Guido van Heulendonk De kroon met twee pieken recensie

Guido van Heulendonk De kroon met twee pieken recensie

De kroon met twee pieken

Guido van Heulendonk De kroon met twee pieken recensie

Ook is er aandacht voor de boekbesprekingen en recensie de roman De kroon met twee pieken en eerder werk van Guido van Heulendonk.

  • “Een van onze fijnzinnigste auteurs. Scherp observator, begenadigd stilist. Hij schrijft beknopt en loepzuiver.” (John Vervoort, De Standaard der Letteren)

Guido van Heulendonk boeken en informatie

Guido van Heulendonk is op 17 november 1951 geboren in Eeklo als Guido Beelaert. Hij heeft filologie gestudeerd aan de Universiteit van Gent waarna hij werkte als docent Engels en Nederlands.

In 1985 verscheen de debuutroman van Guido van Heulendonk, Hoogtevrees. Daarna publiceerde hij nog zo’n vijftien romans en verhalenbundels. Voor zijn roman Paarden zijn ook varkens uit 1995 ontving hij de Gouden Uil 1996. Het voorlaatste boek Vrienden van de poëzie dat in 2021 verscheen is een verhalenbundel. Zijn nieuwste roman De kroon met twee pieken waarover je hier uitgebreide informatie leest, verschijnt begin maart bij uitgeverij De Arbeiderspers.

Recensie van Tim Donker

En het gebeurde dat ik mijn ogen sloot in een poging mezelf te zien lopen in een boekhandel. Een boekhandel ja een boekhandel, ik ben verdorie steeds verder van de stad vandaan komen te wonen (niet geheel volgens mijn diepste wensen overigens), het is nog lang geleden dat ik eens slenterde doorheen wat “de betere boekhandel” heten mag. Enige weken geleden liepen mijn zoon en ik nog wel een Bruna-achtig winkeltje in, ieverans in een stadje ieverans in Zeeland. Maar dat was voornamelijk uit ons beider verveling en kon kwa “betere boekhandel” sowieso al niet tellen. Maar ik sluit mijn ogen, nu, en probeer te denken aan, probeer te lopen langs, bomen duister nevelslierten een okkasjonele faun met kille hoorntjes maar neen dat is maar Sylvester Anfang II, een afsplitsing van Silvester Anfang, hun zelfgetitelde debuutplaat ligt op mijn steerjoo, beter konsentreren en ik loop langs rekken kasten uitstaltafels. Uitstaltafels, die herinner ik me. Titels die de boekhandelaar om welke reden dan ook onder de aandacht wilde brengen. Boeken die erom vroegen opgepakt en doorgebladerd  (en in negenennegentig op de honderd gevallen binnen de halve minuut weer teruggelegd) te worden. Ik herinner me lopen. Ik herinner me oppakken. Ik herinner me doorbladeren. Ik herinner me slenteren langs rekken. De poëziekasten, die spitte ik altijd helemaal door. Gewoon elke bundel eruit trekken en bekijken. Halt houden bij mij onbekende dichters. Doorbladeren, altijd even doorbladeren, ook als mijn intuïtie me anders influisterde. Hoeveel dichters heb ik niet op deze manier “ontdekt”?

De prozakasten waren een ander paar mouwen. Die waren te groot, te ver uitgestrekt, vaak ook nog opgedeeld in Nederlandstalig en vertaald, daar was geen beginnen aan, daar slenterde ik altijd gewoon langs om hier of daar iets te grijpen. Puur op basis van rug. Omdat een boek onwaarschijnlijk dik was, omdat het lettertiep me aansprak, omdat de titel maf genoeg was, omdat het een uitgeverij was die ik zo goed als blind vertrouwde.

Ik loop. Ik doe deze exsersisie. Ik denk. Ik stel me voor. Zou, ware het niet via mijn resenseerstapels tot mij gekomen, De kroon met twee pieken een oppakboek geweest kunnen zijn? Daar? In de Betere Boekhandel? Die in mijn kop of waar elders ze nog mogen wezen? Komt dit boek terecht op de uitstaltafels? Of zou het direkt al alles alleen van zijn rug moeten hebben? Eender hoe. Omslag en titel zijn weinig aansprekend en met zijn 276 pagina’s is het wel erg gemiddeld: niet opvallend dun en zeer zeker niet aandachttrekkend dik. De Arbeiderspers is niet per se dominant in mijn boekenkast en Guido van Heulendonk doet alleen een heel vage alarmbel rinkelen. Maar gesteld dat. Verveling, weeral. Maar nu toevallig daar, bij de betere dingens. Of een boekhandel toch waar meer dan alleen thrillers, managementboeken en psychologie van de koude grond de uitstaltafels halen weet. Stel je voor dat het daar zou liggen, op zoon soort tafel. En dat ik echt heel erg veel tijd te doden heb, en daarom maar elk boek oppak om even door te bladeren. Want daar. Want dat. Want dan.

Eenmaal in mijn handen zou ik met de De kroon met twee pieken zeer zeker onverwijld hebben kassawaarts zijn gesneld. De openingszin “En het gebeurde dat 2020 zijn einde naderde, en in de bijlagen de gebruikelijke lijstjes verschenen met het beste boek, de beste film of de belangrijkste gebeurtenis van het jaar.” kan tellen temeer daar het bij zoon eerste doorbladeren almeteens opvalt dat “En het gebeurde dat” terugkerende woorden zijn; meerdere hoofdstukken beginnen hiermee. En ik ben een zuiger voor herhaling. Maar. Meer nog. Veel meer nog.

Zie ik dat de roman bestaat uit vele tektsoorten (waaronder, wow, een opsomming?) (bleek later een afgeraffelde schoolopdracht van Hedda te zijn) (Hedda?) (ach dat komt nog wel, lieve lezer, dat komt nog wel alles komt nog wel), verschillen in opmaak, bladspiegel, perspectief, tijden – exact dus het soort fragmentarisme dat “mijn” soort literatuur is.

Want een klacht kwam binnen hier bij mij. Datteme stapels niet genoeg als “mij” klinken. De stapels die hier binnen komen, meestal via de tuindeur want dan heb ik gewerkt en dan ben ik langs Theo kunnen gaan. De stapels die tegenwoordig goeddeels uitmaken wat ik lees en dus ook wat ik bespreek. Wel. Zo op het oog leek De kroon met twee pieken helemaal “mij” te zijn. Boven aan de stapel gelegd. Kunnen geen klachten van komen. Denkt een mens. Zit een mens. In leesstoel. Met stapels aan elke zijde van hem.

En het gebeurde dat iemand zei dat ze ‘aldus’ ook wat zei. En het gebeurde dat alle wijsjes van aluminium gemaakt waren. En het gebeurde dat ik zat, met benee mij, nee naast mij, nee bovenop de stapel het boek, dit boek, deze kroon met twee pieken. En dat ik dacht dat niemand nu nog wat zeggen kon, aldus of anderszins, omdat dit, dit boek, dit fragmentarisme, deze lappendeken van teksten, ja, dat was “mijn” boek, dat ging helemaal “mij” zijn, dat zag je van hier, dan zat je te zitten, dan kon je niet wachten.

Weet je het zitten nog in de wetenschap dat je iets ging lezen dat mooi ging zijn, dat het mooiste ging zijn, dat fantasties ging zijn, iets waarvan de schoonheid int gelaat zou slaan (& ach wie weet Levinas nog), verweest of tot ver over de heuvel licht gevend (weet je de heuvel nog?), hoe mooi dat zitten was, hoe lang je het duren wilde, daarin wilde je blijven zitten, daaraan mocht geen einde komen.

Maar toch. Eindes komen. Altijd weer die eindes die komen. Hoe lang kun je zitten je leesstoel zonder te lezen? Naja, met The Limiñanas op de steerjoo vermoedelijk best eventjes maar niet eindeloos toch. De leeshonger naar De kroon met twee pieken neemt langzamerhand onstilbare vormen aan. Voila. Daar dan. Uitstel van behoeftebevrediging moge iets goeds zijn maar een mens moet niet overdrijven. Lezen als lezen zich aandient. De lust tot lezen. Van wie is dat ook alweer een boek? Maakt niet uit. Guido van Heulendonk schreef een boek en dat ga ik lezen nu.

Volgt een twede zin na die hoger geciteerde eerste: “Nadat hij in die laatste categorie vergeefs had gezocht naar een top drie zonder corona, legde Werner Vrysoone zijn krant opzij en roerde een extra suikerklontje door zijn thee.”

Ho-hum. Stop. Wacht. Wat voor rotnaam is Werner Vrysoone? Wie heeft er suikerklontjes in huis? Wie roert die door de thee? En mag ik f’dorie ook eens een zich in de van de gele hond gescheten jaren ‘19-‘21 lezen waarin de woorden “vrius”, “pandemie”, “covid” en “corona” niet voorkomen? Maar goed, de twede beet valt altijd tegen. En het is nog vroeg. Vroeg in de dag, vroeg in dit boek. Er is nog tijd genoeg en er zijn nog bladzijden genoeg om dit boek zo “mij” te laten worden als het op eerste gezicht beloofde te zijn.

Twee, drie bladzijden later gaat het goed scheef. Vrijsoone zit bij de kapper. Zijn “licht asmatische kapper” heeft “in plaats van een mondmasker een van die transparante speekselbakjes voor zijn baard […] gebonden, waarover Werner had gehoord dat hun efficiëntiegraad tegen virusuitstoot nul was.” Euh ja, Werner, heb je dan ook gehoord dat de “efficiëntiegraad tegen virusuitstoot” van die “mondmaskers” van het slag waarmede iedereen indertijd supermarkt, kapper en zelfs restaurant (smakelijk eten!) betrad evenzeer “nul” was? Erger nog: omdat iedereen die domme stoffen dingen na gebruik in jas- of broekzak bewaarde, konden bacteriën zich in warmte en donker juist lekker gaan zitten vermeerderen, waardoor je van die dingen eerder nog ziek werd. Misschien niet van “het” virus (en ik weet wel dat er in die jaren niet een andere manier van ziek worden of dood gaan leek te bestaan) maar ziek evengoed. En wanneer het gesprek bij de kapper op Werners geliefdste musicus en diens (pas na zijn vertrek écht groot geworden) band komt en er in dat gesprek dingen worden gezegd die hem, Vrysoone dus, allerminst aanstaan, mengt hij zich, in weerwil van een hevige aanvechting daartoe, niet in het gesprek omdat hij “geen speekselsproeiend” debat wil. Zijn eigen zwijgen zit hem echter wel dwars en “[h]ij stapte in de taxi en nog voor hij zijn masker weer had opgezet, stoomde zijn ogen, en – leek het – de hele wagen vol.”

En ineens wist ik weer waarom die naam Van Heulendonk zoon vage alarmbel had doen afgaan! Ja. Dat was het. Mijn ogen opnieuw, zorgvuldiger nu over het achterplat om het donkerbruine vermoeden bewaarheid te zien: Guido van Heulendonks vorige boek was Vrienden van de poëzie! Ook dat boek was hier via die reeds genoemde tuindeur naar binnen gekomen maar dat was gewoon maar een STAPELboek gebleven, zomaar weer een volgend boek waar ik al lezend en lezend en nog meer lezend een keer op gestuit, in begonnen, doch in dit geval helaas ook danig in vastgelopen was. Te pretentieus, te zeikerig, te aanstellerig, en zeker veel te veel corona.

Het waren vooral de schrijvers, dichters, “denkers”, academici; “intellectuelen” geweest die het vigerende coronaverhaal en de daarop geënte maatregelen kritiekloos accepteerden; die die idiote en totaal mankende vergelijking met oorlog trokken en “niet konden wachten tot de vaccinaties “erin” zaten” (twee keer aanhalingstekens wegens verregaande ergernis om de manier van uitdrukken). Dat hadden “ze” wel goed voor elkaar (welke ze? weet ik niet maar ik begin Abel steeds beter te begrijpen): al snel was het beeld getekend, geschilderd en gelakt (en dus tamelik onwrikbaar inmiddels) dat de volgzamen, de mondmaskerdragers, de vaccinatiebereidwilligen, de regeltjesvolgers voornamelijk onder de sociale, weldenkende, veelal linkse maar in ieder geval solidaire intelligentsia te vinden waren; al wie kritiek had, of slechts maar een paar bedenkingen naar voren wenste te brengen kon geschaard worden onder de obscurantistische, asociale, zich in verdacht rechtse hoek bevindende idioten (die alleen maar luisterden naar ondebuikgevoelens) (alsof die onevenredig grote corona-angst f’domme geen onderbuikgevoel was) (want “de” wetenschap sprak hierover duidelijk met maar één stem en naar die stem hadden we te luisteren, we wilden toch niet terug naar die tijden van voor de verlichting) (dat de honderden wetenschappers die het ook niet eens waren met het zo massaal naar voren gebrachte coronaverhaal voor het gemak maar even stemloos gemaakt werden moest maar even over het hoofd gezien worden) (we moeten de zaak niet onnodig komplieseren hee, het is wel zo overzichtelijk als dat wat juist is op een half aviertje kan worden opgesomd); ja zo wilde niemand gezien worden dus waren mondmaskers en vaccinatiewil  duidelijke sienjalen dat jij tot de goede gasten gerekend mocht worden. Kop neer en zwijgen want het was oorlog en in een oorlog stel je ook geen vragen.

Gadverdamme ja, nu wist ik het weer. Vrienden van de poëzie. Wat had ik de balen gehad van dat boek zeg. Onuitgelezen naar zolder verbannen. Plus daarbij: welke decadente zakkenwasser gaat er nu per taxi (of überhaupt!) naar de kapper?

(en ik zit en zucht en denk aan Dubravka Ugrešić en wat zij gezeid haadt over “intellectuele luiheid”; over wat zij afwisselend een “karaoke”- en een “consensuscultuur” noemde) (allemaal goed en allemaal woke en allemaal braaf en allemaal aan ruttes leiband)

(en ik zit en zucht en wil schrijven: “En het gebeurde dat Dregke en t schrijverken zich nederlegden en Old horse van Asphalt Ribbons daar middengronds was en zij zich eraan overgaven vooral heel veel speeksel uit te wisselen)

(en ik zit. en ik zucht)

Maar. Maar. Maar. Moet de “mijheid” van dit boek dan al na vier bladzijden ontmaskerd zijn (geen intentionele woordgrap)? Zo makkelijk mag dat niet zijn, ik heb nog geen korreltje geproefd van die heerlijke veelheid aan teksten. Dit eerste hoofdstuk was doodgewoon proza, nog wel in die allerordinairste derdepersoonenkelvoudvorm, zo gemakkelijk ga ik mij niet gewonnen geven (en bovendien, wat die tiep zei, wat die Werner Vrysoone (sjeesis!) dacht over Fleetwood Mac (die band) en Peter Green (die musicus), dat snijdt hout, dat eeuwige gemekker over die slappe, overgewaardeerde zeikplaat die Rumours heet altijd, Boeles eerste strafpunten, ofnee, niet zijn eerste, bij lange niet zijn eerste, maar wel veel strafpunten, wel heel erg veel strafpunten die keer).

Het zou nochtans gemakkelijk genoeg geweest zijn. Alles valt altijd tegen, niets is ooit wat je ervan hoopte. Ge moet u niet moejen met de stapels. De dingen gaan toch zoals ze gaan. Dit is nu eens boek waarnaar ik had kunnen gaan als het niet naar mij was gekomen en dan is het niks waarvan je droomde, zie je nu wel. Had gekund. Deed ik niet. Ik zat en las. Andere seedee opleggen, al dat lezen en denken en geërgerd zijn, daar gaat meer tijd in zitten dan je denkt en voor je het weet is het weer stil in uw kamer.

Zwijgt de muziek.

Zwijgt de mjoeziek.

Heb ik al ooit gezegd dat ik een kettingluisteraar ben? Ik steek de ene seedee met de andere aan. Ik zwem in mjoeziek, de mjoeziek zwemt in mij. Dit is gaan. Maar misschien moet ik eerst even gaan douchen. Hoe laat komen de kinderen thuis? Is er nog koffie in de pot?

Maar dan is het weer lezen.
Ooit is het weer lezen.
Altijd is het lezen.
De stapels. De boeken. Wat kome komt.

Te lezen wat leest. Wat een mens leest. De kroon met twee pieken leest een mens. Lees ik. Dit boek dat zijn mijheid overal geschreven had staan. Te lezen. En lezen. En lezen. Totdat dan komt dat er geen pagina’s te lezen meer zijn, het boek uit is, en ik daar zit. En denk. En hmm zeg. En de kamer mij aanstaart en me om een reactie vraagt.

Zeg ik, denk ik, antwoord ik de kamer voorzichtigjesweg dat een lichte teleurstelling mijn deel is nu het laatste woord gelezen is. Dat dit boek rustig geniaal had kunnen zijn. Als. Als d’n Kwiedoo zijn pretentieuze neigingen wat beter had weten te beteugelen, bijvoorbeeld.

Veeltekstig & meerstemmig is dit boek, jammer is dan dat haast alle uitgeworpen lijnen naar het einde toe samenkomen (o mensen komt tesaam), zelfs de bevordering van een aan het PMS verbonden pedagoge (PMS staat hier voor Psycho-medisch-sociaal centrum) (en dus niet wat u waarschijnlijk dacht) (een misogyn grapje van Van Heulendonk?) (natuurlijk verdient alles dat in opstand komt tegen het nazisme dat wij tegenwoordig als WOKE kennen alleen als daad van verzet al alle lof) tot directrice van de school van Vrysoones kinderen of een partijtje schaak dat Vrysoone van zijn (twede) vrouw verliest; kortom ook de kleinere dingen, waar een mens makkelijk overheen zou lezen, blijken later niet van belang gespeend. Velen zullen hierin een proeve van compositorisch vernuft zien ofzoiets (ik zie de kretologie op het achterplat van Van Heulendonks volgende roman al staan!), maar ik heb niet zoveel op met dat soort als-het-personage-in-het-eerste-bedrijf-een-geweer-aan-de-schouw-ziet-hangen-achtige schrijverij; ik hou ook wel van de Godijns van deze wereld waarbij het alle kanten op spat zonder dat elke druppel zich perse tot zindragend hoeft te ontpoppen. Ik weet me als lezer altoos een beetje geërgerd als ik niet onbekommerd in een boek rond kan stappen omdat ik er te zeer op mijn hoede voor moet zijn een detail te missen dat maar zo het ontbrekende puzzelstukje gaat kunnen zijn. In uw leven vallen ook niet alle dagen gebeurtenissen voor die op uw tachtigste nog een staartje zullen krijgen, wel?

En ook: dat einde, nee nog na het einde, wordt De kroon met twee pieken in de laatste drie bladzijden ineens science fiction, waar heb dat voor nodig? Een berg, een berg in Maine, spreekt in 4230 een mythisch wezen toe, zijn die Koyaanisqatsi-achtige beelden die volgen bedoeld als koda? Het ligt me zwaar op de maag, Van Heulendonk. Alsof ik na een overvloedige maaltijd, geëindigd in koffie met bonbons, ook nog een kunstig opgemaakte maar volstrekt oneetbare taart voorgeschoteld krijg. Ontsieren. Ja. Ontsieren is het woord dat in mij opkwam.

En/want mooi geschreven is dit boek. De kroon met twee pieken toont onweerlegbaar aan dat Van Heulendonk gezegend is met een zeer groot taalgevoel. Waarom hij, juist hij, ook gij Brutus, dat moet verloochenen om als een handvol zilverlingen wat modieus Engels doorheen dit boek te werpen is mij dan ook een raadsel. Waarom “[iets] on hold zetten”; “deep down”, “pissed”, “slipstream”, “raid”, “ofcourse”, “wishful thinking”, “wonderboy”, “gedropt”, “cleane”, “sightseeing”, “mindset” (sowieso een vreselijk en overgebruikt rotwoord), “crash”, “meeting” of “bucketlist” (ook zo’n nietszeggend woord dat in veel te veel bakkesen bestorven ligt)? Als kontragewicht treft de lezer ook een dosis oubolligheid aan. “Stappers” voor “schoenen” noem ik, of “het grijze zwerk”, of “strak in het jeugdig vel” of “op wandel met broeder Alzheimer”, of “[iets] op zijn palmares schrijven”, of “op de gevoelige plaat [vastleggen]”, of “zijn liefdesapparaten” (ja meervoud!) zijn niet alleen kliesjees maar ook nog eens vreselijk truttige kliesjees. Oudemannetjespraat. Waar Van Heulendonk toch op zijn best is als hij zich tussendoor deze twee uitersten beweegt, en de taal tot muziek klinken laat.

En van karakters staat het bol hier. Maar waarom is die Werner Vrysoone, toch zoon beetje de hoofdrolspeler, dan zo’n eikel eigenlijk? Die had best wat meer vlees op zijn botten kunnen krijgen. En toch is hij de platste van allen.

Ambtenaar. En vader. Van twee dochters. Hedda en Paulien. Er was ook ooit een moeder maar die is van een berg gevallen. Van een berg in Maine. Stephen King had daar wel iets mee geweten. Maar nu is het de berg, en Werner, en Hedda, en Paulien. Hedda, het “ongelukje” van moeder Conny Bruynzele en een zeer kortstondige jeugdliefde maar reeds als baby onder Werners vleugels genomen, geraakt al vroeg in de ban van de Heere, wordt godsdienstwaanzinnig en drijft af, steeds meer buiten beeld. Paulien blijft dichterbij. Obstinate puber. Daarna theatermaakster. Daarna actievoerder. En Werner? Ach. Dit is zijn verhaal. Van jeugdeling, bij de scouts, tot in het bejaardentehuis, als katatone tachtigjarige. Van lawwezeggûh 1968 tot lawwezeggûh 2026. De vreugd, de liefde, de ellende, het gezin, de ziekte, de ophanden zijnde dood. Een getekend maar niet ongewoon leven.

Om dat leven moet je daarom ook dit boek niet lezen. Wel om de teksten. Al die teksten. Die schone veelheid aan teksten (zeer veelstemmig is het helaas niet, het blijven toch bij hoofdzaak Werner en Paulien die hier de woordvoerders zijn). In brieven, e-mails, interviews, schoolopdrachten, dagboekproza, theatermonoloog, krantenartikels en zelfs -godbetere het- een enkele recensie ontvouwt zich hier iets dat niemand onbekend zal zijn maar waarvan je desondanks steeds meer weten wil. De lezer leest dit begerig, hijgerig en verbazend snel. De lezer lacht, de lezer heeft soms zelfs een echte traan.

De lezer leest dit met honger naar meer.

Dit is schoon, Van Heulendonk. De kroon met twee pieken is een schoon boek. Het had nog beter kunnen zijn. Maar dan weer: is dat niet wat op een ieders grafsteen kan komen te staan? Het had nog beter kunnen zijn.

Flaptekst van de nieuwe roman van Guido van Heulendonk

De kroon met twee pieken schetst het grillig verlopen leven van Werner Vrysoone. Hij was ambtenaar bij lokale overheden, tweemaal echtgenoot, weduwnaar en vader van twee dochters – van wie er slechts één zijn eigen kind is. Tussen de meisjes ontstaat een gespannen relatie die te maken heeft met botsende persoonlijkheden en een traumatisch verleden. In dit spanningsveld probeert Werner een goede vader te zijn, onpartijdig en betrokken. Buiten zijn wil om, echter, zal hij tot een bikkelharde keuze komen.

Het is een wervelende kroniek, caleidoscopisch gestructureerd en vol eigenzinnige perspectiefwisselingen.

Bijpassende boeken