Aangrenzende kleuren
- Auteur: Jakub Małecki (Polen)
- Soort boek: Poolse roman
- Origineel: Sa, siednie kolory (2023)
- Nederlandse vertaling: Karol Lesman
- Uitgever: Querido
- Verschijnt: 25 juni 2024
- Omvang: 288 pagina’s
- Uitgave: paperback / ebook
- Prijs: € 22,99 | € 13,99
- Boek bestellen bij: Bol / Libris
Jakub Małecki Aangrenzende kleuren recensie van Tim Donker
Het tastende gaan. In duisternis, en slechts vermoedend. Want je weet niet wat het is. Na al die bladzijden nog niet.
Dit is waar Małecki goed in is: zwijgen. Niets zeggen. En de lezer laten tasten. De lezer laten met zijn niet weten.
Want je weet niet, na al die bladzijden nog niet, waarom het boek zich eigenlijk in 1927 afspeelt. Misschien om een wat landelijk sfeertje te maken, een dorpser Koło (& hoe kosmopolities zou die stad tegenwoordig zijn dan?), misschien om het de aangrenzende kleuren te vergemakkelijken in elkaar over te lopen, misschien opdat iemand zijn leven te danken zou kunnen hebben aan rammen, misschien om iets met de Duitsers misschien.
En je weet niet, na al die bladzijden nog niet, waar het eigenlijk over gaat. Over Koło misschien, of hoe te leven. Dat de dingen toch maar gaan zoals ze gaan, en dat je het nooit kunt zeggen, het zou Wartbrücken kunnen zijn, of Koło, en nu, of honderd jaar geleden. Dat je het moet doen met wat je toegesmeten krijgt misschien, en dat je nooit honderd procent kleurecht zal blijven. Want onophoudelijk lopen de kleuren in elkaar over.
En je weet niet, na al die bladzijden nog niet, wie hier eigenlijk de hoofdrolspeler is. Het zou Krystian Dzierzba kunnen zijn. Meubelmaker, houtbewerker, bijenhouder. De laatste tijd maakt hij steeds meer meubels voor de doden, en steeds minder meubels voor de levenden. Dat doet iets met een mens, dat getimmer aan die kisten, en dat denken over het lot van degene die daar in komt te liggen. Hij houdt een lijst bij. De lijst van de “completen”. Zo noemt hij de overledenen. Completen. Dus pas als je er niet meer bent, is het compleet. Maar nog altijd geef je je kleuren af. Krystian is alvast niet meer dezelfde. De obsessie met de vrouw die stierf van verlangen. Iwona Graczyk. Zo heet die vrouw. Waarom zou het boek niet over haar gaan dan? Getrouwd met Henryk Graczyk (oprichter en hoofdredacteur van Życie Koslkie, een of ander sufferdje dat meer reclame brengt dan nieuws), moeder, de eerste inwoonster van Koło die gestudeerd had, en gevallen, ooit, als een blok, voor de man die wel de Duivel of de Reus of de Zwerver genoemd wordt maar die feitelijk gewoon Adam Wrzos heet. En ik zou je niet uitlachen als je meende dat de werkelijke hoofdrol voor hem is weggelegd. Geboren in 1896 in een ruime schuur in het dorp Zapomnianowo in Kujawië. Zijn moeder, een dienstmeisje dat bezwangerd werd door een man die er vervolgens vandoor was gegaan, zwierf, alleenstaand, met Adam van huis tot huis op zoek naar tijdelijke betrekkingen. Na haar dood bleef Adam in zijn eentje rondzwerven. Iets anders kende hij niet. Hij woonde in een klooster toen “plotseling over de hoge omheining van de tuin van de franciscanen de wereldoorlog binnen [kwam]. Hij was stil en geheimzinnig, hij hield je uit je slaap en er was ook steeds meer van.” Met steeds meer oorlog was er uiteindelijk zoveel dat Adam, met de monniken, erin moest. De monniken verleenden de stervenden de laatste sacramenten, en omdat Adam bij hen was en ook voor monnik werd aangezien, deed hij maar hetzelfde: “Bedekt door een zwarte mantel, met een lantaarn in de hand liep hij te midden van de stervenden en herhaalde hij fragmenten van gebeden die hij luisterend naar de franciscanen tijdens honderden missen vanbuiten had geleerd. Hij gaf voor iemand te zijn die hij niet was en de mensen die op sterven lagen, pakten zijn handen, klampten zich aan zijn mantel vast en eisten dat hij sprak, zwoer, beloofde. Dus sprak, zwoer en beloofde hij wat ze maar wilden en daarna keerde hij terug naar zijn bed in de nabije, verlaten sacristie en lag een tijdlang in de duisternis te staren.” Na de oorlog, al zou er nooit meer echt een “na de oorlog” zijn, ging Adam in het bos wonen waar hij een andere zwerver ontmoette die hem zei dat vandaag of op zijn laatst vannacht God aan hem, Adam, zou verschijnen. God kon volgens Adam nooit de oude man met de baard van de franciscanen zijn; “als hij barmhartig, begrijpend en wijs was, [moest] het een vrouw van vijftig of wellicht ouder […] zijn”. Wie er echter na wat geritsel en breken van takken verscheen, was geen vrouw maar een puppy. Adam noemde de hond God, en hij en het beest bleven onafscheidelijk. Jaren later was er dan toch een vrouw. De onmogelijke verhouding met de getrouwde Iwona Graczyk tekende niet alleen haar, die stierf van verlangen naar haar onbereikbare Adam, maar ook Adam zelve. En uiteindelijk beweegt bijna heel Koło zich, eventjes, rondom Adam, dus waarom zou hij niet de hoofdrolspeler zijn? Of de suïcidale tiener Mikołaj Stein misschien, die op zijn beurt ook heel wat aanjaagt – zij het merendeels misschien ongeweten. Hij zag het wel, Mikołaj, want hij had zich uit de drukte teruggetrokken om te lezen in zijn kookboek. Dat doet hij graag, koken. Hij denkt alleen dat zijn vader zijn hobby zou afkeuren. Dit zal wenkbrauwen doen fronsen. Hij kan beter een sportman worden dan een kok. Zijn kookboek bewaart Mikołaj onder zijn bed; lezen erin doet hij stiekem, ’s ochtends vroeg, voor zijn vader zijn kamer in komt, of anders ver uit het zicht van alle anderen. En daar, uit het zicht, zag hij Weronika verkracht worden door twee wreedaards. En Mikołaj deed niets dan weggaan, vluchten van daar. Een ondraaglijk schuldgevoel hierover uit zich in verschillende zelfmoordpogingen maar steeds weer voorkomt iets de definitieve sprong van de brug. Een “iets” dat veelal bestaat uit zijn gebrek aan moed. De tragiek die Mikołaj aankleeft, een exempel misschien van hoe het leven steeds weer dreigt met je op de loop te gaan – dat zou wel eens de hoofdpersoon van Aangrenzende kleuren kunnen zijn. Of is het Mikołajs vader? De dokter die al zijn patiënten ongeacht hun aandoening het advies geeft te dansen, iets dat helaas een achtergrond blijkt te hebben, een achtergrond die helaas uit de doeken gedaan wordt, je had het mojer gevonden als het gewoon zo maar een idiosyncrasie was gebleven. Dokter Stein is een van de notabelen van Koło, ook daarom misschien die tijd want dat had je nog zo in die tijd, hij geeft een feest, men eet en drinkt en danst en onderhoudt zich, Mikołaj is daar niet bij, de vrouw van dokter Stein, Mikołajs moeder is er ook niet meer bij, al langer niet meer, ook dood, ook tragies, want dat is hoe het boek gaat. Waarom is Weronika niet de hoofdpersoon, het verkrachte meisje, bij de politie zo schandelijk behandelt toen ze aangifte deed dat ze haar heil zoekt bij reus/duivel/zwerver Adam die er veel kortere metten mee maakt, ze is de enige schrijver naast de schrijver zelve, haar stukken zijn zuiver en onbeholpen en aangrijpend en mooi en kontrasterend, waarom zou het boek daar niet om drajen? Waarom zijn de dementerende Aniela en haar man Iwo, de ouders van Krystian niet de feitelijke hoofdrolspelers, met hun verhalen over wat gekomen is en weeral gegaan, je kunt denken aan Iwo’s broer Lolek, de dronkaard wiens zelfmoordpoging wel succesvol was, waarom zou dat niet de kern van het boek vormen, of waarom zijn Pola en Misia en prinses Juhu het niet, de dochters van Krystian en Regina, of naja, twee dochters en een onzichtbaar vriendinnetje, heel het boek doorheen duiken ze op, en zomaar zijn ze de katalysator van de schokkende climax van het boek, of waarom is het Leokadia niet die zogenaamd de dorpsgek is maar ondertussen heel wat slimmer en in elk geval heel wat menselijker dan veel van de andere ingezetenen, of Regina, Krystians vrouw, de ruggengraat van het gezin en ach, wie weet, ook van Aangrenzende kleuren. Want iedereen gaat dood of pleegt zelfmoord of wordt onrecht aangedaan of verteerd door schuldgevoelens of verlangens of duistere geheime of onbestemde gedachten of oude demonen of pijnlijke herinneringen of het vage gevoel niet op de juiste plaats te zijn. En alles heeft effect; iedereen beïnvloedt iedereen; alles hangt met alles samen. Of, zoals in de overpeinzingen van Siemaszko, een schilder die een vergezicht van Koło in een soort Jeroen Bosch-achtig schilderij wil verwerken: “Altijd keek hij vol onrust toe hoe de aangrenzende kleuren langzaam in elkaar overliepen. Ze nemen elkaar op en waren daarna nooit meer hetzelfde als voor het contact met elkaar”; en daar hebben we niet alleen een kernachtige samenvatting van de thematiek van het boek te pakken maar ook -ha!- de herkomst van de titel (en we horen Peter Griffin al juichen!).
En je weet niet of het die is, of die, of nog weer een ander misschien. Of alle mensen samen.
En je weet niet hoe Aangrenzende kleuren getoonzet is. Primeert de poëzie, is het op zachte wijze muzikaal, of is het hard, filmies, in kouwe kleuren, aangrijpend, duister, zonder hoop, is het hard of is het juist troostrijk en liefdevol?
En je weet niet wat je ervan denken moet. Soms is er een prachtige zin. “Je komt een stad binnen en je kunt iedereen zijn”, is zoon zin. En “Toen verstreek er een opeenvolging van tijdseenheden die al lang geleden door mensen van namen waren voorzien. Een minuut, een kwartier, een uur, een dag, een week” – ook heel mooi. Sommige verhaalfiguren pakken je, andere stoten je af. Soms is Aangrenzende kleuren je een schilderij in warme kleuren, soms is het een verstild muziekstuk, soms is het film en soms dramt het teveel. In informatiespreiding is Małecki goed. Eigenlijk een beetje te goed. Hij werpt iets op, maakt een allusie, laat vermoeden dat er iets te vermoeden valt, en dan, soms flink wat pagina’s later, laat hij de lezer het pas in zijn geheel begrijpen. En eerst zorgt hij daarmee wel voor een prikkelend, mysterieus sfeertje, het tasten, de duisternis, en steeds de glimpjes licht, het is een beetje ongemakkelijk misschien, want altijd maar donkerbruiner kleuren je vermoedens. Maar de schrijver doet het net iets te vaak, dit achterhouden van gegevens die nodig zijn om te begrijpen wat er in welk geval speelt. Als een gramstorige vrouw die u met een welgeplaatste zucht hier, en een bedekte term daar laat weten dat ge er weer eens flink aan het naast kijken bent. Bega echter nooit de fout te vragen wat er aan schort, want dan is een bits “Moet je dat nog vragen?” uw deel (& wie dit alles niet precies woke vindt, staat het vrij om in de voorbije regels “vrouw” te veranderen in “man”, of, beter nog waarschijnlijk (niet?), “persoon”). Zo ongeveer dreigt Małecki’s schrijven te gaan aandoen als een literair “truukje” dat tegen hem zou kunnen werken omdat de overdaad ervan misschien eerder dan nieuwsgierigheid onverschilligheid genereert: ook goed Małecki!, dan vertel je het toch lekker niet!, & stik er maar in, ik ben er klaar mee! Maar net voor het écht ambetant wordt, stopt de schrijver ermee, en raast het verhaal verder.
En dan is het uit en dan weet je niet. Dan weet je niet wat je er nu eigenlijk van gevonden hebt. Het was uit, het zoog je op, je nam het zelfs mee naar het zwembad, je kinderen gingen zwemmen, en jij zat daar, in je kleren, op stoel, nee jongens ik ga niet mee zwemmen vandaag niet, verdomde heet in dat zwembad, het zoog je in, je sleepte het mee, je las het overal en nu is het uit en je weet niet. Je weet niet wat je ervan vond. Je vond het fijn, denk je. Je vond het fijn om mee te lopen met de verhaalfiguren, je vond het fijn om even in Koło te zijn, al lijkt het je geen omgeving om dood gevonden te worden, je vond het fijn je te laven aan Małecki’s (soms misschien net iets té) poëtiese taal (laven, zeg je nou echt laven?, laven aan een taal?, echtwaar?), maar je weet niet of je het wel fijn vind om een boek fijn gevonden te hebben.
Wat is fijn een schaap is fijn.
En een ram is leuk.
Kan levensreddend zijn, las ik.
Maar het is altijd goed om dingen niet precies te weten. En van niet precies te weten dingen, geeft Małecki in Aangrenzende kleuren in ieder geval genoeg aan de lezer.
Flaptekst van de nieuwe roman van de Poolse schrijver Jakub Małecki
Kun je sterven van verlangen? Krystian raakt gefascineerd door die vraag als hij in de zomer van 1927 aan een doodskist werkt voor een naar verluidt van verlangen gestorven vrouw. Dan is er de depressieve dokterszoon, Mikołaj, en de oude dementerende Aniela, die geen heden meer heeft, maar ook geen toekomst. Maar achter het grauwe alledaagse leven en de ondefinieerbare gevoelens van deze dorpsgenoten bruist het van de emoties.
Wanneer Krystians dochter op zoek gaat naar de Duivel, de zwerver die eigenlijk Adam heet en met zijn hond God in de bossen leeft, zet dat alles in beweging. Hun lotgevallen vermengen zich en grijpen in elkaar – tenslotte is niemand een eiland, iedereen resoneert met iemand anders.