Olaf Tempelman De kunst van het missen recensie en informatie van de inhoud boek over waarom aardse paradijzen niet gelukkig maken. Op 16 januari 2025 verschijnt bij Uitgeverij Athenaeum het nieuwe literaire non-fictie boek van de Nederlandse journalist en schrijver Olaf Tempelman. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de schrijver en over de uitgave.
Olaf Tempelman De kunst van het missen recensie van Tim Donker
Wat je wil is altijd elders. Nogal logies: als het daar was waar jij bent had je het en had je het niet hoeven willen. Maar ja. Er is altijd meer “elders” dan “hier” dus de kans dat iets gewilds (of nog: iets dat in potentie gewild zou kunnen zijn) zich daar bevindt waar jij niet bent, is je hele godganselijke leven lang vrij groot. Dat is waarom de jacht bestaat. De jacht op succes, de jacht op liefde, de dromenjacht de koopjesjacht. Het is ook waarom angst bestaat. Meer specifiek: de angst iets te missen. Maarja. “Het” bevindt zich altijd elders, ik zei dat al, en daarom heet het niet De Angst Om Iets Te Missen, en ook niet daoitm, nee fomo heet dat (& naar het schijnt is die term te vinden in de Van Dale) want, natuurlijk, geen angst om iets te missen, maar fear of missing out, want stel je voor dat je Nederlands zou spreken, en natuurlijk ook geen fear of missing out, maar fomo (niet eens daoitm, of voor mijn part aoitm), want stel je voor dat je kostbare seconden verliezen gaat met hele woorden uit te spreken.
Tempelman komt hier af met een boek over deze angst. Een boek over fomo, ja, en een boek over emmerlijsten. Want dat is ook zoiets. De emmerlijst. Wanneer ontstond die? De dingen die je absoluut gedaan moet hebben voordat je dood gaat. Rome zien en dan sterven, hoe oud is dat, waar gaat de emmerlijst over, wie heeft er nog een emmerlijst, wat moet er in je emmerlijst, waarom er dingen zijn die gedaan moeten worden voor je sterft, moet je niet gewoon leven voor je sterft, en waarom dat dingen zijn die je klaarblijkelijk niet gewoon doet maar voor je emmerlijst bewaart, en wanneer ga je je over je emmerlijst buigen eigenlijk, misschien als je bijna dood gaat.
Want de emmerlijst is ook, veelal, gevuld met dingen die elders zijn. Je kunt zeggen Ik wil nog een hard maanzaadbolletje met versie rosbief van de slager eten, of ik zou graag nog de U.S.A-cyclus van John Dos Passos uitgelezen krijgen, of ik wil graag nog één keer op een zwoele sterrennacht in de achtertuin met mijn dochter over alledaagse dingen diskuteren, maar een emmerlijst die in zijn geheel elke willekeurige dag van de week afgevinkt gaat kunnen worden heeft geen spanning en zonder spanning gaat het niet. Ook zullen weinigen zeggen Ik wil samen met mijn in 2015 overleden vader naar Music is the healing force of the universe van Albert Ayler luisteren, of ik zou de aarde willen zien vanaf de maan, of ik wil nog één keer acht zijn en in de derde klas van de lagere school zitten en stervensverliefd samen met Lonneke naar haar huis lopen terwijl die lullo van wie me de naam ontschoten is me uitscheldt voor meidengek. Want een emmerlijst mag niet alledaags zijn, volstrekt onhaalbaar is evenmin de bedoeling.
Daar ergens bevindt zich fomo. Tussen alledaags en volstrekt onhaalbaar. Het “het” waaromheen die angst zo’n beetje sirkelt ligt niet buiten het bereik van elk menselijk wezen; het mag echter evenmin gegrepen worden door alleen maar even je hand uit te steken, naar de dichtstbijzijnde bakker te fietsen, of agenda’s te trekken met iemand in je adresboek. Ergens is er “iets”, en het is “iets” waar je bij moet zijn, en je gaat er een trein voor moeten nemen, of een vliegtuig, je gaat het kunnen bereiken ja, want het is daar waar de mensen nog echt zijn waar de mensen nog zuiver zijn waar het land nog ongerept is, verder dan je achtertuin maar dichterbij dan de maan of het dodenrijk.
Kan het zijn dat het akroniem alleen maar Engels is omdat het alles wat meer in het vage houdt? Fear of missing out, angst om te missen, heeft immers geen “iets”, geen “wat” dat gemist wordt, het is het missen zelve, het is alles waar wij niet bij zijn, de emmerlijst vindt zijn grond daarin dat we er wel bij moeten zijn, overal moeten we bij zijn, daar zijn waar de meesten zijn, Elias Canetti zei het al, en ook Heidegger had het over de mens als ontverringsmachine, alles moet in ons bereik zijn, alles moet bereikbaar zijn.
En is het ook daarom dat Tempelman zich in De kunst van het missen concentreert op het fomo-type dat we kennen als de reiziger. De reiziger wil overal zijn waar hij niet is, de reiziger denkt altijd dat het gras één grens verder net iets groener gaat zijn. Er is iets goeds aan het feit dat Tempelman zich heeft beperkt tot reizigers. Ah. Ik ben zelf geen reiziger. Ik heb nooit gedacht dat het ergens anders minder kloterig zou zijn dan hier in mijn eigen kot. Voor korte tijd misschien. Dat maakt vakantie fijn. Je bent ergens, je leidt er je aldagsleven niet, het is er lekker warm, het eten is er vaak beter dan thuis, je hoeft niks, je kan veel, en na een paar weken ga je weer terug. Allicht dat het er altijd beter is als je weet dat je na een paar weken weer weg gaat – thuis is juist daarom zo kloterig omdat je weet dat je er morgen nog zult zijn, en volgend jaar ook nog, en tien jaar na nu misschien ook nog wel. Ik heb al mijn reizen altijd beperkt tot “vakantie”, een keer per jaar, of, oké twee of drie keer per jaar; ik ben nooit op zoek geweest naar paradijselijke oorden waar de mensen liever zijn, echter zijn, eenvoudiger zijn, beter zijn dan hier want ik heb nooit gemeend dat zulke oorden zouden bestaan. Wel heb ik iemand gekend die zichzelf “de kloot die lange reizen maakt” noemde en nooit -niet daarvoor en niet erna- heb ik iemand zichzelf een predicaat horen toebedelen dat zowel vernederend als verheffend is; een megalomaan soort bescheidenheid. Uiteraard waren de reizen die de kloot die lange reizen maakt helemaal niet zo lang, en eigenlijk ook niet bijzonder interessant. Goed, hij was in New York geweest. Maar de hele wereld is in New York geweest (behalve ik). En hij had in de binnenlanden van Spanje door een kloof gelopen waar vermoedelijk elke toerist die even een dagje geen zin heeft in strand wel eens doorheen gelopen is. En hij had drie maanden Engelse les gegeven aan Estse basisschoolleerlingen. Dat dat wel ongewoon is, zou ik weten: het was met name die laatste reis waar de kloot die lange reizen maakt maar nooit over uitgesproken raakte. Het Estse volk had diepe indruk op hem gemaakt. Zo authentiek, zo waarachtig, zo puur, zo ongecompliceerd als die mensen waren. “Als ze in Estland een tafel nodig hebben, pakken ze gewoon een tafel!’, was een uitspraak die hij in de maanden na zijn Estlandreis tot vervelens toe bezigde. Laten we in Nederland nu meestal een opklapbed pakken als we een tafel nodig hebben. Het is dit soort idealisering waarover Tempelman zich buigt: in De kunst van het missen wordt de angst iets te missen toegespitst op reizigers die vooral een of ander op aarde aanwezig paradijs niet willen missen, een land met echte, lieve, intelligente mensen die gewoon een tafel pakken als ze een tafel nodig hebben. De journalist / schrijver splitst deze reizigers op in vijf herkenbare soorten.
In hoofdstuk 1 gaat het om de mens die de wereld afstruint in een zoektocht naar ware liefde. Want ergens zijn de mensen nog lief en warm en hartelijk en aardig, ergens kunnen de mensen nog met heel hun hart liefhebben, ergens telt je geld of wie je bent niet meer mee. Maar het kleine kaffee aan de haven kan alleen ver van huis gevonden worden; westerlingen zijn immers afgestompte, kapitalistiese, harteloze robots. In volgende hoofdstukken is de bestemming vaak al wat konkreter: zo mag de lezer aan de hand van Tempelman in hoofdstuk 2 afreizen naar Tibet. Want daar kan verlichting worden gevonden, boeddhistiese wijsheid, rust, kontemplasie, vrede. Minder vredig, maar even ideaal was, en is, voor velen Cuba. Daarover gaat het in hoofdstuk 3. Che Guevara, revolutie, politieke omwenteling, rebellie. Mulisch ging naar daar want daar was (politieke) bevlogenheid te vinden; in De ontdekking van de hemel schijnt de man met de pijp Cuba het “filiaal van de hemel” te noemen (dat Mulisch er niet alleen intellectuele maar ook lichamelijkere geneugten vond, maakt Tempelman is enkele fijnzinnige terzijdes al snel duidelijk, wat niet naliet een grijns op mijn gezicht te toveren want net als Tempelman heb ik niets met het oeuvre van Mulisch, nooit gehad ook). Geniaal is de freudiaanse analyse van de aantrekkingskracht die deze revolutie (ten opzichte van zoveel andere, maar in misschien druilerigere landen voltrokken revoluties) uitoefent op geestelijk minvermogenden: in de combinatie van “Son en Che” (de muziekstijl en de revolutionair) met “zon en zee” wordt het Es met het Über-Ich verzoend (Son en Che vond ik briljant) (al was mijn eerste associatie minder freudiaans: eigenlijk dacht ik aanvankelijk vooral aan Sonny and Cher) . Dat glasharde diktaturen ook kunnen lonken, blijkt in hoofdstuk 4. In Dubai kun je namelijk als westerling heerlijk onbelemmerd ondernemen ja. Die stomme democratieën ook met hun trage besluitvorming, hun inspraakcommissies, hun hinderlijke regeltjes en wetjes, nee dan zoon hyperefficiënte dictatuur geleid door een man die weet hoe het moet, als je een megagroot winkelcentrum wil laten bouwen dan gebeurt dat meteen, dan bulldozeren ze gewoon wat woonwijken uit de weg en binnen een ommezien staat je winkelcentrum er. In totalitaire staten van meer marxistiese of communistiese snit is er een gelijkende pedant, daar noemen ze een bouwwerk waarvoor velen huis en haard moesten verlaten misschien het Huis van het Volk om het de bijklank te geven dat iets dat voor “de mensen” is maar het resultaat is hetzelfde: onteigent wordt er, en eenvoudige bouwvakkers mogen zich letterlijk dood werken om het te realiseren. En wie het er niet mee eens is, ziet al zijn rechten zomaar verdwijnen. De kunst van het missen eindigt zoals het begon – met een wat diffuser soort reiziger. Die misschien geen liefde zoekt, maar een in veel maatschappijen ogenschijnlijk verdwenen vorm van “puurheid”, “echtheid”; een ergens waar de tijd trager voorbij gaat, niet al het voedsel uit supermarkten komt, mensen nog de tijd nemen voor een praatje, behulpzaam zijn; het “echte” Frankrijk, het “echte” Italië, het “echte” Griekenland; daar waar de vooruitgang en de multinationals nog niet de algehele gelijkschakeling voor elkaar gekregen hebben.
Er is iets goeds aan het feit dat Tempelman het in zijn boek alleen maar over reizigers heeft. Omdat ik er zoals gezegd zelf geen ben, kan ik er met de nodige distantie kijken. Dan gaan ze zich misschien weer afvragen waarom ik dit soort boek bespreek, maar ik kan van waar ik sta wel lachen met al dat gereis, al dat zoeken naar mensen die tafels pakken als ze een tafel nodig hebben, al dat betere kijken alleen maar omdat het Ierland is, steeds de horizon achterna, geen oor of oog voor onder je, naast je, achter je. Maar ik snap ook wanneer Tempelmans medegevoel overgaat in kritiek. Het lieve en hartelijke volk dat nog ware liefde kent is misschien toch wat opportunistieser dan je wil, en liefde voor die rijke westerling is misschien vooral liefde voor de mogelijkheid hun allicht niet zo heel erg paradijselijke land te ontvluchten; een boeddhistiese monnik is ook maar een mens die onthutst is als de wifi het niet doet of zich laat corrumperen door de macht die hem gewild of ongewild in handen gegeven is zodat hij in de verleiding kan komen zijn volgelingen te slaan en te misbruiken; het politieke model van Cuba kent ook minder aangename kanten; in een dictatuur waar in economies opzicht alles mogelijk is, is de vrijheid juist door het opheffen van democratiese strukturen anderzijds ook voortdurend in het geding; de zo gezochte “puurheid” heeft nooit echt bestaan – er is geen tijd geweest waarin men niet dacht dat het in voorgaande tijden beter was, dat er in de huidige tijd iets waardevols verloren is gegaan. Dat kun je begrijpen, of je kunt het niet willen begrijpen. Tempelman schrijft uitvoerig en raak over “cognitieve dissonantie”; “ik wil niet dat het zo is en dus is het niet zo” (Tempelmans tamelik accurate uitleg): de neiging die reizigers hebben om het onrecht in hun paradijs niet te wíllen zien, of te vergoelijken uit naam van een doel dat klaarblijkelijk alle middelen heiligt.
Er is ook iets minder goeds aan het feit dat Tempelman zich beperkt tot reizigers. Fomo, om die term dan maar even aan te houden, dwingt niet in alle gevallen een vlucht uit eigen land af. Mensen die continu van baan wisselen zijn evenzeer bang iets te missen: een beter salaris, meer waardering, meer kansen zich te ontplooien; status, een betere standplaats, fijnere collega’s, eindelijk een mogelijkheid om te doen wat ik echt wil doen. En nu we het toch over carrièrejagers hebben: is de “kinderopvang” niet eveneens een typisch fomo-verschijnsel? Wat al dat geld en dat hele moje huis dat is allemaal wel leuk, maar we willen ook nog gezinnetje kunnen spelen, want iedereen om ons heen speelt gezinnetje, en stel je voor dat we even niet bij iedereen zouden horen. En die kinderen zijn wel leuk en lief, maar ze moeten natuurlijk niet in de weg staan van baan, vriendenclubs, joggen, sportschool, jong blijven, cabaret en theater bezoeken, gezellig doen, “mij-tijd” hebben. Toen de voormalige basisschool van mijn kinderen van het ouderwetse twee dagdelen-systeem (kwamen ze heel ouderwets nog tussen de middag thuis om een broodje te eten, waarna ze voor de middag weer voor een paar uur naar school moesten), deed de school meerdere voorstellen. Eén daarvan was “het 7-tot-7 model”; dan zou de school om zeven uur ’s ochtends opengaan met voorschoolse opvang, daarna school, en na schooltijd tot zeven uur ’s avonds naschoolse opvang. Via de website kon je stemmen, en eventueel een opmerking toevoegen. Een vrouw die voor het 7-tot-7 model had gestemd had erbij geschreven: “Kan er dan ’s avonds ook warm eten gegeven worden aan de kinderen?” Tot op deze dag hoop ik dat dat een grapje was. Maar tot op deze dag vrees ik dat die hoop ijdel is.
Graag had ik andere verschijningsvormen van fomo gezien dan de reiziger type-Slauerhoff alleen. Onrust dwingt niet altijd een konkreet bewegen af.
Er is iets goeds aan het feit dat Tempelman reiziger is onder de reizigers die hij bespreekt. Acht jaar lang was hij als Oost-Europacorrespondent voor De Volkskrant woonachtig in Boekarest; ook reisde hij voor reportages en boeken zo’n beetje de hele wereld af. Hij noemt wel de schadelijke kanten van de cognitieve dissonantie van zijn medereizigers (wegkijken van onrecht is het onrecht laten bestaan), maar hij is nooit vermanend. Tempelman heeft niet de walgelijke arrogantie van een René van Stipriaan die met zijn opgeheven domineevingertje even komt vertellen wie de slechten zijn, wat er allemaal mis is, en wat er allemaal Nu Meteen Anders moet (Anders Loopt Het Slecht Met Ons Af); de arrogantie van hen die zich in slaap gewiegd weten door de wetenschap dat zij in ieder geval níet bij de slechten of de dommeriken horen. Zij zijn deel van de oplossing, want zij hebben een of ander gemakzuchtig rotboekje geschreven waarin wat open deuren worden ingetrapt dus hun taak zit erop. Aan hen zal het niet liggen dat de wereld naar de kloten gaat. Tempelman staat echter middenin de groep die hij bespreekt. Dat maakt dat zijn boek niet zonder humor is, dat het fijn geschreven is, lekker leest, en nergens zuur of bitter wordt.
Er is ook iets minder goeds aan het feit dat Tempelman medereiziger is. De kunst van het missen is bij momenten wat stuurloos. Ik ben geheel voor het negeren van grenzen van genres; prop je reisverslagen vooral vol mini-essays, voeg persoonlijke anecdotes toe waar dat “eigenlijk” niet “hoort”, vermeng sfeerverslagen vooral met historische uitweidingen. Zwabber is het pad, en dat is goed. Maar waar terzijdes zomwijlen een beetje gezocht gaan aandoen, raken teksten wat verwrongen. Alle boeken, alle kunstenaars, alle wetenschappers die genoemd worden, lijken soms alleen maar genoemd te worden om het noemen zelve. Een naakte Martin Šimek onder de waterval kan ik, hoewel de tekst goed zonder had gekund, nog net hebben want ik mocht Šimek als interviewer in al zijn theatraliteit altijd nog wel. Ik weet dat Tempelman de anecdote vooral opvoert om de lezer opnieuw duidelijk te kunnen maken in wat voor rare, dolle, buitenissige situaties hij toch steeds weer verzeild raakt maar ik denk meteen aan het interviewprogramma van Šimek waar mijn moeder en ik altijd met zoveel plezier naar keken en dan word ik vrolijk. Maar shit, Tempelman, Marc van Ranst?! Serieus?! En dan nog in positieve zin ook. Dat hij schuilen moest in een “safehouse” voor “antivaxxers” en dat had “overleefd” (die stoere Van Ranst toch!) en daarna een “vrolijke” column schreef met een “prachtige” zin? “Ik ben met veel plezier serendipist tot in de kist” is geen prachtige zin maar domme sinterklaasrijmelarij, en met serendipiteit heeft het weinig uitstaans. Wanneer ik bijna op het einde van een toch vrij fijn boek wordt geconfronteerd met een klootzak van het zuiverste water, die bewust mensen de stuipen op het lijf joeg over iets waarvoor dat helemaal niet nodig was (maar zelfs als corona een tweede pest geweest, dan nog is angst altijd een slechte raadgever) en iedereen aanraadde zich in te spuiten met een serum (ja een vaccin mag dat niet heten) waarvan niemand de gevolgen op lange termijn kon voorspellen (en dat nu langzamerhand volgens steeds meer wetenschappers en dokters toch wel degelijk enkele kwalijke gevolgen blijkt te hebben), wordt de “namedropping” me toch echt een beetje teveel (of moet ik nu zeggen “too much”?) (en nee Tempelman, ik ben geen “antivaxxer”, wat dat ook moge zijn, en ik ben ook geen “complotdenker”, ik had gewoon een afwijkende mening over het coronabeleid) (en dat ik daarvoor niet heb hoeven onderduiken, daar heb jij dan weer gelijk in, maar ik ben er wel minimaal één vriend door kwijt geraakt). Ook het vanranst-terzijde is onnodig en alleen maar dienend om de eigen (culturele) onderlegdheid en belezenheid te onderstrepen, en hier, op het eind, wordt dan net een verkeerde grens gepasseerd. De grens tussen dingen die me vrolijk, en dingen die me chagrijnig maken.
Maar ik kan ook cognitief dissonant zijn. Ik scheur die laatste pagina’s er eenvoudig uit (niet allemaal, want dat Tempelman zijn katten bedankt voor gezelschap tijdens het schrijven, neemt me dan weer maximaal voor hem in) en dan hou ik een grappig, tot nadenken stemmend, soepel weglezend boek over; het ideale cadeauboek voor de kloot die lange reizen maakt (hoe zou het daarmee zijn). Want goed te lezen tijdens een middellange treinreis naar weeral het volgende paradijselijke oord waar mensen een opklapbed pakken als ze een driezitsbank nodig hebben.
Tempelman gaf de voorzet in een analyse van fomo en emmerlijsten en aanverwante modernetijdsaandoeningen. In een volgend boek mag hij, of een andere denker, er wat mij betreft nog wat verder mee de diepte in.


De kunst van het missen
Waarom aardse paradijzen niet gelukkig maken
- Auteur: Olaf Tempelman (Nederland)
- Soort boek: literaire non-fictie
- Uitgever: Uitgeverij Athenaeum
- Verschijnt: 16 januari 2025
- Omvang: 208 pagina’s
- Uitgave: paperback
- Prijs: € 22,99
- Boek bestellen bij: Boekhandel / Bol
Flaptekst van het nieuwe boek van Olaf Tempelman
“Voor we iets hadden kunnen meemaken hadden we het al gemist. Ik ben er nooit achter gekomen wat het was.” (Olaf Tempelman)
Hoe welvarender mensen zijn en hoe meer mogelijkheden ze hebben, hoe sterker ze zich bewust kunnen raken van gemis in hun leven. Legden mensen zich in het verleden neer bij de mores van een levenscyclus, nu willen velen uit het leven halen ‘wat erin zit’, meemaken ‘waar het echt om gaat’, deelgenoot worden van wat Norman Mailer ‘the sweet of life’ noemde. Begrippen als ‘bucketlist’ en ‘fomo’ vinden we inmiddels ook in Nederlandse woordenboeken terug.
Eén van de gedaantes van de moderne mens die zoekt naar vervulling is de Reiziger. Aan de hand van het gedrag van reizigers brengt Olaf Tempelman in kaart wat bevoorrechte mensen in hun leven missen, en waarin moderne maatschappijen tekortschieten. Over de hele wereld ziet hij reizigers zoeken naar liefde, verlichting, bevlogenheid, geborgenheid en meer. Hij ziet óók dat er veel voorbijgaat aan mensen die niets willen missen. In een boek waarin hij reisimpressies met contemplaties mengt, pleit hij voor de kunst van het missen.
Olaf Tempelman is geboren in 1971. Hij studeerde journalistiek, politicologie en Roemeens. Van 2000 tot 2008 was hij Oost-Europacorrespondent voor de Volkskrant, met als standplaats Boekarest. Zijn boek Roemeense lente stond in 2008 op de shortlist van de Bob den Uyl-prijs. In 2013 publiceerde hij over de kusten van de Zwarte Zee het boek Omweg naar Istanbul. Voor de Volkskrant schrijft hij columns en essays.
Bijpassende boeken en informatie