IJsvogel
- Auteur: Lotta Blokker (Nederland)
- Soort boek: Nederlandse roman, debuutroman
- Uitgever: Querido
- Verschijnt: 29 oktober 2024
- Omvang: 192 pagina’s
- Uitgave: paperback / ebook
- Prijs: € 22,99 / € 12,99
- Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol
Lotta Blokker IJsvogel recensie van Tim Donker
Indringend, is dat het woord? Of is het ontwapenend en warm en overweldigend en liefdevol en zacht en aanraakbaar? Hoe de blik te heten, hoe de glimlach, hoe het hoofd en hoe het gekanteld is, hoe het haar hoe de hand hoe de pols. En wie kan ik zeggen dat gebeld heeft?
Ik heb nog geen woord gelezen in IJsvogel. Voorwaar. Geen woord zeg ik u. Ik zit met de voorste zijflap (de voorflap?) uitgevouwen stoelgenageld stil in de hoek van de kamer waar het meubel staat waarin ik mijn lezen doe. Het is de foto, die me bevriest in de tijd. De auteursfoto. Lotta Blokker blijft geen moment stil in die foto zitten, het is de mooiste foto ooit van een mens gemaakt, het is een foto die een mens doet voelen of de schrijfster tegenover je zit, aanwezig in de ruimte.
Iemand die zo mooi op foto’s staat moet wel mooi schrijven denk ik. Dat moet. Dat moet. Dat moet. Iemand die al dat hele kleine rechthoekje foto uitspatten weet, hoe moet dat gaan als zij die persoonlijkheid vrijelijk uitsmeert over een kleine tweehonderd bladzijden? Dat kan toch niet anders dan weeral een allermooiste boek allertijden worden?
Dacht ik.
Dacht ik toch.
Dacht ik allemaal.
En in eerste word ik bepaaldelijk niet teleurgesteld. Een persoon wordt wakker op ergens een strand, niet wetende hoe hij (zij?) daar gekomen is. Gaan slapen in het eigen bed, en dan dat ontwaken in het zand. Geen bed, geen nachtkast, geen idee. Alleen maar zand, en meeuwen, en zee, en later, lopen. Omdat er ergens wel mensen zullen zijn, en er vandaaruit wel een terugkeer naar het gekende mogelijk zal zijn.
De eigenlijke roman moet dan nog beginnen maar in mij woedt reeds de honger naar meer. Dan doe je iets goed.
IJsvogel bestaat uit drie delen. Vanuit zijn huis, doorheen het met spiegelfolie beplakte raam, filmt een man stiekem een moeder en haar jonge dochtertje die elke dag komen spelen op het pleintje tegenover zijn woning; hij gaat op onderzoek uit wanneer ze na een door hem maar half waargenomen dramaties moment niet meer verschijnen. Een vader vol met droefnis en vragen zoekt naar antwoorden omtrent de dood van zijn tienerzoon. En een beeldhouwster en een in een bronsgieterij werkzame, getrouwde man dansen de gekende aantrekken/afstoten-dans met elkaar op het ritme van verlangen, vrees, lust en liefde.
Ja de liefde mensen, de liefde.
De hartstochtelijke liefde
De verboden liefde.
En natuurlijk ook: de onmogelijke liefde.
Kan men uit het dikke hout van gefnuikte liefdes een rechte roman timmeren?
Nee. Ja. Misschien. Ik weet het niet.
Er kan veel gezegd worden over liefdes waar barsten in groeien. Is niet elk verlangen per definitie onvervulbaar? Zodra het vervuld wordt, immers, houdt het op een verlangen te zijn. Een liefde waar je niks (meer) mee kan, is dierhalve misschien ook wel de puurste vorm van liefde. Ze bestaat alleen, als liefde op zich, staat niet onder invloed van dagdagelijksheden – de tijd heeft er geen vat op. Zo ga je zeggen, zo ga je spreken over deze en over andere gedachten hierover, en kun je uitkomen op een gloedvol essay, een muzikale dichtbundel, een somber memoir, een dystopiese toekomstroman.
Of je schrijft een boek over de onvermoede gezichten die liefde dragen kan. Kan een mens houden van een moeder en een dochter die hem nog nooit hebben gezien en die hij zelf alleen via de lens doorheen spiegelfolie waargenomen heeft? Blokker maakt dit bizarre gegeven geloofwaardig. Kun je ooit de eindeloze diepte voelen van de pijn van een vader die zijn zoon om hem onbekende redenen ten grave heeft moeten dragen? Blokker onderneemt een overtuigende poging. En als de schrijfster zeggen wil dat liefde nooit echt tot blijvende bloei kan komen, heeft ze me al half en half in haar hoek.
Helaas worden er veel te veel bladzijden vuil gemaakt aan de oninteressantste pijler van IJsvogel: meer dan de helft beslaat die affaire die nooit echt een affaire wordt. Lieke en Vincent. Niet alleen is hun verhaal niet echt boeiend, het zijn ook nog eens de meest bloedeloze karakters van deze roman. Lieke, de beeldhouwster, neemt het ruimste vertellersstandpunt in. Dat het volgens Blokkers intentie is dat ik die Lieke een ongelooflijke trezebees vind, waag ik te betwijfelen. Maar ik vind het wel. Want Lieke praat uitsluitend in nietszeggende platitudes, ze vindt het ongelooflijk grappig als iemands haar in de fik staat, en ze beleeft haar liefde voor Vincent op de puberaalst mogelijke manier. Als ze zich plotsklaps uitkleedt tijdens een gesprek met hem dat weliswaar op een hotelkamer plaatsvindt maar verder op geen enkele manier erotiserend is, is ze niet alleen gekwetst als Vincent niet op deze “subtiele” verleidingspoging ingaat (dat zou nog enigszins te begrijpen zijn); het ontkiemt in haar ook een verschrikkelijke haat die maakt dat ze Vincent bijkans dood wenst. Ook de wijze waarop ze het object van haar liefde waarneemt, is ronduit afgezaagd. Natuurlijk heeft Vincent brede schouders en stevige billen jajaja, het zal ook eens een schriel gastje zijn of een verslonsde vijftiger met een bierbuik. Verdermeer voldoet Vincent zo overduidelijk aan de eisen van de “ideale man” dat het bijna parodiërend overkomt. Sportief? Ja natuurlijk. Zelfverzekerd? Ja natuurlijk. Krachtige persoonlijkheid? Ja natuurlijk. Attent? Ja natuurlijk. Evenwichtig & open & eerlijk? Ja natuurlijk. Moet ik lachen moet ik treuren moet ik Lieke kunnen begrijpen? Dat laatste maakt Blokker me echt wel heel erg moeilijk want zelfs Liekes sexuele verlangens hebben iets potsierlijks: “Ze wil hem aandachtig pijpen totdat ze wordt beloond met zijn sperma, dat ze niet vluchtig door zal slikken om ervan af te zijn, maar over haar tong zal laten rollen als een ervaren wijnproever.” Wat moet hieruit spreken, Blokker? Passie, lust, geilheid? Ik voel niks dan humor. Hoe goed zijn sex en humor te combineren, ik nie weet nie, ik in ieder geval nooit moest lach nie zo hard nie tot ik er een stijve van kreeg nie, maar om deze pijppassage moest ik toch wel even lachen, een vluchtige grijns toen ik in bad lag en dit las (hee dus ik was alvast bloot blokker) en me geheel momenteelderlijk afvroeg hoe een niet-ervaren wijnproever sperma over zijn tong zou laten rollen (en dan zwijg ik nog maar even over dat “aandachtig” pijpen en dat “beloond” worden met sperma).
Of de stemmen in Liekes hoofd. De stemmen die haar aan- of juist afraden toe te geven aan haar gevoelens. Blokker (of Lieke?) vergelijkt die stemmen met een debat in de twede kamer. Dat vond ik een nogal truttige vergelijking, maar als er later nog een keer wordt teruggegrepen naar deze vergelijking wordt truttigheid pijnlijk.
Enige verlichting biedt een perspectiefwisseling. Blokker draagt Liekes vertellerschap over aan Vincent, en almeteens relativeert dat zijn perfectie. Helaas is daarvoor klaarblijkelijk per se een andere flauwiteit nodig: die van de echtgenote die exact en tot na de komma weet wat er in haar echtgenoot omgaat waar de echtgenoot nog niet het flauwste benul heeft van het gevoelsleven van zijn echtgenote (want ware empathie is het monopolie van vrouwen). In ieder geval blijkt die rukker van een Vincent niet altijd zo perfect te zijn als hij volgens Lieke is, en daarmee biedt Blokker een welkome relativering die al een eerste vraag opwerpt over hoe liefde werkt, en dat brengt me terug.
Terug tot waar dit boek volgens mij over gaat.
Want.
Er is waar het boek over gaat. Of waar je denkt waar het boek over gaat. En er is hoe het gebracht wordt. En er is hoe al die dingen met elkaar, of tegen elkaar in werken.
Veel van IJsvogel, zeker in het eerste deel, wordt via terugblikken medegedeeld. Dat is. Dat heet. Iedere gedachtegang, ieder gevoel, iedere bevinding (van Lieke over Vincent van Vincent over Lieke) wordt “gestaafd” dan wel “verduidelijkt” door terug te grijpen naar iets wat eerder gebeurde. Dit teruggrijpen naar allerlei gebeurtenissen die voor de hedenlijn plaatsvonden, gebeurt zó maniakaal dat de lezer af en toe kwijt is waar hij zich ook alweer in dat heden bevond. Bewust gezaaide verwarring of gemakzuchtige schrijverij? Ik twijfel. Luister, ik sprak ooit die vent, het ging over een ander boek, en ik had het over de moeite die ik had met het boek. De meeste verhaalfiguren waren me uitermate onsympathiek, maar ik had het idee dat de schrijver ze niet nadrukkelijk onsympathiek had willen neerzetten. Mijn gesprekspartner was de stellige mening toegedaan dat wanneer personages vervelend overkwamen bij de lezer, dit zeker zo gewild moest zijn. Langs deze lijnen zou de overdaad van herinneringen in IJsvogel niet alleen maar een gemakzuchtige literaire ingreep zijn om de lezer in korte tijd van de voorgeschiedenis op de hoogte te brengen maar evenzeer een verwarringveroorzakend stijlmiddel. Ik waag het echter te denken dat die verwarring een positief bij-effekt is van Blokkers ongerijpte schrijfstijl.
Antipathie, inderdaad. Ook hier. En ook hier niet beoogd, lijkt mij. Hoe kan het anders dat Lieke doorheen de ogen van de zwaar verliefde Vincent me nog erger gaat tegenstaan dan ze daarvoor al deed? Zijn liefde zou haar toch juist een engelken gelijk laten zweven? En kom me niet aan met het argument dat Vincent niets met die liefde kan aanvangen en hij haar daarom onbewust een wat lelijker mens maakt om de frustratie die het oplevert alvast wat te temperen; diergelijke kouwe grond gepsikologizeer is hier niet aan de orde. Want wellicht lajen Vincents gevoelens voor Lieke pas goed op als hij haar ziet optreden in een talkshow. Het gesprek gaat over een lompe museumdirekteur die zijn autoriteit met harde hand kracht bij zet, daarbij links en rechts mensen om niks ontslaand waardoor hij uiteindelijk in diverse media in een zeer negatief daglicht is komen te staan. Lieke kent deze museumdirekteur persoonlijk en draagt hem een warm hart toe; ze wil de camera gebruiken om een lans voor hem te breken. Om te illustreren hoezeer zijn werkwijze in dienst staat van het museum en erop gericht is het beste uit zichzelf en uit zijn medewerkers te halen, begint Lieke over haar lievelingsfilm; een rolprent van je tiepiese diktatoriale Stanley Kubrick-achtige regisseur die met zijn aan het bizarre grenzende veeleisendheid zijn akteurs -en vooral zijn aktrises- tot wanhoop drijft. In een bepaalde scene eiste de regisseur van een aktrise dat ze het snot van het gezicht van haar tegenspeelster likte, wat zij begrijpelijkerwijs vreselijk had gevonden. Volgens Lieke moest die aktrise niet zeiken, snot likken levert immers een prachtscene op voor een memorabele film. De presentatriese vraagt Lieke: “Dus jij had haar snot gelikt?”, waarop Lieke reageert met: “Ik zou de stront van haar reet hebben gelikt. Alles voor de kunst.”
En het begon nog wel goed. In deze doorgewookte tijden staat op ieder vermoeden van temperament een levenslange straf. Onder de noemer “grensoverschrijdend gedrag” moet een ieder die niet braaf, zedig, lief, beleefd en voornaam is maar voor eeuwig in duistere kerkers verdwijnen om nooit meer gezien te hoeven worden. Dat hiermee het ene regime gewoonweg voor het ander ingeruild wordt ontgaat de wokers blijkbaar; enig tegengeluid is daarom af en toe niet ongewenst. Maar een klootzak mag je wel een klootzak noemen, en kunst -met of zonder hoofdletter- hoeft geen ekskuus te zijn om alles maar te laten gebeuren.
Anders dan Vincent vind ik Liekes laatstgesieteerde uitspraak niet gewaagd, of opwindend, of vurig, of van innemende directheid. Ik vind het bot en dom en daarenboven van een bijna lachwekkende obligaatheid. Ik wil er nog overheen stappen dat film volgens mij eerder met goedkoop divertissement dan met kunst te maken heeft, ik weet heel goed dat dit maar mijn hoogstpersoonlijke mening is; de term “kunst” verwijst naar een afbakenbare categorie en is geen kwaliteitszegel. Als iets stompzinnig, voorspelbaar of oppervlakkig is, houdt het niet daarom op “kunst” te zijn; er bestaat ook slechte kunst. Maar film is in ieder geval een kunstvorm waarbij het “materiaal” waarover de maker beschikt bestaat uit mensen. De regisseur heeft niet het gemak dat schrijvers of schilders hebben. Inkt en verf hebben geen gevoel. Je kan afgrijselijke dingen schilderen of schrijven; de inkt en de verf zullen niet klagen. Maar mensen hebben grenzen en alle recht om die aan te geven. Een regisseur kan wel van alles willen, het zijn de akteurs en aktrises die het moeten uitvoeren en daarbij hoeven ze zichzelf niet kwijt te raken alleen maar omdat de regisseur de film zo en niet anders voor ogen heeft. Dat kunst lijden betekent en offers eist is zo’n ontzettend afgezaagd standpunt dat het al bijna niet meer voor spot vatbaar is, maar dat zulke offers in het oerhollandse, uit de klei getrokken platbrein klaarblijkelijk steeds weer neerkomen op stront, is bedroevend. Hoe moet ik dit zien door Vincents ogen? Moet ik nu snappen hoe iemand gesjarmeerd kan zijn door die vrijgevochten dame die daar op televisie praat over poep op haar tong? Wat heeft Blokker willen bereiken met deze scene? Dat ik alleen maar minder begrip krijg over Vincents liefde voor Lieke omdat ik haar steeds afstotelijker ga vinden kan toch niet de bedoeling zijn geweest?
En al die kliesjees, waren die de bedoeling? Het is waarschijnlijk een onmogelijkheid om 188 bladzijden vol te schijven en niet al eens een keer een platgetreden paadje in te slaan. Niemand kan afgesleten termen geheel en al vermijden. Kijk even een paar regels terug om je ervan te vergewissen dat ik het zoëven nog over een “rolprent” had, ik zeg maar wat (of “vergewissen”, ik zeg maar wat) (of “ik zeg maar wat”, ik zeg maar wat). Maar bij Blokker stroomt het kliesjees, de een al afschuwelijker dan de ander. Lachspieren. Linea recta. Gespot (in de zin van “gezien”, dus niet dat er met iets gelachen is, vind ik dat zoon afgrijselijk lelijk woord). De stoute schoenen aantrekken (ja jezus ik verzin dit niet, dat staat er gewoon echt). Een bovenlijf dat “gezegend” is met borsthaar. Ogen die over een interieur “glijden”. Een kastanjebruine haardos. Aanstalten maken. Een rijkelijk gevulde fruitschaal. Gefocust. Aanstormend talent. Een “beeldschone vrouw met perfect geföhnde haren en zorgvuldig aangebrachte make-up” die “de eer heeft” zich te “nestelen” in Vincents okselhaar. Een fotogenieke ijdeltuit. Mak als een lammetje. Moment suprême. Iemand een opsteker geven. Een kleur die “matcht”. Jongensachtige ruigheid. Cancelcultuur. Het nieuws halen. Aanschuiven bij een talkshow. Er naturel uitzien. Kneiterhard. Ergens over sparren. Stinkend jaloers zijn. Gunfactor. Showen. Spruit (en dan niet de groente, maar iemands kind). Ergens op hinten. Rijtuig (als synoniem voor auto). Gepaste afstand. Ergens voor gaan. Een romig lichaam. Content (nee niet bedoeld als “tevreden”). Een pro.
Of dat het woord pik me veel te vaak voor komt, nogal eens voorafgegaan door het bijvoeglijk naamwoord “harde”.
Of. “De inhoud van de lades gaan ook mee.” De inhoud gaan. Had een redacteur daar nu niet iets aan kunnen doen?
Dat zwakke taalgebruik. Dat amateuristiese schrijven. De lelijkheid, zelfs. Die druipt. Die van de bladzijden druipt, uit het boek, een vies plasje vormend op mijn broek (ja hee vanmorgen schoon aangetrokken zeg!). En dan toch.
Toch?
Ja toch. Toch is er een en dan toch.
Want ik blijf lezen. Toch blijf je lezen? Ja toch blijf ik lezen, met die vieze vlek op mijn broek. En de koffie koud in mijn kop. Want toch is er een en dan toch.
Er is iets. Er is iets achter dit. Er schemert wat doorheen dit zeikverhaal over die stomme Lieke en die stomme Vincent. Iets van liefde, ja uiteraard iets van liefde, en hoe liefde dan maar kruipt waar het niet gaan kan, ja natuurlijk iets van hoe liefde kruipt waar het niet gaan kan. Meer nog. Dat iemand maar tegen je aan staat te mekkeren terwijl je naar een hele moje seedee probeert te luisteren. Iets als dat. Alsof de schrijfster zichzelf overstemt. Ja zoiets.
Hoeveel mojer kan het klinken als de muziek vrij mag komen.
In de twede pijler van de roman zingt er een tragischer liefde. Erik wordt verpletterd door verdriet. Zijn tienerzoon Thijs is onder onduidelijke omstandigheden overleden; we komen het ook niet te weten, Erik niet en de lezer niet, al krijgt het vermoeden dat het om zelfmoord gaat wel steeds meer grond. Blokker slaat op deze pagina een veel ingetogener, verstilder toon aan en gaat van lieverlee ook fraksies minder kliesjeematig schrijven. Thijs verschijnt in Eriks herinneringen als een zachtmoedige, intelligente, enigszins eenzame jongen en Erik was er voor hem, zijn hele korte leven, als alleenstaande, toegewijde vader die graag dingen beter had gedaan (wat we allemaal willen en waar we zolang onze kinderen nog in leven zijn gelukkig ook nog genoeg kansen toe krijgen) – verrek deze verhaalfiguren mag ik zowaar. En anders dan in het dichtgesmeerde liekevincentdeel, zorgen blanco plekken hier voor de nodige ademruimte. Blokker laat te raden over, maakt de lezer een lotgenoot van Erik. Op het einde zijn er nog altijd vragen, en dat maakt Eriks verdriet des te voelbaarder. En de sporen die je terugvoeren naar het vorige deel van de roman, kleine dingen, voorwerpen, een boek, een flits, iets waarover je eerder las, je zou er bijna overheen gelezen hebben, hoe geweldig is ook dat.
De kracht van haar schrijven toont Blokker ook in het laatste deel van IJsvogel. Max filmt alle dagen een moeder en dochter die komen spelen op het pleintje tegenover zijn woning. Hij doet dit stiekem, vanuit zijn huis, achter spiegelfolie. Hele videokassettes vol heeft hij al, bewaard en getiteld. Toch is Max geen perverseling, geen viezerd, geen engerd. Ook geen ziele sukkel. Er zou een tragies verhaal kunnen wonen diep binnenin hem, iets met zijn werk misschien, ook hier werpt Blokker de lezer niet meer dan splinters toe waarmee je dan maar je eigen verhaal over Max moet maken. Wel is duidelijk dat hij een gevoelvolle en warme man is, en hoe ze het doet weet ik niet maar Blokker weet het aannemelijk en invoelbaar te maken dat Max oprecht houdt van het meisje Ella en de moeder waarin een mens zomaar Lieke zou kunnen herkennen (waardoor er aan dat ranzige einde van het eerste deel een best moje wending komt). Goed, ook hier een pik en een afrukscene teveel naar mijn smaak (klaarblijkelijk denkt die Blokker dat mannen bij ieder opwinding zich meteen moeten afrukken, anders houden ze er iets aan over ofzo, en dat een maar vagelijk zichtbare vrouwenborst al genoeg is om hen in die staat te krijgen) maar er is schoonheid genoeg om dat maar voor lief te nemen. Dat je het ziet, de dochter en de moeder, dat je ze ziet, als door een filmlens, je ziet ze geluidloos praten, je ziet ze maar gedeeltelijk, je ziet dat je veel meer niet dan wel ziet, ja dat is schrijven, dat is literatuur. Dat is hoe Blokker klinkt als ze zichzelf niet overstemt.
Het ongezegde is soms veelzeggender dan het gezegde. Ja dat is ook een kliesjee. En dit ook: stilte is sexy. Het boek dicht doen, en nog zoveel niet weten. Daar hou ik van. En wie was nu eigenlijk die vent van in het begin, die wakker werd op dat strand? Er ligt hier nog een heel boek, ongeschreven.
Dat het mooi ging zijn vermoedde ik al, maar ik moest wel door iets heen om het ook echt te vinden. Ga ik mezelf dan voor de laatste keer maar weer eens van een kliesjee bedienen (eentje ontleent aan de beeldhouwkunst dan nog): de schoonheid zit reeds in het boek, je moet alleen de overbodige delen wegkappen. Wel. Als een eventuele volgende roman te lezen is zonder beitel in de hand, zul je van mij geen onvertogen woord meer horen Blokker!
Flaptekst van de eerste roman van Lotta Blokker
Lieke en Vincent draaien al jaren om elkaar heen. Lieke durft geen toenadering te zoeken omdat Vincent getrouwd is. Vincent zit vast in een liefdeloos huwelijk en worstelt met zijn ontluikende liefde voor Lieke en zijn wens om een trouwe echtgenoot te zijn.
Erik is een vader in diepe rouw. Hij wordt door een verhuizing gedwongen de kamer van zijn overleden zoon uit te ruimen en vindt in een van zijn leesboeken een foto van zijn favoriete schoolmeester. Het slingert hem terug in de tijd, waarbij hij telkens wordt geconfronteerd met zijn tekortkomingen als vader.
Max begluurt al jaren, vanachter zijn raam, een vrouw en haar dochtertje die dagelijks een bezoek brengen aan het pleintje voor zijn deur. Hij filmt het tweetal. Minutieus vangt hij iedere handeling die ze uitvoeren, met een bijzondere verzameling videocassettes als resultaat.
De levens in IJsvogel zijn op een unieke manier met elkaar vervlochten in deze verfijnde en diepzinnige roman.
Als Lotta Blokker (1980, Amsterdam ) tijdens een middelbareschoolexcursie in het Parijse Muse´e Rodin het werk van de Franse beeldhouwer Auguste Rodin ziet, voelt dat alsof haar bestemming wordt bepaald. Ze gaat aan de Florence Academy of Art beeldhouwen studeren. Sinds 2006 heeft ze een atelier waar ze figuratieve beelden ontwikkelt. Haar werk is regelmatig te zien in musea in binnen- en buitenland en is opgenomen in internationale (museum)collecties. IJsvogel is haar eerste boek.