Elma van Haren Zuurstofconfettie recensie door Tim Donker van de nieuwe poëziebundel.
Elma van Haren Zuurstofconfetti Recensie
Recensie van: Tim Donker
Dan val ik op mijn knieën en dan dank ik De Harmonie, want er is weer een Elma van Haren! Dan val ik op mijn knieën, en dan dank ik Elma van Haren, en de poëzie, en de taal die woekert en die leeft. Wie levende en woekerende taal zegt, zou net zo gemakkelijk Eimear McBride kunnen zeggen, en die schreef een boek dat A Girl Is a Half-formed Thing heette – en de halfvorm: nu heb ik u waar ik u hebben wil.
Het was Elma van Haren die ooit afkwam met Flitsleemte; ooit, wanneer? Het kon 2009 geweest zijn, of 2010 want ik kan er een jaartje naast zitten. Naast een jaartje is waar we gaan zitten. Het was voor mij een eerste kennismaking met Van Haren, en liefde op het eerste woord. In die tussentijd is er veel gebeurd. Elma van Haren schreef een verhalenbundel, bijvoorbeeld, en een roman zelfs! O god dan val ik op mijn knieën en dan dank ik het proza, dan val ik op mijn knieën en dan dank ik de roman. Een roman van Elma van Haren dan nog! In welke kringloop ga ik die kunnen vinden? Ik moet dat lezen, zoveel is zeker.
Maar halfvormen is waar ik het over had. De helft is altijd meer dan het geheel, dat weet iedereen. Het half van elk heel overstijgt algauw elk anderhalf. Het geheel is afgerond. Wat wil zeggen klaar. Wat wil zeggen begrensd. Wat wil zeggen los van iedere groeimogelijkheid. Wat wil zeggen zonder potentieel. Halfgevormd is het wat het is, maar ook wat het (nog) niet is. Half is zijn en zou kunnen. En ik denk aan Anne Kawala en wat die gezegd heeft over potentialiteit. Of aan Jon Pineda, die dichtte: “mijn vader, die [de sinaasappel] in tweeën brak, gaf mij de helft. / Wat betekende alles.” Of aan Einstürzende Neubauten en hoe Blixa Bargeld zong: “Was ist, ist, was nicht ist, ist möglich.” Aan mogelijkheden, dacht ik vooral. En dan val ik op mijn knieën en dan dank ik de halfvorm.
Want dat was het gevoel dat me van Flitsleemte bijgebleven is: dat hier een dichteres sprak die niet elk kiertje dichtsmeerde. Die gaten open liet. En die juist daardoor zoveel meer zei dan de dichters die alles benoemen willen. Zo is ze dan toch in mijn geheugen komen te staan, als een dichteres die ook vooral dichtte tussen de woorden. Maarja, het was 2010, of 2009 want ik kan er een jaartje naast zitten en veel is gebeurd in die tussentijd. Mijn kinderen werden geboren, bijvoorbeeld, en ik las veel, heel veel andere dichtbundels en romans en boeken en boodschappenbriefjes en sms’en en e-mails. Dat het me dus allicht helemaal verkeerd is bijgebleven, of dat ik haar woorden met die van een ander verwar.
Want al helemaal vooraan in Zuurstofconfetti, nog voor de bundel echt uit de startblokken schiet, in zo’n schuingedrukt poëem van het slag dat niet echt lijkt mee te doen met de rest (meer de amuse voor de maaltijd of de voorpret voor de vakantie), lijkt Van Haren zich juist te keren tégen de halfalfheid bij uitstek: het heden, en vóór de ultieme voltooidheid: het verleden. “Het heden is een mispelachtig soort”, zegt ze, “wat flauws en vlezigs, dat om zout / en peper vraagt, een beetje mayonaise.” En: “beter / daar confituur van maken / dan vers te consumeren”; nu, dat het heden één keer ingemaakt, dus als verleden, beter smaakt, is een ervaring die bijna iedereen denk ik wel kent. Eerst toen de vakantie voorbij was, werd hij veel leuker dan hij ooit geweest kon zijn. En toen je kind was, scheen bijna elke dag de zon, toch? Zolang we niet weten of het eindigen gaat met een sisser of een klap, kan iets nog niet helemaal volmaakt zijn. Maar langs de andere kant mis ik in deze gedachtegang wel dat “zich altijd ontvouwende” waarvan ik dacht dat het me was bijgebleven van Flitsleemte, ik bedoel: was het niet altijd nú in de gedichten van Elma van Haren?
Maar een paar bladzijden later weet ik het weer. “Gisteren was al langer dan de vorige dagen / en vandaag lijkt nog dieper.”; “Wie niet weg is, / wordt al niet meer gezien”. Het gaat niet over gisteren of vandaag. Het gaat over zien. Hoe te zien wat niet is, hoe voorbij te zien aan wat is. De halfheid wortelt in de paradox, die immers ook noch het een, noch het ander lijkt te zijn. En ik dacht aan dialectiek. Ik dacht aan Kierkegaard. Ik dacht aan de helft die de oppervlakte maar toont, en dus dacht ik aan Éric Suchère.
Wat niet is, is en wat is, is het niet: “Een man stierf, nadat zijn labrador / zijn wonden had schoongelikt. / Uit liefde, dacht de man. / En dat was waar. Zo was het. / Uit liefde doodgelikt.”. Daarmee eindigt een Als niet zus… geheten gedicht en het is dit soort grilligheid dus, dat me zo aanstaat in de poëzie van Elma van Haren. Lieflijkheid kan op gruwelijkheid botsen en zelfs daar waar de gruwelijkheid het dan wint, zegeviert het plezier. Het plezier om poëzie die nooit af is.
Het is het plezier van gedichten die nooit zijn wat ze zijn.
Het is het plezier van taal.
Dan val ik op mijn knieën en dan dank ik (in navolging van Gust Gils) de blijdschap.
Dit is het plezier dat van pagina’s spat.
Dit is het plezier van van pagina’s spatten.
De gedichten van Elma van Haren rennen over de hele pagina heen en weer. Links, rechts, midden, in elke hoek weten woorden te kruipen. Corpsgrootte, lettertype, druk (vet – gewoon) variëren. Ineens komt er een dik, gekleurd kader met witte letters in (en denkend aan kaders dacht ik aan Ángela Segovia, en dan val ik op mijn knieën en dan dank ik Ángela Segovia, dan zeg ik een monument!, een monument voor Ángela Segovia). Of een woord stijgt op, letter voor letter alsof het zien wil welk leven er boven de bundel bestaat. Of worden drukletters schrijfletters. Of de taal drukt zich uit middels een wiskundige formule, en dan is Stefan Themerson nabij. Wat is, is.
Elma van Haren is het half van mag het een halfje meer zijn. Anderhalf. Tweeëneenhalf. Het maakt niet uit, ze is u steeds een halve stap voor. In een gedicht dat Algebraballade heet, schrijft Van Haren: “Na al die jaren Nada weer ontmoet.” En nada, dat is Spaans voor niks, het niks, dus, was een tijdje weg maar nu is het er weer. “Man of vrouw; dat laat zich moeilijk raden bij Nada. / Ze is een androgyn, maar plant zich makkelijk voort.”; dit laatste natuurlijk wegens wat Heidegger ooit opmerken deed: “Het niets nietst”. Ook hierin de prettige paradox: het niets kan niets zijn (“Een prettige stilte schittert rond Nada”) maar ook alles wat je er in zou willen zien (“Nada kan feestelijk gezelschap zijn”).
Maar Van Haren speelt niet zomaar een associatief spel met voordehandliggende poëtische en filosofische referenties. Toen ik een jaar of negentien was, verbleef ik een drietal weken bij een Amerikaans gezin in Frankfort, Kentucky. Het gastgezin hield van country ’n western want dat was, anders dan het zo verfoeide rock, lekker “down to earth”. Het was voor mij de eerste keer dat ik die term hoorde. Het was aan het begin van de negentiger jaren en het was –alleszins in Nederland- nog niet heel modieus om “down to earth” te zijn. Neer tot aarde, ik vond dat mooi. Het sluit een beweging in. Het was of we kwamen van alzohoge en terug gingen naar vaste grond onder onze voeten.
Dit. De halfvorm, die in feite de (vier)dubbelvorm is. De paradox, de dialectiek. Het altijd nu, dat altijd geweest is. Het altijd neer, dat steeds weer een omhoog gaan is. Er wordt veel gestorven in de gedichten van Van Haren (“Bejaarden gaan thuis ook prima dood. / Daar hoeven we geen speciaal tehuis voor te bouwen.”) (en wat het niet Émile Zola die ons leerde hoe men sterft?), meestal zijn dingen voorbij (“gisteren bijvoorbeeld dacht ik niet aan eergisteren”) of voorgoed verloren (“De dichter is zijn zin vergeten. / Die ene zin, die net heel dat gedicht uitmaakt.”) en toch barst Zuurstofconfetti van de levenslust: een verlangen naar leven tot over de rand (“het groen had er uitbundig kunnen gedijen, / (en misschien had ik er best willen blijven) / als onmiddellijk snoeien wat / over de rand dreigt te groeien / mensen niet overal / eigen zou zijn.”).
Dit zijn gedichten om steeds opnieuw verliefd op te worden. Nee, in liefde mee te vallen; het anglicisme is hier beter op haar plek. Een buiteling is beter op zijn plek. Om andermaal de beweging in te sluiten. Je wil hier niet alles tot in de puntjes verstaan, je wil vallen, buitelen, koprollen maken in het gras: jij en de gedichten. Misschien een klein horlepiepje dansen om het compleet te maken. En in deze werveling toont zich ook een paradox aan de lezerskant: hoe prachtig ik deze gedichten ook vind, ik kan er niet meer dan twee (of hooguit drie) lezen achter elkaar. En dan moet ik even iets anders doen. Iets anders lezen, of liever nog iets dat helemaal niks met lezen en woorden van doen heeft. Een overbodig loopje hebben, is het beste. Naar het keukenraam lopen om te zien of dat niet op een kiertje is blijven staan (terwijl ik heel goed weet dat dat niet zo is), naar de kamer van mijn zoon om de deken recht te trekken, de tuin in om het hek alvast open te doen (want dat scheelt weer straks, als ik de kinderen uit school ga halen), naar de kamer van mijn zoon om de deken schuin te trekken zodat ik het over twee gedichten weer even recht kan gaan trekken: zulke loopjes zijn het beste. Omdat deze gedichten zo vol zijn. Je moet af en toe lopen. Om de poëzie de kans te geven zich door je lichaam te laten verspreiden. Anders knap je.
En zelfs als. Zelfs als overheen het midden van de bundel zo langzamerhand de eerste ergernisjes de kop op gaan steken bedoel ik. Want dat is normaal. Zo werkt dat met geliefden. Prachtvol aan het begin, en halverwege begint het je ineens op te vallen dat iemand wel erg vaak zijn neus ophaalt. Ofzo. En 93 pagina’s. Dat is best veel voor een dichtbundel, en voor gedichten van dit kaliber is “bijna honderd” pagina’s misschien zelfs wel een beetje teveel. Zo’n Karel ten Haaf ja, die kan met zijn Meisjespijn heel best debuteren met een dichtbundel van vijfhonderdnogwat pagina’s. Vijfhonderdnogwat pagina’s vol met gedichten waarvoor je, en dat bedoel ik helemaal niet rot Karel dat bedoel ik misschien wel integendeel, je hersens niet perse uit de standbystand hoeft te halen is niet veel maar 93 pagina’s met gedichten zoals Elma van Haren die schrijft wel. Al dat dansen en buitelen en liefhebben, dat vermoeit en je gaat zitten en gaan de eerste ergernisjes je dus opvallen.
Dat een gedicht de afgrijselijke term “dating” dragen mag, als titel dan nog. Of dat iemand zonder te verpinken een zin als “Ik schiet een kogel door het hart van de wind” neerschrijven durft. Of dat er wel heel erg veel kleuren voorkomen in Zuurstofconfetti. Dave Hickey, enfant terrible van de kunstkritiek, schijnt ooit gezegd te hebben dat kleur niet zozeer een onderdeel van de taal als wel een remedie daartegen. Nou versta ik daar nog niet de helft van (& wat is het eigenlijk met Amerikanen dat ze taal zo vaak als een ziekte wensen te beschouwen (“remedie”)? “Taal is een buitenaards virus”, zei Burroughs ook al) maar kleur heeft inderdaad hoegenaamd iets “buitentaligs”. Misschien voegt het daarom vaak niet veel toe aan taal, of doet het er juist wel aan af. Wat gek is want alles om mij heen heeft kleur. Toch doet “de realiteit” zich niet als “een kakelbont geval” aan mij voor. Wij kregen onze eerste kleurentv toen ik een jaar of veertien was. Tot die tijd was mijn venster op de wereld zwartwit geweest. In die dagen was The Hulk een van mijn lievelingsseries. Die vermaledijde kleurentv maakte daaraan echter gauw een einde. Een man die in een kleurloos monster veranderde als hij boos werd ja dat kon ik accepteren (als het moest op metaforisch niveau) maar een man die als hij boos werd veranderde in een GROEN monster? Nee. Dat was infantiele onzin. Kan het zijn dat de poëzie binnen een gedicht wordt afgezwakt door een overdaad aan kleur? Kunnen luiken aan een huis een bron van poëzie zijn tot ik zeg dat het blauwe luiken zijn? Daarna zijn het gewoon maar specifieke luiken aan een specifiek, alledaags huis.
Maar zelfs dan, dus. Zelfs als de eerste ergernissen er zijn, en de bundel misschien al een beetje te lang aan het duren is. Zelfs dan vlamt de schoonheid nog hoog op. Hoge bomen op pagina 74 en verder is fantastisch & ik roep het hier en nu en onherroepelijk uit tot het beste gedicht van 2019, en Dichter vliegensvlug, zelfs alweer enkele pagina’s verder, is grappig en geweldig en uiterst dansbaar (dansbaar? ja, dat zeg ik toch!), en dan is alles bij alles een-bijna-honderd-bladzijden-dikke dichtbundel toch alweer sneller uit dan je wilde (of dan ik wilde toch). De laatste pagina gelezen, zon en licht en de geur van versgezette koffie in mijn huis. En op de stereo Moments of emptiness, het mooiste liedje dat Vitor Joaquim ooit maakte.
Dan val ik op mijn knieën en dan dank ik Vitor Joaquim, het licht, de poëzie, de koffie en het leven.
Zuurstofconfetti
- Schrijfster: Elma van Haren (Nederland)
- Soort boek: gedichten, poëziebundel
- Uitgever: De Harmonie
- Verschenen: januari 2018
- Omvang: 96 pagina’s
- Uitgave: Paperback
Bijpassende Boeken en Informatie