Huub Beurskens Gedurig nader recensie en informatie over de inhoud van deze gedichtenbundel. In 2018 verscheen bij Uitgeverij Koppernik deze nieuwe poëziebundel van Huub Beurksens.
Huub Beurskens Gedurig nader Recensie
En dan een Oja. Een oja voor Huub Beurskens. Want oja Huub & oja Beurskens & oja hoe zat dat ook alweer? Ik krijg er almeteens een hoog Raster-gevoel bij, bij die Huub, bij die Beurskens maar of dat een verloren gelopen dan wel een terecht gevoel is weet ik niet.
(witregel wegens opstaan en naar de boekenkast lopen)
Aha. Hier. Zie. Volgens de in 2009 verschenen Raster 1972 – 2008 index (feitelijk Raster 125): Beurskens, Huub: 13 bijdrages; de eerste in Raster 5, de laatste in Raster 105. Voor zover ik nagaan kan, is hij nooit onderdeel geweest van de redactie (zo zat het wel in mijn hoofd. waarom weigert de werkelijkheid keer na keer zich aan te passen aan hoe ze in mijn hoofd zit?). En dertien bijdrages is ook niet overdreven veel. Waarom dan. Waarom dan zegt mijn hoofd. Waarom dan zegt mijn hoofd ogenblikkelijk Oja Raster van zodra mijn ogen de naam Huub Beurskens ontwaren? Waren zijn bijdrages aan Raster dan heel memorabel misschien, moet ik het in die hoek kan zoeken? Moet ik dan echt met die vreselijke chaos die al mijn overheen het huis verspreide zesentwintig boekenkasten zijn (losse stapels en volgepropte bananendozen niet meegerekend) dertien verschillende Rasters zien te vinden om te zien welke tekst me deze onverbrekelijke BeurskensRaster connectie heeft opgeleverd? Ja. Ik moet maar. Misschien. En ik ben boos op mijn brein en zuchtend slof ik naar de thermos om me nog maar eens een kop koffie in te schenken.
(witregel wegens zuchtend naar de thermos sloffen)
En lap. Daar heb je het al. In mijn benedenboekenkasten loopt de Rasterverzameling niet verder dan nummer zestien (en dan volgen nog, for some reason, nummer 49 en nummer 119 – ik zei je toch dat mijn boekenverzameling chaos is?). Maar in nummer 5 moest Beurskens staan, en in nummer 11 ook en ha!, die heb ik dan toch maar alvast hier. Beide nummers zijn uit de tijd dat Raster in dat smalle, hoge formaat verscheen en dat is als u het mij vraagt (u vraagt het mij niet) de interessantste tijd uit de Raster-historie, tezamen misschien, met de hoogste nummers (100+). Eerste Beurskens-bijdrage: Raster 5: het vertalen en inleiden van enkele gedichten van Gottfried Benn, wat zonder twijfel een geniale dichter is. En de titel van Beurskens’ inleiding is fantastisch: Wie de rondedans kent gaat het lab in. Vandaar dan die las? Vanwege een fantastisch getitelde inleiding op een geniale dichter? Kan zijn. Maar kan nog heel wat beter helemaal niet zijn.
Raster 11 dan, Raster 11. Raster 11? Raster 11! Maar dat is het! Hoe kon ik het vergeten? Raster 11 is mijn lievelingsRaster of all time! Het is die Raster over / van / met de Wiener Gruppe (mijn lievelingsgruppe of all time!). Ik bedoel Artmann! Wiener! Rühm! En vooral: Bayer!!! Dit is de Raster die ik van voor naar achter gespeld heb, en van achter naar voor en daarna weer terug. Jean Paul stond er ook in owja, en Leo Pleysier wiens teksten altijd weer mijn ogen strelen. En! En!! En!!! Sandor Weöres. O. Heel veel beter dan Sandor Weöres wordt het van je leven niet, laat me je dat vertellen.
(en op een keer zal het nacht geweest zijn, iets van midden in de nacht, zo ergens rondom het holst, en ik ben een heel klein beetje droef, en ik heb een heel klein beetje teveel zwaar Belgisch bier op, en ik besluit om, dronken en triest en midden in de nacht, iemand op te bellen die ik al jaren niet meer gesproken heb (hee, goed idee). En ze zegt dat mijn stem zo zwaar geworden is en zo vaderlijk en zo zonder intimiteit en het word me bijna teveel allemaal maar het is holst genoeg, en ik ben dronken en triest genoeg om toch nog niet meteen mijn telefoon uit te zetten maar in plaats daarvan, haar teksten voor te lezen. Teksten van deze eigenste Sandor Weöres, uit deze eigenste Raster 11, mijn hoogsteigenste lievelingsRaster!)
Maar waar had ik het over?
(witregels wegens bedenken waar ik het over had)
Beurskens dus, Beurskens en Raster. De connectie moet zijn gelegd omdat hij verscheen in mijn lievelingsRaster. Maar wat heb ik indertijd eigenlijk van de gedichten zelve gevonden? Bladzij 68. Ja daar staat hij. Vierde Kwartet, zo heet het. Een vierdelig gedicht. Elk deel krijg een aparte bladzijde toegewezen, zodat de delen zwemmen in het paginawit. Daar hou ik wel van. Als teksten zwemmen mogen. En het is geen slecht gedicht ook, al zou het hier en daar wat slechter mogen rijmen (vanwaar eigenlijk die levensgrote antipathie in mij tegen gedichten op rijm? waar komt dan vandaan? weet u dat, mijnheer de dokter?). Maar ik kan me niet voorstellen dat ik toen ik het voor het eerst las een brul van enthousiasme gelaten heb. Ik kan me niet eens voorstellen dat ik indertijd de naam Beurskens op één van mijn 100 000 “nader te onderzoeken”-kladpapiertjes geschreven heb (witte memootjes, bierviltjes, snoeppapiertjes, bonnetjes, treintickets, van verpakkingen gescheurde stukjes karton, snippers van kranten en folders: mijn huis puilt uit van op papiertjes genoteerde namen – het zijn er veel meer dan ik er ooit verwerken kan).
Dus. Nu. Kwartieren en zweetdruppeltjes later. Weet ik dan het spoor Beurskens – Raster een doodlopend spoor is. Maar mijn hoofd en mijn hart zijn weer rustig en ik kan nu eindelijk, daar, op de bank Gedurig nader gaan lezen. (misschien een goed muziekje erbij, maar welk muziekje, hum, hum)
(witregel wegens goed muziekje uitzoeken)
En ik lees.
En ik lees.
En ik lees.
(witregel wegens lezen)
(nog een witregel wegens lezen)
(en nog een)
Hum. Weet je wat het is? Nee? Ik zal je zeggen wat het is. Eigenlijk staat Gedurig nader voor zoveel dat ik slecht vind in poëzie. Het aanhaken bij alles klassiek, bijvoorbeeld. O, ik weet wel. Zo hoort het in de literatuur, ik zou haast zeggen zo heurt het in de literatuur. Toen ik nog studeerde ging zelfs een hele godeganzelijke module over hoe literatuur en kunst in het algemeen wortelen in het klassieke. Bronnen van onze beschaving, zo heette die module (beschaving! maakten ze een grapje ofzo?). Dus ik weet het wel. Maar ik ken het verhaal al zo lang. Het verhaal van de voeten in de oerklei. Staatsmannen en redenaars; Perikles; Kalias; Fygië; Socrates; Thales (de uitvinder van niet alleen de filosofie maar ook van de selffulfilling prophecy) Kaïn; Nofretete (o, al is die laatste inspiratiebron geweest voor één van de allermooiste jazzplaten allertijden: Nefertiti, The Beautiful One Has Come van The Cecil Taylor Jazz Unit) (en Miles Davis, eenvoudigweg Nefertiti) (maar die laatste vind ik alweer wat minder) (maar toch – vergeving kan ik opbrengen voor Nofretete ja die ik wil ik je nog wel geven, Beurskens), of dat wat de oergrond reeds voorbij is maar altijd nog redelijk klassiek heten mag: W.H Auden; Brecht; Aelbert Cuyp; Johan Verspronck; Goethe; Michelangelo (hier wat elitairderig bij zijn minder bekende achternaam Buonarotti genoemd) – het is alles zo gekend, zo obligaat, zo afgesleten en een beetje gemakzuchtig ook wel. Noem de grote namen en het zingt zichzelf wel tot Echte Literatuur; de “lageren” halen er echt geen Goethe bij hoor! Het is dit soort van “high brow” dat me op mijn twintigste nog imponeren kon, maar me nu al jarenlang voornamelijk vermoeit.
O, en dan die al even onberispelijke muziek! Chopin! Ravel! Liszt! Preludes, sonates, nocturnes! En ik zou zo graag eens lezen van een poëet die het liefste luisterde naar Pharoah Sanders of Sun Ra of Fly Pan Am of My Bloody Valentine of Alice Coltrane (de favoriete artist van mijn vierjarige dochter trouwens) of Katharina Klement of Fredrik Ness Sevendal of Mugstar of The Doomed Bird of Providence of Kammerflimmer Kollektief of Swans of Lisabö of Lustmord of Torturing Nurse of The Wave Pictures of Lead Belly of Spiritual Joy Band of Dictaphone of Black Sabbath of Napalm Death of Terry Riley of Pauline Oliveros of Muslimgauze of Demdike Stare of Albert Ayler of The Art Ensemble Of Rake of Ah Cama-Sotz of Migala of Mirel Wagner of The Black Heart Procession of Wooden Shjips of Fat Freddys Drop of Kjetil D Bransal of Handful Of Dust of naja weet ik veel. Muziek waar al eens een kreukje in mag zitten. Muziek die vies mag worden. Of muziek die allicht te teer en te klein zal blijken te zijn voor de volgende eeuwen. Zulke muziek. Zulke platen. Die je niet in 100 000 andere boeken ook al bent tegen gekomen. Oké, Beurskens heeft het ook over Louis Andriessen en het gedicht dat hij over hem geschreven heeft is niet meteen heel ergerlijk, maar toch: Andriessen is toch nog maar een tegemoetkoming halverwege.
Ook het gedicht Erfgoed, dat zo losweg op Jelle Reumers in 2011 verschenen De Mierenmens geïnspireerd lijkt te zijn, draagt voor mij meer ruis dan goed in zich mee. Het bestaan als een voortdurend vergaan; gemijmer over celvernieuwing; de Marleen en de flat die er niet meer staat; met een anoniem uit Brussel een nacht in Parijs – o het is heel geschikt voor een 20-jarige debutant (die sportscholen frequenteert, hee Beurskens?), maar zoveel jaren, zoveel dichtbundels, zoveel literatuurprijzen later had het gepeins wel iets minder voordehandliggend mogen zijn.
En dan rijmen de gedichten in Gedurig nader ook nog eens veel vaker dan me lief is. Eigenlijk zou dit alles moeten zijn dat ik niks vind. Eigenlijk zou dit een bundel moeten zijn die ik na een bladzijde of tien zuchtend terug bovenop de stapel leg, wel wetend dat het lot van bundels bovenop de stapel is dat ze dra geheel onderop de stapel zijn komen te liggen – vanwaaruit ze het daglicht zelden nog zullen zien.
Maar toch blijf ik lezen en lezen en lezen. Vandaar al die witregels net. Omdat ik maar bleef lezen. Ga maar na: het bekritiseerde gedicht Erfgoed staat al bijna op het einde van de bundel. Dus. Ik zat, en ben blijven zitten & ik las, en ben blijven lezen. Waarom? Omdat de sfeer in de bundel vaak herfstig en verstild is?; omdat het iets van modder en eindeloze wegen heeft (zonder dat het nu noodzakelijkerwijze gaat over modder en eindeloze wegen?); omdat de stemming nadenkend en contemplatief is?
Omdat Figuurcomposite me een beetje ontroert zonder dat ik weet waar die ontroering in zit & ben je dan misschien & toch & in weerwil van eerdere bedenkingen niet gewoon een heel groot dichter? Als je de ontroering ongemerkt binnensmokkelen weet? “Mijn oma…”, zo stamelt het: zijn oma dus dacht na een droom die ze als kind had te zullen sterven op 5 november maar ze stierf uiteindelijk op een zondag in januari (“want de heer [is] een toffe peer”). Drie dagen later werd ze begraven en de ik-figuur miste hierdoor een college. Dat kon rekenen op lomp onbegrip van de docent. Zo zijn docenten immers. Lomp en vol van niets dan onbegrip.
Omdat De vernissage, een anekdotisch en redelijk grappig gedicht dat speelt met de gedachte dat poëzie vooral dáár spreekt waar het geheugen zwijgt; dichters schrijven de witplekken noodgedwongen zwart (postconfessional, anyone?) me een goed deel van de dag aan het denken zette? En ik daar graag ben: in die bedachtzame, rustige, trage stemming?
Omdat De jonge metamorfosist zich in de eerste regel al herpakt en ik dat prachtig vind, schrijvers die zichzelf herpakken en aldus lezers betrekken in hun eigen zoek- en denkproces. Het beschrijft een mooie jeugdherinnering met een trein en een kelder en een vlinder en kinderfilosofische gedachten voortvloeiende daaruit, en het heeft in “Van mijn berg daalde ik af terwijl ik de keldertrap op liep.” één van de mooiste eindzinnen allertijden.
Omdat ik Koppernik één van de sympathiekste uitgeverijen van Nederland vind met een zeer interessant fonds (maar waar blijft die Beckett, mannen?) en ik het interessante wil kunnen lezen in al hun uitgaves? Is het hierom, om dit soort dingen dat ik altijd maar bleef doorlezen in Gedurig nader?
Of is het misschien alleen maar omdat de bundel me het gevoel geeft dat het fijn moet zijn, dat het heel erg fijn moet zijn om Huub Beurskens te zijn
Of is het misschien alleen maar omdat de bundel me het gevoel geeft dat het fijn moet zijn, dat het heel erg fijn moet zijn om Huub Beurskens te zijn en ik het prettig vind om even in de schaduw van die fijnheid te staan. Hoe fijn het is. Huub Beurskens te zijn. Met zijn Huub Beurskens-blik en zijn Huub Beurskens-gedacht en zijn Huub Beurskens-leven. Dat altijd al fijn geweest moet zijn, ook toen in de kelder en nog later blijkens Aan de jonge dichter die ik was: “’Waar ging het altijd al om?’ / vroeg mijn leraar Duits ostensief / toen ik van hem wilde weten / welke hedendaagse poëten hij / aanbeval. ‘Geboorte, liefde, dood,’ / antwoordde hij voor mij / en gaf me, hoewel de zon scheen, / iets van Von Goethe te leen. / Mijn lief wachtte in mini-jurk / voor school met haar blauwe Peugeot / en deed me God en Godin / van Vroman cadeau.”
O ik had ook een leraar Duits en hij liet me ook Goethe lezen. Maar de zon scheen niet die dag, en ik had geen lief die een brommer had en me een Vroman cadeau deed. Hell, ik had niet eens een lief zonder brommer of Vroman. Ik had helemaal geen lief, plus daarbij had ze geen mini-jurk. Beurskens wel, en ze deed hem een boek cadeau en als het allemaal al niet om van om te vallen zo mooi is, had ze op de koop toe nog krullen ook (al had ze die krullen allicht alleen maar om ze te laten rijmen (rijm!) met “niet […] in abstracties […] lullen.”). Dit alles was Beurskens al vroeg en overstijgt in al zijn Beurskensheid mijn mijheid van vroeger of van nu bij verre. En naar onze meerderen kijken we stil en vol ontzag.
Misschien. Zoiets.
Zoiets misschien.
Maar toch. Een écht fantastische dichtbundel kan ik Gedurig nader helaas niet vinden.
Recensie van: Tim Donker
Gedurig nader
- Schrijver: Huub Beurskens (Nederland)
- Soort boek: gedichten, poëziebundel
- Uitgever: Uitgeverij Koppernik
- Verschenen: 2018
- Omvang: 56 pagina’s
- Uitgave: Paperback