Kees ’t Hart Pleidooi voor pulp recensie en informatie over de inhoud van het nieuwe non-fictie boek. Op 6 december 2022 verschijnt bij uitgeverij Querido het nieuwe non-fictie boek van Kees ’t Hart.
Kees ’t Hart Pleidooi voor pulp recensie en informatie
Als de redactie het boek leest, kun je op deze pagina de recensie en waardering vinden van Pleidooi voor pulp. Het boek is geschreven door Kees ’t Hart. Daarnaast zijn hier gegevens van de uitgave en bestelmogelijkheden opgenomen. Bovendien kun je op deze pagina informatie lezen over de inhoud van het nieuwe boek van de Nederlandse schrijver Kees ’t Hart.
Tim Donker recensie
Het begon natuurlijk met mijn grenzeloze fascinatie voor vrachtwagens. Ik was kind, ik was acht of negen, en vrachtwagens vond ik prachtig. Ik verzamelde speeldgoedvrachtwagens en had een grote poster van een vrachtwagen boven mijn bed. Zo’n Amerikaanse vrachtwagen. Met neus. Want die waren het mooist. Het plan was: groot worden, mijn vrachtwagenrijbewijs halen, naar Amerika emigreren en er truckchauffeur worden. Van dat plan is me alleen het eerste geluk, en zelfs dat maar half.
Lezen deed ik ook. Vooral Arendsoog. Want die was cowboy en cowboys vond ik gaaf. Hun enige probleem was dat ze altijd op een paard zaten. Met paarden had ik niks. Arendsoogs paard heette Lightfeet en dat vond ik een superstomme naam. Ik was een kind, ik was acht of negen, cowboys vond ik gaaf maar ze moesten eigenlijk in vrachtwagens rijden.
Ik was een kind, ik was acht of negen, ik liep door de enige supermarkt die het dorp rijk was. Korti. Zo heette die supermarkt. Korti Totaal. Later werd dat een Super. Nu is het geloof ik een Jumbo. Zag ik toen ik een paar jaar geleden met mijn gezin door het dorp reed om mijn kinderen te laten zien waar hun vader is opgegroeid. Ik was een kind, ik was acht of negen, ik had de leeftijd dat ik af en toe een boodschap mocht doen voor mijn moeder. Ga jij even naar de Korti Tim, ik ben bakboter vergeten, en dan ging ik naar daar. Op mijn crossfiets. De Korti lag aan de Dorpsstraat, en dat was een gevaarlijke straat, daar werd onverantwoord hard gereden maar dat maakte niet uit, voor de Korti hoefde je de straat niet over te steken. Ik liep daar, een kind, acht of negen, ik liep langs het tijdschriftenrek, vermoedelijk om te zien of de nieuwe Donald Duck er al was. En toen zag ik het. Een groen blaadje met een nogal schaars geklede mevrouw op het omslag. Maar ook een vrachtwagen. Turbo King heette het. Ondertitel: cowboys van de highway. Dit was het. Dit was waar ik al die tijd naar gezocht had. Cowboys in vrachtwagens. Dit moest ik hebben. Ik kocht. De bakboter ben ik geloof ik vergeten, of misschien kon ik die niet meer betalen.
Turbo King was “een Favoriet roman”; een tijdschrift met een (nog tamelik lang) verhaal er in, uitgegeven door uitgeverij Favoriet die ook heel veel van dat soort bladen uitgaf die zich afspeelden in ziekenhuizen. Maar deze reeks ging dus over vrachtwagenchauffeurs. In Amerika dan nog! Chris Morris en Jim Stonewall, zo heetten de hoofdrolspelers. Ze hadden helaas wel een Europese vrachtwagen, zo’n stomme stompneuzige MAN. Geweldig vonden ze die truck, in meerdere delen feliciteerden ze elkaar ermee dat ze een MAN hadden en geen Amerikaanse vrachtwagen. Dat was hun enige fout. Verder vond ik alles aan die serie fantasties.
Ik ben de verhalen over Jim en Chris gaan lezen toen ik nog een kind was en ben het blijven doen tot diep in mijn puberteit. Elke maand kwam er een nieuw deel uit, of misschien elke twee weken. Ik kon elke nieuwe uitgave net aan betalen van mijn zakgeld maar toen ik ouder werd ging dat beter. Ik kwam erachter dat Favoriet, maar ook andere uitgevers van dit soort “bladenboeken”, tevens andere reeksen had die ik boeiend vond. Over cowboys (echte, te paard), politieagenten, detectives, spokenjagers (serieus!), geheim agenten, premiejagers. Ik werd een verwoed verzamelaar van deze romans. Ik vond ze aan marktkramen, in kringloopwinkels, in rommelwinkeltjes. Ik kwam erachter dat de Turbo King een eerder leven had gehad als Trucker Jim. De Trucker Jims waren op kleiner formaat uitgekomen, en op het omslag stonden Jim en Chris meestal nog in pak afgebeeld, en met hele nette haren.
Pulp, zo werd dat genoemd. Dat was geen “echte” literatuur, dat moest je eigenlijk niet lezen. Mijn nicht Anne (ook zij nu dood) en haar intellectuele vriend, de werkeloze kunstenaar (en later kok) Hans (ook hij nu dood), lieten niet af er misprijzend over te doen. Begonnen ermee me boeken voor mijn verjaardag te geven. Echte boeken. Van echte schrijvers. F. Springer. Kurt Vonnegut. John Irving. Ik vond dat niet slecht, ik las dat met plezier, maar het gaf geen doodsteek aan mijn liefde voor “pulp”. En zeker niet aan de liefde voor de Turbo King-reeks.
En dan Kees ’t Hart. Die maffe, aimabele Kees ’t Hart. Die schrijft alsof hij praat. Alsof hij daar zit, je beste vriend is, met je op kaffee zit en tegen je praat. Omdat zijn woorden levend en bloedwarm regelrecht het papier af marsjeren, je huiskamer in. Diezelfde Kees ’t Hart komt af met Pleidooi voor pulp. Ik lees al jaren geen “pulp” meer, ik weet niet eens of ze nog bestaan: die Favoriet romans die ik las, of al die andere “bladenboeken”, mijn moeder heeft ooit, toen ik al studeerde, mijn hele collectie aan de straatkant gezet, daar was ik toen wel boos over (maar inmiddels zou ik het zelf denk ik gedaan hebben) maar ik herinner me wel de waas van schaamte die eromheen hing; ik bewaarde die romans ook niet zichtbaar op mijn kamer. Dus ik dacht Dit gaat goed worden. Een goed schrijver, een gerespecteerd schrijver, gaat pleiten voor iets dat uit alle hoeken verguisd wordt, iets waarvan ook ik ooit hield. Kees ’t Hart over pulp, dat kon niet anders dan geniaal worden!
Is wat ik dacht.
Helaas. Pleidooi voor pulp viel me een weinig tegen. O jee. Daar verklap ik het al.
Ja. Het viel me tegen. Voor het grootste gedeelte had dat te maken met ’t Harts blikvernauwing. Pleidooi voor pulp gaat uitsluitend over liefdesromans. De truckers-, politie-, cowboy-, spokenjagers- en CIA-romans (om er maar een paar te noemen) die mij zo aanspraken worden nergens genoemd, niet eens in een voetnoot. De onderwerpskeuze als een pars pro toto zien lukte me maar gedeeltelijk: veel van wat hij te berde brengt, is slecht toepasbaar op wat ooit “mijn” soort pulp was. Of is dat misschien nog een lager soort pulp, een soort van pulp dat werkelijk niet meer te verdedigen is – zelfs niet door een doorgaans zeer ruimdenkende ’t Hart?
Maar er is nog iets anders. Ik was erg benieuwd naar zoiets als “terreinafbakening”. Waar houdt pulp op en begint “echte” literatuur? ’t Hart pleit sterk voor de emancipatie van de liefdesromans maar uit diverse terzijdes (“Titels weet ik niet meer. Dat laatste hoort bij deze literatuur. Je vergeet de titels en de verhalen. Je leest ze zoals je kranten en tijdschriften leest, één keer, en dan verdwijnen ze. Deze boeken bewaar je niet in een boekenkast.”) maak ik op dat ook hij een onderscheid maakt tussen “hoogbrauw” literatuur en liefdesromans; tussen “boekenkastboeken” en “pulp”. Dan komt bij mij de vraag omhoog waar die scheidslijn precies ligt. Waar houdt “pulp” op en begint “literatuur”. En is er tussen wat doorgaans onbetwist tot “literatuur” gerekend wordt ook niet genoeg “pulp” te vinden?
Ook in de puberteit geraakte ik in de ban van Stephen King. Gedeeltelijk overlapte dit met de truckersromans e.d.; King bleek wel van langere adem – hem las ik nog toen ik al studeerde. Tussen al dat gestudeerd volk was King al even verboden als de truckersromans eerder bij ander volk waren geweest. Vooral Peter hield maar niet op iedere keer als ik King ter sprake bracht (wat ik zo min mogelijk probeerde te doen) te benadrukken dat dat “geen literatuur” was. Ik wou dat ik Peter was. Voor Peter was alles altijd zo duidelijk. Wat niet zoveel meer met muziek te maken had, wat niet meer zoveel met humor te maken had, wat geen literatuur was, dat hondenhaters ook mensenhaters waren, alles was zo ontzettend duidelijk voor die gast. Voor mij was het niet per se een gegeven dat Stephen King géén literatuur schreef. Oké hij had zijn onderwerpskeuze niet zo mee en zijn thematiek tendeerde geregeld naar het eentonige maar voor een pulpschrijver beschikte hij over verrassend “literaire” technieken: perspectiefwisselingen, vormexperimenten, genreverschuivingen, montagetechnieken: het kwam alles voor bij King. Ik ken menig schrijver van zogenaamd “echte” literatuur die over een onbeholpener pen beschikt dan King.
Ik denk ook aan een plaatje dat ik ooit zag in een leerboek Nederlands op de MAVO. Het ging over het verschil tussen pulp en literatuur. Pulp werd in dat boek “lectuur” genoemd. Hoe dat verschil gevisualiseerd werd, was wat me met name trof. Literatuur, dat was een uitgelezen (!) maaltijd in een exquise restaurant. Pulp was fastfood. Maar dan dat plaatje. De literatuurlezer was een man met een net kapsel, een colbertje, een potloodsnorretje. Hij zat aan een ronde tafel met een lang tafelkleed een hardcoverboek te lezen (of was het de menukaart?). De pulplezer was een dikke gast met een rond brilletje en warrig haar die met een hamburger in zijn hand een wat flodderig uitziend boek aan het lezen was. Hij stond, zei ik dat al? Het was bij de pulplezer alles maar een tussendoortje, terwijl de literatuurlezer er duidelijk eens de tijd voor ging nemen. De pulplezer keek wel veel vrolijker, dat wel. Met een grote lach op zijn gezicht stond hij met die druipende hamburger dat flutboek van hem te lezen. De literatuurlezer keek zuinig, bijna zuur.
Maar ja. Waar houdt de hamburger op fastfood te zijn? De hamburger van de Burger King is niet de hamburger van die creatieve, onafhankelijke snackbar bij u om de hoek en ook een “sjiek” restaurant schaamt zich er niet voor een variant van de hamburger op de kaart te zetten. Welke hamburger is de truckers- of de liefdesroman; welke hamburger is King? En hoe over de “literaire thriller” dan? Ik denk dat ’t Hart over deze vragen behartenswaardiger antwoorden had gehad dan dat leerboek van de MAVO en Peter tesamen en het is ook daarom jammer dat hij deze discussie geheel en al uit de weg lijkt te gaan.
Ook zijn zijn woorden dit keer een graadje minder warm. Het gaat me teveel over wat lezeressen over liefdesromans zeggen op Goodreads, en het gaat me teveel over zijn ergernis over badinerende reacties op “pulp”. Hij verwijt de criticasters helikopterpiloten te zijn: vanuit de hoogte commentaar geven op iets wat ze door hun hoge positie eigenlijk niet eens goed kunnen zien. Maar in feite doet hij hetzelfde: hij veroordeelt het commentaar zonder na te denken over het waarom van dat commentaar.
Ik las nooit liefdesromans. Mijn moeder wel, en die bewaarde ze trouwens wel in haar boekenkast: de hele wand van de slaapkamer van mijn ouders zag rood van de liefdesromans. Hoe grenzeloos haar verzamelwoede; grenzelozer nog dan de mijne. Met alle buurvrouwen, vriendinnen, familieleden, kennissen bestond een akkoordje: iedere gelezen liefdesroman eindigden bij mijn moeder. Maar ze had het zelfs voor elkaar gekregen dat een of andere winkel (niet de Korti) hun onverkochte overschotten aan haar afstonden (gratis of tegen sterk gereduceerde prijs, dat weet ik niet meer). Met vuilniszakken tegelijk kwamen die liefdesromans ons huis in. Een groot deel van mijn jeugd zag ik mijn moeder niet anders dan op de bank, met een liefdesroman in haar hand (of aan de eettafel puzzelend, een andere hobby van haar, Zweedse doorlopers, liefst het hoogste aantal sterren). Af en toe las ze iets voor uit die liefdesromans en dat was bijna altijd slecht. Maar dat is misschien een oneerlijk argument: mijn moeder las alleen die passages voor die haar stoorden omdat ze te stompzinnig, kinderachtig of flauw van aard vond.
Maar als ik terugga naar de truckers en de cowboys en de CIA-agenten: dat las je niet om de schrijfstijl. Dat had altijd hetzelfde stramien. De karakters bleven altijd tot op het extreme plat. Zelfs Jim Stonewall en Chris Morris, waarover ik talloze en talloze Favoriet romans heb gelezen, kregen maar geen structuur (Jim Stonewall was getrouwd geweest, had gewoond, met zijn gezin, een dochtertje Sarah, in Boise, Idaho, maar de verre reizen waren te zeer aan hem blijven trekken, de truck (die stomme stompneuzige MAN) stond op zijn naam; van Chris Morris wist je niks behalve dat hij driftig was en van vrouwen hield). Je moest van die romans niks nieuws, niks verrassends verwachten. Ze waren “alleen maar” onderhoudend. Ik las ze om even weg te zijn. Wist ik veel dat je ook ondersteboven, binnenstebuiten, overdonderd, verscheurd of in de zevende hemel kon zijn van een boek.
Kan pulp wat literatuur ook kan? Moet het ene op het niveau van het andere komen te staan? Ik weet het niet.
Waarlijk interessant vond ik het laatste hoofdstuk, waarin ’t Hart zich waagt aan een analyse van de wortels van de liefdesroman. Hij komt uit bij Søren Kierkegaard die in het mij onbekende De herhaling stelt dat verliefdheid altijd gestoeld is op herhaling: er is altijd een eerdere liefde. ’t Hart ziet dit “herkansing”-thema aanwezig in alle liefdesromans. Daargelaten of Kierkegaards idee toepasbaar is op het “echte” leven (ik kan me nog herinneren dat ik in de derde klas zat, een jongetje van zeven ofzo, en dolverliefd was op Lonneke en dat zich dat niet liet vergelijken met wat dan ook dat ik eerder gevoeld had in mijn leven) (en is niet in elke liefde het singuliere zo aktief: het is steeds “deze ene liefde” die niets uitstaans heeft met welke voorgaande liefde dan ook), kun je best aan een oerbron geloven: de bron van waaruit wij allen drinken, eten, denken, liefhebben en schrijven. Er is niets op tegen om te denken dat schrijvers van “pulp” uiteindelijk uit dezelfde bron putten als schrijvers van “literatuur”; net zoals de dromen van een fabrieksmedewerker dezelfde achtergrond kunnen hebben als de dromen van een professor. Via Ovidius, John Keats, Robert Graves, Carlo Ginzburg en de mij onbekende filosoof Stanley Cavell raakt Kees ’t Hart aan thema’s als een voorwereldlijke witte godin, regeneratie, en het verkiezen van de afbeelding boven het werkelijke. Daar komt hij gevaarlijk dicht in de buurt bij de zin van alle kunst, en misschien zelfs van alle religie: de vervolmaking van wat in aldagsleven verre van volmaakt is. Het is jammer dat het een kort hoofdstukje is, en het is jammer dat het zo helemaal op het einde is. Ik had hier meer over willen lezen, langer over willen denken.
Ook zo: wat alleen maar aangestipt wordt: pulp in strijd tegen de “ontlezing”. Wat en hoe. En waarom. En hoezo.
Teveel blijft onbeantwoord.
Een uiterst sympathieke gedachte, dit Pleidooi voor pulp. Maar in deze vorm een gemiste kans. Of een opmaat voor meer.
Pleidooi voor pulp
- Schrijver: Kees ’t Hart (Nederland)
- Soort boek: non-fictie
- Uitgever: Querido
- Verschijnt: 6 december 2022
- Omvang: 128 pagina’s
- Uitgave: paperback
- Prijs: € 12,50
- Boek bestellen bij: Bol / Libris
Flaptekst van het nieuwe boek van Kees ’t Hart
Een wapen tegen de ontlezing Je ziet ze nog liggen in de supermarkt: de Bouquetreeksboekjes, damesromannetjes, pulpboekjes, of hoe je ze wilt noemen. Met mooie jonge mannen en vrouwen op het omslag. En titels als Gekust door de dokter, Haar liefste wens en Nog altijd de zijne. Kees ’t Hart leest ze nog steeds en is solidair met de schrijvers; ze zijn collega’s. Sommigen schreven meer dan vijfhonderd romans en verkochten er miljoenen. Wat bezielt ze om maar door te schrijven? Hoe houden ze hun schrijfverlangen in stand? ’t Hart zou het betreuren als de belangstelling voor deze boeken afnam. Zonder deze ‘lectuur’ en de leescultuur die erbij hoort zal, vreest hij, ook de literatuur verdwijnen. Want deze boeken hanteren dezelfde principes en uitgangspunten die in literatuur worden toe gepast. Ze dromen over de wereld, proberen illusies in stand te houden, voelen zich verbonden met de wereld. Ze zijn de basis van alle schrijfkunst.