scénes, somber bij verdrietige en hoempa als het allemaal maar om te lachen is).
Onder de grond is er, Iegor Gran indachtig, bizarre seks, er zijn filosofische uiteenzettingen over subject/object en over taal, er is quasi-diepzinnig, “spiritueel” geneuzel en er is een door een dichtervogel geschreven dichtbundel vol geometrische figuren (is dat een pastiche op of bespotting van visuele poëzie? Of moet de ontaligheid van een uitgesproken talig medium bijdragen aan de mysterieuze sfeer daar onder de grond?). Deze dichtbundel leest de lezer integraal mee met de hoofdpersoon.
Een tocht (ik probeer hier uit alle macht het afgesleten “odyssee” te vermijden, ziet u) onder de konden we kennen van Hugo Raes (was dat niet dat boek met die blote mensen op de voorkant, weet jij dat nog?), Tom Waits, reyoung, Kamiel Vanhole en een miljoen anderen maar dan, de reis is bijna aan haar, euh, “apotheose” toe, komt, heel Louis Paul Boon, de schrijver tussenbeide. De schrijver, of een lyrisch ik, of wie weet wel de “echte” A.H.J. Dautzenberg (de schrijver in het boek heeft in ieder geval de titel Ik bestaat uit twee letters op zijn naam, net als, ja, Dautzenberg). Vanaf dat moment is Geestman dagboekproza, of, zo je wilt, confessieliteratuur. De dagboeknotities zijn op het gênante af larmoyant. Iets over kromme tenen kwam in mij op. Weeral vraag ik me af of dit de bedoeling is, en zo ja waarom dan wel. Hangt hier weer die lap te hangen, of is het zelfmedelijden even oprecht als het schaamteloos is? En wat voor “lyrisch ik” wil je dan neerzetten, kennelijk niet één die onmiddellijk de sympathie van de lezer verdient?
Helemaal op het einde, de lezers is echt aan de allerlaatste bladzijdes toe, wordt het verhaal van de man met zijn mislukte afspraakje en zijn ondergrondse avonturen alsnog even afgeraffeld. Ja, “afgeraffeld” zei ik, en “even”, want zo voelt het. Het einde van zijn wederwaardigheden is ronduit lomp. Weerzinwekkend lomp zelfs. Het lijkt niet te passen bij de rest van de boek, en niet bij de karakters van de personages. Misschien wilde Dautzenberg koste wat het kost niet dat Geestman als “modern sprookjes” geklasseerd zou worden en moest het einde daarom ontnuchterend gruwelijk zijn. Maar ik blijf met een vieze smaak in mijn mond achter en het gevoel dat Geestman sterker was geweest als de man onder de grond was gebleven en het aan de lezer was geweest om te bedenken of en hoe hij ooit nog bovengronds geraken zou. Deze anticlimax is op minstens drie manieren onbevredigend.
Het laatste flardje dagboekproza, het echte einde van Geestman, neemt mijn verwarring niet weg. Wat heb ik nu eigenlijk gelezen? Cabaret, poëzie, surrealisme, openbaringen, filosofie, psychologie?
Een geniale bespotting van diverse literaire genres? Schaamteloos jatwerk? Doorheen het hele boek wordt verwezen naar de schrijvers van de boeken die de man in zijn kast heeft staan, maar ook los daarvan geeft Geestman (o zelfs de titel doet gejat aan) me steeds het gevoel dat ik iets zit te lezen dat ik al eens eerder gelezen heb. Dat springen uit het raam aan het begin bijvoorbeeld, ken ik dat niet uit een boek van Polet? En dat dak van de onderburen, met dat plasje water erop geeft me ook al een déjà vu. Al kan ik er de vinger niet op leggen. Natuurlijk komt Ik zat op het dak in me op, ja natuurlijk Daniil Charms ja, maar was dat niet het dak van de staatsuitgeverij? Dat naamloos laten van alle personages, zelfs de hoofdpersoon, het werkt altijd vervreemdend, en het lijkt me dat je met boeken waarin dit gebeurt ook alweer een boekenkast mee kan vullen. Opdat je in de winkel vragen kunt: De boeken met naamloze (hoofd)figuren, waar heeft u die? Meest recentelijk kwam ik het nog tegen in het magistrale Milkman van Anna Burns maar de manier waarop zij het toepaste vond ik eigenlijk nog wel een slagje indringender. En die ondergrondse tocht, en die sprekende dieren, en dat zeikerige dagboek, en die grote ogen en die wimpers als speren, god, waar ken ik het toch allemaal van? Of moet ik Geestman verstaan als een “sampleroman”; een boek bestaande uit allerlei stukjes van andere boeken zonder dat er een woord van Dautzenberg zelve bij is (om te variëren op een adagium van Bert Schierbeek)? Of is dit boek gewoon maar wat het is: het verslag van een schrijver die om allerlei redenen worstelt om tot schrijven te komen, te rade gaat bij de boeken uit zijn boekenkast, en soms door zijn eigen problemen weer gestremd wordt in zijn schrijven? Of: een boek waarin alles kan, alles mag, alles gebeurt, bijna een vorm van “automatisch” schrijven. Gewoon zitten, en schrijven, en kijken wat er gebeurt, en de regie zoveel mogelijk aan de woorden laten. Het boek schrijft zichzelf.
Goed. Andere vraag. Wat vónd ik eigenlijk van Geestman? Hum. Sja. God. Ik weet het niet. Ik weet het echt niet. De verwarring, niet te weten wat je aan een boek of de schrijver ervan hebt, steeds de bodem onder je weggeslagen weten, nooit goed houvast te krijgen: normaal hou ik ervan. Normaal vind ik het prachtig nooit goed te weten wat het nu eigenlijk is. Maar in dit geval stoorde het me een beetje.
Geestman is een polyfoon boek, jazeker. Maar het had nog veel polyfoner kunnen zijn als het twee, drie keer zo dik was geweest. Nog meer genres verkend had. Waarom niet, bijvoorbeeld, een twintig- of dertigtal pagina’s toneel? Waarom niet nog meer filosofie? Essayisme? Poëzie? Nog meer flarden, nog meer aantekeningen, nog meer fragmenten? Het verhaal van de naamloze man had vijf of zes eindes kunnen hebben, als probeersel, als schets, als proef. Dan had één ervan best lomp en wreed mogen zijn, waarom niet. Zolang ik maar niet met het lelijkste het boek word uitgegooid. Nu zit er wel heel veel gepropt in die 195 luttele pagina’s waardoor de veelvuldigheid van het boek zichzelf soms een beetje in de weg zit. Als een bezoekje aan iemand die je al heel lang niet meer gezien hebt, en je hebt zoveel te vertellen maar de tijd is maar zo kort. Je gaat altijd weg met het gevoel dat het langer had moeten duren. Ik sla Geestman ook dicht met het gevoel dat het langer had moeten duren. Ook daarin kun je een aanbeveling zien. Het is immers beter een lezer achter te laten met honger naar meer dan met de opluchting dat het eindelijk gedaan is. Maar net als bij de cabaret-vergelijking bedoel ik het niet positief omdat het boek sterker had kunnen zijn, veel sterker, als het vijfhonderd pagina’s dik was geweest. Nu lijkt het toch wat gezocht eclectisch.
Hetzelfde kan gezegd worden over het taalgebruik. Als gezegd lijkt Dautzenberg niet vies van een cliché of twee. Soms verliest Geestman zich in een al te populair allemanstaaltje, maar even verderop duiken er dan weer woorden op die de gemiddelde mens waarschijnlijk in zijn woordenboek zal moeten opzoeken. Mogelijkerwijs ligt daaraan een idee ten grondslag over taal, over literatuur, of over (vervaagde) grenzen tussen “hogere” en “lagere” cultuur. Maar het lijkt ook wat pocherig. De schrijver toont zijn spierballen. Hee meisje, kijk mij eens vele taalregisters bespelen met groot gemak!
Maar toch. En dan weer. En van de andere kant. Geestman leest moeiteloos (ai, daar had ik bijna gezegd “als een trein”). Je kunt het in een achternamiddag uit hebben, en dat komt niet alleen doordat het nog geen tweehonderd pagina’s dik is. Er zijn immers ook genoeg dunne boekjes waar geen doorkomen aan is. Geestman kent humor, de ondergrondse tocht is fascinerend en op een wat gedrogeerd soort manier bij vlagen loeispannend, het boek geeft hier en daar stof tot nadenken en polyfonie valt sowieso altijd te prijzen – al komt het hier misschien niet helemaal uit de verf. Als één ding – dan heeft deze eerste kennismaking met het werk van Dautzenberg me op zijn minst nieuwsgierig gemaakt naar andere titels van deze schrijver.
Ja, ik moet nog een boek van Dautzenberg lezen. Al was het maar om antwoord te krijgen op al mijn vragen. Die zullen na dat andere boek waarschijnlijk ook niet beantwoord zijn, sterker nog: de kans is groot dat ik dan alleen maar nóg meer vragen heb over wat voor schrijver Dautzenberg nu helemaal is. Zodat ik nog een boek van hem zal moeten lezen. En nog een. Ook een manier om dat niet misse oeuvre van je in iemands boekenkast te doen belanden.
Recensie van Tim Donker
Geestman
- Schrijver: A.H.J. Dautzenberg (Nederland)
- Soort boek: psychologische roman
- Uitgever: Atlas Contact
- Verschijnt: 15 november 2019
- Omvang: 176 pagina’s
- Uitgave: Paperback / Ebook
- Recensie van Tim Donker
Bijpassende Boeken en Informatie