Lev Tolstoj De dood van een rechter recensie en informatie over de inhoud van de Russische novelle uit 1886. Op 12 maart 204 verschijnt bij Uitgeverij Athenaeum in de Nederlandse vertaling van Hans Boland de novelle van de Russische schrijver Lev Tolstoj. Hier lees je informatie over de inhoud van het boek, de schrijver, vertaler en over de uitgave.
Lev Tolstoj De dood van een rechter recensie van Tim Donker
De Russen. Daar moest ik het zoeken gaan.
Ik weet niet meer wie het zei of waar, maar het ging over filosofie. Iemand die ergens filosofie beschreef als een burcht, of een vesting. Alleszins iets onneembaars. En degene die het geschreven had wilde zo graag toegang krijgen tot dat filosofie geheten domein, maar hij vond de toegang niet. De start. Iets dat zei Dat. Of daar. Hier moet je beginnen met lezen.
En hoe ik dat kende. Niet wat betreft filosofie. Dat ging ik gewoon lezen. Zitten en lezen. Nietzsche, Heidegger, Berlin, Spinoza. Ik zat gewoon ergens (meestal in de trein want ik studeerde in die dagen en om een of andere reden studeerde ik nooit in de stad waar ik woonde – toen ik in Eindhoven woonde in Utrecht en toen ik in Utrecht woonde in Amsterdam) en ik las die boeken.
Maar literatuur. Ja. Dat was wel dat gebouw waaromheen ik sirkelde en sirkelde, want ik wilde binnen. Want daar ging het mooi zijn. Daar gingen kamers zijn, hele afdelingen misschien wel, die me zouden begeesteren. Dat vermoeden had ik al vanaf mijn latere kindertijd, geen idee waar dat vermoeden vandaan kwam maar het was er. Misschien had het iets te maken met de taalliefde die ik opvatte van toen ik leerde lezen en schrijven. Ik weet het niet. Hoewel ik zeker wist dat er boeken waren die me grondig zouden vloeren, op een goeje manier, wist ik ook wel dat ik die boeken tot dan toe (ik was zeventien denk ik, of achttien) nog niet gelezen had.
De ouders van mijn voormalig buurman lazen niet. Ik heb alle literatuur zelf moeten ontdekken, zei hij altijd. Met iets van die halve grijns die altijd op dat bakkes van hem lag. Hij schepte wel eens op over die rare, of toch ongebruikelijke boeken die hij op zijn eindlijst had gezet en die zijn leraar dus ook moest gaan lezen. Op de middelbare school was ik nog niet verder dan de idee dat er “ergens” prachtige, adembenemende , gloedvolle literatuur moest bestaan waarvan de schoonheid niet afliet in het gelaat te slaan (of Levinas! ja die ook!) maar ondanks dat besef was de literatuurlijst een verplicht nummertje en probeerde ik net als alle anderen zoveel mogelijk onder het lezen daarvan uit te komen – van de vijftien verplichte boeken las ik er één en zelfs dat boek had ik niet helemaal uit gelezen. Misschien was buurmans achterstand juist zijn voorsprong en mijn voorsprong mijn achterstand: mijn vader las. Veel. Stampvolle boekenkasten hadden we thuis. Naja, die op mijn vaders werkkamer telde niet echt, die was voornamelijk gevuld met vakliteratuur. Maar de boekenkast in wat wij de woonkamer noemden – wat misschien geen woonkamer was omdat er niet per se geestdriftiger gewoond werd dan in andere kamers in het huis: er stond een tafel waaraan we zondag en met feesten aten; sogges las mijn moeder daar de krant (de meeste tijd daarvan ging op aan het invullen van het kruiswoordraadsel); smiddags en voor we naar bed gingen zaten mijn zus en ik er te tekenen. Er stond een houtenkast met het sjieke servies in, en de minder sjieke glazen. De telefoon stond er, op een kasje. Omheen dat kasje die boekenkast. Met een rechthoek erin uitgespaard voor het kasje met de telefoon erop. Vaak heb ik voor die boekenkast gestaan, al die boeken, soms leken ze me te ademen. Ik pakte er wel eens een boek uit, bladerde wat. Maar er was nooit dat ene woord, die ene zin die me nagelde. Er was nooit een goede reden om verder te lezen. Later werden die boeken eerder een struikelblok dan een uitnodiging.
Maar de Russen dan. Zo dacht ik op een dag. Bij de Russen ging het gevonden kunnen worden. Dat ging nogal eens literatuur zijn om geen geintjes mee te maken, daar moest een mens voor buigen, bij de Russen zou het niks te lachen geven.
Dat het bittere ernst zou zijn met literatuur leek me belangrijk toen. Via mijn zus, nee die andere. Niet die van dat tekenen. Dat was mijn beste vriend in die dagen (soms denk ik: nu nog). Maar die andere. Die was vier jaar ouder dan ik zodat ze altijd een of twee fases verder was dan ik. Bijgevolg heb ik haar het grootste gedeelte van mijn jeugd nooit gezien of gesproken. Aan het eind van mijn puberjaren werd dat anders, toen leken we in ieder geval een ontluikende liefde voor literatuur te delen, en via haar dus, had ik wat gelezen van Kees van Kooten en Jules Deelder. Het enige dat ik daaraan had overgehouden was de overtuiging dat literatuur niet grappig moest zijn. Althans niet bedoeld, nadrukkelijk, opzettelijk grappig. Zodus. De Russen.
Ik las Tolstoi. Dostojewski. Gorki. Niet de klassieken. Het leek me wat pretentieus om met de klassieken te beginnen. De Kreutzersonate was het, en Arme mensen en Het leven van een nutteloos mens. Allemaal in de Amstel Klassiek reeks van L.J. Veen zoals dat in die dagen werd uitgegeven. Of verramsjt. Bij de Bijenkorf in Eindhoven. Waar ik heel wat van die deeltjes kocht, ook van Nederlandse naturalisten want dat leken me ook gasten om niet mee te spotten (waar zijn al die boeken gebleven eigenlijk, weet jij dat? heb ik die nu f’doemme allemaal naar de kringloop gebracht? het is dat, of anders moet er nog ieverans in dit huis een over het hoofd geziene zeer mysterieuze doos te vinden zijn met al die onvindbare boeken in).
Ik las. Werd ik gevloerd? Werd ik genageld? Werd ik met één ruk het literaire bolwerk in gezogen? Nee. Ik las. Het was me niet onaangenaam. Ik las, dat was het.
Later stopte ik te lezen. De Russen dan. Toen ik in Utrecht woonde, en in het restaurant waar ik toen werkte na sluitingstijd tijdens wat daar altijd “de nazit” genoemd werd overheen bier en het restant zalmmousse van die dag met de kok te spreken kwam over De Kreutzersonate. Tolstoi, meesmuilde de kok. Anna Karenina is gewoon een keukenmeidenroman. We dronken. We aten. God, één ding over die kok: zalmmousse maken kon hij (Hans van Z., ook hij nu dood godverdomme).
Ik wist niet wat een keukenmeidenroman was maar het leek me niet veel goeds. Het was een geschikte aanleiding, in ieder geval, om die verdomde Russen op te geven. Die hadden me toch al niet het goud gebracht dat de literatuur me nu al zoveel jaren beloofde. En als Hans het zei. Kunstenaar, jazzliefhebber, literatuurminnende schojer. Die zou het toch wel weten zeker.
Maar nu. Tolstoi. Weer. Hij weer. Via de achterdeur opnieuw mijn huis in. Zij het dan dat het allang een ander huis is. Het is zeker dertig jaar geleden dat ik hem voor het laatst las. De dood van een rechter is ook geen verloren werkje; het werd eerder vertaald als De dood van Ivan Iljitsj. In zijn aantekening legt vertaler Hans Boland uit waarom hij voor deze nieuwe titel heeft gekozen. En gesproken over die aantekening: die liet me even lachen. Niet zozeer om de woorden van Boland zelve, maar om de idee dat ik in Rusland zou worden aangesproken met Tim Frankovitsj.
En gesproken van ernst.
En gesproken van lachen.
Het is dertig jaar later, en mijn idee van literatuur is nu anders dan toen.
Het is dertig jaar later, en het is een ander huis dan toen.
Toen was het het huis der huizen. Het huis aan de Boschdijk. Het huis met de tuin. Het huis waar mijn moeder bieslook knipte als ze roerei maakte, en hoe ik haar dan zag, vanuit de keuken, met haar rode haar vlammend in het zonlicht terwijl zij knipte, en hoe ik van haar hield dan.
Dat huis is het niet meer.
Dat idee van literatuur is het niet meer.
Maar dat het niet te lachen valt, dat zou de mij van toen bevallen zijn.
Half deze novelle ligt die tiep op sterven, dat zou de mij van toen bevallen zijn.
Die man is dood aan het begin van het boek, dat zou de mij van toen bevallen zijn
In the detective novel the hero is dead at the very beginning, zegt Laurie Anderson (so you don’t have to deal with human nature at all). En dat beviel me de mij van toen.
Welja, Ivan Golovin is dood. Dat lees je op de eerste bladzijde; de novelle wordt retrospektief verteld. Hoe Golovin een carrièreman was, die alles deed om hoger op te komen en steeds meer te verdienen dat eigenlijk steeds net iets te weinig was voor de levensstandaard die hij ermee onderhouden wilde. Hij was niet bijzonder gelukkig getrouwd, hij deed alles voor de uiterlijke schijn, hij leidde een voorbeeldig leven (“simpel en gewoontjes en verschrikkelijk”) want dat zat in de familie: “Zijn vader was een van de vele Petersburgse ambtenaren wier loopbaan zich uitstrekt over verschillende ministeries en departementen, tot ze op het punt komen waarop blijkt dat ze het niet in hun mars hebben ooit iets te verrichten wat er werkelijk toe doet, en anderzijds te veel dienstjaren en te veel promotie hebben gemaakt om eruit te worden geknikkerd, zodat ze met fictieve werkzaamheden tot aan hun oude dag een allerminst fictief salaris opstrijken, variërend van zes- tot tienduizend roebel. Zo iemand, een nutteloos lid van nutteloze instanties, was de geheimraad Ilja Golovin.”
Niets dat er werkelijk toe doet, schrijft Tolstoi.
Fictieve werkzaamheden, schrijft Tolstoi.
Nutteloze instanties, schrijft Tolstoi.
Schrijft Tolstoi allemaal in de jaren tachtig van de negentiende eeuw; David Graeber zou pas in 2013 een diergelijk gedacht in een essay in Strike Magazine (en later in dat schoon Bullshit Jobs geheten werkje) goed uitwerken, of hij zijn mosterd bij Tolstoi haalde weet ik niet (en mag ik er hier nog heel even op wijzen dat ik in 1997 of in 1998 maar niet later dan in 1999 tijdens mijn studie mijn dosenten reeds op de kast joeg met een essay dat ik Onzinbanen had gedoopt, en ik mijn mosterd niet bij Tolstoi had gehaald (want dit boek kende ik toen nog niet) en evenmin bij Graeber (want die had zijn essay of boek toen nog lang niet geschreven)?). Maar misschien is het gewoon iets Marxisties, ik weet niet, Het Kapitaal staat hier al jaren ongelezen in de kast, en eigenlijk, Marx was in de jaren dat Tolstoi dit schreef nog niet eens helemaal klaar met zijn hoofdwerk, maar goed, er zit, ergens, iets kapitalisties in de idee van werken louter en alleen voor het geld, niet omdat het iets nuttigs of bruikbaars oplevert.
(maar moest dat eigenlijk niet loopbanen zijn, Hans Boland?)
Van de buitenkant ziet Golovins carrière er imposant uit: promotie op promotie, opslag op opslag, een prachtig huis, vol met schone schijn. Terwijl Golovin bezig is het huis nog mojer te maken komt hij op oerstomme wijze ten val, het lijkt niets te zijn, maar de pijntjes beginnen ermee, steeds meer pijntjes, en dan het doodsbed. Met niets omhanden dan sterven, overziet Golovin zijn leven. En konkludeert dat hij nooit echt gelukkig is geweest, behalve misschien in zijn vroegste jeugd. Dat hij zich ook nooit echt geliefd heeft geweten door zijn gezin, behalve misschien door zijn zoon. En dat het dus eigenlijk niets heeft voorgesteld, en nu gaat hij dood, en het had anders gemoeten maar wat kan hij nu nog doen, hij gaat dood.
Toen Tolstoi De dood van een rechter schreef was hij al niet echt een schrijver meer, maar eerder een predikende moralist die de wereld wilde veranderen – wat hem zowel hoon als bewondering opgeleverd heeft. Deze novelle zoekt het dus niet meteen kunst te zijn; Tolstoi heeft eerst en vooral iets te zeggen. Daarom is dit een klein, direkt werkje dat vrij is van het michoneske excipiëns. Het zou overdreven zijn te stellen dat er geen woord te veel staat in De dood van een rechter maar het neemt zeker geen omwegen en de taal is helder en vrij van tierelantijnen (ik vroeg me alleen af of Tolstoi nou daadwerkelijk “last but not least” geschreven zou hebben, tot twee keer toe dan nog in deze luttele 120 pagina’s, of dat Boland populair wilde doen?) wat maakt dat het zeer prettig leest.
Er is zelfs -ah!- iets van humor in te vinden, wat ik niet ken van Tolstoi of van die Russen waarbij ik juist boeken zocht die vrij waren van schreeuwerige humor. Naja. Schreeuwerig is de humor in De dood van een rechter niet, maar op onderkoelde, licht cynische wijze geeft het hier en daar toch zeker wel wat te lachen: “Want dat was wat iedereen dacht die het hoorde: kijk eens aan, hij is er geweest en ik ben er toch maar mooi nog. De meer intieme kennissen van de gestorvene, zijn vrienden om zo te zeggen, zagen zich geconfronteerd met het onaantrekkelijke vooruitzicht dat ze fatsoenshalve geen verstek konden laten gaan bij de rouwdienst. Bovendien moesten ze op visite bij de weduwe om te laten zien hoezeer ze met haar meeleefden.”; “Hij kende het beroemde syllogisme ‘Socrates is een mens en mensen zijn sterfelijkheid dus Socrates ook’, dat hij evenwel altijd op Socrates betrokken had, niet op anderen en al helemaal niet op zichzelf. Het ging over Socrates als behorend tot de mensensoort, en in die zin klopte het volledig maar hij was Socrates niet, hij was een individu, niet alleen maar een specimen van een soort.” zijn natuurlijk geen dijenkletsers maar wel pijnlijk grappige observaties van de menselijke domheid, de valsheid, de gevoelloosheid, de maskers die in aanschijn van de dood afvallen en weinig bekoorlijks onthullen.
De dood van een rechter zou een levensveranderend boek kunnen zijn. Moeten zijn. Ik ken dat eigenlijk niet, “dat boek dat je leven veranderd heeft”; geen enkel boek heeft ooit mijn leven veranderd, zelfs niet Je moet je leven veranderen van Peter Sloterdijk. Sommige boeken hebben mijn kijk op literatuur veranderd, mijn kijk op wat schrijven kan zijn en wat het teweeg kan brengen. Sommige boeken hebben mijn mening over sommige dingen laten bijstellen. Maar geen enkel boek heeft er ooit voor gezorgd dat ik stopte met wakker worden, aankleden, koffie zetten, naar de bakker lopen, post doorheen brievenbusgleuven gojen, de gaten in het plafond tellen, wachten op dingen die komen gaan, denken over dingen die verloren zijn gegaan, zitten, drinken, naar bed gaan. In een betere wereld zouden Tolstois woorden hier een aanleiding kunnen zijn om de dagdagelijkse praktijk te elfder ure toch nog een weinig anders in te richten.
De vraag is even hard als simpel: wat heb je om op terug te kijken als je weet dat je binnen afzienbare tijd zult sterven? De meesten van ons zullen toch verdoemd zijn tot de Asphodel-velden, is het niet?; de meesten van ons zullen daar rondfladderen als fledermauzen; de meesten van ons zijn niet opmerkelijk goed of opmerkelijk slecht geweest – en is dat reden om het anders te willen?, het anders te doen? Misschien wel. Misschien niet. Misschien is dat toch teveel moeite allemaal. En daar is alweer het volgende boek.
Weeral mijn leven niet veranderd. Maar wel een mooi en indringend boek gelezen. Een begeesterend boek, ja, en daar ging het toch maar om toen ik een jaar of dertig geleden zo dringend naar een ingang in de literatuur zocht.
De dood van een rechter
- Auteur: Lev Tolstoj (Rusland)
- Soort boek: Russische novelle
- Origineel: Смерть Ивана Ильича (1886)
- Nederlandse vertaling: Hans Boland
- Uitgever: Uitgeverij Athenaeum
- Verschijnt: 12 maart 2024
- Omvang: 120 pagina’s
- Uitgave: gebonden boek / ebook
- Prijs: € 17,99 / € 10,99
- Boek bestellen bij: Bol / Libris
Flaptekst van de roman van Lev Tolstoj
De dood van een rechter is het verhaal over Ivan Golovín, een man van midden veertig die gestaag de sociale ladder van Rusland heeft beklommen. Hij is weinig invoelend tegenover zijn vrouw en over het algemeen onverschillig tegenover andere mensen om hem heen. Tijdens het ophangen van gordijnen in een nieuw appartement krijgt hij een klein ongelukje dat echter een fatale verwonding veroorzaakt. Als zijn leven langzaam en pijnlijk richting de dood gaat, begint Ivan te vechten tegen wat hij beschouwt als een oneerlijk lot. Pas aan het einde ziet hij hoe hij anders en authentiek had kunnen leven.